Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32637 nr. 39 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32637 nr. 39 |
Vastgesteld 23 juli 2012
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft op 14 juni 2012 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het bedrijfslevenbeleid.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham
De griffier van de commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Franke
Voorzitter: Van Vliet/Dijksma
Griffier: Schüssel
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Verhoeven, Schaart, Koppejan, Dijksma en Van Vliet,
en minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Welkom aan het publiek. De belangstelling is overweldigend. Wij zullen zien hoe levendig dit debat zich ontwikkelt. Welkom aan de minister en zijn ambtenaren. Welkom aan de geachte afgevaardigden, ook in groten getale toegestroomd. Ik stel voor vijf minuten spreektijd in eerste termijn voor de Kamer met één onderlinge interruptie. Mevrouw Gesthuizen heeft zich ziek gemeld en is daarom afwezig. Ik meen begrepen te hebben dat ook de heer Braakhuis zich netjes heeft afgemeld en ik hoor dat de heer Dijkgraaf zich heeft afgemeld.
De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik moet bij voorbaat mijn excuses aanbieden, omdat ik hier slechts tien minuten ben, dan een halfuur afwezig moet zijn en daarna als de wiedeweerga terugkom om de antwoorden van de minister mee te kunnen krijgen. Ik zou het een aardige suggestie vinden als hij mijn vragen het laatst beantwoordt, zodat ik dat in ieder geval kan meekrijgen. Het spijt mij ook dat ik de inbreng van de collega’s niet kan volgen, althans niet live. De inbreng van D66 stond gedeeltelijk al in de krant, maar dat was niet de volledige inbreng.
Een interessante paradox dit weekend is dat wij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hosanna zien roepen over innoverend Nederland, terwijl tegelijkertijd een paar kilometer verderop TNO de noodklok luidt: Nederland dreigt achterop te raken, de tijd van handelen is nu en de Europese Commissie kraakt in haar landenrapport het Nederlands kennisbeleid. Dat zijn twee contrasterende beelden. Ik maak mij er zorgen over dat de Europese Commissie en TNO gelijk hebben of gelijk krijgen. De minister lijkt blind te willen zijn voor de kritiek op het beleid. Hij juicht liever net zolang door totdat hij ook zal inzien dat het misschien toch niet zo’n goed idee is om bijvoorbeeld innovatief fundamenteel onderzoek zo te korten. Ik kom erop terug.
Laat ik beginnen met de effectiviteit van het fiscale beleid. Kan de minister mij iets vertellen over de innovatiebox? Er gaat al jaren 600 mln. per jaar naartoe. Is er enig zicht op waar die 600 mln. terechtkomt? Kan hij de Kamer informeren over de doelstellingen en, in het licht van die doelstellingen, over de effectiviteit van de innovatiebox?
De problemen op het gebied van de financiering van startups, innovatie en doorgroei houden aan. Het innovatiefonds van de minister voor durfkapitaal komt niet van de grond, want er is noch een private, noch een Europese bijdrage voor dit fonds. Banken zeggen niet aan de volledige krediettaak te kunnen voldoen en FME luidt de noodklok over de effecten hiervan op innovatie. D66 ziet daarom mogelijkheden om particulieren en investeerders mee te laten investeren in innovatie en groei. Er is genoeg kapitaal voorhanden, maar het waaiert uit over de wereld. Nederland is niet aantrekkelijk genoeg of het mag allemaal niet. Laten wij hinderende regelgeving op dat gebied wegnemen en tegelijkertijd het investeren stimuleren. Is de minister bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van een fiscale voorziening om verliezen deels aftrekbaar te maken voor de winstbelasting? Zo stimuleren wij het inzetten van kapitaal waar de economie dat echt nodig heeft. Hiervoor zou in mijn ogen geld van de twijfelachtige innovatiebox benut kunnen worden.
In aansluiting hierop heb ik een vraag over de innovatiekredieten. Hoeveel van de kredieten is de afgelopen decennia terugbetaald bij deze maatregel en voorlopers van dit instrument zoals het uitdagerskrediet en het TOK?
Het hart van mijn betoog gaat over het hart van de innovatie, de regio. D66 heeft de afgelopen twee jaar steeds geprobeerd dit naar voren te brengen in alle debatten hierover, tijdens de begrotingsbehandeling en soms zelfs in de kranten. Wij missen bij het topsectorenbeleid een geografische focus. Er is te weinig ruimte voor de kracht van regio’s, terwijl juist in die regio’s de samenwerking is te vinden tussen kennisinstellingen, het bedrijfsleven en de overheid die dit kabinet zo gepropageerd heeft: de triple helix, de gouden driehoek en noem het allemaal maar op. Daar is face-to-facecontact, daar is fysieke nabijheid, daar is concentratie, daar is clustering, daar is proximity en daar ligt dus ook de internationale aantrekkingskracht voor bedrijven die willen investeren of naar Nederland toe willen komen. Daarom vraag ik de minister toe te werken naar een topgebiedenbeleid en als eerste stap in dat proces hoofdsteden aan te wijzen voor de topgebieden, zodat heel de wereld, van Peking tot Buenos Aires, weet dat je voor hightech in Eindhoven moet zijn, voor agrofood in Wageningen en voor de creatieve sector in Amsterdam. De volgende stap is wat ons betreft dan ook dat instituten die gebonden zijn aan die kenniseconomie in die hoofdsteden worden gevestigd. Zo creëer je een lokaal en regionaal vliegwieleffect. Dat maakt het beleid ook concreet. Je zet Nederland dan als het ware in de etalage. Dat is vervelend voor de plaatsen die het niet krijgen, maar het gaat niet om de verdelende eerlijkheid. Het gaat om de toekomst van Nederland die voor iedereen, voor elke regio van belang is, namelijk economische groei. Kan de minister als vervolgstap dan ook direct de regionale monitoring en effectmeting meenemen en de effecten van het beleid specificeren per regio?
De voorzitter: Kunt u afronden?
De heer Verhoeven (D66): Dat zal ik doen. Ik had nog een heel belangwekkend punt over mijn zorgen over fundamenteel onderzoek. Met uw toestemming zeg ik er nog twee zinnen over en dan sluit ik af, want de Europese Commissie heeft er ook iets over gezegd. Wij hebben steeds gezegd: laat NWO en de KNAW zelfstandig de ruimte houden voor echt vernieuwend fundamenteel onderzoek. Welke mogelijkheden ziet de minister om het budget van NWO weer volledig vrij te maken? Welke mogelijkheden ziet hij om in de begroting 2013, zijn laatste zoals het er nu naar uitziet, extra ruimte voor fundamenteel onderzoek te creëren?
Mevrouw Schaart (VVD): Ik heb een vraag aan de heer Verhoeven over zijn plan om hoofdsteden aan te wijzen voor innovatie in topsectoren. D66 is een liberale partij die eigenlijk niet zou moeten hechten aan industriepolitiek en aan het aanwijzen van dingen door een overheid waarop de markt zou moeten ingaan. Is de heer Verhoeven het niet met mij eens dat Brainport Eindhoven en de Food Valley in Wageningen zonder al te veel overheidsbemoeienis tot stand zijn gekomen? Hij geeft aan, ook in het artikel in het FD vanochtend, dat voor elke topsector een andere hoofdstad in Nederland aangewezen moet worden. Ik krijg graag een lijstje van de heer Verhoeven welke topsector zich in welke hoofdstad zou moeten bevinden.
De heer Verhoeven (D66): Als je de redenering van mevrouw Schaart helemaal doortrekt, hebben wij eigenlijk helemaal geen topsectorenbeleid nodig: alles komt van onderaf en het komt organisch uit de economie en de kracht van bedrijven. Daar valt overigens nog wel wat voor te zeggen, al heeft D66 altijd gezegd dat innovatie een investeringstermijn, een terugverdientijd heeft, waarbij de overheid een belangrijke drempelverlagende werking heeft. Daarom is het goed dat de overheid ook investeert. In die zin is er topsectorenbeleid. Er wordt nu ingezet op bedrijfstakken. De overheid wijst van bovenaf negen bedrijfstakken aan. Dat is ouderwets. Daarom zeggen wij: als er toch wordt aangewezen en gestimuleerd, doe dat dan op regionaal niveau. In die zin is het een logische manier van doordenken.
Mevrouw Schaart (VVD): Maar dan moet de heer Verhoeven man en paard noemen. Wat is de hoofdstad voor chemie? Waar moet dan iedereen in heel de wereld naartoe? Amsterdam is een heel groot merk voor mensen in China. Dat kennen zij, maar daar houdt het al een beetje op. Zij kennen Nederland, zij kennen Amsterdam en natuurlijk is Eindhoven ook wel bekend. Maar als wij voor elk van de negen topsectoren iets aanwijzen, ben ik bang dat men helemaal de draad kwijtraakt.
De heer Verhoeven (D66): Het grappige is dat je het niet hoeft aan te wijzen in die zin dat je het daar centraal gaat regelen. Het is er al, maar het moet beter gepromoot worden, het moet beter benut worden, het moet meer versterkt worden. Wageningen is al de natuurlijke food valley van Nederland, Noord-Nederland is al de energy port van Nederland en Delft is al een plek met heel veel waterbouwachtige zaken aan de universiteit. De kracht van de regio is er al. Die komt van onderaf, die hoef je niet te maken. Dat is het mooie van de regio. Je hoeft het alleen maar beter te benutten: breng lokale bedrijfjes, mkb, universiteiten, kennisinstellingen face-to-face bij elkaar en richt de investeringen daarop. Je moet het in de etalage zetten om te laten zien: hier moet u zijn voor deze kwaliteit van Nederland.
De heer Koppejan (CDA): Ik ben compleet in verwarring. Wat wilt u nu? Moet het van onderop ontstaan of moet het van bovenaf door de overheid aangewezen worden? U pleit ervoor om het van bovenaf aan te wijzen: welke hoofdstad wordt van welke sector. Wat bent u nu eigenlijk? Bent u de liberaal die vindt dat de vrije markt het zelf moet laten ontstaan? Of bent u de socialist die van bovenaf gaat aanwijzen waar wat moet komen?
De heer Verhoeven (D66): Ik ben de liberaal, de regionale liberaal met volle overtuiging. Ik geloof in de kracht van bedrijven en mensen die van onderaf op eigen initiatief dingen creëren. Dat is gebeurd in Wageningen, dat is gebeurd in Eindhoven, dat is gebeurd in Amsterdam. Het kabinet heeft nu bedacht: wij gaan stickertjes plakken, wij gaan met negen topsectoren werken, van bovenaf, centraal geleid. Dat is stimulerend beleid, maar het is van bovenaf bedacht. Wij zeggen: laat het juist van onderaf extra kracht geven; wij versterken en promoten wat er al is in Nederland en daarin gaan wij investeren. Ik ben een regionale liberaal.
De heer Koppejan (CDA): Volgens mij bent u een liberaal van de grote steden, want ik hoor u alleen maar grote steden noemen. Maar laat ik nu man en paard noemen: Zeeuws-Vlaanderen heeft een enorme sector waar enorm veel toegevoegd waarde wordt geleverd vanuit de biobased economy en de chemie, Delft idem dito. Kiest u eens.
De heer Verhoeven (D66): Ik ben zelf een Zeeuw. Ik noem mijzelf ook wel eens « het andere Zeeuwse Kamerlid». Ik ben vaak in Groningen, dus in die zin ben ik echt een liberaal van het hele land. Groningen, Zeeland, Venlo: dat zijn allemaal plekken waar dingen gebeuren, waar bedrijven en mensen al bij elkaar zijn en goede dingen maken. Benut die kracht dan. Dat is ons idee. Wij hebben geprobeerd om het concreter te maken. Dat is misschien wel goed voor de heer Koppejan, want hij is weer helemaal in verwarring. Door de term «innovatiehoofdstad» te kiezen maak je duidelijk: dit is in die regio, daar gebeurt het. Dat gevoel, dat zo belangrijk is voor innovatiekracht, ontbreekt op dit moment volledig. Daarom hebben wij dit bedacht.
De voorzitter: Dank u wel. Ik heb u overigens nog nooit in Nederweert gezien. Dat kan ik u zeer aanbevelen.
De heer Verhoeven (D66): Ik zie de uitnodiging graag tegemoet.
Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Deze andere liberaal vindt dat economische groei nu heel hard nodig is. Dat weten wij allemaal. Die komt bij voorkeur niet bij de overheid vandaan, maar vanuit het bedrijfsleven. Het topsectorenbeleid, deze bedrijfslevennotitie, zou daarover moeten gaan: over het scheppen van de randvoorwaarden om die economische groei voor elkaar te krijgen en het bedrijfsleven optimaal te laten functioneren. De VVD gelooft zeker in de gouden driehoek die daarvoor is gekozen. In het begin van deze kabinetsperiode hebben wij ons weleens kritisch uitgelaten over het aantal topsectoren, dat wij wat hoog vonden. Maar na deze twee jaar heb ik veel ondernemers gehoord die zeer te spreken zijn over dit beleid en die elkaar zo goed weten te vinden. Dat is in ieder geval winst. Het eerste punt dat ik aan de minister wil meegeven, is dat het voor ons belangrijk is dat dit beleid wordt doorgezet. Zekerheid van regelgeving is voor bedrijven van het grootste belang: dat het beleid dat nu is ingezet niet stopt, volgend jaar of het jaar daarop, maar dat wij fors blijven inzetten op de keuze die nu is gemaakt, zodat wij niet met een volgend kabinet weer een heel andere koers inslaan. Dat is een belangrijk punt dat ik wil meegeven.
Daarnaast vind ik nog wel dat heel veel onduidelijk is. Wij zijn er nu al twee jaar mee bezig, maar ik heb nog steeds niet boven water weten te krijgen hoe de geldstromen voor de negen topsectoren precies worden verdeeld. Er is wel een overzicht van alle beschikbare middelen voor de topsectoren en van de budgetten waaruit ze komen, maar de verdeling naar de verschillende topsectoren is voor mij onduidelijk gebleven. Daarover wil ik graag meer weten. Ik wil ook graag weten hoe die afweging wordt gemaakt. Graag meer duidelijkheid, ook voor het bedrijfsleven.
Al vanaf het begin ben ik heel enthousiast over het Innovatiefonds MKB+. Dat is een revolverend fonds. Het lijkt mij een geweldig instrument om mkb-bedrijven te ondersteunen, maar ook daarover zijn voor mij nog veel vragen open. Ik weet niet hoe dit fonds is ingericht, of het al opgericht en in gang gezet is en hoe bedrijven aanvragen kunnen doen. Is dat al gedaan, wordt er al wat toegekend, op basis van welke criteria gebeurt dat en wie zit er in het bestuur? Kortom, er zijn nog heel veel vragen over dit fonds en over de governance ervan. Het is een belangrijk punt waarover ik graag meer informatie krijg.
Volgens de minister is er een onderzoek gedaan of in ieder geval gestart naar de ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsfinanciering in de nabije toekomst. Op basis hiervan en van de aanbevelingen van de Taskforce Kredietverlening neemt het kabinet een nader besluit over de vormgeving van het huidige garantie- en kredietinstrumentarium. Ik vraag mij af waarom er nu al een onderzoek nodig is. De laatste jaren hebben wij al heel vaak hierover gesproken. Waarom heeft de minister nog geen plan wat betreft de vormgeving van dit garantie- en kredietinstrumentarium?
Het volgende punt dat mij ter ore is gekomen en waarvan ik het zelf belangrijk vind dat wij dat indammen, betreft de topkennisinstituten. Elke topsector zou er een krijgen. Ik weet dat er in de hightechsector al zes TKI’s zijn opgenoemd. Dat betekent zes directeuren, zes gebouwen, zes verschillende logo’s, zes keer briefpapier. Ik las in het FD vanochtend dat er in totaal maar liefst 22 TKI’s uit deze topsectoren komen. Dat vind ik echt overbodig. Het geld dat wij in het topsectorenbeleid steken, moet echt ten goede komen aan innovatie en niet worden gebruikt om nog meer semioverheidsinstellingen in te stellen. De bestaande TKI’s hebben meerwaarde en kunnen wat ons betreft blijven bestaan. Het lijkt mij logisch om in ieder geval een TKI per topsector desnoods aan te wijzen, maar niet meer. Ook hierop krijg ik graag een antwoord van de minister.
Het ondernemersplein moet efficiënter, tegen lagere kosten voor ondernemers en effectiever. De VVD steunt het plan voor het ondernemersplein zeker. In het eerste kwartaal van het jaar zou conform toezeggingen een nadere uitwerking aan de Tweede Kamer worden gestuurd, maar wij hebben die brief nog steeds niet ontvangen. Ik wil heel graag weten hoe die plannen eruit gaan zien, want wij hebben nog maar tot september. Alles wat wij nu doen, is goed voor ondernemers.
Mijn laatste punt gaat over de ruimtevaart, ESTEC. De minister weet dat ik mij daar veel en fors voor inzet. Er is een White Paper van ESTEC door de topsector Hightech aan de minister en de staatssecretaris gestuurd. Is de minister niet met mij van mening dat wij de Nederlandse bijdrage aan de optionele programma’s van ESA zouden moeten handhaven? Het gaat om geld, maar ik ben ervan overtuigd geraakt dat er voor elke euro die wij daarin stoppen 2,2 euro terugkomt. In het verleden is het altijd ondergebracht in het budget van de internationale organisaties. Nu is ervoor gekozen om het hieronder te plaatsen. Ik hoop dat de minister de noodkreet van deze sector, die wij ondersteunen, ter harte neemt. Ik ben benieuwd of hij hierop een inhoudelijke reactie kan geven.
Mijn allerlaatste vraag gaat over de houdbaarheid van het topsectorenbeleid. Is dat eindig of gaan wij dat doorzetten?
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Wat goed is voor het midden- en kleinbedrijf en de steeds groter wordende groep zzp’ers en startende ondernemers, is ook goed voor de grote jongens onder de bedrijven. Helaas gaat het omgekeerde niet altijd op. Zo is het de vraag of zeer innovatieve startende ondernemers wel zo veel hebben aan fiscale stimulansen voor innovatie. Immers, veel innovaties kennen een lange doorlooptijd van productontwikkeling tot daadwerkelijke marktintroductie. Dan wordt er in de eerste jaren helemaal geen winst gemaakt. Toch zijn dit vaak wel de bedrijven die kunnen uitgroeien tot de Googles, Facebooks of TomToms van de toekomst. Kan de minister inzicht geven in de mate waarin ook dit type zeer innovatieve startende bedrijven gebruikmaakt van de overheidsfaciliteiten die beogen innovatie en groei te bevorderen? Heeft de minister ook ideeën hoe mkb-bedrijven meer en beter gebruik kunnen maken van de bestaande overheidsgelden en -instrumenten?
Wij vinden het belangrijk dat het nu ingezette topsectorenbeleid onder dit demissionaire kabinet met kracht wordt uitgevoerd en dat ook een nieuw kabinet hiermee doorgaat. Die wensen horen wij trouwens ook uit het bedrijfsleven. Alles in de economie draait om vertrouwen: vertrouwen ook in een overheid die voor de lange termijn continuïteit en betrouwbaarheid garandeert. Langetermijncommitment vanuit de Nederlandse overheid is een absolute voorwaarde voor het bedrijfsleven om te kunnen blijven investeren. Investeringen hebben wij in deze tijd van economische crisis meer dan ooit nodig. Kortom, wij willen deze minister vooral aansporen om met alle kracht door te gaan met het nu ingezette topsectorenbeleid en wij hopen op continuering van dit beleid in de toekomst.
Voor elke ondernemer, dus ook voor een ondernemende overheid, liggen er veel kansen, ook in tijden van economische crisis. Ik wil vandaag zo’n kans uitlichten, een kans in de topsector Life Sciences & Health. De toenemende kosten van onze gezondheidszorg vormen op dit moment een van de grootste uitdagingen binnen de rijksbegroting. Ook dreigt er met de toenemende zorgvraag een fors personeelstekort te ontstaan. Het aantal patiënten met chronische ouderdomgerelateerde en leefstijlgerelateerde ziektes zoals diabetes, dementie, kanker en hart- en vaatziekten stijgt explosief. Het is de uitdaging voor de toekomst om goede zorg te kunnen blijven leveren van kwalitatief hoog niveau met voldoende personeel die ook nog betaalbaar blijft. De samenwerkende gezondheidsfondsen met zo’n twintig leden, waaronder Alzheimer Nederland, KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Hartstichting en het Aids Fonds, spelen vanuit het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol in de stimulering van gezondheidsonderzoek en innovatie. Een mooi voorbeeld is de draagbare kunstnier, door onderzoek ontwikkeld en gefinancierd door de Nierstichting. Als die kunstnier eenmaal is doorontwikkeld, bespaart dat enorm op de kosten. Dialyseren kost per behandeling per patiënt € 70 000 tot € 80 000 per jaar. Het verbetert de kwaliteit van leven van de nierpatiënten enorm. En omdat er een stuk minder een beroep wordt gedaan op ziekenhuizen plus personeel, helpt het ook nog mee aan de oplossing van het personeelsprobleem. Dit soort innovaties moet meer plaatsvinden. Dat is de oplossing. Het probleem is echter dat er dan wel genoeg geld beschikbaar moet zijn om van onderzoek tot praktische toepassing te komen. Het gaat met name om de zogenaamde «pre-seedfase». Hiervoor is op dit moment onvoldoende geld binnen de topsector Life Sciences & Health. De gezondheidsfondsen kunnen hierbij helpen. Zij halen geld op bij private personen en partijen, zo’n 300 mln. per jaar. Heel concreet vragen wij de minister om de mogelijkheden te onderzoeken om wetenschappelijk beleggen mogelijk te maken, gelijk aan het zogenaamde groen en cultureel beleggen. Onderzocht zou kunnen worden wat een fiscaal gunstige regeling zou kunnen zijn voor wetenschappelijk beleggen, bijvoorbeeld een vrijstelling box 3-heffing en een extra heffingskorting, gelijk aan zogenaamd groen en cultureel beleggen. Een dergelijk instrument stelt gezondheidsfondsen in staat meer kapitaal aan zich te binden en vervolgens in te zetten voor innovaties in de sector Life Sciences & Health. Een op te richten wetenschapsfonds met een anbi-status is een ander instrument dat op zijn mogelijke effectiviteit zou kunnen worden onderzocht. Is de minister bereid om de mogelijkheden van deze voorstellen te onderzoeken en direct na het zomerreces de Kamer hierover te informeren, zodat het nog een rol kan spelen in de formatiegesprekken na de verkiezingen van 12 september a.s.?
Het CDA vindt het van groot belang dat er naast valorisatie ook genoeg aandacht blijft voor fundamentele kennis en onderzoek. Wij moedigen de minister dan ook aan om genoeg te blijven zaaien, zodat wij in de toekomst kunnen blijven oogsten, valoriseren. Is het mogelijk om in deze fase van fundamenteel onderzoek meer private betrokkenheid te genereren via NWO?
Wat de WBSO-rapportage betreft, vragen wij nog of het percentage deelname van het mkb verhoogd kan worden. Wij lezen dat het mkb 97% van de aanvragen doet, maar slecht 73% van het geld krijgt. Dat betekent dat 3% van de bedrijven 27% van het budget opslokt. Dat is nogal veel. Natuurlijk snapt het CDA dat grote bedrijven meer vanuit de WBSO ontvangen, maar dit is wel erg veel. Is de minister bereid om hierbij meer ruimte voor het mkb te creëren door bijvoorbeeld een maximumgrens voor grote bedrijven in te bouwen?
Ik wil de minister waarschuwen voor een probleem dat dreigt te ontstaan met de Kamers van Koophandel en de transitie naar de zogenaamde ondernemerspleinen. Er is een forse financiële taakstelling van zo’n 30%. Indien echter de situatie ontstaat dat de rijksbijdrage in 2014 al is teruggebracht na de aanpassing van de wet en de fusie nog niet gerealiseerd is, ontstaat er een groot probleem waarbij de stimulering van de regionale economie het kind van de rekening dreigt te worden. Hoe wil de minister dit probleem aanpakken? Het CDA wil dat de minister nog voor het zomerreces duidelijk maakt hoe hij dit zal oplossen. De aanpassing van de wet en de fusie moeten gelijktijdig met de aanpassing van de rijksbijdrage worden gerealiseerd.
Mijn laatste punt betreft kenniswerkers, werknemers uit het buitenland die worden geconfronteerd met toeristenbelasting. Dat leidt natuurlijk tot extra kosten voor arbeidsmigranten. Een overnachtingsprijs van € 8 à € 10 wordt dan met circa 10% verhoogd. Het CDA vindt dat de toeristenbelasting daarvoor niet bedoeld is en heeft een aantal vragen aan de minister. Wil hij er helderheid over geven of de toepassing van de toeristenbelasting voor arbeidsmigranten conform het bestaande wettelijk kader is? Zo niet, wil hij dan optreden? Is hij ervan op de hoogte dat uit het parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeidsmigratie is gebleken dat er gemeenten zijn die de migranten niet willen inschrijven? Gemeenten ontvangen dan toeristenbelasting, wat financiële voordelen oplevert, maar zij hoeven verder niets en willen niet de drie uur per persoon besteden aan de inschrijving in het GBA. Is de minister van mening dat toeristenbelasting niet het juiste middel is om arbeidsmigranten te belasten, zelfs als zij niet in het GBA staan ingeschreven? Is hij van mening dat het verhogen van huisvestingskosten met toeristenbelasting een negatieve impact heeft op de concurrentiepositie van Nederland?
Mevrouw Dijksma (PvdA): Voorzitter. Ik heb vijf zorgen die ik heel graag met de minister wil delen. Misschien kan hij die voor zes uur vanavond bij mij en mijn fractie wegnemen, maar dat weet ik niet zeker.
Wat het topsectorenbeleid betreft, is de eerste zorg dat de innovatiecontracten die nu zijn afgesloten meer een soort mission statements zijn dan uitgewerkte individuele onderzoekscontracten. De minister heeft zelf gisteren in een eerder overleg met ons aangegeven dat een en ander eigenlijk maar voor twee jaar vastligt. Bekijken wij wat het Rathenau-onderzoek oplevert aan uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, dan zien wij dat weliswaar een lichte stijging plaatsvindt ten opzichte van 2008 als het om de fiscale instrumenten gaat, maar dat wij het uiteindelijk langzamerhand toch niet zo heel briljant doen. Waarop kunnen bedrijven rekenen na 2013 en hoe gaat het nu met langlopende projecten? Ik wil graag nog iets weten over de voetnoot die er misschien wel is – dat weet ik niet – bij het Kunduzakkoord. Heeft dat akkoord invloed op de budgetten voor onderzoek en innovatie? Krijgt minister Verhagen of zijn opvolger last van wat is afgesproken of blijft dit onderdeel van het beleid buiten schot? Dat moet de minister inmiddels toch wel weten, lijkt mij.
Het tweede punt gaat over de positie van het fundamenteel onderzoek en de wetenschappelijke organisaties. Wij hebben er al langer met elkaar discussie over. Zelfs vanuit de Europese Unie, die overigens ook complimenten voor Nederland had, wordt wel opgemerkt dat het noodzakelijk is dat ook bedrijven die niet meedoen met het topsectorenbeleid en instellingen die er niet direct bij betrokken zijn toegang houden tot fundamenteel onderzoek. Als wij niet oppassen, worden wij een klein beetje in slaap gesust met een brief die aan de Kamer is gestuurd op 13 juni jl. Daarin zegt de regering: er blijft voor ongebonden onderzoek en gebieden buiten de topsectoren genoeg ruimte; 90% van de publieke middelen wordt niet vooraf gestuurd. De vraag is echter niet of er vooraf gestuurd wordt, maar wat er feitelijk beschikbaar is. Het is heel belangrijk dat bijvoorbeeld van het budget van NWO niet allerlei middelen gereserveerd en vastgelegd worden, als het ware geoormerkt, maar dat bijvoorbeeld ook onderdelen die niet tot de topsectoren behoren – ik noem natuurkunde en wiskunde – maar die wel degelijk van belang zijn voor innovatie en economische groei daarvan ruimschoots gebruik kunnen maken.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Schaart over het woud aan organisaties dat elke topsector bijna krijgt. Mijn andere zorg, die ik deel met de heer Verhoeven, is dat de regio’s in het hele verhaal ondergesneeuwd lijken te zijn. Ik heb in april 2011 al een motie ingediend, die ook is aangenomen, over de betrokkenheid van de regio’s in het hele verhaal. Op welke wijze heeft de minister die motie uitgevoerd?
