32 670 Voortgang Natura 2000

Nr. 143 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 januari 2019

Met deze brief informeer ik u nader over verschillende toezeggingen op het gebied van ammoniak en geef ik invulling aan de toezegging uit mijn brief van 12 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 139). Over de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het Programma Aanpak Stikstof heb ik u 20 november jl. separaat geïnformeerd (Kamerstuk 32 670, nr. 141).

In deze brief ga ik in op de resterende punten uit de brief van 12 oktober jl.:

  • De resultaten van het onderzoek van het RIVM en de Commissie Deskundigen Meststoffenwet naar het verschil in de trends van de berekende ammoniakemissie en de gemeten ammoniakconcentraties over de periode 2005–2016.

  • De rapportage van het Rathenau Instituut over de dialoog inzake het vertrouwen in de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid.

  • De kabinetsreactie op het rapport Ammoniak in Nederland: Een noordoostelijke spelbreker.

  • De uitwerking van de motie Grashoff/De Groot over de verfijning van de meetnetten (Kamerstuk 32 670, nr. 120).

Verklaring verschil in trends tussen berekende emissies en gemeten concentraties

Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik een nadere duiding zou laten opstellen over de vraag waarom de trend in de gemeten concentraties de trend in de berekende emissies niet volgt. Het RIVM en de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) hebben zich op mijn verzoek hierover gebogen. Het RIVM heeft zijn bevindingen in een rapportage aan mij opgeleverd. Deze rapportage en het advies van de CDM zijn als bijlage 1 en 2 bij deze brief gevoegd1.

Het RIVM concludeert in zijn rapportage dat circa driekwart van het verschil verklaard kan worden door veranderingen in de atmosferische en chemische omstandigheden. Ammoniakconcentratie is voor een belangrijk deel afhankelijk van de concentraties van zwavelverbindingen en stikstofoxiden.

Doordat de concentraties van deze stoffen zijn gedaald, verdwijnt er minder ammoniak uit de lucht. Deze betere luchtkwaliteit maakt dat er meer ammoniak in de lucht achterblijft en dat er dus hogere concentraties in de lucht worden gemeten.

Het resterende verschil kan worden verklaard door aan te nemen dat de emissiedaling in de periode 2005–2016 minder groot is geweest dan tot nu toe is aangenomen. Het advies van de CDM op basis van een rapportage van de werkgroep NEMA laat zien dat er inderdaad aanwijzingen zijn dat emissies mogelijk minder snel zijn gedaald. De CDM adviseert nader onderzoek te doen naar de oorzaken hiervan. Deze aanbeveling neem ik over.

Relatie met de PAS-berekeningen

Zoals ik in de brief van 16 februari 2018 over beantwoording van vragen over de PAS Monitoringsrapportage Stikstof heb aangegeven worden de berekeningen van AERIUS Monitor gekalibreerd met de gemeten concentraties2 (Kamerstuk 32 670 nr. 130). Een eventuele onderschatting van emissies berekend met AERIUS Monitor wordt dus gecorrigeerd. Daardoor zal een aanpassing van de ammoniakemissies in AERIUS niet of nauwelijks leiden tot een verandering in de berekende totale stikstofdepositie.

Rapportage Rathenau Instituut over de dialoog inzake het vertrouwen in de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniak beleid

In opdracht van mij heeft het Rathenau Instituut het afgelopen jaar een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden van een dialoog over de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Ik heb dit rapport als bijlage 3 bijgevoegd3. Op basis van de verkenning doet het Rathenau Instituut de volgende aanbevelingen:

  • Beperk de discussie niet tot de wetenschappelijke onderbouwing maar verbreed de discussie tot de bredere context van normen en waarden;

  • Ga met de sector aan tafel;

  • Kijk opnieuw naar bestaande beleidsmaatregelen;

  • Gebruik bestaand onderzoek en

  • Dring aan op heldere communicatie over het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het ammoniakbeleid.

De aanbevelingen uit het rapport van het Rathenau Instituut om de discussie te verbreden en daarover in discussie te gaan met de sector sluiten goed aan bij het traject van de uitvoering van de LNV-visie. In dat kader ben ik samen met de omgeving in gesprek over de gewenste ontwikkelrichting van de landbouw.

Verder ben ik mij ervan bewust dat het mest- en ammoniakbeleid erg technisch en ingewikkeld is geworden. Dit vraagt extra inspanningen om maatregelen en de onderbouwing daarvan goed uit te leggen. Deze inspanning is een gedeelde verantwoordelijkheid van mijn ministerie en de betrokken kennisinstellingen. De komende jaren zal ik hier in de opdrachtverlening richting de onderzoeksinstituten extra nadruk op leggen, niet alleen door te zorgen voor een betere kennisoverdracht en transparantie van de onderbouwing, maar ook door boeren meer te betrekken bij het onderbouwende onderzoek.

Kabinetsreactie op het rapport Ammoniak in Nederland: Een noordoostelijke spelbreker

Ik heb kennisgenomen van het rapport over het meetpunt van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) in de Vredepeel. Het rapport stelt dat de plaatsing van het meetstation in de directe nabijheid van een pluimveehouderij uiteindelijk leidt tot een structurele overschatting van de ammoniakconcentratie in de lucht in Nederland. Daarmee zou het ammoniakbeleid van de rijksoverheid extra streng uitpakken voor de veehouderij.

Nederland kent twee typen meetnetten die ammoniak in de lucht meten. Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en is daarmee uniek in de wereld. Het LML meet op uursbasis de ammoniakconcentratie en het MAN meet op maandbasis de cumulatieve ammoniakconcentratie. Beide meetnetten worden onder meer gebruikt om de trend in de ammoniakconcentratie in de lucht te bepalen. Dit kan omdat beide meetnetten al over een lange reeks van jaren data opleveren.

In 2015 heeft een commissie van onafhankelijke internationale wetenschappers geconcludeerd dat de methode die Nederland hanteert voor het meten van ammoniakconcentraties in de lucht wetenschappelijk op orde is (Kamerstuk 33 037, nr. 161). Het meetpunt Vredepeel wordt vanwege zijn ligging niet gebruikt in de kalibratie van de depositieberekeningen, maar louter betrokken bij het bepalen van de trend in concentraties van ammoniak in de lucht4.

Het Rathenau Instituut adviseert mij in bovengenoemd rapport om discussies niet slechts met wetenschappelijke argumenten te voeren, maar de bredere context erbij te betrekken. In dat verband zie ik dat de plaatsing van het meetpunt Vredepeel vragen oproept. Ik zal daarom na laten gaan wat de mogelijkheden en voor- en nadelen zijn van een eventuele verplaatsing van dit meetpunt.

Uitwerking van de motie van de leden Grashoff en De Groot over de verfijning van de meetnetten

De leden Grashoff en De Groot hebben een motie ingediend over de verfijning van het landsdekkende meetnet voor stikstofdepositie (Kamerstuk 32 670, nr. 120). Met deze brief reageer ik op deze motie en ga ik in op hoe de uitvoering van deze motie zich verhoudt tot het aantal meetpunten.

De huidige meetnetten geven volgens het RIVM voldoende informatie om uitspraken op nationale schaal te doen als het gaat om concentraties en deposities van stikstofoxiden en ammoniak in de lucht. De resultaten van deze meetnetten worden gebruikt om de rekenmodellen te kalibreren. Met de aldus gekalibreerde rekenmodellen kunnen fijnmazige berekeningen gemaakt worden voor concentraties en deposities op regionale of lokale schaal en kunnen dus ook uitspraken op deze schaalniveaus gedaan worden.

In mijn brief aan uw Kamer van 5 december 2017 (Kamerstuk 32 670, nr. 129) ben ik al ingegaan op de waarde van meetnetten voor de verschillende toepassingen onder andere voor het beleid op het gebied van natuur en volksgezondheid. In hun motie verzoeken de leden Grashoff en De Groot te onderzoeken of het meetnet voor stikstofdepositie kan worden verfijnd. Het RIVM heeft mij een advies gegeven over de mogelijke aanpassingen van relevante meetnetten (zie bijlage 4)5. Kort samengevat betreft het aanbevelingen om enkele aanvullende metingen in het LML op te nemen voor secundair fijnstof, drogedepositiemetingen van ammoniak, verfijning LML voor natte depositie en oriënterende metingen voor stikstofdioxide-depositiemetingen. Het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) zou verfijnd kunnen worden met stikstofdioxidemetingen. Ook zou het trendmeetnet verzuring met enkele meetpunten gereactiveerd kunnen worden.

Voor de drogedepositiemetingen van ammoniak in natuurgebieden zie ik in het advies van het RIVM aanleiding om het RIVM te vragen een uitbreiding met twee extra meetpunten verder uit te werken. Ook het MAN biedt de mogelijkheid voor verdere verfijning door naast ammoniak ook stikstofdioxidemetingen te verrichten op circa 20 punten in natuurgebieden. Deze uitbreidingen zullen naar verwachting de kennis en het inzicht ten aanzien van de totale stikstofbelasting van natuurgebieden verbeteren en verbreden. Ik verwacht dat beide structurele uitbreidingen van meetpunten specifiek voor natuur in 2019 operationeel kunnen zijn.

Ten aanzien van het verzoek van uw Kamer naar een toelichting over een aantal specifiekere onderwerpen rond meetpunten verwijs ik naar bijlage 5 bij deze brief6.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven