32 802 Toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur

Nr. 55 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 september 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 24 maart 2022 over de reactie op de vragen van het lid Omtzigt, gesteld tijdens de mondelinge vragen van het Leijten over het bericht «Ministeries doen gemiddeld drie keer langer dan toegestaan over WOB-verzoek» (Nos.nl, 28 januari 2022) (Kamerstuk 32 802, nr. 52).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 april 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 15 september 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Hagen

Adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek

Inleiding

Per 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden ter vervanging van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In de beantwoording op de vragen wordt daarom verwezen naar de Woo – en niet langer naar de Wob.

D66-fractie

Afhandeling Wob-verzoeken van journalisten binnen de normale wettelijke termijnen

Vraag: De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het overzicht met het aantal Wob-verzoeken van media in 2020 en 2021. Deze leden vragen of de Minister kan toelichten hoeveel Wob-verzoeken in 2020 en 2021 buiten de wettelijke termijn zijn afgehandeld, zonder expliciete instemming van de Wob-verzoeker?

Antwoord/reactie: Ik heb deze gegevens opgevraagd bij de ministeries. Deze uitvraag heeft geresulteerd in het onderstaande overzicht.

Hierbij is het van belang om op te merken dat ministeries gedurende de behandeling van informatieverzoeken kunnen inzetten op een dialoog met verzoekers over de voortgang van de behandeling. Dit leidt er in de praktijk toe dat verzoekers met enige regelmaat mondeling begrip tonen voor het feit dat een omvangrijk verzoek buiten de wettelijke termijn wordt afgehandeld. Daarbij wordt niet gevraagd om expliciete toestemming van verzoeker. Tevens wordt in dergelijke gesprekken bezien of alvast deels in de informatiebehoefte kan worden voorzien met deelbesluiten.

 

Totaal aantal Wob-besluiten 2020

Besluiten buiten de wettelijke termijn zonder (expliciete) toestemming1 van de Wob-verzoeker 2020

Totaal aantal Wob-besluiten 2021

Besluiten buiten de wettelijke termijn zonder (expliciete) toestemming van de Wob-verzoeker 2021

   

aantal

%

 

aantal

%

AZ

33

15

45,5%

43

22

51,2%

BZ

62

40

64,5%

54

32

59,2%

BZK

73

53

72,6%

94

58

61,7%

DEF

133

4

3%

99

7

7,1%

EZK

71

44

62%

101

69

68,3%

FIN

80

60

75%

110

92

83,6%

IenW

58

7

12,1%

69

16

23,2%

JenV

134

91

67,9%

124

72

58,1%

LNV

58

38

65,5%

54

47

87%

OCW

47

4

8,5%

43

7

16,3%

SZW

89

60

67,4%

109

94

86,2%

VWS (exclusief verzoeken COVID-19)

137

82

59,9%

116

66

56,9%

VWS (verzoeken COVID-19)

19

10

52,6%

36

27

75%

X Noot
1

Zie de toelichting boven de tabel.

Vraag: De leden vragen zich af of de Minister de Wob-verzoeken die buiten de wettelijke behandelingstermijn vallen zonder expliciete toestemming van de Wob-verzoeker meegenomen kunnen worden in het toezegde jaarlijkse overzicht?

Antwoord/reactie: Ik ben bezig met de ontwikkeling van een model voor de jaarrapportage die ik tijdens het vragenuur van 1 februari 20221 heb toegezegd (Handelingen II, nr. 44, item 3). Uw verzoek betrek ik daarbij.

Vraag: Daarnaast constateren deze leden dat uit het overzicht blijkt dat er ministeries zijn waarbij 0% van de Wob-verzoeken binnen de behandelingstermijnen worden afgehandeld. Waarom doen deze ministeries het zoveel slechter dan anderen? Kan de Minister het verschil verklaren op basis van de percentages in de tabel?

Antwoord/reactie:

Het betreft hier de departementen van IenW en LNV.

Voor wat betreft het antwoord op de vraag inzake IenW verwijs ik naar de brief die door mijn collega-bewindspersoon is gestuurd in reactie op Kamervragen.2

Van mijn collega-bewindspersoon van LNV heb ik begrepen dat de cijfers van LNV bezien moeten worden in het licht van het toenemende totaalaantal verzoeken per jaar, waarbij de omvang en complexiteit in de afgelopen jaren toeneemt. De verzoeken hebben vaak betrekking op omvangrijke dossiers zoals de stikstofaanpak. Per verzoek zijn in bijna alle gevallen meer dan tweehonderd oplopend tot soms duizend pagina’s beoordeeld en gepubliceerd. Om tot deze selectie te komen moet echter een veelvoud van dit aantal pagina’s worden bekeken om te bepalen of deze pagina’s onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallen. Er zijn inmiddels diverse acties ondernomen om de afhandeling van verzoeken te versnellen, zoals werving van extra personele capaciteit en inzet op betere ondersteunende software.

Vertraging afhandeling van de Wob-verzoeken door de Ministeries

Vraag: De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitdagingen die de departementen ondervinden op het gebied van goede informatiehuishouding. Deze leden vragen zich af waarom het mailverkeer niet voldoende is geïntegreerd in het proces?

Antwoord/reactie: Het documentmanagementsysteem (DMS) bij de ministeries staat los van de emailsystemen. Medewerkers moeten zelf relevante mail overbrengen naar het DMS. Doordat de druk op het primaire proces vaak groot is, gebeurt dit in de praktijk onvoldoende. Organisaties lopen hiermee het risico dat niet alle relevante informatie op de juiste plaats wordt opgeslagen. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE) doet momenteel onderzoek naar de stand van zaken van e-mailarchivering bij de rijksoverheid. Daarnaast ziet de Inspectie in het rapport een dementerende overheid 2.0 3 een enorme hoeveelheid aan systemen in organisaties die naast elkaar worden gebruikt en niet altijd op elkaar zijn aangesloten. De eisen die aan die – soms verouderde – systemen worden gesteld zijn niet op elkaar afgestemd en kwalitatief onvoldoende om een verantwoord beheer van informatie mogelijk te maken. In het generieke actieplan informatiehuishouding Rijk «Open op Orde»4, het rijksbrede verbeterprogramma voor de informatiehuishouding, dat in april 2022 naar het parlement is gestuurd en loopt tot 2026, zijn hiervoor acties opgenomen.

Vraag: De leden van de D66-fractie vragen wanneer ik denk dat de integratie van e-mailverkeer binnen de reguliere documentenmanagementsystemen mogelijk wordt.

Antwoord/reactie: In relatie tot de integratie van e-mailverkeer binnen de reguliere documentenmanagementsystemen wordt op dit moment een rijksbrede verkenning naar de huidige documentmanagementsystemen uitgevoerd. Ook de mailsystemen worden daarbij betrokken. De resultaten hiervan zullen eind dit jaar beschikbaar zijn. Op basis daarvan wordt verder beleid ontwikkeld in het kader van het programma Open Overheid.

Vraag: De leden van de fractie vragen om een toelichting op de rol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit te bewerkstelligen.

Antwoord/reactie: De rollen en verantwoordelijkheden kan ik als volgt toelichten.

De verantwoordelijkheid voor de informatiehuishouding als geheel bij de rijksoverheid is belegd bij meerdere bewindspersonen. Departementen zijn er zelf, als zorgdrager, verantwoordelijk voor dat hun informatiehuishouding voldoet aan de geldende wetgeving.

De Staatssecretaris van OCW is verantwoordelijk voor de Archiefwet. Het doel van de Archiefwet is om belangrijke overheidsinformatie te behouden en duurzaam toegankelijk te maken. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de Wet open overheid. De Wet open overheid (Woo) regelt de toegang tot overheidsinformatie voor eenieder. De Staatssecretaris van BZK is verantwoordelijk voor het generieke actieplan informatiehuishouding rijksoverheid «Open op orde».

Deze thema’s en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van de verschillende bewindspersonen hangen nauw met elkaar samen. Op veel gebieden wordt dan ook samen opgetrokken, bijvoorbeeld in het rijksbrede programma Open Overheid.

Vraag: De leden van de D66-fractie constateren dat anno 2022 een groot deel van de communicatie ook met de smartphone wordt gedaan en vragen in hoeverre WhatsApp/Signal/Telegram en andere berichten via deze apps ook onderdeel zijn van het documentatiemanagementsysteem, aangezien de inhoud van deze berichten onder de Wet open overheid (Woo) valt.

Antwoord/reactie: Ook voor appverkeer zijn afspraken gemaakt. In uitspraken van maart 2019 en oktober 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat WhatsApp-berichten, sms’jes en gelijksoortige chatberichten documenten zijn in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Chatdiensten zoals Whatsapp/Signal/Telegram zijn niet «onder beheer» van SCC-ICT. Dit betekent dat chatberichten niet automatisch onderdeel zijn van het documentmanagementsysteem. Het is hierom dat het gebruik van berichtenapps voor formeel zakelijke communicatie zoveel mogelijk wordt beperkt en dat het voor bestuurlijke besluitvorming wordt ontraden. Gebeurt dit toch dan is de afspraak dat chatberichten die betrekking hebben op besluitvorming en waarvan de relevante informatie niet op een andere manier al is geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een e-mail of nota, worden bewaard binnen de eigen organisatie conform daartoe gemaakte afspraken.

Vraag: Ten slotte merken de leden van de D66-fractie op dat Scandinavische landen veel succesvoller lijken in het halen van de Wob-termijnen in vergelijking met Nederland. Deze leden willen dat Nederland hiervan leert en deze voorbeelden volgt. Zij vragen op welke wijze ik bereid ben in gesprek te gaan met deze landen, te leren van hun «best practices» en waar kan deze «best practices» over te nemen.

Antwoord/reactie: De suggestie om in gesprek te gaan met Scandinavische landen om te leren van hun «best practices» wordt al in de praktijk gebracht. Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat er altijd gekeken moet worden naar goede voorbeelden (van andere landen) om daarvan te leren. Dit doen we dan ook op verschillende manieren. Allereerst heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de behandeling van de Wet open overheid in de Eerste Kamer toegezegd een rechtsvergelijkend onderzoek uit te laten voeren naar de openbaarmaking van overheidsinformatie. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door de Universiteit Leiden. Daarnaast zijn er ambtelijk verschillende (digitale) werkbezoeken afgelegd aan onder andere Denemarken en Finland, maar ook naar landen als Estland en Letland. Binnenkort zal ook nog een digitaal werkbezoek aan Noorwegen worden afgelegd.

Ik vind het wel van belang om een toelichtende opmerking te maken over vergelijkingen tussen verschillende landen. De Scandinavische landen hebben elk hun eigen openbaarheidswetgeving die niet een op een vergelijkbaar is met de wetgeving in Nederland. Met de Nota naar aanleiding van het verslag d.d. 14 september 20215 heeft mijn ambtsvoorganger de Eerste Kamer een overzicht gestuurd van de termijnen die binnen de EU worden gehanteerd bij de behandeling van informatieverzoeken. Uit dit overzicht blijkt dat Zweden de kortste beslistermijn heeft binnen de EU. Tegelijkertijd gaat het in Zweden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland, om een verzoek om toegang tot een officieel document. Wat er precies wordt verstaan onder een officieel document is verder ingekaderd in de Zweedse wetgeving. Zo kan er pas om een document worden verzocht als de besluitvorming rondom een document is afgerond of als het document is gearchiveerd. De mogelijke reikwijdte van een verzoek om informatie is in Nederland aanzienlijke ruimer dan in Zweden. Voorbereidende notities en memo’s kunnen daarom in Nederland wel worden opgevraagd, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Best practices zijn daarom niet in alle gevallen een op een over te nemen in de Nederlandse context. Ik verwacht uw Kamer op dit punt uitvoeriger te kunnen informeren wanneer het rechtsvergelijkend onderzoek is afgerond.

CDA-fractie

Vraag: De leden van de CDA-fractie vragen allereerst hoe de Minister verklaart dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen enkel Wob-verzoek binnen de wettelijke termijn heeft afgehandeld.

Antwoord/reactie: Zoals ook aangegeven in de beantwoording op een vraag van de leden van de D66-fractie, verwijs ik hiervoor naar de brief die door mijn collega van IenW is gestuurd in reactie op Kamervragen.6

Vraag: Daarnaast geven de leden van de CDA-fractie aan dat zij eraan hechten dat ik uw Kamer jaarlijks informeer over de voortgang van de opdracht om het percentage tijdig afgehandelde verzoeken omhoog te krijgen.

Antwoord/reactie: Tijdens het vragenuur op 1 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer jaarlijks te informeren over hoe het gaat met de afhandeling van Woo-verzoeken. Ik heb daarbij aangegeven dat deze rapportage niet alleen uit kwantitatieve gegevens zal bestaan, maar ook zal ingaan op welke stappen zijn gezet en gezet gaan worden om het percentage tijdig afgehandelde verzoeken omhoog te krijgen.

Vraag: Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie welke effecten de Minister op dit punt verwacht van de invoering van de Woo en welke stappen de Minister zet om de noodzakelijke cultuurverandering bij de verschillende ministeries tot stand te brengen.

Antwoord/reactie: De Wet open overheid kent verschillende nieuwe onderdelen ten opzichte van de Wet openbaarheid van bestuur die mogelijk kunnen bijdragen aan het verbeteren van de afhandelingstermijnen. Ik noem een aantal voorbeelden:

  • 1. Onder de Woo zullen op termijn meer documenten actief openbaar gemaakt gaan worden.

  • 2. Bij omvangrijke verzoeken kunnen er afspraken gemaakt worden tussen de verzoeker en het bestuursorgaan over een snellere verstrekking van een deel van de opgevraagde documenten. De reikwijdte van het informatieverzoek kan hierdoor beter worden afgebakend.

  • 3. De Woo verplicht bestuursorganen maatregelen te treffen ten behoeve van het duurzaam toegankelijk maken van de digitale documenten.

  • 4. Het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding zal gaan bemiddelen bij klachten van beroepsmatige verzoekers om informatie, waaronder journalisten.

Welke effecten deze verschillende onderdelen precies zullen hebben op de afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken bij de ministeries, kan ik momenteel nog niet voorzien. Overigens vergt de Woo op onderdelen ook meer gedetailleerde afwegingen en motiveringen. Het effect op (vertraging in) de afhandelingstermijn is ook op deze punten nog niet te voorzien. Ook omdat de behandeltermijn onder de Woo met twee weken is verkort tot zes weken. Bij alle bestuursorganen – waaronder de ministeries – wordt momenteel gewerkt aan het implementeren van de Woo. Hierbij speelt ook de bewustwording bij medewerkers binnen alle lagen van de organisatie rondom (het belang en de gevolgen van) een open overheid een belangrijke rol. Zo zijn verschillende tools (e-learnings, communicatiemiddelen en gedragsinterventies) ontwikkeld die Rijksorganisaties kunnen inzetten om hun medewerkers:

  • 1. meer bewust te maken van het belang van een open overheid die informatie op orde heeft;

  • 2. meer vaardig te maken in hoe om te gaan met overheidsinformatie; en

  • 3. aan te zetten tot beter gedrag.

Daarnaast worden interventies en tools ontwikkeld die managers helpen het juiste gesprek te voeren met medewerkers, waardoor medewerkers niet alleen worden aangespoord om het juiste gedrag te vertonen, maar zich ook veilig voelen om transparant te handelen.

SP-fractie

Vraag: De leden van de SP-fractie vragen of ik het kan verklaren waarom het nog niet gelukt is om Wob-verzoeken van journalisten tijdig af te handelen.

Antwoord/reactie: Er zijn verschillende mogelijke (deel)oorzaken voor het niet tijdig afhandelen van Woo-verzoeken, zoals het niet op orde hebben van de informatiehuishouding, de intensieve belangenafweging die nodig is bij Woo-verzoeken en de omvang van de Woo-verzoeken. De huidige staat van de informatiehuishouding zorgt ervoor dat het verzamelen van alle betrokken documenten momenteel veel tijd kost. Vervolgens moeten al die betrokken documenten getoetst worden aan de Woo, en eventuele uitzonderingsgronden, zoals privacygevoelige informatie, gelakt worden. Bij mogelijke openbaarmaking van documenten waarbij belangen van derden zijn betrokken, moet hen om een zienswijze worden gevraagd. Dit zijn tijdrovende processen, zeker als het gaat om een grote hoeveelheid informatie. Ik verwijs ook naar wat mijn ambtsvoorganger in reactie op vragen van het lid Arib heeft uiteengezet over de oorzaken van deze problematiek.7

Vraag: De leden van de SP-fractie vragen of ik ook nader kan reflecteren hoe deze cijfers zich verhouden tot gemaakte beloftes over een nieuwe bestuurscultuur en meer transparantie?

Antwoord/reactie: Als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid onderstreep ik het belang van een open overheid. Het halen van de afhandelingstermijnen is een wettelijke plicht voor alle bestuursorganen. Het kabinet moet derhalve, ondanks de beschreven complexiteit, de huidige situatie omtrent de afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken verbeteren. Hier wordt op de verschillende departementen momenteel hard aan gewerkt. Dit betreft echter een grote uitdaging. Een tijdige afhandeling van Woo-verzoeken is namelijk in sterke mate afhankelijk van de staat van de informatiehuishouding van het Rijk. En die is, zoals bekend, niet op orde. Voor de verbetering van de informatiehuishouding heeft het kabinet een budget van ruim € 780 miljoen vrijgemaakt. Deze investering kan ervoor zorgen dat we de stappen zetten om ervoor te zorgen dat we naar kortere termijnen toe gaan. Dit is echter niet van vandaag op morgen geregeld.

Tot slot vind ik het van belang om te benadrukken dat ook op andere manieren wordt gewerkt aan een opener overheid. Zo heb ik uw Kamer op 13 juni jl. bijvoorbeeld geïnformeerd over de volgende fase inzake de actieve openbaarmaking van de onderliggende departementale nota’s.8 Daarnaast zullen ook onder de Woo veel meer documenten actief openbaar gemaakt worden, zoals per 1 mei jl. de aan de Raad van State voorgelegde ontwerpen van wetten en algemene maatregelen van bestuur, alsmede de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Hiermee werken we stap voor stap aan een open overheid.

Vraag: De leden van de SP-fractie vragen of ik kan aangeven in hoeverre een informatieregister, zoals voorgesteld in een eerdere versie van de Woo, zal bijdragen aan in eerste instantie minder noodzaak tot Wob-verzoeken en in tweede instantie een minder lange afhandelingstermijn? Is de Minister bereid om alsnog de mogelijkheden voor een informatieregister te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord/reactie: Tijdens de parlementaire behandeling van de Woo is de conclusie getrokken dat, mede door de huidige staat van de informatiehuishouding, een informatieregister hele hoge kosten met zich mee zou brengen en (op korte termijn) onuitvoerbaar zou zijn. In de Woo is er destijds daarom van afgezien om een informatieregister te ontwikkelen. Die situatie is thans niet anders. Aan de verbetering van de informatiehuishouding wordt momenteel gewerkt in het kader van het generieke actieplan Open op Orde.

Vraag: Daarnaast vragen deze leden aan de Minister hoe zij reflecteert op zowel de overschreden termijnen, het in ieder geval tot op heden ontraden van een informatieregister en de voorgestelde wijziging van de Archiefwet, die op veel kritiek kan rekenen van archivarissen als het gaat om de verantwoordingsplicht vanuit de overheid en dat de Minister van Binnenlandse Zaken vanuit dit oogpunt niet het wetsvoorstel (mede-)ondertekent?

Antwoord/reactie: De voorgestelde wijziging van de Archiefwet ligt momenteel ter behandeling in uw Kamer alwaar dit debat daarover kan worden gevoerd. Bij de behandeling van dat wetsvoorstel zal ook de door enkele fracties gestelde vraag naar (mede-)ondertekening van de wet door bewindspersonen van BZK worden beantwoord. Voor een reflectie op de overschreden termijnen en het informatieregister verwijs ik naar de andere antwoorden in deze reactie, zoals bijvoorbeeld het antwoord op de vorige vraag en de beantwoording op de vragen van de CDA-fractie.

Vraag: Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of ik de mening deel dat het in dat licht erg moeilijk is om erop te vertrouwen dat de overheid niet bewust Wob-verzoeken vertraagt? Zeker indien bewindslieden ook nog eens hun privémail gebruiken en zo aan de openbaarheidsplicht ontduiken? In hoeverre is het in dat opzicht wenselijk als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meer handhavingsinstrumenten had dan «het woord en een strenge blik»? En indien de Minister dit wenselijk acht, welke handhavingsmogelijkheden zouden dan denkbaar zijn?

Antwoord/reactie: In het licht van de huidige afhandelingstermijnen kan ik mij voorstellen dat er vragen rijzen over of de ministeries voldoende prioriteit geven aan de afhandeling van informatieverzoeken en/of dat de ministeries informatieverzoeken mogelijk niet tijdig behandelen. Ook ik zie dat in veel gevallen de wettelijke termijnen niet worden gehaald en dat de ministeries, waaronder mijn eigen ministerie, zich daarmee niet aan de wet houden. Dit vind ik als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid een onwenselijke situatie. De overheid hoort zich aan de wet te houden. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 21 juni 20229, horen bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid te betrachten bij de uitvoering van hun taken (openbaar, tenzij) en zich daarbij te houden aan de bestaande wet- en regelgeving. Ik heb in mijn brief van 8 juli jl. daarom extra maatregelen aangekondigd om de afhandelingstermijnen van informatieverzoeken te verbeteren.10

Wanneer informatie beschikbaar en beoordeeld is en geen andere wettelijke verplichtingen openbaarmaking in de weg staan, dan moet een bestuursorgaan de betreffende informatie openbaar maken. Bij de beoordeling van deze informatie is de informatiedrager niet relevant, enkel of de inhoud werkgerelateerd is en valt onder de reikwijdte van het verzoek. In dit verband verwijs ik nog naar de eerdere beantwoording op vragen over dit onderwerp.11

Ik heb geen zicht op het behandelingsproces van informatieverzoeken bij andere bestuursorganen en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Mochten daarbij afwegingen zijn gemaakt die tot onnodige vertragingen bij de afhandeling van informatieverzoeken hebben geleid, dan keur ik dit als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid af.

Uit navraag binnen mijn eigen ministerie blijkt dat een specifiek Wob-verzoek later is afgehandeld dan mogelijk zou zijn geweest. Het betreft hierbij het Wob-verzoek inzake informatie over het datacenter Zeewolde.12 Op verzoek van derde belanghebbenden is openbaarmaking van informatie vallend onder dat verzoek uitgesteld omdat men eerst de eigen gekozen vertegenwoordigers wilde informeren over een feitenrelaas. Aan dit verzoek is gehoor gegeven, met als gevolg dat informatie later openbaar is gemaakt dan had gekund. De verzoeker is over (de reden van) deze vertraging geïnformeerd. Voor zover mij bekend zijn er geen andere Wob-verzoeken waar dit ook heeft gespeeld. Tegelijkertijd kan ik niet volledig uitsluiten dat ook in andere Wob-zaken prioritering heeft geleid tot het later openbaar maken van informatie dan mogelijk zou zijn geweest. Ik heb daarom binnen mijn eigen ministerie afgesproken dat vertraging bij de afhandeling van Woo-verzoeken in het vervolg niet meer onnodig zal plaatsvinden. Ik zal hier ook bij de andere ministeries aandacht voor vragen.

Tegelijkertijd moeten we ook constateren dat ministeries momenteel tegen de uitvoerbaarheid van Woo-verzoeken aanlopen. De grote hoeveelheid (complexe en omvangrijke) Woo-verzoeken vraagt momenteel – met name bij mijn collega van VWS – veel van (de personele capaciteit van) de departementen. Het buiten de termijnen afhandelen van informatieverzoeken is op dit moment dus in ieder geval een kwestie van uitvoerbaarheid.

Naar aanleiding van de vraag naar bevoegdheden en handhavingsinstrumenten wil ik benadrukken dat bestuursorganen zelf verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van informatieverzoeken en zij hier desgevraagd verantwoording over afleggen aan de eigen gekozen vertegenwoordigers. Wanneer een verzoeker om informatie ontevreden is over de afhandeling van het verzoek, kan hij zich desgewenst tot de rechter wenden. Om die reden heb ik geen behoefte aan bevoegdheden en handhavingsinstrumenten. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijk Minister heb ik wel de verantwoordelijkheid om het stelsel als geheel te verbeteren. Ook om die reden heb ik de maatregelen zoals aangekondigd in mijn brief van 8 juli jl. in gang gezet.

Volt-fractie

Openbaarheid overheidsinformatie

Vraag: De leden van de Volt-fractie vragen waarom Nederland de Tromsø Conventie tot op heden niet heeft ondertekend en geratificeerd.

Antwoord/reactie: De Tromsø Conventie is tot op heden niet ondertekend en geratificeerd omdat bepaalde elementen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zich niet goed leken te verhouden tot dit verdrag. Tijdens de behandeling van de Woo in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger daarom toegezegd om de belemmeringen voor het eventueel ratificeren en ondertekenen van dit verdrag in kaart te brengen. Over de uitkomsten van deze inventarisatie heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd in de Kamerbrief inzake de voortgang van de implementatie van de Wet open overheid.13

Vraag: Daarnaast vragen dezelfde leden welke inspanningen de regering gaat leveren om de positie in de Global Right to Information Rating en de vergelijking van afhandelingstermijnen binnen de EU te verbeteren?

Antwoord/reactie: The Global Right to Information Rating wordt gezien als een belangrijk instrument om de nationale wettelijke kaders rondom toegang tot overheidsinformatie te beoordelen. Het wettelijke kader in Nederland is met de inwerkingtreding van de Wet open overheid recentelijk vernieuwd. Dit zal naar verwachting ook invloed hebben op de positie van Nederland op deze rating. Het is belangrijk hierbij op te merken dat de Global Right to Information Rating alleen kijkt naar het wettelijke kader en niet naar de implementatie en uitvoering van het wettelijke kader.14 Een snellere afhandeling van verzoeken om informatie zal daarom geen invloed hebben op de positie van Nederland op deze rating. Ik vind het daarom van belang om te benadrukken dat deze rating een indicator is voor de toegang tot overheidsinformatie, maar geen volledig beeld geeft over de werkelijke mate van openbaarheid van overheidsinformatie. Scandinavische landen zoals Zweden en Denemarken – die soms als voorbeeld worden genoemd waar het gaat om de toegang tot overheidsinformatie – staan bijvoorbeeld op respectievelijk plek veertig en honderdnegen van deze rating. Voor wat betreft de vergelijking van de afhandelingstermijnen binnen de EU verwijs ik naar de beantwoording zoals gegeven op de vragen van de leden van de D66-fractie.

Vraag: De leden van de Volt-fractie vragen voorts welke inspanningen ik lever om de vindbaarheid van informatie te vergroten?

Antwoord/reactie: Om de vindbaarheid van informatie te vergroten, is en wordt gewerkt aan Zoek & Vind-tools (enterprise search). Dit maakt het op termijn mogelijk om met een zoekopdracht in verschillende systemen naar informatie te zoeken en de gevonden resultaten te tonen. Voorts zijn door Doc-Direkt en het Nationaal Archief teams samengesteld die ministeries helpen om informatie beter te ordenen en makkelijker openbaar te maken.

Daarnaast wordt met het programma Open Overheid de kwaliteit van de informatiehuishouding over de hele breedte versterkt. Dit betreft niet alleen de introductie van technische oplossingen en het toepassen van sjablonen, om in de toekomst eenvoudig by design bepaalde informatie automatisch openbaar te kunnen maken, maar richt zich onder andere ook op het bij ambtenaren versterken van de kennis en kunde op het gebied van informatiehuishouding en het belang van een goede informatiehuishouding. Daarnaast heeft elke organisatie zich gecommitteerd aan het duurzaam bewaren, vergroten van de vindbaarheid en het beschikbaar maken en actief beheren van informatie in de vorm van e-mail, chatberichten, websites en sociale media. Al deze activiteiten dragen bij aan een verbetering van de vindbaarheid.

Vraag: De Volt-fractie vraagt naar mijn mening over de suggesties uit het rapport «Ondraaglijk traag» van het Instituut Maatschappelijke Innovatie en de Open State Foundation om te zorgen voor een gestandaardiseerde informatiehuishouding die uitgaat van het principe «open by design», waarbij open standaarden worden gebruikt waardoor de metadata en alle bronnen machineleesbaar en linkbaar zijn en om te kijken naar het Noorse systeem waarin al meer automatisering plaatsvindt.

Antwoord/reactie: Het principe «open by design» wordt meegenomen in het programma Open Overheid. Onder andere binnen het traject rond de openbaarmaking van onderliggende (beslis)nota’s bij Kamerstukken. Hierbij worden aan de voorkant van het proces, bijvoorbeeld bij het opstellen van een nota, al acties ondernomen om ervoor te zorgen dat het resultaat zonder veel extra handelingen openbaar gemaakt kan worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het automatisch kunnen lakken van persoonsgegevens in het document, de digitale toegankelijkheid van een document en de metadata van een document. Er is contact met de Scandinavische landen, waaronder Noorwegen, om te leren van hun aanpak.

Vraag: De Volt-fractie vraagt voorts of de overheid naar mijn oordeel genoeg inzicht heeft in de gegevens- en informatiestromen die er zijn binnen de departementen en met externen.

Antwoord/reactie: Momenteel is er niet bij elke organisatie binnen het Rijk voldoende inzicht in alle gegevens- en informatiestromen. De organisaties binnen het Rijk zijn via het programma Open Overheid, actielijn Open op Orde verzocht hun informatielandschap in kaart te brengen en met verbeterplannen te komen. Het programma ambieert om gedurende de looptijd van het programma het inzicht in deze gegevens- en informatiestromen te versterken.

Vraag: Een volgende vraag is of de huidige systemen voldoende zijn toegerust op het vinden van de juiste informatie?

Antwoord/reactie: Dat is niet het geval. Daarom wordt er geïnvesteerd in de ontwikkeling van Zoek & Vind-tools die door Rijksorganisaties gebruikt kunnen worden.

Vraag: De Volt-fractie vraagt verder of er informatie niet (langer) beschikbaar is vanwege verouderde systemen? En zo ja, of de Minister een inschatting kan maken van de hoeveelheid informatie die niet beschikbaar is vanwege verouderde systemen of gebrekkige informatiehuishouding?

Antwoord/reactie: Departementen hebben via het eigen «departementale actieplan Open op Orde» ambities gesteld voor het verbeteren van de eigen informatiehuishouding. Het duurzaam archiveren van informatie uit verouderde systemen maakt hier onderdeel van uit. Informatie uit verouderde systemen kan veelal wel beschikbaar worden gemaakt, maar de tijdigheid waarmee deze informatie gedeeld kan worden, verschilt per informatiesysteem. Tegelijkertijd kan niet volledig worden uitgesloten dat bepaalde informatie niet langer beschikbaar is vanwege zwaar verouderde systemen en gebruikte opslagmiddelen. Ik kan geen inschatting maken van de totale hoeveelheid informatie die als gevolg daarvan eventueel niet meer beschikbaar zou zijn.

Vraag: Wanneer informatie openbaar wordt gemaakt, zijn niet zelden grote delen zwartgelakt. Op grond van hoofdstuk V van de Wob en hoofdstuk 5 van de Woo is bepaalde informatie uitgezonderd van de openbaarmakingsplicht. Indien je die uitzondering ruim interpreteert, is veel informatie uitgezonderd. Het uitgangspunt is echter «openbaarheid, tenzij»; we gaan uit van openbaarheid en transparantie. In dat licht vragen de leden van Volt-fractie de Minister welke afweging normaliter ten grondslag ligt aan de beslissing om bepaalde informatie wel of niet zwart te lakken? Kan de Minister de verschillende stappen in de belangenafweging uiteenzetten en toelichten welke categorieën ambtenaren daarbij betrokken zijn? Zijn dat juristen, woordvoerders of de bewindspersonen zelf?

Antwoord/reactie: Iedereen heeft het recht om overheidsinformatie op te kunnen vragen zonder daarbij een belang te hoeven stellen. Dit uitgangspunt staat in artikel 1.1 van de Woo. Dit is een belangrijk recht van de burger. Daarbij is het uitgangspunt dat overheidsinformatie openbaar is, tenzij er uitzonderingsgronden zijn die dit beperken. De uitzonderingsgronden staan in hoofdstuk 5 van de Woo. De toetsing aan de uitzonderingsgronden verloopt als volgt. Als het informatie betreft die valt onder een absolute uitzonderingsgrond, mag de informatie niet worden verstrekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor informatie waarvan openbaarmaking de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Wanneer het gaat om informatie die valt onder een relatieve uitzonderingsgrond, bijvoorbeeld de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, moet er een afweging gemaakt worden tussen het algemene belang van openbaarheid en het specifieke belang dat de uitzonderingsgrond beschermt. Daarbij weegt het belang van openbaarheid zwaar. Als de informatie niet openbaar wordt gemaakt, moet nader worden gemotiveerd waarom dit zo is. Dat geldt nog sterker wanneer de informatie ouder is dan vijf jaar. Wanneer het gaat om informatie waar belangen van anderen bij betrokken zijn, moet hun de mogelijkheid worden geboden om een zienswijze in te dienen. Dit betekent dat zij hun mening kunnen geven over of de informatie wel of niet openbaar gemaakt moet worden. Het is uiteindelijk aan het desbetreffende bestuursorgaan om te beslissen of de informatie openbaar wordt gemaakt. Het proces rondom de afhandeling van een Woo-verzoek verschilt per departement. Over het algemeen is de inhoudelijke dossierhouder betrokken vanwege diens inhoudelijke expertise, alsmede een Woo-jurist vanwege de benodigde kennis van de Wet open overheid. Of daarnaast ook nog woordvoerders of de bewindspersonen zelf betrokken zijn, zal afhankelijk zijn van de inhoud van het Woo-verzoek.

Vraag: In het verlengde daarvan concluderen de leden van de Volt-fractie ook dat het voorkomt dat bewindspersonen bepaalde informatie niet delen met het argument dat het delen niet toegestaan is op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of andere (implementatie)wetgeving die de persoonlijke levenssfeer of persoonsgegevens dienen te beschermen. Vaak wordt niet toegelicht hoe de bewindspersoon tot die conclusie is gekomen. Zij vragen of de Minister kan toelichten welke belangenafweging wordt gemaakt om tot de conclusie te komen om bepaalde informatie zwart te lakken op grond van de AVG. Welke concrete stappen worden gezet? Welke aspecten zijn van belang bij die weging? Wordt bijgehouden om wat voor soort gegevens het dan gaat? Wordt dit geanalyseerd om eventueel grondslagen te creëren in wetgeving om bij een patroon bepaalde verwerkingen toch mogelijk te maken? Denk dan bijvoorbeeld aan gegevens die slachtoffers nodig hebben in het kader van het vaststellen van hun rechtspositie ten aanzien van zwarte lijsten bij de Belastingdienst of het controleren van de inspanningen in het kader van de sancties op Russische oligarchen.

Antwoord/reactie: Het belang van het beschermen van de persoonlijke levenssfeer is in de Woo geregeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e. Dit artikel betreft een relatieve uitzonderingsgrond. Voor zover het bestuursorgaan van oordeel is dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen prevaleert, kan het de gevraagde informatie weigeren zonder daarover contact op te nemen met betrokkenen. Omgekeerd, wanneer het bestuursorgaan de persoonsgegevens van derden wel openbaar wil maken, moet hiertoe vooraf betrokkenen de gelegenheid worden geboden om een zienswijze te geven op de voorgenomen wijze van openbaarmaking. Overigens heeft een belanghebbende geen vetorecht als het gaat om de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Het is aan het bestuursorgaan om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer af te wegen tegen het algemeen belang van openbaarheid. In het geval de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet in de weg staat aan de informatieverstrekking, is die verstrekking een verwerking van persoonsgegevens die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de AVG is toegestaan. Het betreft een verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan de Woo en de verplichtingen voor het bestuursorgaan die daaruit voortvloeien. In artikel 86 AVG is een uitdrukkelijke grondslag opgenomen voor nationale wetgevers om het verstrekken van persoonsgegevens in officiële documenten mogelijk te maken, teneinde het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten in overeenstemming te brengen met het recht op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van de AVG.

Het gaat hierbij om persoonsgegevens die (in)direct herleidbaar zijn tot betrokkene zoals onder meer (functie)namen, adressen, telefoonnummers en dergelijke. Er wordt niet centraal bijgehouden noch nader geanalyseerd om welke persoonsgegevens het precies gaat. Overigens kent de Woo – anders dan de Wob – een nieuwe bepaling (artikel 5.5) die rechtstreekse verstrekking aan natuurlijke personen en rechtspersonen van op henzelf betrekking hebbende gegevens mogelijk maakt. Dit is een belangrijke toevoeging voor burgers. De informatie wordt dan niet openbaar voor eenieder. Bij de te maken belangenafweging op grond van artikel 5.5 wordt het recht van verzoeker op de op hem betrekking hebbende informatie afgewogen tegen de absolute en relatieve uitzonderingsgronden van hoofdstuk 5. Bij deze bijzondere vorm van verstrekking kan vanzelfsprekend een bestuursorgaan zich daarbij niet beroepen op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verzoeker zelf.

WOB-verzoek inzake asielopvang in Nederland

Vraag: De leden van de Volt-fractie vragen hoe ik oordeel over het feit dat stukken die op grond van Wob-verzoeken zijn opgevraagd niet zelden kort voor debatten of andere belangrijke momenten worden verstrekt. Daarbij vragen zij ook of er bij het verstrekken van informatie rekening wordt gehouden met de politieke gevolgen en of informatie die naar aanleiding van een Woo-verzoek verzameld is direct aan de verzoeker verstrekt wordt zodra het klaarligt.

Antwoord/reactie: Allereerst is het in deze context van belang om een onderscheid te maken tussen de informatievoorziening aan eenieder (de Wet open overheid) en de informatievoorziening aan het parlement (artikel 68 Grondwet). Een Kamerlid hoeft geen beroep te doen op de Wet open overheid om bepaalde informatie te ontvangen, maar kan deze informatie ontvangen op grond van artikel 68 van de Grondwet. De verstrekking van documenten in het kader van een Woo-verzoek staat in principe dan ook los van debatten of andere belangrijke momenten. Het uitgangspunt bij Woo-verzoeken is dat de informatie direct aan de verzoeker verstrekt wordt zodra alle informatie is verzameld, beoordeeld en het besluit op het betreffende verzoek door de bestuurder is genomen. Het kan natuurlijk voorkomen dat een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid wordt gedaan bij een departement en gelijktijdig een Kamerlid verzoekt om een deel van de informatie die ook onder het betreffende Woo-verzoek valt. In zo’n situatie, dus wanneer de Kamer om dezelfde informatie heeft gevraagd, kan het in het kader van de proces-volgordelijkheid voorkomen dat eerst de Kamer wordt geïnformeerd en vervolgens het Woo-verzoek wordt afgehandeld. Wanneer deze proces-volgordelijkheid niet aan de orde is, dient een bestuursorgaan de gevraagde informatie direct aan de verzoeker te verstrekken zodra alle informatie verzameld en beoordeeld is. Indien de informatie verband houdt met een actueel debat in uw Kamer, is het gebruikelijk dat ook uw Kamer op de publicatie wordt geattendeerd.

Reactie op vragen van het lid Omtzigt over het bericht «Ministeries doen gemiddeld drie keer langer dan toegestaan over WOB-verzoek»

Vraag: De leden van de Volt-fractie vragen of ik de opvatting deel dat bruikbare data over overheidshandelen kan bijdragen aan de openbaarheid van informatie en transparantie van overheidshandelen en of ik daarom voornemens ben om de gegevensverzameling van ministeries en uitvoeringsorganisaties omtrent Woo-verzoeken in de toekomst gelijk te trekken.

Antwoord/reactie: Deze opvatting deel ik met de leden van Volt-fractie. De toegezegde jaarlijkse rapportage over de afhandeling van Woo-verzoeken moet dat inzicht voor de ministeries gaan bieden. Mijn ministerie zal met de andere ministeries afspraken maken over de gegevensverzameling voor deze rapportage.

Vraag: Uit het onderzoek blijkt tevens dat alle ministeries meer tijd nemen voor de afdoening van Wob-verzoeken. Hoe verwacht de Minister dat – met het oog op de komst van de Woo en de kortere termijnen – kan worden voldaan aan de afhandelingen van informatieverzoeken? Zo hebben we gezien dat het aantal Wob-juristen bij het Ministerie van VWS is uitgebreid tot 100 Fte. Is het aantal Fte’s dat beschikbaar is voor de afdoening op dit moment voldoende binnen de rijksoverheid? En worden er voorbereidingen getroffen om dit uit te breiden gelet op de komst van de Woo? Kan de Minister een overzicht geven van het aantal Fte’s dat in dienst is bij de verschillende departementen voor de afdoening van informatieverzoeken?

Antwoord/reactie: Ik verwacht niet dat bij alle bestuursorganen op de korte termijn voldaan kan worden aan de afhandelingstermijnen. Alhoewel ik dat als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid een spijtige conclusie vind, moeten we gelijktijdig erkennen dat het om een complex probleem gaat. Een belangrijk element hierbij is dat de informatiehuishouding van het Rijk (nog) niet op orde is. Er worden daarom verschillende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de informatiehuishouding verbeterd wordt en de afhandelingstermijn van Woo-verzoeken verkort wordt. Daarnaast vragen de leden of er een overzicht verstrekt kan worden van het aantal Fte’s dat in dienst is bij de verschillende departementen voor de afdoening van informatieverzoeken. Dit overzicht kan ik niet geven, omdat het proces rondom de afhandeling van informatieverzoeken per departement verschilt. Ook is belangrijk te signaleren dat er verschillende rollen zijn te onderscheiden bij de afdoening van informatieverzoeken. Het begint bij de ondersteuning die zorg draagt voor het inboeken van het informatieverzoek in de systemen en andere administratieve handelingen zoals bijvoorbeeld het versturen van een ontvangstbevestiging en het intern uitzetten van het verzoek binnen het departement. Daarnaast is er de betrokken inhoudelijke dossierhouder – mogelijke meerdere – die de opgevraagde informatie moet gaan ophalen uit het DMS, zijn of haar mailbox of mogelijk op diens werktelefoon. Mogelijk dat de dossierhouder bij deze inventarisatie wordt ondersteund door ICT-collega’s. Dezelfde dossierhouder en/of Woo-jurist is voorts verantwoordelijk voor de beoordeling van de stukken en het opstellen van het besluit. Bij omvangrijke verzoeken wordt hij daarbij mogelijk ondersteund door een inhoudelijke collega of wordt er een team geformeerd binnen de afdeling. Vervolgens is er inhoudelijke afstemming met de juridische directie over het verzoek en in een voorkomend geval worden ook collega’s van bestuursadvisering of communicatie aangehaakt. Voor al deze betrokken ambtenaren geldt dat het afhandelen van Woo-verzoeken meestal niet zijn of haar enige kerntaak is, maar onderdeel uitmaakt van de reguliere werkzaamheden. Gelet op de vele te onderscheiden rollen is het niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal Fte’s dat in dienst is bij de verschillende departementen voor de afdoening van informatieverzoeken.

Vraag: De leden van de Volt-fractie vragen in hoeverre de Minister inschat dat de Woo tot verbeteringen zal leiden in de afhandelingen van informatieverzoeken en of er technische obstakels zijn die verhinderen dat binnen een korte termijn kan worden gehandeld.

Antwoord/reactie: Zoals ik ook heb geantwoord op de vragen van de CDA-fractie, kent de Woo verschillende onderdelen die mogelijk kunnen bijdragen aan het verbeteren van de afhandelingen van informatieverzoeken. Het gaat echter om een complex probleem met uiteenlopende oorzaken. Zoals ik heb geantwoord op de vragen van de SP-fractie, is de afhandeling van de Wob- en nu Woo-verzoeken bijvoorbeeld sterk afhankelijk van de staat van de informatiehuishouding. We moeten en zullen stappen zetten om ervoor te zorgen dat we de termijnen gaan halen. De verbetering van de informatiehuishouding is echter niet op stel en sprong gerealiseerd.

Vraag: Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie hoe ik oordeel over de cijfers uit het rapport «Ondraaglijk traag» waaruit zou volgen dat het aantal Wob-verzoeken dat als omvangrijk kan worden gekwalificeerd relatief beperkt is.

Antwoord/reactie: Het genoemde onderzoek spreekt over kleine Woo-verzoeken indien er 50 of minder documenten worden verstrekt. Het aantal verstrekte documenten staat echter niet per definitie gelijk aan de hoeveelheid documenten die geraadpleegd zijn voor het Woo-verzoek. Het betreffende onderzoek geeft hier geen inzicht in.

Lid Omtzigt

Vraag: Het lid Omtzigt dankt de Minister voor het heldere overzicht van de reactietermijnen op de Wob-verzoeken van de media. Graag verneemt dit lid wat de wettelijke termijn is die als grens gehanteerd is: is dat de termijn van vier weken of is dat een andere termijn? Graag ontvangt hij op die vraag een precies antwoord.

Antwoord/reactie: Hierbij is de wettelijke termijn van 8 weken onder de Wob gehanteerd.

Vraag: Ook zou hij graag horen wat de gemiddelde termijn van beantwoording geweest is bij Wob-verzoeken van de media het afgelopen jaar, uitgesplitst per ministerie.

Antwoord/reactie:

 

2021 – aantal dagen

AZ

96

BZ

136

BZK

133

DEF

97

EZK

118

FIN

206

IenW

283

JenV

161

LNV

95

OCW

154

SZW

201

VWS1

137

X Noot
1

De Wob-verzoeken over Corona zijn hierbij niet meegenomen. Dit gelet op het grote aantal verzoeken en de hoeveelheid informatie die wordt opgevraagd, waarbij de documenten gefaseerd openbaar worden gemaakt. Hierdoor zijn er geen verzoeken die binnen de wettelijke termijn afgerond.

Vraag: Het valt het lid Omtzigt op dat bij elk van de ministeries minder dan de helft van de Wob-verzoeken van de media binnen de wettelijke termijn wordt beantwoord. Dit lid vraagt de Minister wat de doestellingen zijn in 2022 en 2023. Hoeveel van de Wob-verzoeken aan ministeries dienen dan op tijd beantwoord te worden? Is de Minister bereid de stand van zaken per ministerie elk half jaar openbaar te maken en aan de Kamer te melden?

Antwoord/reactie: Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van de SP-fractie heb gesteld, dienen bestuursorganen zich aan de termijnen van de Woo te houden. We werken daarom Rijksbreed aan een tijdige afhandeling van de Woo-verzoeken. Ik kan daarvoor geen tijdpad noemen, gelet op alle randvoorwaardelijke factoren die hierbij een rol spelen, zoals bijvoorbeeld het op orde krijgen van de informatiehuishouding. Overigens worden veel verzoeken om informatie van de media niet als een Woo-verzoek in behandeling genomen, maar meteen of binnen enkele dagen afgehandeld.

Op 1 februari jl. heb ik tijdens het vragenuur uw Kamer toegezegd jaarlijks te rapporteren over de Woo-cijfers. Die rapportage moet inzichtelijk maken of de afhandelingstermijnen van de departementen inderdaad verbeteren.

Vraag: Verder was het lid Omtzigt verbaasd over de zinssnede «De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Ik heb geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat er bewust wordt vertraagd bij het afhandelen van een verzoek.» Deze standaardzin heeft dit lid meerdere keren in antwoord op Kamervragen gekregen en duidt erop dat er ook niet naar signalen gezocht is. Daarom vraagt hij een overzicht van de zaken waarin een ministerie (inclusief de belastingdienst) in het afgelopen jaar veroordeeld is door de rechter vanwege de Wob, met per uitspraak hoe de uitspraak is uitgevoerd.

Antwoord/reactie: Het lid Omtzigt heeft een soortgelijke vraag gesteld in de set Kamervragen over het bewust vertragen van Wob-verzoeken en het betalen van dwangsommen door de regering (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 4032). Deze vraag zal ik in die set Kamervragen beantwoorden, welke ik op zeer korte termijn naar uw Kamer zal sturen.

Vraag: Kan de Minister dan nog steeds volhouden dat er nooit bewust vertraagd is door de regering bij een Wob-verzoek door de media?

Antwoord/reactie: Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie, kan ik mij in het licht van de huidige afhandelingstermijnen voorstellen dat er vragen rijzen over of de ministeries voldoende prioriteit geven aan de afhandeling van informatieverzoeken en/of dat de ministeries informatieverzoeken mogelijk niet tijdig behandelen. Ook ik zie dat in veel gevallen de wettelijke termijnen niet worden gehaald en dat de ministeries zich daarmee niet aan de wet houden. Dit vind ik als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid een onwenselijke situatie. Het niet tijdig afhandelen van informatieverzoeken wordt echter veroorzaakt door verschillende oorzaken en is daarom een complex probleem. Ik heb in mijn brief van 8 juli jl. daarom extra maatregelen aangekondigd om de afhandelingstermijnen van informatieverzoeken te verbeteren.15

Ik heb geen zicht op het behandelingsproces van informatieverzoeken bij andere ministeries en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Mochten daarbij afwegingen zijn gemaakt die tot onnodige vertragingen bij de afhandeling van informatieverzoeken hebben geleid, dan keur ik dit als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid af.

Uit navraag binnen mijn eigen ministerie blijkt dat een specifiek Wob-verzoek later is afgehandeld dan mogelijk zou zijn geweest. Het betreft hierbij het Wob-verzoek inzake informatie over het datacenter Zeewolde.16 Op verzoek van derde belanghebbenden is openbaarmaking van informatie vallend onder dat verzoek uitgesteld omdat men eerst de eigen gekozen vertegenwoordigers wilde informeren over een feitenrelaas. Aan dit verzoek is gehoor gegeven, met als gevolg dat informatie later openbaar is gemaakt dan had gekund. De verzoeker is over (de reden van) deze vertraging geïnformeerd. Voor zover mij bekend zijn er geen andere Wob-verzoeken waar dit ook heeft gespeeld. Tegelijkertijd kan ik niet volledig uitsluiten dat ook in andere Wob-zaken prioritering heeft geleid tot het later openbaar maken van informatie dan mogelijk zou zijn geweest. Ik heb daarom binnen mijn eigen ministerie afgesproken dat vertraging bij de afhandeling van Woo-verzoeken in het vervolg niet meer onnodig zal plaatsvinden. Ik zal hier ook bij de andere ministeries aandacht voor vragen.

In het geval een bestuursorgaan zich niet aan de wettelijke termijnen houdt, kan een verzoeker om informatie zich desgewenst tot de rechter wenden met het verzoek een beslistermijn op te leggen aan het bestuursorgaan met daaraan eventueel gekoppeld een dwangsom. Uit een eventuele rechterlijke veroordeling daartoe kan overigens niet worden afgeleid dat een bestuursorgaan bewust de afhandeling van een verzoek vertraagt, enkel dat er niet op tijd is beslist.


X Noot
1

Handelingen II 2021/22, nr. 44, item 3.

X Noot
2

Brief van het Ministerie van IenW van 17 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1746) naar aanleiding van vragen van het lid Madlener (PVV) over de trage afhandeling van verzoeken van de Wob

X Noot
3

Een dementerende overheid 2.0, d.d. 9 februari 2021

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstukken 33 328 en 35 112, W.

X Noot
6

Brief van het Ministerie van IenW van 17 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1746) naar aanleiding van vragen van het lid Madlener (PVV) over de trage afhandeling van verzoeken van de Wob.

X Noot
7

Aanhangsel handelingen II 2021/22, nr. 641.

X Noot
8

Kamerstuk 28 362, nr. 59.

X Noot
9

Kamerstuk 28 362, nr. 60.

X Noot
10

Kamerstuk 33 328, nr. 43.

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2604.

X Noot
13

Kamerstuk 33 328, nr. 43.

X Noot
15

Kamerstuk 33 328, nr. 43.

Naar boven