Mijn vierde en een-na-laatste punt betreft de positie van het mkb. Wij zien dat het midden- en kleinbedrijf een belangrijke motor voor innovatie is. Wij willen natuurlijk graag dat deze sector voldoende kan profiteren van de beschikbare budgetten. Wij merken dat er een instrument over is, het innovatieprestatiecontract. Maar kijk je naar de Europese Unie, dan zie je dat daar maar liefst 1,3 mld. speciaal voor het mkb beschikbaar zou kunnen zijn. Dat bedrag zou zelfs nog verdubbeld kunnen worden. Ziet de minister voor zichzelf een rol weggelegd om het midden- en kleinbedrijf in Nederland te ondersteunen bij de gang naar Brussel om daar als het ware aanspraak te kunnen maken op de beschikbare Europese subsidies? Zo ja, op welke wijze ondersteunt hij het bedrijfsleven dan?
Mijn laatste punt betreft het gebrek aan technici. Mijn fractie heeft er al vaker een pleidooi voor gehouden dat het kabinet er breed mee aan de slag gaat. Iedere topsector moet nu over een Centrum voor innovatief vakmanschap of Centres of expertise gaan beschikken. Zijn er al concrete afspraken gemaakt met de sectoren? Er staan heel veel mooie woorden in het kabinetsbeleid op dit terrein over sociale innovatie: bedrijven presteren beter. Dat klopt en dat vinden wij ook heel goed. Bedrijven die met sociale innovatie in de weer zijn, investeren ook vaak meer in research and development (R&D). Maar is er nu ook vanuit het beleid van de minister extra geld voor beschikbaar of moet dat allemaal als een soort liefdewerk oud papier door de bedrijven zelf worden gedaan?
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik vraag de minister of hij ook van plan is initiatieven te ontplooien op het gebied van innovatie in het Nederlandse voetbal. Volgens mij kunnen wij dat wel gebruiken sinds dit EK.
De heer Verhoeven vroeg naar de innovatiebox. Ik sluit mij graag aan bij de vragen naar het effect van die box en met name de administratieve uitwerking daarvan. Wij hebben immers ook de R&D-aftrek en de WBSO, die allemaal in de fiscale sfeer plaatsvinden. Fiscale regelingen moeten, als het om de instrumentele functie van de belastingheffing gaat, tot een minimum worden beperkt. Dit soort middelen moet op zijn minst goed administratief uitvoerbaar zijn voor het bedrijfsleven. Graag krijg ik een toelichting op de uitwerking van de innovatiebox.
Voorts sluit ik mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Schaart over ESTEC en de ruimtevaart. Wij begrijpen ook wel dat alles uiteindelijk betaald zal moeten worden, maar politiek is altijd een kwestie van keuzes maken als het op geld verdelen aankomt. Met name de ruimtevaartsector zou een gunstig daglicht moeten houden wat de verdeling van die middelen betreft. Mijn fractie is in ieder geval een voorstander daarvan.
Ik verwijs graag naar de motie-Koppejan c.s., die wij gisteren al hebben besproken in het debat met deze minister en die ook is ondertekend door de PVV. Wat levert innovatie, met name de subsidiëring van innovatieve sectoren, uiteindelijk op? Die vraag blijft belangrijk, want het gaat om publieke middelen. Wij moeten aan burgers en kiezers duidelijk kunnen maken dat hun geld goed wordt besteed. Ik ben het met de minister eens dat innovatie de motor is van economische groei. Als je dat mede bewerkstelligt met het verdelen van publieke middelen, is de vraag gerechtvaardigd hoelang je daarmee doorgaat en wat wij op de middellange termijn van het bedrijfsleven mogen verwachten qua opbouwen van innovatie. Met andere woorden, wat is de langetermijnvisie van de minister op die subsidiekraan? Gaat de subsidiekraan nog een keer dicht of is hij van plan op enig substantieel niveau publieke middelen via deze subsidie te blijven verstrekken?
Ik wil nog even verwijzen naar de kredietverlening door de banken, met name aan het mbk. Mijn collega Van Bemmel heeft een tijd geleden mondelinge vragen gesteld aan deze minister. Er zou een overzicht worden verstrekt hoe het nu zit met die kredietverlening. Een tijd geleden heeft ook mevrouw Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink aan de bel getrokken dat het helemaal niet zo goed gaat, terwijl ik van de Nederlandse Verenigingen van Banken hoorde dat het allemaal fantastisch gaat. In die zin is dat beloofde overzicht nog steeds heel relevant. Namens mijn fractie wil ik er via deze weg nog een keer bij de minister over rappelleren.
Ten slotte vraag ik er aandacht voor dat je bij het verstrekken van subsidie moet oppassen voor kokervisies en tunnelblikken. Dan heb ik het onder andere over de toch niet beperkte bedragen die aan een instituut als TNO worden verstrekt. Als er goed werk voor wordt gedaan, is dat prima, zeker als het geld van EL&I niet de enige inkomstenbron is. Maar er mag natuurlijk geen sprake zijn van een alleenrecht op publieke middelen, als het onderzoeksinstituten betreft. Graag hoor ik nog een keer hoe de minister ervoor zorgt dat in deze zin geen alleenrecht op publieke middelen kan ontstaan.
De voorzitter: Ik verzoek de minister, met alle respect, om lange introducties achterwege te laten en zich te beperken tot de antwoorden op de gestelde vragen.
Minister Verhagen: Voorzitter. Als ik zo nu en dan nerveus op mijn telefoon kijk, betekent dat niet dat ik nerveus ben geworden van de vragen. Ik ben aan het wachten op de eindexamenuitslag van mijn jongste zoon.
Ik ben blij dat de leden van de Kamer, mede gelet op de economische en Europese crisis, nadrukkelijk hebben gewezen op de noodzaak om juist op het punt van innovatie en topsectoren de inzet van het kabinet, gesteund door de Kamer, duurzaam voort te zetten: de lange termijn voor ogen houden, blijven koersen op het versterken van het groeivermogen, kenniseconomie, concurrentiekracht. Dat doen wij inderdaad met het bedrijfslevenbeleid. Het is mij uit het hart gegrepen dat de Kamer een pleidooi houdt voor het langjarig voortzetten van dit beleid, dus ook over deze kabinetsperiode heen, ook na de verkiezingen. Ik neem aan dat de partijen die bij de formatie worden betrokken, zich volop daarvoor zullen inzetten. Ik ondersteun dat pleidooi in ieder geval van harte. Ik was blij dat de Kamer ondanks de demissionaire status van het kabinet zei: ga met volle kracht voort met het bedrijfslevenbeleid. Dat doen wij dus ook.
