Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2022
In de procedurevergadering van 16 juni 2022 heeft de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken mij verzocht te reageren op de afzonderlijke onderdelen van het interviewartikel
«Oud-privacyfunctionaris: bij de overheid heerst een cultuur van achterhouden» uit
de NRC d.d. 15 juni 2022. Middels deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet.
Uit het artikel maak ik op dat de geïnterviewde een interview heeft gegeven omdat
hij wil dat de overheid transparanter wordt. Die doelstelling deel ik. Het opener
maken van de overheid is een belangrijke ambitie van het huidige kabinet. Om die reden
investeert het kabinet fors in de verbetering van de informatiehuishouding en de implementatie
van de Wet open overheid (Woo).
Als stelselverantwoordelijke Minister voor het openbaarheidsbeleid vind ik het essentieel
dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van
hun taken en zich daarbij houden aan bestaande wet- en regelgeving. Dit betekent dat,
wanneer een document onder de reikwijdte van een verzoek om informatie op grond van
de Woo valt, het document bij het bestuursorgaan berust en er geen sprake is van uitzonderingsgronden,
het bestuursorgaan het document openbaar moet maken.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat ik hiermee geen oordeel uitspreek over de concrete
casussen uit het interviewartikel. Het is immers niet aan mij om uitspraken te doen
over een concreet geval dat zich afspeelt bij een ander bestuursorgaan. Bestuursorganen
leggen hierover aan de eigen gekozen vertegenwoordigers verantwoording af. Een college
van burgemeester en wethouders legt bijvoorbeeld verantwoording af aan de eigen gemeenteraad.
In het betreffende interviewartikel wordt gesproken over een cultuur van achterhouden.
Openheid bij de uitvoering van publieke taken is een essentieel onderdeel van de democratische
rechtsstaat. Het openbaar bestuur neemt besluiten, waarover verantwoording moet worden
afgelegd en waar controle op kan worden uitgevoerd. Een juiste naleving van de Wet
open overheid is daarbij essentieel.
In het interviewartikel wordt ook gesproken over de werklast die een verzoek om informatie
met zich mee zou brengen en dat dit ten koste zou gaan van andere werkzaamheden. Het
uitvoeren van een Woo-verzoek kan inderdaad veel tijd en inspanningen vragen van (een
deel van) een organisatie. De uitvoeringslast van een Woo-verzoek mag, mede als gevolg
van het feit dat de informatiehuishouding bij veel organisaties niet op orde is, niet
onderschat worden. Tegelijkertijd mag dit geen reden zijn om een Woo-verzoek niet
binnen de kaders van de wet af te handelen. Openheid is – zoals de geïnterviewde terecht
aangeeft – een primaire taak van publieke organisaties en daarmee onderdeel van het
reguliere werk.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot