32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 407 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 13 november 2020 inzake stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur (Kamerstuk 32 820, nr. 396).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 december 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 5 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

Inhoud

Blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

• Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

4

 

• Inbreng van de leden van de SGP-fractie

6

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur en hebben hierover nog enkele vragen.

Omgang Joodse cultuur

De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen vrij zijn in op welke wijze zij invulling mogen geven aan de kerndoelen met betrekking tot de Joodse cultuur. Heeft de Minister een beeld van welke scholen gebruik maken van de instrumenten die beschikbaar zijn voor scholen met betrekking tot de lesstof over de Joodse cultuur? Bereiken we hiermee ook de scholen die aangeven het soms lastig te vinden om binnen hun klassen discussies te voeren over de Joodse geschiedenis? Heeft de Minister hier recente cijfers over, zo vragen de leden.

Musea

De leden van de VVD-fractie lezen in de onderzoeksresultaten, naar aanleiding van de motie van het lid Asscher c.s.1 over het verkennen om een dag per maand rijksmusea gratis open te stellen, dat dit negatieve gevolgen heeft voor de museumjaarkaart. Welke negatieve gevolgen zijn dat? Kan het gratis openstellen van een dag per maand van rijksmusea tot gevolg hebben dat er minder inkomsten zijn voor de museumjaarkaart? Wat betekent bijvoorbeeld 50 procent minder inkomsten via de museumjaarkaart voor de aangesloten musea, zo vragen de leden. Daarnaast delen de leden graag mee dat ze blij zijn dat de musea zelf al verschillende initiatieven nemen om de toegankelijkheid van musea en cultuur te vergroten, met name de initiatieven om nieuwe doelgroepen aan zich te binden.

Erfgoed

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om een adviesvraag aan de Raad voor Cultuur te leggen over een brede evaluatie van de Erfgoedwet. Wat zijn de kosten van dit onderzoek en op welke manier gaat de Minister hier dekking voor vinden in haar begroting? Is dit al juridisch verplicht, zo vragen de leden.

Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om het CBS2 te vragen om een onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en creatieve sector. Wat zijn de kosten van dit onderzoek? Op welke manier vindt de Minister hiervoor dekking in haar begroting? Is dit al juridisch verplicht, zo vragen de leden.

Culturele en creatieve mbo-opleidingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de motie van het lid El Yassini3, met betrekking tot het in kaart brengen over wat de verhouding is bij culturele en creatieve mbo-opleidingen tussen de kans op een stageplaats en de kansen op de arbeidsmarkt, heeft uitgevoerd door middel van een verwijzing naar een website. Hoe kijkt de Minister naar studies die meer kans hebben op een stageplaats dan uiteindelijk op een baan? Welke maatregelen neemt de Minister om te voorkomen dat studenten enkel een plek kunnen vinden als stagiair, maar dat er later onvoldoende kansen zijn op een baan? Bij welke studies zijn deze problemen het grootst? Hoe gaat de Minister er actief voor zorgen dat studenten en aankomende studenten weten bij welke studies er wel of geen goede baankansen zijn, zo vragen de leden.

Boeken

De leden van de VVD-fractie lezen in de uitvoering van motie van de leden El Yassini en Kwint4, met als doel dat de btw-verlaging op digitale publicaties ook daadwerkelijk tot een prijsverlaging van publicaties leidt, dat de Staatssecretaris van Financiën benadrukt dat het doel van de btw-verlaging met name gericht is op het creëren van een gelijk speelveld tussen fysiek en digitaal. In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld tussen fysieke en digitale boeken met betrekking tot de Wet op de vaste boekenprijs? Klopt het dat de vaste boekenprijs niet geldt voor e-books? Is het daarom niet zo dat er geen sprake is van een gelijk speelveld tussen fysieke en digitale boeken? Waarom stelt het kabinet dat dit wel het doel is van de btw-verlaging? Is de Minister niet van mening dat we of moeten afstappen van de Wet op de vaste boekenprijs, of dat we e-books daar ook onder moeten scharen om recht te doen aan een gelijk speelveld, zo vragen de leden. Daarnaast vragen de leden naar het moment waarop de Minister in gesprek gaat met de uitgevers van e-books, om daadwerkelijk tot een lagere prijs voor consumenten te komen.

Daarnaast lezen de leden dat de Minister voornemens is om de Kamer begin 2019 te informeren over de resultaten over het onderzoek van de knelpunten die er zijn om ook mbo-studenten korting te geven op hun studiematerialen. Bedoelt de Minister hier niet begin 2021, zo vragen de leden.

Bibliotheken

De leden van de VVD-fractie constateren dat de steun voor Muziekweb/CDR5 zeer wankel is. Dat is ook logisch, aangezien de vraag naar fysieke muziekdragers natuurlijk gigantisch is afgenomen door de nieuwe technologische mogelijkheden als Spotify. Daarom verbaast het de leden waarom de Minister zo vast blijft houden aan Muziekweb, terwijl de financiering hiervan ook ingezet kan worden voor de aankoop van mooie nieuwe fysieke boeken voor bijvoorbeeld kinderen. Kan de Minister hier nader op ingaan? Wat is momenteel het huidige budget voor Muziekweb vanuit de Koninklijke Bibliotheek, dat wordt voortgezet in afwachting van de plannen voor de toekomst van Muziekweb/CDR? Hoeveel mensen maken er gebruik van Muziekweb? Hoeveel fysieke muziekdragers worden er jaarlijks uitgeleend en hoe verhoudt zich dat tot het aantal fysieke boeken dat wordt uitgeleend? Hoeveel kinderboeken zouden gekocht kunnen worden van het budget dat vrijkomt als we stoppen met Muziekweb, zo vragen de leden. Wordt er daarnaast bij de uitwerking van die plannen ook gekeken naar samenwerking met marktpartijen, die op een zeer toegankelijke manier muziek beschikbaar stellen voor jong en oud? Zo nee, is de Minister bereid hen erbij te betrekken, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