Dit kabinet heeft vanaf dag één ingezet op een echte omslag in het beleid. In plaats van complexe subsidies hebben wij gekozen voor een benadering die samenwerking van bedrijven en kennisinstellingen centraal stelt, vraaggestuurd is en dus niet vanuit Den Haag verzonnen en opgelegd is. Deze benadering, waarbij centraal staat wat de ondernemingen en kennisinstellingen zelf willen, bouwt voort op sterktes in plaats van het wegwerken van zwaktes, juist omdat je daarmee een veel grotere groeimogelijkheid hebt. In plaats van de subsidies hebben wij tegelijkertijd fiscale prikkels, garanties en risicokapitaal voor alle bedrijven. Het voordeel van risicokapitaal is dat het in principe terugbetaald moet worden. De afweging of het een interessante investering is, wordt niet bepaald door het feit dat je er een zak geld vanuit Den Haag voor krijgt, maar doordat men daadwerkelijk kansen ziet om die vernieuwing door te voeren.
Wij werken met de topsectorenaanpak en alle facetten van het overheidsbeleid, juist die facetten die de kracht van onze topsectoren kunnen beïnvloeden: onderwijs, kennis en innovatie, regelgeving, regionalisering en internationalisering. Ik vind het de grootste slag die wij hebben gemaakt, de beleidsverkokering voorbij met alle ministeries die gezamenlijk een inzet formuleren. Wij zetten de beschikbare middelen vanuit de verschillende ministeries via vraagsturing gericht in op de sterktes van de economie om zo het meeste rendement uit de geïnvesteerde euro te halen.
De ondertekening van de innovatiecontracten, de Human Capital Agenda’s, op 2 april liet zien dat in tegenstelling tot het subsidie-instrument van voorheen dit veel meer commitment niet alleen in woord, maar ook in daad van de private ondernemingen met zich bracht. Er is een substantieel privaat commitment van 1,5 mld. per jaar. In het verleden hebben wij niet gezien dat er naast de overheidsstroom een private stroom kwam, zowel van grote bedrijven als van het midden- en kleinbedrijf.
Het Topconsortium voor Kennis en Innovatie is per sector een kloppend hart voor innovatief Nederland. Het is medegefinancierd vanuit een TKI-toeslag, die gebaseerd moet zijn op de private cashbijdrage. Met de Human Capital Agenda’s willen wij meer vraagsturing creëren van het bedrijfsleven naar het onderwijs. Wij praten er al jarenlang over: het onderwijs moet arbeidsmarktgericht zijn, het moet rekening houden met de arbeidsmarktontwikkelingen. Hier krijgt het bedrijfsleven echt meer mogelijkheden om het onderwijs te richten. Centres of expertise en Centra voor innovatief vakmanschap zijn in oprichting. Het Masterplan bèta en technologie van de topsectoren zorgt ervoor dat er meer technici en vakmensen worden opgeleid en vastgehouden. Bedrijven, scholen, hbo-instellingen en universiteiten gaan dat samen doen.
Wij hebben de R&D-aftrek, ook voor niet-loonkosten van R&D van alle ondernemingen. De WBSO doet in zijn algemeenheid wat die beoogt: private loonuitgaven aan R&D bevorderen. Het Innovatiefonds MKB+ is gestart met een budget voor de komende jaren van zo’n 500 mln.
Kijken wij niet alleen naar het enthousiasme van het bedrijfsleven, maar ook naar concrete investeringen die puur het gevolg zijn van het nieuwe topsectorenbeleid, dan zien wij recentelijk aangekondigde investeringen van grote bedrijven zoals DSM in R&D-laboratoria die er niet waren gekomen zonder het topsectorenbeleid en concrete successen zoals Pharmafilter van het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft, dat een geïntegreerd systeem heeft ingericht voor de zuivering van afvalwater in het ziekenhuis. Dit onderstreept het succes van de topsectorenaanpak.
Er komen veel steunbetuigingen uit het veld, niet alleen van de boegbeelden en van VNO, maar juist ook van MKB-Nederland en – daar ben ik blij mee – van de kennisinstellingen. Die waren in het begin vrij sceptisch, maar zeggen nu: ga er alsjeblieft mee door. NWO, de KNAW en TNO sluiten zich aan bij het pleidooi van mevrouw Schaart en anderen om ook na deze kabinetsperiode daarmee door te gaan.
Mevrouw Schaart wil precies weten hoe al die geldstromen worden onderverdeeld: wie bepaalt dat op basis van welke criteria? De topsectorenaanpak is anders dan in het verleden. Toen was er die grote zak geld van het FES. Daarvoor golden vaste criteria en dat werd dan uitgedeeld. Met de topsectorenaanpak is er geen centrale pot met geld dat verdeeld wordt. De innovatiecontracten zijn de uitkomst van samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Zij hebben innovatiecontracten opgesteld en ook de financiering geregeld: zoveel komt van het bedrijfsleven, zoveel van NWO en zoveel van de andere overheden. De verdeling is een uitkomst van de onderhandelingen tussen de betrokken partners in de gouden driehoek, waarbij elke partij vanuit de eigen doelstellingen de financiële inzet levert. Voor die verdeling hebben wij de volgende criteria gehanteerd: privaat commitment, wetenschappelijke kwaliteit, economische impact, maatschappelijke impact en de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen.
Mevrouw Schaart (VVD): Ik krijg graag een nadere toelichting van de minister. Ik begrijp hoe het werkt: privaat en publiek geld wordt gematcht. Ik vraag mij af of de minister al zicht heeft op de negen topsectoren en hoe het verdeeld is. Hoeveel privaat geld is er gecommitteerd en hoeveel publiek geld moet er dan bij? Mijn indruk is namelijk dat er heel veel naar hightech is gegaan en wat minder naar de andere sectoren, maar dat zijn allemaal beelden die ik uit het veld krijg en die ik nog nooit op schrift heb gezien.
Minister Verhagen: U hebt het op schrift kunnen zien. Ik heb de innovatiecontracten op 2 april jl. getekend en naar de Kamer gestuurd. Daarin is de exacte onderverdeling per topsector weergegeven. Die verdeling is tot stand gekomen op basis van de criteria die ik zojuist heb genoemd. Bijvoorbeeld bij hightech was er een enorm groot privaat commitment, bij chemie idem. Als het gaat over de verdelende rechtvaardigheid, zou men zich juist in die sectoren waar een heel groot privaat commitment was met reden meer onderbedeeld moeten voelen dan in de andere sectoren, die wij natuurlijk ook bij de verdeling hebben betrokken. Bij hightech en chemie was er traditioneel al een behoorlijk groot privaat commitment, terwijl dat bijvoorbeeld in de creatieve sector helemaal van de grond af aan moet worden opgebouwd. Er zit hoe dan ook verschil in. Men wil altijd meer geld hebben, maar grosso modo was men buitengewoon tevreden en hebben wij een hoog percentage kunnen honoreren. Nogmaals, als ik 2 mld. extra krijg, kunnen wij nog meer doen, maar die heb ik ook in het Lenteakkoord zelfs niet in een voetnoot kunnen ontdekken.
Mevrouw Schaart (VVD): Ik heb er ook geen oordeel over hoe die gelden zijn verdeeld. Dat de ene sector meer krijgt dan de andere, vind ik op zichzelf ook geen probleem. Maar ik zou het wel graag willen weten en het overzicht willen hebben met de laatste stand van zaken. Hoe is het nu gegaan en hoe is het commitment van publiek geld versus privaat geld geregeld?
Minister Verhagen: Nogmaals, ik heb de Kamer de contracten toegestuurd nadat ik die op 2 april jl. heb getekend. Ik ken het Kamernummer niet, maar uw griffie kan u dat ongetwijfeld meedelen.
De voorzitter: Het staat zelfs op de agenda.
Minister Verhagen: Het staat zelfs op de agenda. De bedragen staan erin.
Mevrouw Schaart en mevrouw Dijksma vragen: waarom niet één TKI per topsector? De TKI’s die nu door de topteams worden ingericht, zijn juist bedoeld om het kennislandschap te versimpelen, want er zijn in het verleden veel meer pps-constructies geweest. Ze zijn niet bedoeld om extra bureaucratie te creëren, maar om ervoor te zorgen dat de kennisinstellingen en het bedrijfsleven zich in de publiek-private samenwerking concentreren rond zo’n TKI. Het is bij de oprichting niet alleen de bedoeling geweest, maar ook bij de uitwerking houden wij er zeer rekening mee: lean and mean. Het is niet de bedoeling dat wij geld stoppen in bakstenen. Het is de bedoeling dat het leidt tot meer innovatie die vermarkt kan worden tot nieuwe producten et cetera. Wij maken gebruik van bestaande organisaties en verbanden en er komen geen extra institutionele lagen, maar het is aan de topteams om er zelf invulling aan te geven. Een goed voorbeeld hiervan vind ik de hightech. Mevrouw Schaart zegt: er zijn zes van die dingen. Nee, men kiest juist voor één TKI waarbinnen de technologische topinstituten een plek krijgen. TNO treedt dan op als host voor deze plek. Je gebruikt bestaande infrastructuur of gebouwen en je voegt het andere daarin samen. Eén TKI per topsector heeft ook mijn voorkeur, maar ik ga het niet opleggen. Dat is niet consistent met de visie dat het veld aan zet is. Je moet het case-by-case bekijken. Soms kan één TKI zelfs een extra laag creëren, want die andere publiek-private samenwerkingsvormen blijven dan toch nog bestaan.
Mevrouw Dijksma (PvdA): Hoe kan de minister in de huidige structuur garanderen dat die zogenaamde gouden driehoek, waar hij ook altijd zo voor is, volledig tot wasdom komt? Als de universiteiten niet meedoen met het argument dat ze dan een dubbele pet op zouden hebben, heb je toch een probleem. Of vergis ik mij?
Minister Verhagen: Bij de innovatiecontracten is juist sprake van commitment. Niet alleen ik, maar ook de universiteiten en de bedrijven hebben ze getekend. Ook op dat punt is er commitment van die drie partijen. Als een van de drie niet levert, valt de zaak in elkaar. Maar ik acht mij niet verbonden aan mijn handtekening op het moment dat een andere kant niet levert.
Mevrouw Dijksma (PvdA): Dat is mijn vraag niet. Mijn vraag ging over het instituut en de wijze waarop het wordt ingericht. Als het gaat om het bestuur van zo’n TKI, is de vraag: zit de wetenschap daar voldoende in?
Minister Verhagen: Het antwoord is ja. Ik krijg er geen enkele klacht over van NWO en de VSNU. Nogmaals, in de verschillende gesprekken die ik met NWO, de KNAW en de VSNU heb gehad in het kader van het formuleren van het topsectorenbeleid en in de aanloop naar de innovatiecontracten, de Human Capital Agenda’s, zag je in het begin inderdaad scepsis bij NWO en de KNAW, maar die is omgeslagen in enthousiasme. Het meest frappante vond ik nog dat juist de VSNU zei «je gaat toch alsjeblieft wel door met het topsectorenbeleid», terwijl die in het begin kritisch was omdat men vreesde dat de overheid een te grote vinger in de pap bij het wetenschappelijk onderzoek zou krijgen. Wij hebben bijvoorbeeld hele discussies gehad over Wetsus en Holst. Dat hebben wij allemaal rond kunnen krijgen, onder andere door de betrokkenheid van de lokale en regionale overheid. In het begin bracht het nieuwe systeem veel angst en enige aarzeling met zich, maar naderhand is het enthousiasme veel breder geworden. Dat heeft geleid tot mogelijkheden: bestaande echt goede initiatieven hoefden niet de nek omgedraaid te worden omdat er iets nieuws zou komen.
Mevrouw Dijksma (PvdA): Ik wil nog een andere vraag stellen. Die gaat over de creatieve industrie. De minister heeft een brandbrief gehad van de heer Van der Chijs. Die stelt dat met name de regeling voor de TKI-toeslag, voor de creatieve industrie eigenlijk geen goed instrument is. Daarmee kan in die sector de innovatie niet op gang worden gebracht. Hoe reageert de minister op die brief?
Minister Verhagen: Ik heb hierover met Victor van der Chijs gesproken nog voordat hij deze brief naar mij stuurde. Er was namelijk sprake van een missie naar Turkije die speciaal gericht was op de creatieve sector. Daarnaar verwijst de heer Van der Chijs ook. Deze specifieke handelsmissie gericht op het promoten van de creatieve sector, en de bijbehorende ondersteuning door de ambassade, is een mooi voorbeeld van de gang van zaken bij het topsectorenbeleid. Het ging tijdens die missie over architectuur, stadsplanning, design enzovoorts. We hebben eigenlijk al vanaf het begin een soort kleine uitzonderingspositie gecreëerd voor de topsector Creatieve Industrie. Dat hebben we gedaan omdat de creatieve sector veel minder georganiseerd is, geen TTI heeft enzovoorts. We hebben de creatieve sector dus eigenlijk vanaf het begin meer tijd gegeven voor de plannen voor het innovatiecontract en de Human Capital Agenda. Zo was er voorheen de aftrekmogelijkheid via de regeling RDA+. Daarmee kon worden geparticipeerd in de innovatiecontracten en de samenwerking met de kennisinstellingen. Onder andere naar aanleiding van de creatieve sector hebben we bekeken hoe we deze regeling RDA+ konden omvormen in een toeslag. Dat hebben we uiteindelijk en marge van het Lenteakkoord kunnen doen. We kunnen dus allerlei instrumenten inzetten, maar toch zal ook in de sector van de creatieve industrie privaat moeten worden bijgedragen. Er moet sprake zijn van commitment. We hebben het immers niet over subsidie. Er moet dus iets tegenoverstaan. Ik zal de brief nog eens goed bekijken. Ik heb hierover ook al gesproken met de heer Van der Chijs. We zullen bezien hoe we zo veel mogelijk tegemoet kunnen komen aan het specifieke karakter van creatieve sector, een sector die vaak erg kleinschalig is. We moeten echter voorkomen dat we weer terugkeren naar het subsidiebeleid. Dat is breed afgezworen. Ik ben ook wel bereid om de Kamer een afschrift te sturen van de brief die ik aan Victor van der Chijs zal sturen in antwoord op de brief die hij mij stuurde.
Mevrouw Dijksma (PvdA): Eigenlijk is de vraag vrij simpel die de heer Van der Chijs stelt. Hij stelt dat er tot 2013 1 mln. per jaar beschikbaar is gesteld voor het opbouwen van CLICK, het instrument dat men daar gebruikt. Hij vraagt eigenlijk alleen maar, zeg ik in alle bescheidenheid, tot 2015 2 mln. per jaar. Dat is toch niet een bedrag waar de minister eerst nog eens heel veel ambtenaren dagenlang op moet laten studeren? Zo’n inzet van ambtenaren kost bijna meer dan het bedrag dat wordt gevraagd. Mijn simpele vraag is dus, of wat de heer Van der Chijs vraagt, niet gewoon kan worden toegezegd.
Minister Verhagen: Ik begrijp dat de PvdA-fractie van simpele antwoorden houdt. De heer Van der Chijs heeft drie vragen gesteld. Ik vind dat mevrouw Dijksma geen recht doet aan de creativiteit van de creatieve sector als zij de vragen van deze sector reduceert tot een vraag om 1 mln. Verder vind ik het wel heel apart dat de PvdA-fractie dit nu voorstelt. Vanaf het moment dat het kabinet demissionair werd, schreeuwt de PvdA-fractie moord en brand bij iedere meerjarige committering. Ook daarom veegt die fractie het Lenteakkoord van tafel. In dat akkoord wordt immers ook vooruitgelopen op de verkiezingen. Maar nu moet ik ineens van mevrouw Dijksma toezeggingen doen tot 2015. Ik vind het allemaal prachtig, maar dit kabinet wil niet terug naar de subsidiecultuur. Ik wil maximaal tegemoetkomen aan de specifieke wensen en eisen van de creatieve sector. Ik vind dit namelijk een belangrijke sector die iets meer flexibiliteit nodig heeft om nieuwe initiatieven van de grond te krijgen. Er is voor deze sector iets meer flexibiliteit nodig dan in het generieke beleid te vinden is. Ik ga echter nu niet maar zo even zeggen: jongens, jullie krijgen 2 mln. Nee, zo zijn we niet getrouwd!
De heer Verhoeven is zojuist weer binnengekomen. Dat komt goed uit, want ik kom toe aan een vraag die door hem is gesteld. Hij heeft mij gevraagd of ik het budget voor NWO volledig vrij wil maken en of er nog meer middelen voor NWO in de begroting beschikbaar zijn. Het lijkt mij niet de goede weg om dit budget volledig vrij te maken. NWO-geld is en blijft bestemd voor fundamenteel onderzoek. De heer Verhoeven kiest voor deze lijn. Anderen kiezen juist voor een andere lijn. Zij vinden dat er te weinig geld is voor fundamenteel onderzoek. Wetenschappelijke excellentie blijft de centrale maatstaf bij de toekenning van dit geld. NWO en de staatssecretaris van OCW staan echter volledig achter het voornemen om een deel van de NWO-middelen specifiek te koppelen aan de topsectoren. Wetenschappelijke excellentie blijft dus vooropstaan, maar een deel van het geld wordt specifiek op de topsectoren gericht. Ik vind dat de goede weg.
De heef Verhoeven heeft ook gevraagd om meer geld voor NWO. Als hij mij kan zeggen waar ik dat geld kan vinden, sta ik uiteraard open voor deze suggestie. De Kamer heeft immers het budgetrecht en het recht van amendement. De heer Verhoeven weet echter als geen ander dat wij in deze tijden nog steeds worden geconfronteerd met een begrotingstekort van 2,9%. Als hem dat is ontgaan, weet de heer Koolmees hem daaraan wel te herinneren. Als wij dus ergens meer geld aan uitgeven, moeten wij op iets anders bezuinigen. Dit gaat overigens ook op voor de vraag om meer geld voor ESTEC. Kiezen is het leuke van regeren, maar ook het moeilijke ervan. Kiezen is niet alleen winnen, maar ook verliezen.
De heer Verhoeven (D66): De minister zegt dat er ook verliezers zijn als er moet worden gekozen. Zegt hij nu eigenlijk dat het fundamenteel onderzoek een verliezer is?
Minister Verhagen: Nee, want de afspraken die het kabinet op dit punt heeft gemaakt, zijn niet veranderd door het Lenteakkoord. Het budget voor onderwijs in zijn geheel is niet veranderd. Binnen de onderwijsbegroting wordt wel bezuinigd, maar het budget als geheel blijft gelijk. Ik benadruk nogmaals dat er grosso modo nu meer geld beschikbaar is voor fundamenteel onderzoek dan vóór de crisis. In de periode van 2008 tot 2009 is er, op grond van het pakket dat is opgesteld vanwege de financiële crisis, tijdelijk meer geld beschikbaar geweest voor innovatie. De heer Verhoeven weet dat tijdelijk betekent dat het op een gegeven moment ophoudt. Maar zelfs als we de tijdelijke instrumenten niet meerekenen, is er meer geld beschikbaar voor fundamenteel onderzoek dan in het jaar vóór de crisis.
Mevrouw Schaart vraagt aandacht voor de positie van ESTEC. Zij verwijst daarbij naar het White Paper dat de topsector High Tech Systemen en Materialen (HTSM) mij op 11 juni heeft aangeboden. Ik zal vóór het einde van de maand reageren op dit White Paper, en dit de Kamer doen toekomen.
Ah, ik krijg een sms-bericht. Ik vraag de aanwezigen om mij even de gelegenheid te geven om te bellen, want mijn zoon is geslaagd.
De voorzitter: Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken.
Ik feliciteer de minister namens de hele commissie met het behaalde succes van zijn zoon. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Verhagen: Dank u, voorzitter.
De heer Koppejan heeft met name aandacht gevraagd voor de topsector Life Sciences & Health. Wat zijn de specifieke mogelijkheden voor gezondheidsfondsen en een wetenschapsfonds? Ook ik ben volledig overtuigd van het belang van investeringen in innovatie op het maatschappelijk zo relevante terrein van de gezondheidszorg. Ik ben het met de heer Koppejan eens als hij stelt dat behalve het bedrijfsleven en de overheid ook de gezamenlijke gezondheidsfondsen hierin een constructieve rol zouden moeten willen spelen. De heer Koppejan doet een paar suggesties waarmee donoren van deze fondsen extra kunnen worden gestimuleerd om geld in te leggen voor onderzoek binnen de topsector Life Sciences & