32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juni 2015

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 10 april 2015 over de voortgang van het Expertteam Versnellen d.d. 10 april 2015 (Kamerstuk 32 757, nr. 113), over de brief 9 maart 2015 over een toelichting over het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 32 757, nr. 107), over de brief van 13 februari 2015 houdende aanbieding van een afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten Lente-akkoord over de aanscherping van de EPC-norm naar 0,4 voor gestapelde nieuwbouw en over de brief 3 oktober 2014 over de aanbieding van drie rapporten in het kader van de kwaliteitsborging in de bouw d.d. 3 oktober 2014 (Kamerstuk 32 757, nr. 103).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2015 aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

Adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

  • 1. Inleiding

  • 2. Voortgang van het Expertteam Versnellen over bevindingen op het gebied van bouw, ruimtelijke ordening en milieu

  • 3. Toelichting over Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen

  • 4. Afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten Lente-akkoord over de aanscherping van de EPC-norm naar 0,4 voor gestapelde nieuwbouw

  • 5. Aanbieding drie rapporten in het kader van kwaliteitsborging in de bouw

  • 6. Overig

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken en hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de stukken met interesse gelezen en zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van SP-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de rapporten omtrent bouwregelgeving. Deze leden stellen nadere vragen over de toelichting op het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen en de rapporten die de Tweede Kamer zijn aangeboden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het Expertteam Versnellen, de toelichting over Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen, het afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten Lente-akkoord over de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt-norm (EPC-norm) naar 0,4 voor gestapelde nieuwbouw en een drietal rapporten in het kader van kwaliteitsborging in de bouw. Zij hebben evenwel nog enige vragen hierover.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg Bouwregeling en zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de toelichting op de Bouwregelgeving en zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Het lid Van Vliet heeft kennisgenomen van de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 9 maart 2015 over de toelichting op het Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen en ziet aanleiding voor het stellen van enkele vragen.

2. Voortgang van het Expertteam Versnellen over bevindingen op het gebied van bouw, ruimtelijke ordening en milieu

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de pogingen die moeten leiden tot het zogenaamde «ontslakken». Daarbij vragen zij of aan de hand van voorbeelden aangegeven kan worden hoe niet langer het adagio «wat mag er» maar «wat kan er» in de praktijk uitpakt. Daarbij speelt volgens deze leden een rol dat bouwondernemers die gefocust zijn op winstmaximalisatie steeds de grenzen van het maximaal toelaatbare bouwen zullen opzoeken en dat ruimtelijke kwaliteit ondergeschikt is aan het streven naar winst.

De genoemde leden hebben enerzijds waardering voor de inzet van het Expertteam Versnellen, maar achten de score van slechts drie gemeenten waar overeenstemming over de vraagstelling is, beperkt. Graag vernemen zij de achtergrond van deze magere resultaten en de kosten die daarmee tot nu toe gemoeid zijn.

3. Toelichting over Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat er een kort briefje is gekomen met een toelichting op het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Verschillende berichten in de media maken dat meer uitleg van de regering nodig is, zo oordelen deze leden. Deelt u dit oordeel en waarom? Volgens een artikel in de Cobouw (17 februari 2015) is de concept-wet op verschillende punten gewijzigd. De genoemde leden willen graag een overzicht van alle wijzigingen van de concept-wet ten opzichte van de concept-wet Kwaliteitsborging voor het bouwen zoals deze ter consultatie heeft gelegen. Tevens willen deze leden per aanpassing een toelichting waarom voor die aanpassing is gekozen.

De leden van de SP-fractie constateren dat uit de toelichting van de regering blijkt dat nog overleg wordt gevoerd met marktpartijen. In hoeverre zijn deze gesprekken afgerond en tot welke wijzigingen van de concept-wet hebben de gesprekken geleid? Daarnaast willen de genoemde leden weten met welke marktpartijen wordt of is gesproken en op basis waarvan voor deze partijen is gekozen.

De genoemde leden hebben meermaals aangegeven dat een publieke preventieve toets alleen zou kunnen vervallen als een verplichte verzekerde rechtsbescherming van opdrachtgevers, gebruikers en derden afdoende geregeld is. Hierover is de motie Jansen/De Vries door de Tweede Kamer aangenomen (Kamerstuk 32 757, nr. 50). Bent u nog steeds voornemens om deze brede Kameruitspraak naast u neer te leggen en zo ja, waarom?

De genoemde leden vragen of de bouwleges omlaag zullen gaan. Kan worden onderbouwd wat er met de hoogte van de bouwleges gaat gebeuren? Kan voorts worden ingegaan op de kritiek van de Aannemersfederatie Nederland (geuit in de Cobouw van 4 maart) dat kleine aannemers de dupe zijn van de voorgestelde wijzigingen? Deze leden willen weten wat de gevolgen zijn voor het midden-en kleinbedrijf van de nieuwe concept-wet. In datzelfde artikel wordt gesproken over een deal tussen de regering, het CDA en Bouwend Nederland. De leden vragen of er een deal is of afspraken zijn tussen genoemde partijen, en zo ja welke.

De leden van de SP-fractie willen weten wat de gevolgen voor de werkgelegenheid zijn van de nieuwe concept-wet Kwaliteitsborging voor het bouwen, zowel voor mensen die werken in de bouw als mensen die werkzaam zijn bij het toezicht. Volgens een artikel in Binnenlands Bestuur (30 april 2015) zullen 500 ambtenaren hun baan verliezen over twee jaar. Dit zou blijken uit de impactanalyse van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland. De genoemde leden vragen of u deze analyse naar de Tweede Kamer kunt sturen en deze kan voorzien van een reactie op de bevindingen in de analyse, zoals de genoemde gevolgen voor de werkgelegenheid.

Het lid Van Vliet heeft met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel behoudt de gemeente haar taak voor de planologische beoordeling, de welstandstoets en toetsing van de omgevingsveiligheid. Erkent u dat het arbitrair, en daarmee onwenselijk, is dat in iedere gemeente andere vereisten op het gebied van welstand worden gehanteerd? Bent u bereid in het wetsvoorstel een landelijke uniformering van de welstandstoets op te nemen, zo vraagt dit lid.

4. Afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten Lente-akkoord over de aanscherping van de EPC-norm naar 0,4 voor gestapelde nieuwbouw

De leden van de VVD-fractie vragen u een toelichting te geven op de status van de voorgenomen verkenning naar de wijze waarop energieprestatie-eisen kunnen worden gehaald door hoogbouw van vijf lagen of meer. Is er een alternatief gevonden en welke kosten horen hierbij? Daarnaast zouden deze leden willen weten welke kosten gemaakt zijn voor deze verkenning.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er vanuit Neprom wordt gevraagd om de aangescherpte EPC-norm niet toe te passen op gestapelde bouw. Tegelijk beklaagt de Neprom zich ook over de verplichte aansluiting op warmtenetten bij nieuwbouw. Daar willen ze ook van af. Deelt u de mening dat het lijkt dat de Neprom van twee walletjes wil eten? Immers, geen warmtenetaansluiting en geen aangescherpte EPC-norm betekenen twee keer een verslechtering van de duurzaamheid maar wel een kostenbesparing voor projectontwikkelaars. Hoe rijmt u de wensen van de Neprom met de doelstellingen van het kabinet in het kader van duurzaamheid?

De genoemde leden zijn blij dat u vasthoudt aan de 0,4 norm, al was u in het debat over de aanscherping van de norm aanvankelijk geen voorstander van verdere aanscherping. Deze leden waren dat wel. Zij willen zo snel mogelijk, uiterlijk in 2020, naar energieneutrale nieuwbouw, daarom horen zij graag wanneer we een volgende aanscherping van de EPC-norm kunnen verwachten. Dit mede omdat uit de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 19 mei 2015 over het met reden omkleed advies van de Europese Commissie blijkt dat deze stevige vraagtekens heeft over hoe Nederland omgaat met de Europese doelstellingen voor bijna-energieneutrale nieuwbouw. Kunnen de genoemde leden u blijven houden aan de doelstelling om in 2020 slechts bijna-energieneutrale toe te staan? Kunt u aangeven welke extra inspanning er nodig is vanuit de markt en de overheid om de daarvoor benodigde innovatie daadwerkelijk te realiseren? Zijn de bevindingen uit projecten als Stroomversnelling en nul-op-de-meter niet van groot belang om met de gehele sector te delen. Nu is die kennis voorbehouden aan de vier initiatiefnemende bouwbedrijven. De centrale vraag van deze leden luidt dan ook: Hoe kunnen we er voor zorgen dat de gehele bouwsector sneller gaat innoveren en dat daarmee de duurzaamheidsdoelstellingen die we vanuit de Europese Unie en het energieakkoord hebben omarmd, kunnen waarmaken. De genoemde leden ontvangen hierop graag een reactie.

5. Aanbieding drie rapporten in het kader van kwaliteitsborging in de bouw

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om de ontwikkeling van de legeskosten in bepaalde gemeenten. Hoe wilt u in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen de legesdruk in de hand houden, zodat gemeenten niet alsnog leges kunnen rekenen voor de diensten die nu gaan vervallen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie willen graag van alle drie de rapporten afzonderlijk weten wat er tot nu toe mee is gedaan, omdat de rapporten dateren uit augustus 2014. Ook willen deze leden weten in hoeverre de rapporten nog van toepassing zijn aangezien de regering na het verschijnen van de rapporten het wetsvoorstel heeft veranderd.

Tevens vragen deze leden naar de gemaakte kosten voor het opstellen van deze drie rapporten, graag per rapport een overzicht. Daarnaast ontvangen deze leden graag een totaaloverzicht van alle rapporten en externe adviezen die tot nu toe zijn betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen, met daarbij de gemaakte kosten per rapport of advies.

De genoemde leden lezen in de begeleidende brief van de regering bij het rapport «Onderzoek alternatieven voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen» dat u in gesprek gaat met betrokken partijen en dat de Kamer begin 2015 geïnformeerd zou worden. Deze leden vragen met welke betrokkenen is gesproken en wat de resultaten van de gesprekken waren.

De genoemde leden constateren dat in het rapport «Onderzoek alternatieven voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen» als oplossing wordt gesproken over een combinatie van verschillende alternatieven. Deze leden willen weten of u ook aan een combinatie van alternatieven denkt en zo ja, aan welke combinaties en waarom.

In het rapport «Informatiebehoefte toezicht bestaande bouwwerken» wordt beschreven dat twee zaken aan de orde zijn gekomen in een workshop, die wel relevant worden geacht maar buiten de scope van het onderzoek vielen. Het betreft de al dan niet centrale digitale database en de servicefunctie van een gemeente bij het as-built dossier. De genoemde leden willen weten of u voornemens is deze twee zaken verder uit te werken. Kiest u voor een centrale database? Zo nee, hoe wordt omgegaan met lokale verschillen met betrekking tot de kwaliteit en communicatie? Wanneer u wel kiest voor een centrale digitale database dan willen de leden weten hoe de opzet, het gebruik, het beheer en het onderhoud eruit komen te zien. Deze leden vernemen graag of u dit verder onderzoekt en op welk termijn.

Ten aanzien van de servicefunctie die gemeenten hebben voor hun inwoners willen de leden van de SP-fractie weten hoe derden informatie kunnen krijgen over bouwwerken die nu nog wel openbaar te vinden is. Wat zijn de gevolgen voor gemeenten en voor derden?

Wanneer bepaalde informatie in een bouwdossier niet (langer) aanwezig is, kan dit gevolgen hebben voor hulpdiensten. De genoemde leden willen weten hoe u de veiligheid en gezondheid kan garanderen in vergelijking met het huidige systeem. Deze leden vragen hoe dit gebrek aan informatie voor brandweer, politie en eventueel andere hulpdiensten wordt opgelost.

Tot slot vernemen de genoemde leden graag welke conclusies en adviezen uit het rapport «Informatiebehoefte toezicht bestaande bouwwerken» worden gedeeld en opgevolgd en waarom.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat er noodzaak is om de betaalbaarheid van de gemeentelijke taakvelden vergunningen, toezicht en handhaving (VTH-taken) nader te bezien. De nieuwe kwaliteitscriteria, een nieuw stelsel van private kwaliteitsborging in de bouw, de nieuwe Omgevingswet en de economische situatie nopen daartoe. Voor deze leden geldt als uitgangspunt dat transparantie essentieel is. Begrip voor de op te leggen heffingen is nihil als het onderliggende systeem niet begrepen wordt door degene die «mag» betalen.

De genoemde leden menen dat de kosten die door inefficiënt werken door gemeenten ontstaan, niet mogen worden afgewenteld op de bijdragen die voor vergunning verlening worden gevraagd. Nu de overheid de «algemeen belang taken» behoudt, is er veel voor te zeggen die kosten uit de algemene middelen van de gemeenten te putten. Deelt u deze visie, zo vragen deze leden.

De genoemde leden zien graag dat in een nieuw stelsel niet alleen de transparantie vergroot wordt, maar ook dat er een directe koppeling tussen hoeveelheid werk en prijs wordt gelegd en dat belangen die terugslaan op een individu afgewogen worden ten opzichte van de kosten van algemene belangen.

Graag zien deze leden dat op gemeentelijk niveau keuzemogelijkheden ontstaan waardoor in gemeenteraden de keus gemaakt kan worden voor welk systeem men kiest.

De leden van de PVV-fractie vinden het ongewenst dat de bouwleges die in de verschillende gemeenten worden doorberekend aan de inwoners per gemeente zo enorm uiteenlopen, voor hetzelfde werk. Voor de aanvrager van een bouwvergunning is vaak volstrekt onduidelijk waar de kosten waarvoor ze worden aangeslagen, op zijn gebaseerd. Veel gemeenten hanteren hun eigen rekenmethode en dit leidt tot grote verschillen. Volgens deze leden gebruiken veel gemeenten deze ondoorzichtige rekenmethoden dan ook om burgers aan te slaan voor bedragen veel hoger dan de gemaakte kosten, om andere gaten in de gemeentebegroting te dichten. U moedigt gemeenten aan om de uniforme rekenmethode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te hanteren, maar slechts 20% van de gemeenten doet dit. Dit is zelfs een daling van 10% ten opzichte van 2013. Voor deze leden is dit onaanvaardbaar, daarom vragen zij aan u of u bereid bent om de uniforme rekenmethode van de VNG dwingend op te leggen aan gemeenten en zo nee, waarom niet.

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de vorderingen bij de private kwaliteitsborging in de bouw met name betreffende de borging van de brandveiligheid en de discussie omtrent het retentierecht en de wettelijk verplichte garantie voor bouwconsumenten. Zij zijn van mening dat preventie beter, veiliger en goedkoper is dan de brandweer achteraf te laten optreden. U heeft toegezegd dat de brandweer deel uitmaakt van alle instrumenten bij hoog-risico gebouwen. Deze leden vragen echter of de brandweer ook intensief betrokken zal worden bij gemiddeld-risico gebouwen en wat de overwegingen van u daarbij zijn.

U heeft eerder aangegeven dat het bevoegd gezag in het nieuwe stelsel de brandweer voor advies mag blijven vragen. Deze leden zouden het echter onwenselijk vinden als bijvoorbeeld uit kostenoverwegingen de brandweer in dit systeem van toezicht niet wordt betrokken en vragen of het vrijwillige advies niet in een verplichting zou moeten worden omgezet. De leden zien graag een reactie hierop.

De genoemde leden zijn van mening dat de brandweer zoveel mogelijk al bij de initiatieffase moet worden betrokken, dat wil zeggen, aan de voorkant van de veiligheidsketen, en zo de informatie en de mogelijkheid heeft om gewild of ongewild advies te geven over een bouwwerk. Gaat u dit in uw voorstel waarborgen, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie hebben vragen over het retentierecht ten opzichte van de wettelijk verplichte garantie. Deze leden begrijpen de redenering van de regering dat deze geen situatie wil creëren waarin sommige verzekeringsmaatschappijen gebouwen niet willen verzekeren, ondanks dat het verplicht is. Anderzijds, als een verzekeringsmaatschappij er voor kiest om een gebouw niet te verzekeren zegt dat ook iets over de kwaliteit van de bouwplannen van het gebouw. De plannen zullen moeten worden aangepast om er voor te zorgen dat het gebouw voldoet aan de wettelijk verplichte garantie. In de gehele discussie vinden de leden dat uw onderbouwing voor de keuze voor 5% retentierecht te beknopt. De voor- en nadelen van het retentierecht en de wettelijk verplichte garantie voor de private kwaliteitsborging in de bouw moeten goed in kaart worden gebracht. U heeft toegezegd de vergelijking van het retentierecht en de wettelijke verplichte garantie te laten onderzoeken en deze naar de kamer te doen toekomen. De leden horen graag wanneer dit onderzoek gereed is.

6. Overig

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat er een wijziging op handen is van het bouwbesluit die gaat over de Nederlandse Norm-normeringen (NEN-normeringen). De juridisch-technische commissie (JTC) van het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) is daar erg kritisch op geweest. De JTC is van mening dat sommige NEN-normen niet voldoende zijn om aan de Europese eisen te voldoen. Kunt u een toelichting geven waar de kritiek van de JTC zich op toespitst en hoe daarnaar wordt gehandeld?

De genoemde leden horen graag van u over de toepassing van grote betonnen stapelblokken. In de regelgeving bestaan amper voorschriften over hoe om te gaan met deze betonnen reuzenlego. Er zijn ongelukken mee gebeurd met dodelijke afloop omdat de gebouwde wand niet stevig genoeg bleek. De wand stort dan in met fatale afloop. Ook horen de genoemde leden klachten dat de kwaliteit per betonblok enorm kan verschillen waardoor de veiligheid in het geding raakt. Deelt u de wens om tot eenduidige toepassingscriteria en productspecifieke kwaliteitscriteria te komen inclusief handhaving, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister

Voortgang van het Expertteam Versnellen over bevindingen op het gebied van bouw, ruimtelijke ordening en milieu

1. De leden van de CDA-fractie vragen of aan de hand van voorbeelden aangegeven kan worden hoe niet langer het adagio «wat mag er» maar «wat kan er» in de praktijk uitpakt.

Er zijn inmiddels door verschillende gemeenten ervaringen opgedaan met het ontslakken van gebiedsontwikkeling. Deze ervaringen, die zijn opgedaan met pilots in het kader van de Actieagenda Bouw, zijn over het geheel genomen positief.

Door de gemeente Leiden is bij de herontwikkeling van de Lammenschansdriehoek ervaren dat het flexibeler maken van wat kan en mag marktpartijen aanspreekt en herontwikkelingsinitiatieven stimuleert. Er is geleerd dat het loslaten van allerlei kaders en beleidsuitgangspunten niet alleen inhoudelijke aandacht vraagt, maar dat het juist ook binnen de gemeentelijke organisatie een andere manier van werken oproept.

Door de gemeente Breda is in het industriegebied Havenkwartier ervaren dat het ontslakken van gebiedsontwikkeling niet de weg van de minste weerstand is, maar wel duurzamer is in de relatie met initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen en leidt tot meer gezamenlijke energie, draagvlak en nieuwe ideeën.

De gemeente Schiedam heeft ervaren, dat het in de beginfase van een project open aan tafel zitten met partijen met als gezamenlijk doel om het plangebied succesvol te herontwikkelen, voor beide partijen nieuw is. Deze werkwijze geeft het vertrouwen dat de gemeente de intentie heeft deze ontwikkeling zo optimaal mogelijk te laten slagen. Hiermee kent het project een goede (her)start.

Werken volgens het motto «wat kan er» in plaats van «wat mag er» betekent niet dat er voor marktpartijen een rode loper wordt uitgerold en dat zij de grenzen mogen opzoeken van wat er (wettelijk) mag. Het gaat er om dat gemeente en initiatiefnemers niet meer tegenover elkaar, maar naast elkaar aan tafel zitten, elkaars vertrouwen genieten en een open proces ingaan.

2. De leden van de CDA-fractie vernemen graag de achtergrond van de beperkte score van slechts drie gemeenten waar het Expertteam versnellen overeenstemming over de vraagstellen heeft bereikt en de kosten die daarmee tot nu toe gemoeid zijn.

Het Expertteam Versnellen is op 1 januari jl. van start gegaan. Bij de aanmelding van de gemeenten speelt naast de bereidheid om mee te doen ook het praktische punt, dat er een concreet project gevonden worden moet dat als case kan dienen voor de inzet van het expertteam. In de praktijk is daarmee enige tijd gemoeid. Inmiddels zijn er 6 gemeenten aan de slag gegaan met het expertteam en nog eens 5 gemeenten willen op korte termijn van start gaan als, in overleg met het expertteam, een geschikte case is gevonden die het «voertuig» vormt voor de inzet van het expertteam. In totaal gaat het tot nu toe dus om 11 gemeenten. Daarnaast worden met diverse andere gemeenten gesprekken gevoerd over een mogelijke inzet van het team. De kosten van het expertteam bedragen per gemeente maximaal € 6.000. De gemeente draagt een gelijk bedrag bij.

Toelichting over Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen

3. De leden van de SP-fractie vragen of ik hun oordeel deel dat vanwege verschillende berichten in de media meer uitleg van de regering nodig is over het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Zij vragen een overzicht van alle wijzigingen van de conceptwet ten opzichte van de consultatie van het wetsvoorstel en een toelichting per aanpassing. Voorts vragen deze leden in hoeverre gesprekken met partijen over het wetsvoorstel zijn afgerond en tot welke wijzigingen de gesprekken hebben geleid, met welke partijen is gesproken en op basis waarvan voor deze partijen is gekozen.

In mijn brief van 9 maart 2015 heb ik uw Kamer, naar aanleiding van vragen, geïnformeerd over de voortgang van het Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Ik volg bij de vorming van het wetsvoorstel de gebruikelijke, voorgeschreven procedure. Vorig jaar juni heb ik het wetsvoorstel voor consultatie openbaar gemaakt en een ieder die dit wilde in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. Hierop hebben ruim 80 partijen/personen gereageerd. Alle inbreng is door mij betrokken bij de verdere vervolmaking van het wetsvoorstel, waarbij in het geding zijnde belangen door mij zorgvuldig zijn gewogen. Met als doel de kwaliteit van het wetsvoorstel te vergroten en om het draagvlak te versterken. In het verslag naar aanleiding van deze consultatie heb ik aangegeven waar de inbreng heeft geleid tot wijziging van het wetsvoorstel.

  • Het bevoegd gezag krijgt de bevoegdheid om bij de gereedmelding te toetsen of er gebouwd is overeenkomstig de bouwtechnische voorschriften. Daartoe zal het bevoegd gezag niet zelf inhoudelijk toetsen, maar afgaan op de verklaring van de kwaliteitsborger ter zake.

  • Handhavend optreden zal het bevoegd gezag alleen als blijkt dat niet met een toegelaten instrument is gewerkt of in afwijking van de daartoe gestelde regels, en daardoor elementen van de omgevingsvergunning zijn weggevallen.

  • In overleg met de brandweer is gekeken naar heldere positionering van de brandweer binnen het stelsel, zonder dat dit ook wettelijke wordt verankerd. In mijn antwoord op vraag 20 licht ik dit verder toe.

  • Naar aanleiding van reacties op mijn voorstel voor een aanbiedingsplicht, heb ik besloten om deze aanbiedingsplicht te vervangen door een voorstel voor een informatieplicht. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik nader op dit punt in.

  • Ik heb mijn voorstel voor het opschortingsrecht op enkele punten aangepast. Ook dit punt licht ik in mijn antwoord op vraag 4 nader toe.

Voor het volledige verslag verwijs ik naar http://www.internetconsultatie.nl/wetkwaliteitsborgingvoorhetbouwen, het «verslag over de resultaten van de consultatie». Momenteel ligt het wetsvoorstel voor advies voor bij de afdeling Advisering van de Raad van State en is het wetsvoorstel vertrouwelijk. Pas na advisering door de Raad van State zal ik kunnen komen tot een finale afweging van de onderdelen van het wetsvoorstel.

Wanneer het wetsvoorstel wordt aangeboden aan het parlement zal de memorie van toelichting op het wetsvoorstel meer informatie bevatten over het proces van totstandkoming, inclusief het verloop van de consultatieronde, wie tijdens de consultatieronde hebben ingesproken en hoe met deze inspraak is omgegaan. Ik acht het van groot belang dat deze informatie aan het parlement wordt verstrekt, vergezeld gaand van het alsdan luidende integrale wetsvoorstel, inclusief alle daarbij gemaakt afwegingen, zoals verwoord in de memorie van toelichting. Ik zie geen reden om van deze gebruikelijke procesgang van een wetsvoorstel af te wijken en op dit moment, waarop het wetsvoorstel nog niet definitief is en de status van het wetsvoorstel vertrouwelijk is, inhoudelijk te reageren op berichtgeving in de media aangaande onderdelen van het wetsvoorstel.

4. De leden van de SP-fractie vragen of de motie Jansen/De Vries over verzekerde garantie (Kamerstuk 32 757, nr. 50) nog wordt uitgevoerd. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie vragen naar een vergelijking tussen het retentierecht en de verzekerde garantie.

De kern van mijn wetsvoorstel is de versterking van de positie van de consument. In het Algemeen Overleg van 27 maart 2014 heb ik met uw Kamer afgesproken om in plaats van een verplicht verzekerde garantie een plicht voor de aannemer in het wetsvoorstel op te nemen om een verzekerde garantie aan te bieden (Kamerstuk 32 757, nr. 97). Dan is de consument vrij om wel of geen verzekering te nemen. In de consultatie van het wetsvoorstel is door meerdere partijen en deskundigen beargumenteerd dat een aanbiedingsplicht niet waterdicht kan worden geregeld, zodat een dergelijke regeling niet bijdraagt aan het beoogde doel de bouwconsument te beschermen. Als alternatief heb ik daarom besloten een informatieplicht in het wetsvoorstel op te nemen. Ik heb over dit voorstel advies gevraagd aan een onafhankelijk deskundige. Het advies is op 10 april 2015 openbaar gemaakt1. Dit advies en een door het Instituut voor Bouwrecht uitgevoerde contra-expertise ondersteunen mijn keuze.

In het wetsvoorstel gebruik ik, in plaats van de term retentierecht, de term opschortingsrecht. Ik gebruik die term daarom verder ook in mijn antwoord. Het opschortingsrecht en de verzekerde garantie hebben een verschillende en een elkaar aanvullende werking. Het opschortingsrecht heeft betrekking op gebreken die ten tijde van oplevering zijn vastgesteld. Zo lang deze gebreken niet zijn verholpen heeft de bouwconsument het recht om maximaal 5% van de bouwsom in depot te houden totdat de genoemde gebreken zijn hersteld. Ervaring leert dat het in depot hebben van een geldbedrag een goede prikkel is om de aannemer aan te zetten tot herstel van gebreken, maar dat de huidige regeling aanscherping behoeft om de effectiviteit te vergroten. De verzekerde garantie betreft gebreken die optreden na oplevering en die zijn toe te rekenen aan de aannemer. Een beperking van deze regeling ten opzichte van het opschortingsrecht is dat de bouwconsument een beroep op de regeling zal moeten doen en als relatieve leek met bewijzen ter ondersteuning van zijn beroep zal moeten komen. Omdat de aannemer een meer ervaren partij is kan het lastig zijn voor een bouwconsument om zijn recht te halen. Daarbij komt dat de uitkerende garanderende instantie in beginsel een prikkel heeft om niet uit te keren, omdat door minder uitkeringen zijn bedrijfsresultaat verbeteren.

In de consultatiefase hebben partijen beargumenteerd dat een andere invulling van het opschortingsrecht effectiever is voor de consument dan mijn voorstel in de consultatieversie. In mijn nieuwe voorstel heb ik de termijn weer teruggebracht van vijftien naar drie maanden. Om de effectiviteit van de bestaande regeling te vergroten heb ik opgenomen dat de aannemer de opdrachtgever schriftelijk in de gelegenheid moet stellen zich uit te spreken over de vraag of hij het depot wil handhaven en daarvan een afschrift aan de notaris sturen.

5. De leden van de SP-fractie vragen wat er met de hoogte van de leges gaat gebeuren, als gevolg van introductie van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vragen hoe in het wetsvoorstel de legesdruk in de hand kan worden gehouden, zodat gemeenten niet alsnog leges kunnen rekenen voor diensten die als gevolg van het wetsvoorstel gaan vervallen.

Het is algemeen overheidsbeleid dat bij leges de tarieven worden vastgesteld op basis van kostendekkendheid. Dit betekent dat tarieven zodanig worden vastgesteld dat de opbrengst van die tarieven de geraamde kosten niet overtreffen. Voor gemeenten is dit principe vastgelegd in de Gemeentewet, in artikel 229b. Niettemin is het moeilijk te voorspellen wat er met de hoogte van de leges zal gebeuren, met het van kracht worden van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Daar waar de dienstverlening wegvalt en waar dit leidt tot lagere kosten, zullen die tot een verlaging van de leges moeten leiden.

Bij de verschillende pilots die zijn en worden uitgevoerd door gemeenten met nieuwe vormen van kwaliteitsborging in de geest van het wetsvoorstel is het beeld eveneens divers. Sommige gemeenten geven aanzienlijke kortingen voor bouwprojecten die onder private borgingsinstrumenten worden uitgevoerd. Andere gemeenten geven in het geheel geen korting (zie voor een overzicht: http://www.rowiq.nl/legeskorting2015). Een logisch uitvloeisel van het bestaande legesstelsel is dat gemeenten een korting op de leges doorberekenen, voor zover het nieuwe kwaliteitsborgingsstelsel voor hen leidt tot lagere kosten.

Gemeenten hebben aangegeven dat het wetsvoorstel voor hen tot financiële knelpunten kan leiden. Achtergrond hierbij is dat momenteel veel kruissubsidiëring plaatsvindt, waardoor inkomsten uit grote bouwprojecten worden ingezet om kosten bij kleine bouwprojecten en klussen te dekken. De huidige regelgeving biedt voor deze praktijk van kruissubsidiëring door gemeenten ruimte. Nu op meerdere terreinen veranderingen in de regelgeving plaatsvinden, zoals bij het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen, worden er al enige tijd vragen gesteld bij de houdbaarheid van het legesstelsel op langere termijn. Gezien de gemeentelijke autonomie op dit terrein bereidt het bestuur van de VNG een standpunt voor over dit onderwerp.

Overigens merk ik op dat met het wetsvoorstel een verbetering van de kwaliteitsborging wordt beoogd. Een verhoging van kosten die met deze verbetering van de kwaliteitsborging in verhouding staat, kan een acceptabel gevolg zijn van het wetsvoorstel. Voor een goed beeld van de totale kostenconsequenties van invoering van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging moeten naast de ontwikkelingen rondom leges ook andere kostenbepalende factoren worden meegewogen, waaronder mogelijke kostenbesparingen, doordat de kwaliteitsborging efficiënter kan worden uitgevoerd. De huidige uitvoeringspraktijk bij pilots geeft indicaties voor dergelijke kostenbesparingen.

Recent heb ik een brief ontvangen van Bouwend Nederland en Neprom, als opdrachtgevers van grote bouwprojecten, met de vraag of voor bouwleges een maximum kan worden ingevoerd. Ook eerder hebben Bouwend Nederland en Aedes mijn aandacht voor de hoogte van de bouwleges gevraagd. Ik acht een betaalbaar stelsel van kwaliteitsborging van groot belang. Daarom ben ik voornemens om, samen met gemeenten en overige marktpartijen de gevolgen van het wetsvoorstel voor de financierbaarheid van het kwaliteitsborgingsstelsel in de bouw verder te onderzoeken.

6. De leden van de SP-fractie vragen om in te gaan op de kritiek van de Aannemersfederatie Nederland dat kleine aannemers de dupe zijn van de voorgestelde wijzigingen. Zij willen weten wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor het midden- en kleinbedrijf. Tevens vragen deze leden of er een deal is of afspraken zijn tussen de regering, het CDA en Bouwend Nederland. De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen voor de werkgelegenheid van het wetsvoorstel, zowel voor mensen die werken in de bouw als mensen die werkzaam zijn in het toezicht. De genoemde leden vragen of de zogenaamde Impactanalyse van Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd, voorzien van een reactie op de bevindingen van de analyse.

Het in te dienen wetsvoorstel zal informatie bevatten over de uitkomsten van een Maatschappelijke Kosten-/Batenanalyse. In deze analyse zal zijn opgenomen wat de maatschappelijke effecten van het wetvoorstel zijn voor diverse betrokken partijen, inclusief de effecten op de werkgelegenheid. Ik heb hiervoor al aangegeven dat ik geen reden zie om van de gebruikelijke procesgang van een wetsvoorstel af te wijken en op dit moment, waarop het wetsvoorstel nog niet definitief is en de status van het wetsvoorstel vertrouwelijk is, inhoudelijk te reageren op speculatieve berichtgeving in de media aangaande onderdelen van het wetsvoorstel. Voor een juiste politieke beoordeling is van belang hoe het definitieve wetsvoorstel komt te luiden, voorzien van alle afwegingen zoals in de memorie van toelichting zullen worden vermeld.

7. Het lid Van Vliet vraagt of ik erken dat het arbitrair, en daarmee onwenselijk, is dat in iedere gemeente andere vereisten op het gebied van welstand worden gehanteerd? Daarnaast vraagt hij of ik bereid ben in het wetsvoorstel een landelijke uniformering van de welstandstoets op te nemen?

In antwoord op de vragen van het lid Van Vliet over de welstandstoets merk ik het volgende op. Het bestaande wettelijk welstandskader wordt door het wetsvoorstel Kwaliteitsborging niet veranderd. Dat brengt met zich dat in iedere gemeente andere vereisten op het gebied van welstand kunnen worden gehanteerd. Ik acht dat niet onwenselijk en ben dan ook niet bereid in het wetsvoorstel een landelijke uniformering van de welstandstoets op te nemen. Welstandstoezicht is een aspect van ruimtelijk kwaliteitsbeleid dat bij uitstek een lokale aangelegenheid hoort te zijn. Het is aan een gemeente zelf om te bepalen of zij welstandstoezicht wil uitoefenen en zo ja, ten aanzien van welke categorieën bouwwerken zij dat wil doen en of zij de te hanteren welstandscriteria binnen de gemeente naar gebied wil differentiëren. Dat stelt de gemeenten in staat lokaal maatwerk te leveren, waarbij, bijvoorbeeld, op beeldbepalende plekken in de gemeente strengere criteria kunnen gelden dan op minder beeldbepalende plekken. Landelijke uniformering van de welstandstoets kan niet tot zulk lokaal maatwerk leiden.

Afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten Lente-akkoord over de aanscherping van de EPC-norm naar 0,4 voor gestapelde nieuwbouw

8. De leden van de VVD-fractie vragen mij om een toelichting op de status van de voorgenomen verkenning naar de wijze waarop energieprestatie-eisen kunnen worden gehaald door hoogbouw van vijf lagen of meer. Is er een alternatief gevonden en welke kosten horen hierbij? Daarnaast zouden deze leden willen weten welke kosten gemaakt zijn voor deze verkenning.

De verkenning naar de mogelijke technieken en maatregelen voor woongebouwen met 5 of meer bouwlagen is in concept gereed. Ik treed hier binnenkort over in overleg met de partijen van het Lente-akkoord – het overleg tussen het Rijk, Aedes, Neprom, Bouwend Nederland en NVB over bijna energieneutrale nieuwbouw in 2020. De uitkomsten hiervan zal ik met u delen in een brief aan Uw Kamer nog voor het zomerreces. De kosten voor deze verkenning zijn 15.760 euro ex BTW.

9. De leden van de PvdA-fractie lezen dat er vanuit Neprom wordt gevraagd om de aangescherpte EPC-norm niet toe te passen op gestapelde bouw. Tegelijk beklaagt de Neprom zich ook over de verplichte aansluiting op warmtenetten bij nieuwbouw. Daar willen ze ook van af. De leden van de PvdA-fractie vragen of ik de mening deel dat het lijkt dat de Neprom van twee walletjes wil eten? Immers, geen warmtenetaansluiting en geen aangescherpte EPC-norm betekenen twee keer een verslechtering van de duurzaamheid maar wel een kostenbesparing voor projectontwikkelaars.

Deze mening deel ik niet. Neprom en de overige partijen van het Lente-akkoord hebben steeds aangegeven te willen voldoen aan de EPC-normen dus ook die van 1 januari 2015. Voor gestapelde bouw heeft de Neprom een knelpunt geconstateerd en gevraagd om samen met het ministerie nader te onderzoeken of het steeds mogelijk is om op een kosteneffectieve wijze de EPC-eisen te realiseren. Ik ben hiermee akkoord gegaan omdat ik het belangrijk vind goed te kijken naar de ontwikkelingen in de markt en naar eventuele knelpunten. Dit onderzoek is vrijwel gereed en bespreek ik op korte termijn met Neprom. Op basis hiervan zal ik besluiten of het nodig is een aanpassing te doen.

10. De leden van de PvdA fractie vragen hoe ik de wensen van de Neprom met de doelstellingen van het kabinet rijm in het kader van duurzaamheid?

Ik deel met de Lente-akkoord partijen de zorg voor een ondoelmatige kostenverhoging die een negatieve invloed heeft op de kwetsbare woningmarkt. Het is ook daarom dat ik het eerder genoemde nader onderzoek ondersteun.

11. De leden van de PvdA-factie horen daarom graag wanneer we een volgende aanscherping van de EPC-norm kunnen verwachten.

De Europese Commissie eist dat de lidstaten op basis van kostenoptimaliteitsberekeningen gestaag de minimumeisen aanpast richting het niveau van bijna energieneutraal in 2021. Op 1 januari 2015 heeft Nederland de eisen verder aangescherpt. Mijn voornemen is om de volgende aanscherping de stap naar bijna energieneutraal te laten zijn in 2021. Nog een tussentijdse aanscherping in de komende zes jaar zorgt mijns inziens voor veel discussie over de hoogte, terwijl ik met de marktpartijen goede afspraken heb om de inspanningen volledig te richten op het bijna energieneutraal bouwen in 2021. De komende tijd gebruiken we om meer ervaring met (bijna) energieneutraal bouwen op te doen en de daarbij opgedane kennis breed te verspreiden zodat de partijen in de markt voldoende technieken beschikbaar hebben die op grote schaal toepasbaar zijn. Inmiddels worden er steeds meer woningen gebouwd die energieneutraal zijn. De EPBD vraagt om minimaal elke vijf jaar de hoogte van de minimumeisen te toetsen op kostenoptimaliteit. Die toets zal ik uitvoeren in 2018. Mocht deze toets daartoe aanleiding geven dan zal ik in overleg met de marktpartijen een tussentijdse aanscherping overwegen.

12. De leden van de PvdA-fractie vragen of ze mij kunnen blijven houden aan de doelstelling om in 2020 slechts bijna-energieneutrale nieuwbouw toe te staan? Daarnaast vragen zij mij aan te geven welke extra inspanning er nodig is vanuit de markt en de overheid om de daarvoor benodigde innovatie daadwerkelijk te realiseren?

In het licht van de implementatie van de Europese EPBD-richtlijn kunt u me inderdaad blijven houden aan de doelstelling om vanaf 2020 uitsluitend bijna-energieneutrale nieuwbouw toe te staan. Overigens is dit ook verwoord in het Energieakkoord. De inspanningen die ik daartoe samen met de betrokken partijen onderneem, zal ik nader toelichten in de brief aan Uw Kamer die ik voor het zomerreces verzend.

13. Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie hoe we er voor kunnen zorgen dat de gehele bouwsector sneller gaat innoveren en dat daarmee de duurzaamheidsdoelstellingen die we vanuit de Europese Unie en het energieakkoord hebben omarmd, kunnen waarmaken?

Er gebeurt momenteel veel op het gebied van innovatie in de bouw gericht op energiebesparing en duurzaamheid. Er worden in hoog tempo energieneutrale gebouwen gerealiseerd met diverse innovatieve technieken. Ook bij de renovatie van bestaande gebouwen gaan de ontwikkelingen snel (zoals de Stroomversnelling). De afspraken in het Energieakkoord dragen hier sterk aan bij, maar ook de ambities van individuele gemeenten en provincies en de partijen in de markt. Ook heeft het innovatieprogramma Energiesprong veel bijgedragen aan een versnelling van een innovatieve aanpak voor vergaande verduurzaming. Hier is mede de Stroomversnelling op gebaseerd. Bovendien heeft de TKI EnerGO (onderdeel van de Topsector Energie) een stevig programma om vrijwel marktrijpe innovatie voor de gebouwde omgeving verder te helpen.

Op basis van deze ontwikkelingen verwacht ik dat bijna energieneutrale nieuwbouw vanaf 2020 goed te realiseren is.

Aanbieding drie rapporten in het kader van kwaliteitsborging in de bouw

14. De leden van de SP-fractie willen graag van alle drie de rapporten afzonderlijk weten wat er tot nu toe mee is gedaan, omdat de rapporten dateren uit augustus 2014. Ten aanzien van het rapport «Onderzoek alternatieven voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen» willen de leden van de SP-fractie weten met welke betrokkenen is gesproken en wat de resultaten zijn. Verder willen deze leden weten in hoeverre de rapporten nog van toepassing zijn aangezien de regering na het verschijnen van de rapporten het wetsvoorstel heeft veranderd.

Over de inhoud van het rapport «Onderzoek alternatieven voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen» is onder andere gesproken met vertegenwoordigers van verschillende departementen, met vertegenwoordigers van gemeenten en met vertegenwoordigers van consumenten en van partijen uit de bouwsector. Uit die overleggen kwam naar voren dat het verstandig zou zijn om de uitkomsten af te wachten van het advies aan de VNG over de nieuwe vormgeving van de gemeentelijke financiën door de commissie Financiële ruimte voor gemeenten. Het advies van deze commissie is 3 juni jl. gepresenteerd en er zal nader worden bezien wat de betekenis hiervan is voor het legesstelsel in algemene zin en voor heffing van bouwleges in het bijzonder. Ik ben nog niet zover dat ik een voorkeur heb voor concrete alternatieven zoals voorgesteld in het door de betreffende leden aangehaalde rapport. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op mijn huidige standpunt inzake leges.

Het rapport «Informatiebehoefte toezicht bestaande bouwwerken» wordt gebruikt om te bepalen welke gegevens en bescheiden deel uitmaken van het opleverdossier dat bij de gereedmelding aan de gemeente wordt overgedragen. Het rapport «Versterking positie van de bouwconsument – de mogelijkheden van benchmarking» wordt gebruikt om samen met vertegenwoordigers van bouwconsumenten te bekijken wat waardevolle informatieverstrekking van de bouwende partijen aan de consument is en hoe vervolgens de informatieverstrekking kan worden bevorderd.

Alle drie de rapporten worden gebruikt voor de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Het feit dat het wetsvoorstel na het uitkomen van de rapporten nog is bijgesteld heeft geen invloed op de toepassing (bruikbaarheid) van de rapporten aangezien de aspecten die in de rapporten worden besproken grotendeels in lagere wetgeving (bij AMvB) worden uitgewerkt. Te zijner tijd zal het resultaat van die uitwerking aan uw Kamer worden toegezonden.

15. De leden van de SP-fractie vragen naar de kosten van de drie in oktober 2014 aangeboden rapporten en naar een overzicht van alle tot nu toe uitgevoerde rapporten en externe adviezen met de kosten per advies. Hieronder vindt u het gevraagde overzicht, inclusief de kosten van de drie in oktober 2014 aangeboden rapporten.

Uitvoerder

Titel

Opdrachtsom/bijdrage

Commissie Fundamentele Verkenning Bouw (Commissie Dekker), mei 2008

Privaat wat kan, publiek wat moet, Vertrouwen en Verantwoordelijkheid in het Bouwproces

€ 260.957,00 Opdrachtgever: Ministerie van EZ.

Crisislab, juni 2012

Risicoaansprakelijkheid als vervanging van overheidstoezicht in de bouw?

€ 29.452,20

SBK, juli 2012

De markt als toezichthouder

€ 59.976,00

Spekking, augustus 2012

Motieven van marktpartijen voor de toepassing van een privaat stelsel in het bouwtoezicht

€ 38.556,00

IBR, februari 2013

Naar een andere verdeling van verantwoordelijkheid in de bouw

€ 48.450,00

Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN), maart 2013

Privaat wat moet, publiek wat onvermijdelijk is

€ 7.600,00

Actieteam Bouw, juli 2013

Actieagenda Bouw – Routekaart naar private kwaliteitsborging

Betaald door bouwsector, niet door Ministerie van BZK

Brink groep, juni 2013

Quick Scan Autoriteit private kwaliteitsborging

€ 47.786,09

SEO september 2013

Positie bouwconsument

€ 29.977,75

Ecorys, september 2013

MKBA privatisering kwaliteitsborging in de bouw

€ 73.174,75

ERB, TNO, Rigo, november 2013

Erkende technische oplossingen: deemed to satify / tot nut en genoegen van de gebruiker

€ 29.948,49

Economisch Instituut voor de Bouw, maart 2014

Eindgebruiker en opdrachtgever in de bouw: lessen uit het buitenland

€ 36.043,48

Ecorys, Senze, augustus 2014

Onderzoek alternatieve voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen

€ 101.991,40

Ligthart Advies,

Onderzoek naar de toepassing van «Erkende» Technische Oplossingen in instrumenten voor kwaliteitsborging

€ 28.580,20

Ligthart Advies, augustus 2014

Informatiebehoefte toezicht bestaande bouwwerken

€ 29.572,40

TU Delft, september 2014

Versterking positie van de bouwconsument, de mogelijkheden van benchmarking

€ 23.595,00

VACpunt Wonen, Nederlandse Woonbond en Ieder(in), oktober 2014

De gebruiker aan het stuur

€ 75.000,00

Ekelmans en Meijer advocaten, april 2015

Advies verplichte verzekering

€ 14.186,89

IBR, april 2015

Beschouwing over advies verplichte verzekering

€ 907,50

Overzicht en kosten van uitgebrachte rapporten en uitgevoerde adviezen wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen

16. De leden van de SP-fractie vragen of ik kies voor een centrale digitale database of niet?

Op dit moment overleg ik nog met de betrokken partijen over de vraag hoe de informatiebehoefte voor bestaande bouwwerken het beste kan worden georganiseerd. Het is nu nog te vroeg om u nadere informatie te geven. Ik wil mijn voorstel in hoofdlijnen hiervoor tegelijk met het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen aan u voorleggen. Ik verwacht dat eind 2015 te kunnen doen.

17. De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van de servicefunctie van de gemeente voor haar inwoners, hoe derden informatie kunnen krijgen over bouwwerken die nu nog wel openbaar te vinden is en wat de gevolgen zijn voor gemeenten en voor derden? Ook vragen de leden naar de beschikbaarheid van informatie voor hulpdiensten en hoe ik de veiligheid en gezondheid kan garanderen in vergelijking met het huidige systeem. De leden vragen hoe dit gebrek aan informatie voor brandweer, politie en eventueel andere hulpdiensten wordt opgelost. Tot slot vragen de leden welke conclusies en adviezen uit het voornoemde rapport worden gedeeld en opgevolgd en waarom.

Ook deze vragen kan ik nu nog niet volledig beantwoorden. Deze vragen kunnen eveneens aan de orde komen nadat ik mijn voorstel in hoofdlijnen over informatiebehoefte bestaande bouw aan u heb voorgelegd. Wel wil ik u er op wijzen dat de huidige vergunningstelsels rondom brandveilig gebruik, ruimtelijke ordening en welstand blijven bestaan. Een deel van de door de SP-fractie genoemde informatie zal net als nu via de aanvraag omgevingsvergunning ter beschikking komen aan het bevoegd gezag.

18. De leden van de CDA-fractie menen dat er veel voor te zeggen is dat voor de dekking van kosten die ontstaan door inefficiënt werken door gemeenten uit de algemene middelen van gemeenten moet worden geput en vragen mijn visie in deze.

Als er inefficiënt wordt gewerkt is het aan de gemeenteraad om hierop toe te zien en op te treden.

19. De leden van de PVV-fractie vragen of ik bereid ben de uniforme rekenmethode van de VNG dwingend op te leggen en zo nee, waarom niet.

Gezien het grote belang dat het kabinet hecht aan verdergaande transparantie op dit punt werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met VNG en IPO aan nieuwe bepalingen in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) over de wijze waarop de tarieven voor de leges dienen te worden onderbouwd, in het bijzonder ten aanzien van de toerekening van overheadkosten. De aanbevelingen van de commissie BBV zijn nagenoeg uitgewerkt en worden de komende periode door het Ministerie van BZK in concrete wijzigingsvoorstellen vertaald. Rekening houdend met de reguliere procedures die daarvoor gelden, zal inwerkingtreding naar verwachting in 2017 plaatsvinden.

20. De leden van de D66-fractie vragen of de brandweer intensief betrokken zal worden bij gemiddeld risico gebouwen en wat de overwegingen daarbij zijn. Verder vragen deze leden of het vrijwillige advies van de brandweer niet in een verplicht advies zou moeten worden omgezet. Tenslotte vragen deze leden of het wetsvoorstel gaat regelen dat de brandweer zoveel mogelijk al bij de initiatieffase wordt betrokken.

Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet op de veiligheidsregio’s (Wvr) is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd om het college te adviseren over de brandweerzorg. Ik zie geen reden om deze verdeling van bevoegdheden en taken te wijzigen. In dat geval dient een afweging van belangen plaats te vinden en daarvoor is in mijn ogen het college van burgemeester en wethouders het juiste orgaan.

Een tijdige betrokkenheid van de brandweer ook bij de gemiddeld risico gebouwen vind ik wenselijk, voor dat deel van deze categorie bouwwerken waar brandveiligheidsaspecten dit rechtvaardigen. Mede om die reden blijft het huidige stelsel van de melding- en vergunningplicht brandveilig gebruik dan ook in stand.

Als uitvloeisel van overleg met vertegenwoordigers van de brandweer zal ik nader uitwerken om welke bouwwerken binnen deze categorie het in aanvulling hierop gaat daar waar het het bouwen betreft. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid voor brandveiligheid zie ik het als de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om te komen tot een brandveilig gebouw. Het is aan de initiatiefnemer om – samen te met de brandweer – te bepalen hoe de betrokkenheid van de brandweer hierbij het beste vorm kan worden gegeven. De betrokkenheid is naar mijn mening mede afhankelijk van de concrete brandveiligheidsaspecten van het betreffende bouwwerk. Omdat dit vraagt om maatwerk, kies ik voor het geven van ruimte voor onderlinge afspraken boven het stellen van algemene regels.

Overig

21. De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat er een wijziging op handen is van het bouwbesluit die gaat over de Nederlandse Norm-normeringen (NEN-normeringen). De juridisch-technische commissie (JTC) van het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) is daar erg kritisch op geweest. De JTC is van mening dat sommige NEN-normen niet voldoende zijn om aan de Europese eisen te voldoen. Zij vragen mij toelichting te geven waar de kritiek van de JTC zich op toespitst en hoe daarnaar wordt gehandeld?

Deze vraag wordt door mij niet herkend. Voor zover mij bekend, is er geen kritiek van de JTC over de NEN-normen in het Bouwbesluit in relatie tot Europese eisen.

22. De leden van de PvdA-fractie stellen vragen over de toepassing van grote betonnen stapelblokken en de regelgeving hoe hier mee om dient te worden gegaan. Zij vragen of ik de wens deel om tot eenduidige toepassingscriteria en productspecifieke kwaliteitscriteria te komen inclusief handhaving.

Van deze stapelblokken worden in het algemeen keerwanden gebouwd voor opslagplaatsen. De constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 zijn van toepassing op deze keerwanden. Naar mijn mening is er met het Bouwbesluit 2012 voldoende regelgeving ter voorkoming van het bezwijken van een keerwand. De naleving van de voorschriften is aan bouwers, opdrachtgevers of eigenaren. Eenduidige toepassingscriteria en productspecifieke kwaliteitscriteria kunnen zinvol zijn bij het aantonen dat voldaan wordt aan de voorschriften, maar het opstellen hiervan zie ik als taak van de producenten van de stapelblokken of de bouwers van de keerwanden.

Handhaving van de Bouwbesluitvoorschriften ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Dit college heeft beleidsvrijheid met betrekking tot de uitvoering hiervan en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik heb hierbij geen rol.

Naar boven