Bibliotheken – motie Van den Berge c.s.6

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister schrijft dat in het bibliothekenconvenant is afgesproken dat het zogenoemde voorkeursmodel, inclusief de afdracht van leenrechtvergoedingen, de basis is voor de inrichting van de Bibliotheek op school. Ook verwijst de Minister naar gesprekken waar de rechthebbenden bij betrokken zullen worden. De voornoemde leden hebben echter begrepen dat deze gesprekken inmiddels zijn afgerond en dat de Minister een eindverslag heeft gekregen van de voorzitter van de werkgroep met het advies 4,2 miljoen euro beschikbaar te stellen aan de rechthebbenden ter compensatie voor de schade tot op heden. Heeft de Minister dit verslag gekregen en gelezen? Zo ja, wat is haar reactie op dit advies? De voornoemde leden hebben ook signalen gekregen dat er verder niets is afgesproken over een vervolgtraject om het door de Minister gewenste voorkeursmodel van de grond te krijgen. Is de Minister hiervan op de hoogte? Wat gaat zij hieraan doen? De voornoemde leden begrijpen dat de bal nu bij de Minister ligt en dat als de Minister niets doet, er geen verdere invulling komt van dit deel van het bibliothekenconvenant. Ziet de Minister dit ook? Is zij het met voornoemde leden eens dat aanvullende actie vanuit haar nodig is om uitvoering te geven aan de motie van het lid Van den Berge c.s.7 die de Minister verzoekt «erop toe te zien dat rechthebbenden worden betrokken in de gesprekken op basis van het bibliothekenconvenant, zodat concrete afspraken gemaakt kunnen worden over het afdragen van leenrechtvergoedingen bij uitleningen vanuit de Bibliotheek op school, met als doel dat rechthebbenden ten minste vanaf 1 januari 2021 vergoedingen zullen ontvangen».

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over het deel van de motie dat vraagt om de rechthebbenden vanaf 1 januari 2021 vergoedingen uit te betalen. Is er vanaf 1 januari een regeling die ervoor zorgt dat de vergoedingen ook daadwerkelijk betaald gaan worden, zoals de motie vraagt? Zo niet, wat gaat de Minister doen om dit proces te versnellen en daarbij concreet resultaat voor de rechthebbenden te realiseren, zoals de motie vraagt? Hierbij willen de voornoemde leden opmerken dat de rechthebbenden al een lange tijd wachten op compensatie van misgelopen vergoedingen en dat deze rekening blijft oplopen. Kan de Minister bevorderen dat er -desnoods tijdelijk- een regeling wordt getroffen voor de afdracht vooruitlopend op een structurele oplossing, zo vragen de leden.

Amateurkunst

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het pakket aan ondersteuningsmaatregelen dat het FCP8 en het LKCA9 in overleg met de Minister hebben uitgewerkt. Kan de Minister toelichten in hoeverre het pakket ook voornemens, plannen en projecten bevat om perspectief te bieden aan amateurkunst, zoals zingen in koorverband? Is de Minister bereid om in overleg met FCP en LKCA te verkennen of het mogelijk is één of meer field labs te starten om te onderzoeken hoe amateurkunst in groepsverband op termijn weer op veilige wijze opgestart kan worden, zo vragen de leden.

Verkenning naar gratis openstellen van musea

De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan de toegankelijkheid van kunst en cultuur te vergroten en bredere doelgroepen aan te trekken. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de verkenning die de Minister heeft uitgevoerd naar de te verwachten effecten van het gratis openstellen van rijksmusea. De Minister schrijft dat ze op basis van de verkenning concludeert dat de samenstelling van de groep museumbezoekers moeilijk te veranderen is via het prijsinstrument. Toch zijn er verschillende EU-landen die er wel voor kiezen musea (gedeeltelijk) gratis open te stellen. Kan de Minister aangeven wat de motieven en argumenten van deze landen zijn om dit te doen? Hoe boordeelt de Minister deze motieven en argumenten in de Nederlandse context? Kan de Minister aangeven in hoeverre cultuureducatie een rol kan spelen in het vergroten van de toegankelijkheid van kunst en cultuur en het aantrekken van nieuwe bezoekers voor musea? Hoe beoordeelt de Minister het in dit licht dat mbo-studenten significant minder cultuuronderwijs genieten dan hun leeftijdsgenoten in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs? Wat zijn de redenen voor deze disbalans? Is de Minister het met de leden eens dat het goed zou zijn om ervoor te zorgen dat alle jongeren in gelijke mate cultuureducatie genieten? Wat kan de Minister doen om dit te bewerkstelligen, zo vragen de leden.

Erfgoed

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verkenning naar het behoud en beheer van de publieke collecties die geen onderdeel uitmaken van de rijkscollectie. De Minister schrijft dat ze met andere publieke overheden in gesprek gaat over de uitkomsten van deze verkenning. Is de vraag of en tegen welke knelpunten cultuurregio’s aanlopen bij behoud en beheer van deze erfgoedcollectie – bijvoorbeeld mogelijke knelpunten op het gebied van budget, capaciteit of expertise – ook onderdeel van deze gesprekken? Wanneer kan de Minister de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken, zo vragen de leden.

Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis

De leden van de GroenLinks-fractie blijven zich onverminderd grote zorgen maken over de inkomenspositie van zzp’ers en freelancers in de culturele sector. Deze makers vallen nog steeds te vaak tussen wal en schip. De lockdown die gisteren is aangekondigd, zal hen opnieuw hard treffen. Is de Minister bereid op korte termijn in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en freelancers voor en achter de schermen over aanvullende steunmaatregelen? Hoe kijkt de Minister aan tegen de wijze waarop de Duitse regering perspectief biedt aan de culturele sector? Is zij bereid hierover het gesprek aan te gaan met haar Duitse ambtgenoot? Ziet de Minister mogelijkheden om garant te staan voor investeringen in nieuwe programma’s en producties als die onverhoopt door nieuwe coronamaatregelen niet door kunnen gaan, zodat de culturele sector perspectief krijgt om aan nieuwe programma’s en producties te werken, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de moties cultuur.

Joodse cultuur

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister vooral ingaat op de mogelijkheden om de Joodse geschiedenis en cultuur in de klas te behandelen en de inspanningen van lerarenopleidingen die daaraan dienstbaar zijn. Met de motie van het lid Bisschop10 is echter ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden die daarbij beschikbaar zijn door organisaties als het CIDI11, de Stichting antisemitisme preventie en het Joods Cultureel Kwartier. De laatstgenoemde organisatie betreft een samenwerkingsverband van culturele organisaties, waarbij zij ook wijzen op de ontwikkeling van het Holocaustmuseum. In hoeverre zijn afspraken gemaakt met het oog op de toekomst om scholen onder meer te faciliteren bij een bezoek aan deze musea, zo vragen zij. Is de Minister bereid scholen te stimuleren en te ondersteunen bij een bezoek aan een van de musea? Welke verbinding kan in dit kader bijvoorbeeld gemaakt worden met een bezoek aan het Rijksmuseum, zo vragen de leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik wil de leden van de VVD-fractie, de GroenLinks-fractie, en de SGP-fractie bedanken voor de vragen die zij gesteld hebben. Ik zie dat mijn brief over de stand van zaken van de moties en toezeggingen met betrekkingen tot cultuur goed gelezen is en dat er kritisch wordt meegedacht over de verschillende onderwerpen. Ik geef hieronder dan ook graag mijn reactie op de gestelde vragen.

Omgang Joodse cultuur

De leden van de VVD-fractie vragen mij of ik een beeld heb van welke scholen gebruik maken van de instrumenten die beschikbaar zijn voor scholen, met betrekking tot de lesstof over de Joodse cultuur. De leden van de VVD-fractie willen weten of we hiermee ook de scholen bereiken die aangeven het soms lastig te vinden om binnen hun klassen discussies te voeren over de Joodse geschiedenis. De leden willen eveneens weten of ik hier cijfers over heb. Zoals ik in mijn brief van 13 november 2020 heb aangegeven, die de VVD-fractie terecht aanhaalt, hebben scholen vrijheid om zelf invulling te geven aan de kerndoelen. Daaruit volgt dat niet automatisch wordt bijgehouden welke scholen daadwerkelijk over Joodse cultuur lesgeven. OCW houdt niet separaat bij op welke scholen in Nederland inhoudelijk lesgegeven wordt over de Joodse cultuur en welke materialen zij daarbij gebruiken. Navraag bij een belangrijke aanbieder van lesmateriaal over de Joodse cultuur, het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam, leert dat in 2019 bijna 45.000 scholieren het Joods Historisch Museum in schoolverband hebben bezocht. Voor een groot deel volgden zij meer of minder intensieve lesprogramma’s over tolerantie in zijn algemeenheid of meer specifiek over de Joodse cultuur.

Dit waren leerlingen van alle schoolniveaus, voornamelijk uit de Randstad, maar ook uit andere provincies en zelfs uit het buitenland. Het Joods Cultureel Kwartier levert extra inspanning om juist de scholen te bereiken waarop het lastig lijkt om de discussie in de klas te voeren over tolerantie, andere culturen en leefwijzen en meer specifiek daarin de Joodse cultuur. Daarnaast beschikt het Joods Historisch Museum over een kindermuseum. Op speelse wijze maken kinderen hier kennis met het Joodse leven en de Joodse tradities.

Musea

De leden van de VVD-fractie vragen mij welke negatieve gevolgen een dag per maand de rijksmusea gratis te openen heeft voor de Museumkaart. De leden willen eveneens van mij weten of dit tot gevolg kan hebben dat er minder inkomsten zijn voor de Museumkaart. Daarnaast willen de leden weten wat 50 procent minder inkomsten via de Museumkaart betekent voor de aangesloten musea. Met de negatieve gevolgen voor de Museumkaart wordt gedoeld op een verminderde aantrekkelijkheid van de kaart voor museumliefhebbers.12 Door rijksmusea een dag per maand gratis open te stellen, zal 20% van de museumkaarthouders de Museumkaart opzeggen, zo blijkt uit onderzoek van de Museumvereniging. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat museumkaarthouders 3,5 keer zo vaak een niet-rijksmuseum bezoeken. De maatregel heeft dus ook tot gevolg dat minder mensen een niet-rijksmuseum zullen bezoeken, omdat ze geen Museumkaart meer hebben. Dit effect komt bovenop het effect van verminderde aantrekkelijkheid van niet-rijksmusea, omdat voor niet-rijksmusea geen dergelijke gratis toegang zal gelden.

Daarnaast zal de verminderde aantrekkelijkheid van de Museumkaart invloed hebben op de inkomsten van de rijksgesubsidieerde musea. In 2019 leverde het bezoek van museumkaarthouders musea 64 miljoen euro op; een bedrag dat goed is voor gemiddeld 26% van de entreegelden en 12% van de eigen inkomsten van musea. De kaart draagt dus substantieel bij aan het verdienvermogen van de rijksmusea.13 50 procent minder inkomsten van de Museumkaart betekent gemiddeld 13% minder inkomsten voor de instellingen. De precieze gevolgen van een gratis toegang zijn echter sterk afhankelijk van de vorm van de gratis toegang. Een algemene structurele zondag zal bijvoorbeeld leiden tot negatievere gevolgen voor de Museumkaart en daarmee voor de musea, dan een eerste gratis zondag van de maand.14

Erfgoed

De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de kosten van de evaluatie van de Erfgoedwet en hoe ik hier dekking voor zal vinden in mijn begroting. Daarnaast willen de leden van mij weten of deze middelen al juridisch verplicht zijn. De adviesvraag aan de Raad voor Cultuur heeft betrekking op het onderdeel archeologie binnen de evaluatie van de Erfgoedwet.15 Ten behoeve van deze evaluatie zijn in 2020 diverse onderzoeken in gang gezet of uitgevoerd. Deze zijn aan uw Kamer aangekondigd via het plan van aanpak dat ik op 17 december 2019 aan uw Kamer heb toegezonden.16 De kosten van de uitgezette onderzoeken bedragen 325.897 euro. Deze kosten worden deels gedekt uit de onderzoeksmiddelen cultuur en deels uit de beleidsmiddelen voor archeologie. De middelen zijn dus reeds juridisch verplicht en in veel gevallen ook al betaald. Naast deze onderzoeken maakt de evaluatie gebruik van diverse onderzoeken die reeds in een ander kader waren uitgezet of die onderdeel uitmaken van reguliere dataverzameling, zoals het programma Kennis voor Archeologie, de Erfgoedmonitor en de monitoring door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed.

Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis

De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de kosten van het onderzoek dat ik het CBS zou vragen uit te voeren naar de inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en creatieve sector. De leden van de VVD-fractie willen weten op welke manier ik hiervoor dekking in mijn begroting vind en of deze middelen al juridisch verplicht zijn.

Het onderzoek waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen is al uitgevoerd over de eerste twee kwartalen van 2020. Het gaat hierbij in het bijzonder om analyses van de (voorlopige) aangiften omzetbelasting van zelfstandigen voor de eerste twee kwartalen van 2020 in vergelijking met de eerste twee kwartalen van 2019. In mijn brief van 13 november 2020 doe ik daar ook verslag van. Met het CBS is afgesproken dit onderzoek uit te breiden naar het derde en vierde kwartaal van 2020, waarover het CBS volgens planning in maart 2021 zal rapporteren. Deze analyses van de aangiften omzetbelasting maken deel uit van het bredere onderzoek «Monitor Kunstenaars 2020», waarvoor begin 2020 een juridische verplichting is aangegaan. De kosten van de genoemde analyses van omzetgegevens over het jaar 2020 bedragen 15.000 euro. Dit bedrag is gedekt uit de onderzoeksmiddelen cultuur.

Culturele en creatieve mbo-opleidingen

De leden van de VVD-fractie vragen mij hoe ik kijk naar studies die meer kans hebben op een stageplaats dan uiteindelijk op een baan. De leden van de VVD-fractie willen van mij weten welke maatregelen ik neem om te voorkomen dat studenten enkel een plek kunnen vinden als stagiair, maar dat er later onvoldoende kansen zijn op een baan. De leden van de VVD-fractie willen eveneens weten bij welke studies deze problemen het grootst zijn en hoe ik er actief voor ga zorgen dat studenten en aankomende studenten weten bij welke studies er wel of geen goede baankansen zijn. Het opdoen van praktijkervaring en werken in de praktijk is een belangrijk onderdeel van alle mbo-opleidingen. Het is dan ook van belang dat er voldoende stageplaatsen zijn voor studenten tijdens hun opleiding. De kans op een stageplaats of leerbaan tijdens de opleiding en de kans op een baan na afloop van de opleiding verschillen voor de verschillende mbo-opleidingen. Zowel het ontbreken van mogelijkheden om stage te kunnen lopen, als het minder kans hebben op een baan, zijn onwenselijke situaties. Onderwijs en bedrijfsleven in de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zijn aan zet om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Via het actieplan stages en leerbanen wordt er op ingezet om, ook tijdens de coronacrisis, zoveel mogelijk stageplaatsen beschikbaar te hebben. Ook maken onderwijs en bedrijfsleven in SBB gezamenlijk afspraken over het verbeteren van de kansen op een baan bij opleidingen waar dit minder goed is. Mocht deze zelfregulering onvoldoende werken, dan kan de Commissie macrodoelmatigheid mbo (CMMBO) mij adviseren over eventueel ingrijpen bij een individuele instelling die de zorgplichten niet naleeft en kan ik als uiterste middel een instelling de rechten voor een bepaalde opleiding ontnemen. Bij de opleiding vakbekwaam medewerker natuur, water en recreatie is het verschil tussen de kans op stage en de kans op werk het grootst. De kans op stage is ruim voldoende, de kans op werk matig. Voor aankomend studenten is transparant bij welke studies er wel of geen goede baankansen zijn. Deze informatie vinden zij via de website KiesMBO.nl. Sinds de start hebben meer dan 900.000 unieke bezoekers KiesMBO bezocht en de naamsbekendheid bij decanen is hoog (93%). Tevens ben ik in mijn brief van 15 december 202017 in reactie op een aantal moties en toezeggingen ingegaan op het belang om jongeren goed voor te lichten over korte- en lange termijnperspectieven van studiekeuze en de rol van de intake en een eventuele numerus fixus hierbij. In de motie van het lid Kuik c.s.18 is gevraagd om versterking van de arbeidsmarktvoorlichting aan studenten en ouders. Hier wordt reeds uitvoering aan gegeven. Dit voorjaar ontvangt u hierover een brief met onder andere activiteiten die al in gang zijn gezet en voorstellen voor de toekomst.

Boeken

De leden van de VVD-fractie stellen verschillende vragen over de boekenmarkt in relatie tot de btw-verlaging van e-publicaties en de Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp). Is er sprake van een gelijk speelveld tussen fysieke en digitale boeken met betrekking tot de Wvbp? Klopt het dat de Wvbp niet geldt voor e-books? Zo ja, kan er dan sprake zijn van een gelijk speelveld voor beide soorten boeken? Waarom stelt het kabinet dat dit wel het doel is van de btw-verlaging? Vind ik niet dat – om een gelijk speelveld te creëren – er gekozen moet worden voor òf wettelijke prijsbinding voor fysieke èn digitale boeken, òf voor afschaffing van de Wvbp, zo vragen deze leden. Ook informeren de leden van de VVD-fractie naar het moment waarop ik in gesprek ga met de uitgevers over de btw-verlaging op e-publicaties en de verwerking hiervan in de consumentenprijs. Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat de markt van het papieren boek en die van het e-book zowel overeenkomstig als verschillend zijn. Zo komen de auteur, vertaler, inhoud (content) en uitgever overeen maar de distributie en presentatie van het eindproduct aan het publiek lopen in beide markten zeer uiteen. Het e-book is vanzelfsprekend digitaal en vindt ook geheel online zijn weg naar de lezer. Dat kan door aanschaf dan wel via abonnementsvorm of via de landelijke digitale openbare bibliotheek. Het papieren boek is zowel online als offline beschikbaar voor het publiek. Bij papieren boeken is altijd sprake van fysieke en kostbare opslag en voorraadbeheer. De meeste papieren boeken vinden – in normale omstandigheden – nog steeds hun weg naar het publiek via een fysieke boekhandel. De Wvbp houdt rekening met deze fundamentele verschillen en functioneert als een cultuurpolitiek instrument dat sinds 2005 de pluriformiteit en brede beschikbaarheid van het papieren boek bevordert via een gespreid netwerk van fysieke boekhandels. In het kader van de derde evaluatie van de Wvbp heb ik geconcludeerd dat met de wettelijke prijsbinding van het papieren boek een evident maatschappelijk belang is gemoeid. De werking van de Wvbp wordt breed onderschreven en geniet veel draagvlak in het boekenvak. Voor e-books geldt deze wet inderdaad niet. In 2011 besloot toenmalig Staatssecretaris Halbe Zijlstra op grond van onderzoek door SEO Economisch Onderzoek af te zien van invoering van wettelijke prijsbinding voor het e-book. Het onderzoek wees op juridische complicaties en het ontbreken van een cultureel belang van een vaste prijs voor e-books. Elke verkoper van e-books zal immers een zo breed mogelijk assortiment willen aanbieden, omdat daar anders dan bij fysieke boeken slechts geringe kosten aan zijn verbonden. Ook zou de innovatie van de markt van het e-book door een vaste prijs geschaad kunnen worden. Anno 2021 is de markt van het e-book onverminderd in ontwikkeling en ook de andere argumenten om af te zien van prijsbinding voor het e-book snijden nog steeds hout. De uiteenlopende omstandigheden hebben geleid tot verschillende regimes met betrekking tot fysieke en digitale boeken. Vanuit btw-perspectief bezien zijn de verschillen tussen fysieke en digitale boeken niet relevant en is in dit opzicht het speelveld om die reden per 1 januari 2020 gelijk getrokken. Samen met Staatssecretaris Vijlbrief heb ik eind januari het aangekondigde gesprek met de uitgevers over de doorberekening van de btw-verlaging op digitale publicaties aan de consument gevoerd. De uitkomsten van dit gesprek worden meegenomen in de beantwoording van de op 18 november 2020 ingezonden vragen van VVD, CDA en D66 over de reactie van de Mediafederatie op het CBS-rapport over de prijsontwikkeling van de digitale publicaties.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of het moment waarop de Kamer geïnformeerd zal worden over de resultaten van het onderzoek naar knelpunten die verhinderen om ook mbo-studenten korting te geven op hun studiematerialen, niet begin 2021 moet zijn in plaats van begin 2019. Per abuis meldde ik in mijn brief van 13 november 2020 begin 2019 als moment van informeren, dat moet inderdaad begin 2021 zijn.

Bibliotheken

De leden van de VVD-fractie stellen verschillende vragen over de steun voor Muziekweb/CDR19. Wat is het huidige budget voor Muziekweb vanuit de Koninklijke Bibliotheek, dat wordt voortgezet in afwachting van de plannen voor de toekomst van Muziekweb/CDR? Hoeveel mensen maken er gebruik van Muziekweb? Hoeveel fysieke muziekdragers worden er jaarlijks uitgeleend en hoe verhoudt zich dat tot het aantal fysieke boeken dat wordt uitgeleend? Hoeveel kinderboeken zouden gekocht kunnen worden van het budget dat vrijkomt als we stoppen met Muziekweb? Wordt er daarnaast bij de uitwerking van die plannen ook gekeken naar samenwerking met marktpartijen die muziek beschikbaar stellen en ben ik bereid hen erbij te betrekken? Bij de activiteiten van Muziekweb voor de openbare bibliotheken kan een onderscheid gemaakt worden tussen fysieke en digitale diensten. De fysieke collectie omvat circa 1,3 miljoen muziekdragers (platen en CD’s). Uit deze collectie vinden op jaarbasis ongeveer 140.000 uitleningen plaats aan leden van de openbare bibliotheek. Het aantal uitleningen van fysieke boeken in openbare bibliotheken bedroeg in 2019 circa 61 miljoen. De digitale collectie van Muziekweb omvat circa 8,4 miljoen audiotracks, die toegankelijk zijn via de website www.muziekweb.nl. Per track kan een fragment van 30 seconden worden beluisterd. Deze beperking geldt vanuit auteursrechtelijke achtergronden en om concurrentie met commerciële platforms te voorkomen. De website wordt ongeveer 10 miljoen keer per jaar bezocht door circa 4 miljoen unieke bezoekers. In totaal worden op jaarbasis circa 13 miljoen muziekfragmenten beluisterd. Dat zijn substantiële cijfers. De fysieke en digitale collecties van Muziekweb zijn toegankelijk via een catalogus die verrijkt is met metadata en met uitgebreide informatie over onder andere muziekgeschiedenis, muziekgenres, componisten en uitvoerende artiesten. De openbare bibliotheek is de publieke toegang tot informatie, educatie en cultuur. Dat geldt ook voor muziek. Door ontwikkelingen als digitalisering en de komst van commerciële muziekplatforms verandert de rol van de openbare bibliotheek ten aanzien van muziek. Het uitlenen van fysieke muziekdragers heeft nog een beperkte toekomst en voor het beluisteren van muziek is een goed toegankelijk commercieel aanbod beschikbaar. Het blijft echter van belang dat het publiek kennis kan maken met muziek en muziekstijlen en dat betrouwbare achtergrondinformatie over muziek beschikbaar is. Muziekweb vervult die rol voor de openbare bibliotheken en beschikt daarvoor over verreweg de grootste collectie en databank van Nederland. Het is van belang daar zorgvuldig mee om te gaan. In samenwerking met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid werkt Muziekweb aan een toekomstbestendig plan. Daarin zal worden beschreven welke activiteiten voor de toekomst relevant zijn en welke eindig zijn. Mede in het licht van de motie van de leden Geluk-Poortvliet en Belhaj20 wil ik Muziekweb de gelegenheid geven dit plan op te stellen. Muziekweb ontvangt op dit moment van de Koninklijke Bibliotheek (KB) een bijdrage van in totaal circa 1 miljoen euro. Dit bedrag is opgebouwd uit 500.000 euro voor de infrastructuur en eveneens 500.000 euro voor het verlenen van digitale diensten aan de bibliotheken en bibliotheekgebruikers. Deze centrale budgetten zijn niet uitwisselbaar met de budgetten van lokale bibliotheken voor de aanschaf van boeken. De lokale bibliotheken worden decentraal gefinancierd door gemeenten vanuit de algemene uitkering gemeentefonds.

Bibliotheken – motie Van den Berge c.s.21

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar mijn reactie op het advies van de werkgroep over de Bibliotheek op school en leenrechtvergoedingen. Zij zijn benieuwd naar het vervolgtraject om het voorkeursmodel van de grond te krijgen en de verdere invulling van dit deel van het bibliothekenconvenant. De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij of ik het met hen eens ben dat aanvullende actie nodig is om uitvoering te geven aan de motie van het lid Van den Berge c.s. en of er vanaf 1 januari een regeling is die ervoor zorgt dat de vergoedingen ook daadwerkelijk betaald gaan worden, zoals de motie vraagt. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten wat ik ga doen om dit proces te versnellen en of ik kan bevorderen dat er – desnoods tijdelijk – een regeling wordt getroffen voor de afdracht vooruitlopend op een structurele oplossing. De Koninklijke Bibliotheek (KB) heeft een brede werkgroep van partijen, die betrokken zijn bij de Bibliotheek op school en de leenrechtvergoeding, bij elkaar gebracht met als doel een advies te formuleren voor de korte en lange termijn. Streven van deze werkgroep was dit advies voor het wetgevingsoverleg cultuur van 23 november 2020 uit te brengen. Vrij kort voor dat moment hebben twee partijen zich uit het overleg teruggetrokken: de branchevereniging van openbare bibliotheken (VOB) en de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Als gevolg daarvan is er nog geen advies uitgebracht. De overgebleven partijen proberen, voor zover dat binnen hun mogelijkheden ligt, alsnog tot een advies te komen. Het is teleurstellend dat betrokken partijen er niet in zijn geslaagd een gezamenlijke lijn over de Bibliotheek op school en de leenrechtvergoeding te formuleren. Deze kwestie speelt al geruime tijd en belemmert een verdere doorontwikkeling van de Bibliotheek op school. Mijn ministerie zal in overleg treden met de partijen die zich uit de werkgroep hebben teruggetrokken om een beeld te krijgen van hun overwegingen. Indien het behulpzaam is om uit de ontstane impasse te komen, zal mijn ministerie overleggen met de gehele groep van betrokken partijen, inclusief de rechthebbenden. Voor de afdracht van leenrechtvergoedingen bij uitleningen uit de Bibliotheek op school, ingericht volgens het voorkeursmodel, is overigens geen specifieke regeling nodig. De Auteurswet regelt in de artikelen 12 en 15c tot en met 15g wat het leenrecht inhoudt, op welke materialen de regeling van toepassing is, wie betalingsplichtig is, wie auteursrechthebbend en hoe de inning en uitbetaling verlopen. Ik zal er op blijven aandringen bij de Bibliotheek op school om het voorkeursmodel te volgen.

Amateurkunst

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan toelichten in hoeverre het pakket aan ondersteuningsmaatregelen dat het FCP en het LKCA in overleg met mij hebben uitgewerkt, ook plannen en projecten bevat om perspectief te bieden aan amateurkunst, zoals zingen in koorverband. Het pakket heeft ook betrekking op zingen in koorverband. Perspectief op hervatten van de activiteiten is, net als voor andere sectoren, afhankelijk van de situatie omtrent de verspreiding van het coronavirus. Ik ben in goed contact met de korensector.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in overleg met FCP en LKCA te verkennen of het mogelijk is één of meer fieldlabs te starten om te onderzoeken hoe amateurkunst in groepsverband op termijn weer op veilige wijze opgestart kan worden. Op dit moment ben ik mij aan het beraden op het advies van de Raad voor Cultuur over het instellen van fieldlabs voor de culturele en creatieve sector. De Raad adviseert in zijn advies «Onderweg naar overmorgen» om drie fieldlabs en een taskforce in te stellen. Deze fieldlabs zijn geordend in – sectoroverstijgende – vraagstukken: digitalisering, ruimtelijk ontwerp, productdifferentiatie en samenwerking in de stedelijke cultuurregio. Ik verwacht dat daarbij zeker ook aandacht zal zijn voor het vraagstuk van kunstbeoefening in groepsverband, professioneel danwel als amateur.

Verkenning naar gratis openstellen van musea

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar de motieven en argumenten van de EU-landen die er wel voor kiezen om musea gedeeltelijk gratis open te stellen. Daarnaast willen de leden van mij weten hoe ik deze motieven en argumenten beoordeel in de Nederlandse context. Omdat verschillende EU-landen er wel voor kiezen musea (gedeeltelijk) gratis open te stellen, heb ik zoals eerder gemeld tevens een uitvraag gedaan bij de Europese lidstaten via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland in Brussel. Uit de respons op deze uitvraag bleek dat verschillende musea in Europa gratis toegang hanteren voor bepaalde groepen of op bepaalde dagen. Deze zijn veelal niet door een overheid gereguleerd, maar wel vaak aangemoedigd en goedgekeurd. In sommige landen zijn pilots met gratis toegang stopgezet omdat er geen nieuwe bezoekers bereikt werden. In Vlaanderen was er bijvoorbeeld een toegang voor 1 euro (tussen 2008 en 2012). Die is stopgezet omdat er geen nieuwe bezoekers bereikt werden. In Zweden leidde een pilot met gratis toegang (2015 – 2016) volgens verschillende enquêtes weliswaar tot meer bezoeken door jongeren en ouderen, maar het doel (nieuw publiek interesseren) werd niet behaald. Bovendien zorgde de pilot voor een daling van het aantal bezoeken aan musea zonder gratis dagen. Een uitzondering is Frankrijk. Daar is gratis toegang voor prioritaire doelgroepen en op elke eerste zondag van de maand door de overheid verplicht in nationale musea. Frankrijk oordeelt positief over de effecten van deze gratis toegang. De hoge kosten die hiermee gepaard gaan worden betaald door de staat door middel van subsidies.22 De Franse regering financiert dit omdat zij de toegang tot cultuur ziet als een manier om sociale ongelijkheid te bestrijden en omdat zij musea ziet als onderdeel van volksonderwijs. Voor de Franse autoriteiten is het belangrijk dat publieke collecties zoveel mogelijk openbaar zijn voor het publiek. Ook ik hecht grote waarde aan de toegankelijkheid van onze musea, maar beoog een andere benadering van dezelfde doelstelling die is ingegeven door het feit dat in Nederland de musea niet 100% gesubsidieerd zijn. In Frankrijk zijn de musea veel meer verweven met de publieke autoriteiten, terwijl de rijksgesubsidieerde musea in Nederland zelfstandig zijn. Nederlandse rijksmusea moeten naast de subsidie die ze van het Rijk krijgen zorgen voor hun eigen inkomsten. Door deze musea te dwingen tot gratis toegang, maken we inbreuk op het verdienmodel en de zelfstandigheid van rijksgesubsidieerde musea. Ook Wallonië is positief over de gratis toegangsdagen. Zij hebben deze geïnitieerd om mensen te stimuleren om musea te bezoeken, om de doelgroep van musea te verbreden en om te garanderen dat de rijkdom van erfgoed voor iedereen gemakkelijk toegankelijk is. Het is echter niet bekend of het «diversere» publiek dat Frankrijk en Wallonië zeggen aan te trekken voornamelijk toeristen betreft, of dat het daadwerkelijk de nationale participatie vergroot. De onderzoeken die voor de deskresearch zijn geraadpleegd suggereren het eerste. Onderzoeksbureau APE wijst er in een onderzoek bijvoorbeeld op dat het verlenen van gratis toegang voor kinderen in Frankrijk nauwelijks tot een verandering in de samenstelling van het museumpubliek heeft geleid.23 In datzelfde onderzoek wijst APE erop dat een aanzienlijk kleiner deel van de bevolking in Frankrijk een museum bezoekt dan in Nederland, hoewel landen als Frankrijk een traditie hebben op het gebied van gratis toegang tot musea.24 Hetzelfde blijkt uit de Special Eurobarometer Cultural Values 2007, de Eurobarometer on Culture Participation 2013 en de Special Barometer Cultural heritage 2017 op Europees niveau: Nederlanders bezoeken al bovengemiddeld vaak een museum in eigen land in vergelijking tot andere Europese landen25. Op basis van de uitvraag en mijn onderzoek zie ik dan ook geen aanleiding om rijksgesubsidieerde musea tot een vorm van gratis toegang te verplichten. Ik vind de ervaringen in andere landen niet overtuigend genoeg en dergelijke initiatieven lijken niet te leiden tot het aantrekken van een breder nationaal publiek.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij daarnaast in hoeverre cultuureducatie een rol kan spelen in het vergroten van de toegankelijkheid van kunst en cultuur en het aantrekken van nieuwe bezoekers voor musea. De leden willen eveneens van mij weten hoe ik beoordeel dat mbo-studenten significant minder cultuuronderwijs genieten dan leeftijdsgenoten in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en wat de redenen van deze disbalans zijn. Daarnaast vragen de leden mij of het goed zou zijn om ervoor te zorgen dat alle jongeren in gelijke mate cultuureducatie genieten en wat ik kan doen om dit te bewerkstelligen. Cultuureducatie zorgt ervoor dat Nederlanders vanaf jonge leeftijd cultureel geprikkeld worden. En dat is belangrijk, want cultuur kan je wereld vergroten, het inlevingsvermogen in de ander vergroten en bijdragen aan de gezondheid doordat het zinnen verzet. Naast het feit dat kunst en cultuur mensen plezier, verwondering en genoegen kunnen opleveren wat je iedereen gunt. Daardoor zijn zij in de toekomst eerder geneigd om culturele activiteiten te ondernemen, zoals het bezoeken van musea. Uit onderzoek blijkt dan ook dat museumbezoek op jonge leeftijd vaker leidt tot een hogere kans op museumbezoek op latere leeftijd.26 Daarom wordt museumbezoek op jonge leeftijd op verschillende manieren door de rijksoverheid gestimuleerd. Zo is er vanuit het Regeerakkoord jaarlijks geld beschikbaar gesteld voor scholen ten behoeve van cultuureducatie, waarvan een deel specifiek bedoeld is voor museumbezoek. Via de school krijgen alle kinderen in Nederland op deze manier de kans een museum te bezoeken. Ook is er het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit», waarbinnen wordt gewerkt aan de samenwerking tussen scholen en de culturele omgeving, waaronder musea. Om deze samenwerking verder te stimuleren wordt daarnaast de museumeducatieprijs uitgereikt voor het beste samenwerkingsproject tussen scholen en musea. Musea zijn zelf daarnaast ook ondernemend op het gebied van cultuureducatie, waardoor ze nieuwe doelgroepen bereiken. Ze hebben van oudsher een educatieve functie en de kennis en expertise om hun aanbod aantrekkelijk te maken voor jonge bezoekers en nieuwe doelgroepen. Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. In het mbo worden kunst en cultuur voornamelijk ingezet om het burgerschapsonderwijs te verrijken. Daarmee verschilt de opdracht voor het mbo van die van het vo, waar cultuuronderwijs een vast onderdeel van het curriculum is. Het is van belang dat scholen en onderwijssectoren kunst en cultuur in kunnen zetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische en didactische opdracht. Het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt daardoor van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt. Dit neemt niet weg dat ook het mbo de komende vier jaar een belangrijke doelgroep is om te bereiken met cultuureducatie. Zowel binnen het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit», als met de MBO Card zetten wij ons in voor deze doelgroep. Ik ben, zoals ik de Kamer tijdens het WGO Cultuur heb toegezegd, in gesprek met de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en het Cultureel Jongeren Paspoort (CJP) om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om de MBO Card vanaf 2021 te versterken. De inzet voor kunst en cultuur in het mbo zal ik aan uw Kamer toelichten in de beantwoording van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo».

Erfgoed

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de knelpunten waar cultuurregio’s tegenaanlopen bij het behoud en beheer van de erfgoedcollectie ook meegenomen worden in de gesprekken die ik met hen voer en wanneer ik uw Kamer kan informeren over de uitkomsten van deze gesprekken. Dit onderwerp is opgenomen in de convenantbesprekingen voor de komende periode. Op dit moment vinden de ambtelijke gesprekken plaats ter voorbereiding van het bestuurlijke overleg met de stedelijke regio’s. Conform mijn brief van 13 november 2020 wil ik de inzichten over de staat van het behoud en beheer van publieke collecties delen in mijn gesprek met andere overheden. Kennis en expertise over behoud en beheer zijn beschikbaar bij en via de Museumvereniging en bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Waar het zicht tekortschiet kunnen risico’s ontstaan voor een duurzaam behoud en beheer van collecties. Versterking van kennisuitwisseling en de bundeling van voorzieningen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het verbeteren van de bewaaromstandigheden. Ik hecht daarbij aan de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheden en musea en heb oog voor de verschillende behoeften in de regio. Afhankelijk van deze behoefte in de regio wil ik bepalen op welke wijze de ambities uit het convenant op dit onderwerp verder vorm kunnen krijgen.

Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij of ik bereid ben op korte termijn in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en freelancers voor en achter de schermen over aanvullende steunmaatregelen. In mijn brief van 16 november 202027 over het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector heb ik aangegeven welke steunmaatregelen in 2020 en de eerste helft van 2021 beschikbaar zijn voor de culturele sector, inclusief aanvullende maatregelen ter ondersteuning van makers en ondersteuning voor nieuwe programma’s en producties in de al dan niet gesubsidieerde podiumkunsten. In aanvulling daarop heeft het kabinet bij brief van 18 december 202028 aangekondigd nog een derde steunpakket vrij te maken van 15 miljoen euro voor de culturele en creatieve sector. Op 21 januari kwam hier door de verlengde lockdown 9 miljoen euro bij om makers direct te ondersteunen.29

In een afzonderlijke brief ontvangt uw Kamer nadere informatie over de inzet van deze middelen. Aanvullende steunmaatregelen worden sinds het voorjaar van 2020 besproken met diverse vertegenwoordigers van de sector. Om de aansluiting van de vele verschillende organen van de sector te versterken wordt centraal overlegd met de Taskforce culturele en creatieve sector, waar bijvoorbeeld ook de Creatieve Coalitie en de Vereniging van evenementenmakers bij aangesloten zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij verder hoe ik aankijk tegen de wijze waarop de Duitse regering perspectief biedt aan de culturele sector en of ik bereid ben hierover het gesprek aan te gaan met mijn Duitse ambtgenoot. Ten aanzien van de steunmaatregelen in Duitsland kan ik melden dat de Bondsregering in de zomer van 2020 besloot het culturele veld te steunen met het programma Neustart Kultur. Dit programma richt zich met name op culturele instellingen die overwegend particulier gefinancierd worden. Daarnaast zijn er specifieke steunmaatregelen die per deelstaat verschillen. Duitsland en Nederland hebben onderling, ook in Europees verband, goed contact, zowel over de programma’s voor financiële steun als over onderzoek om in de toekomst weer meer evenementen mogelijk te maken. Zo sprak ik vorig jaar zowel met de Duitse federale Minister van cultuur en media in Berlijn als met de Minister van cultuur en wetenschap van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. Dit goede contact zet ik de komende tijd graag voort.

Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of ik mogelijkheden zie om garant te staan voor investeringen in nieuwe programma’s en producties als die onverhoopt door nieuwe coronamaatregelen niet door kunnen gaan, zodat de culturele sector perspectief krijgt om aan nieuwe programma’s en producties te werken. Met de Alliantie van evenementenbouwers is veelvuldig overlegd over de mogelijkheid van een garantiefonds voor de evenementensector. Zoals vermeld in de brief van 21 januari30 heeft het kabinet besloten tot instelling van een garantieregeling ter hoogte van minimaal 300 miljoen euro en 1 juli 2021 als inzet voor de ingangsdatum van de regeling.

Joodse cultuur

De leden van de SGP-fractie vragen naar de afspraken die er gemaakt zijn om bezoek aan musea gericht op Joodse geschiedenis en cultuur te stimuleren. Daarnaast vragen de leden mij of ik bereid ben om scholen te stimuleren en te ondersteunen bij een bezoek aan een van deze musea en willen zij van mij weten welke verbinding gemaakt kan worden met een bezoek aan het Rijksmuseum. Met betrekking tot afspraken over schoolbezoek worden met het Joods Cultureel Kwartier vierjaarlijks afspraken gemaakt. Daarbij is de ambitie van het museum leidend. Het museum kan het best bepalen welke doelen op het gebied van schoolbezoek gehaald kunnen worden. Tussentijds vinden jaarlijks monitorgesprekken plaats over de ontwikkelingen op dit vlak. Op de vraag of ik bereid ben om scholen te stimuleren en te ondersteunen bij een bezoek aan een van de musea verwijs ik graag naar het regeerakkoord, waarin de inspanning staat verwoord dat ieder kind tijdens de schooltijd in staat moet worden gesteld het Rijksmuseum te bezoeken. In mijn beleidsbrief «Cultuur in een Open Samenleving»31 heb ik verwoord dat het kabinet extra middelen beschikbaar stelt voor scholen in het primair onderwijs om musea en historische plaatsen te bezoeken, via de prestatiebox. Scholen kunnen zelf een keuze maken. Sinds 2019 stel ik structureel 4,9 miljoen euro beschikbaar voor dit doel, via het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit».

Tot slot wijs ik op de aandacht voor de Joodse cultuur in de «Canon van Nederland» die gebruikt wordt in het onderwijs en het Netwerk van de Canonmusea waarin musea en herinneringscentra samenwerken om de geschiedenis van Nederland toegankelijk te maken voor een breed publiek.


X Noot
1

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 101

X Noot
2

CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek

X Noot
3

Kamerstuk 32 820, nr. 343

X Noot
4

Kamerstuk 33 846, nr. 60

X Noot
5

CDR: Centrale Discotheek Rotterdam

X Noot
6

Kamerstuk 33 846, nr. 61

X Noot
7

Kamerstuk 33 846, nr. 61

X Noot
8

FCP: Fonds voor Cultuurparticipatie

X Noot
9

LKCA: Landelijk Centrum voor Amateurkunst en Cultuureducatie

X Noot
10

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 104

X Noot
11

CIDI: Centrum Informatie en Documentatie Israël

X Noot
12

R. Goudriaan, I. Been en C.M. Visscher (APE), Musea en plein publique. Vormgeving en effecten van gratis toegang (februari 2002), 36.

X Noot
13

Museumvereniging, «De Museumkaart» (z.d.), verkregen via https://www.museumvereniging.nl/Museumkaart#:~:text=De%20vergoeding%20aan%20een%20museum,12%25%20van%20de%20eigen%20inkomsten op 7 januari 2020.

X Noot
14

Goudriaan, Been en Visscher, Musea en plein publique, 11; 21

X Noot
15

Kamerstuk 31 511, nr. 41

X Noot
16

Kamerstuk 32 820, nr. 331

X Noot
17

Kamerstuk 31 524, nr. 481

X Noot
18

Kamerstuk 31 524, nr. 402

X Noot
19

CDR: Centrale Discotheek Rotterdam

X Noot
20

Kamerstuk 33 846, nr. 64

X Noot
21

Kamerstuk 33 846, nr. 61.

X Noot
22

Hetzelfde geldt in voormalig EU-land Groot-Brittannië, maar daar worden de kosten betaald door de staat door korting op belastingen.

X Noot
23

Deze conclusie wordt ook getrokken m.b.t. Groot-Brittannië.

X Noot
24

Goudriaan, Been en Visscher (APE) en de Museumvereniging, Stimulering van museumbezoek door kinderen. Resultaten en verantwoording van de experimenten (november 2011).

X Noot
25

Special Eurobarometer Cultural Values 2007, Eurobarometer on Culture Participation 2013, Special Barometer Cultural Heritage 2017.

X Noot
26

Zie bijvoorbeeld: Harry Ganzeboom, «Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten» (Assen/Maastricht, 1989).

X Noot
27

Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 400.

X Noot
28

Kamerstuk 35 420, nr. 214.

X Noot
29

Kamerstuk 35 420, nr. 217.

X Noot
30

Kamerstuk 35 420, nr. 217.

X Noot
31

Kamerstuk 32 820, nr. 221.

Naar boven