32 793 Preventief gezondheidsbeleid

Nr. 209 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2016

Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ga ik in deze brief in op het verzoek om een brief met reactie op de uitzending van Avrotros Radar over de aanwezigheid van de stof bisfenol A (BPA) in voedingsmiddelen (gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 10 februari jl.) (Handelingen II 2015/16, nr. 53, Regeling van werkzaamheden). Daarbij ga ik in op de moties van de leden Van Tongeren en Çegerek (Kamerstuk 21 501-08, nr. 567) en het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-08, nr. 576) waarin wordt aangedrongen op acties ten aanzien van hormoonverstorende stoffen.

Reactie op de uitzending van Avrotros Radar over BPA

BPA is een stof die onder meer gebruikt wordt bij de productie van bepaalde soorten plastic en in de coating van blikken en deksels. Bij een te hoge blootstelling kunnen de hormoonverstorende eigenschappen van deze stof leiden tot nadelige effecten op de gezondheid. Ik deel de geuite zorg over de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen in het algemeen en aan BPA in het bijzonder.

Ik ben van mening dat bescherming van de volksgezondheid van groot belang is.

De manier waarop ik daaraan invulling geef, zal ik toelichten in de reactie op de moties.

Reactie op de motie Van Tongeren en Çegerek en de motie Ouwehand

In de moties van de leden Van Tongeren en Çegerek en het lid Ouwehand wordt de regering verzocht zich op Europees niveau nadrukkelijk in te zetten om zo snel mogelijk tot criteria te komen om hormoonverstorende stoffen te kunnen verbieden en om druk op de Europese Commissie uit te oefenen om de opgestelde criteria zo snel mogelijk om te zetten in een beleidsaanpak voor een snelle uitfasering van hormoonverstorende stoffen. Daarnaast wordt verzocht te onderzoeken welke stappen op nationaal niveau kunnen worden gezet, waaronder de voorlichting aan zwangere vrouwen.

De moties Van Tongeren en Çegerek en de motie Ouwehand ondersteunen de Nederlandse inzet om er bij de Europese Commissie sterk op aan te dringen voortgang te maken op dit dossier. Nederland heeft Zweden gesteund in de rechtszaak voor het Europese Hof van Justitie tegen de Europese Commissie over het uitblijven van de criteria. Op 16 december 2015 heeft het Hof uitspraak gedaan en is Zweden in het gelijk gesteld. Ook in de rol als voorzitter van de Raad van de Europese Unie zal Nederland het belang van spoedige vaststelling van de criteria bij de Europese Commissie terugkerend onder de aandacht brengen. Tijdens de Milieuraad van 4 maart aanstaande (Kamerstuk 21 501-08, nr. 611) zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de uitspraak van het Hof van Justitie agenderen. Er wordt ingezet op het aannemen van een verklaring van de Raad waarin de uitspraak van het Europese Hof onder de aandacht wordt gebracht en waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de Europese Commissie deze uitspraak moet uitvoeren.

Het vaststellen van criteria aan de hand waarvan chemische stoffen als hormoonverstorend kunnen worden aangemerkt is in de Biocidenverordening en de Gewasbeschermingsmiddelenverordening een belangrijke stap om deze stoffen adequaat te kunnen reguleren.1 Voor sommige effecten van hormoonverstorende stoffen is het nodig dat er betere testen komen om hormoonverstorende stoffen te identificeren. Nederland werkt in OESO-verband aan het ontwikkelen van dergelijke testen. Daarnaast zetten we ons er voor in om te zorgen dat deze testen ook geëist worden als daar aanleiding voor is.

Zoals gezegd is van belang dat de Europese Commissie vaart maakt bij het formuleren van de criteria voor hormoonverstorende stoffen. Daarnaast dring ik er in gesprekken met de Europese Commissie op aan onderzoek naar relevante testen te doen en de benodigde informatieverplichtingen in de relevante wetgeving op te nemen. Om dit te benadrukken heeft Nederland zich aangesloten bij een groep Europese landen die zich zorgen maakt over de trage uitvoering van belangrijke onderdelen van de Europese verordening over Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen (REACH). Deze landen hebben zich verenigd in het REACH-UP-initiatief, dat onder meer de Europese Commissie oproept om een plan van aanpak voor hormoonverstorende stoffen onder alle relevante communautaire regelgeving op te stellen (Kamerstuk 21 501-08, nr. 537). Ook steunt Nederland het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) in een rechtszaak waarbij een fabrikant het niet eens is met de beslissing van ECHA een chemische stof aan te wijzen als hormoonverstorend voor organismen in het milieu. Nederland ondersteunt zo de mogelijkheid om een stof aan te wijzen als hormoonverstorend met het bestaande REACH-instrumentarium, dat in dit geval geen criteria vereist.

De voorstellen van de Europese Commissie om migratielimieten van BPA in onder andere speelgoed en voedselcontactmaterialen naar beneden bij te stellen, hebben mijn expliciete steun. Het is van belang zo veel als mogelijk op Europees niveau te regelen, omdat via die weg op de meest effectieve manier de blootstelling aan BPA omlaag kan worden gebracht.

In de motie van de leden Van Tongeren en Çegerek wordt de regering ook verzocht te onderzoeken welke stappen op nationaal niveau kunnen worden genomen om blootstelling aan hormoonverstorende stoffen terug te dringen.

Op basis van de wetenschappelijke inzichten van bijvoorbeeld de European Food Safety Authority (EFSA), is er tot op heden geen aanleiding geweest om het beleid aan te passen of om nationale maatregelen te nemen. In 2015 heeft de EFSA een veilige grenswaarde (Tolerable Daily Intake; TDI) van BPA vastgesteld. Volgens berekeningen van de EFSA is de blootstelling aan BPA over het algemeen lager dan deze grenswaarde.

Het RIVM concludeert in haar rapport dat nieuwe inzichten voldoende aanleiding vormen om verdere aanscherping van de normen te overwegen en stelt voor op korte termijn aanvullende maatregelen te treffen die de blootstelling aan BPA verder verminderen. Het Kabinet is met het RIVM van mening dat de blootstelling aan BPA omlaag moet. Voor de uitwerking van de maatregelen verwijs ik naar de Kabinetsreactie op het RIVM-rapport (Kamerstuk 32 793, nr. 208).

Tot slot heeft uw Kamer verzocht de informatievoorziening aan zwangere vrouwen over hormoonverstorende stoffen te verbeteren. Het «Plan van Aanpak Preventie» van het College Perinatale Zorg (CPZ), dat in oktober 2015 aan de Kamer is aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 32 279, nr. 71), bevat initiatieven om voorlichting aan zwangere vrouwen te verbeteren. In overleg met het CPZ en VWS is een voorlopige selectie gemaakt van risicofactoren waarover voorlichting gewenst is. Op dit moment worden mogelijke schadelijke effecten van hormoonverstorende stoffen als risicofactor aangemerkt. Dit betekent dat zal worden onderzocht op welke manier voorlichting over hormoonverstorende stoffen aan zwangere vrouwen het beste kan worden vormgegeven.

Ook ben ik op dit moment in gesprek met het RIVM en VeiligheidNL over de wijze waarop de informatievoorziening over hormoonverstorende stoffen concreet vorm kan krijgen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

In REACH kunnen hormoonverstorende stoffen worden aangewezen zonder criteria maar op basis van overtuigende wetenschappelijke aanwijzingen.

Naar boven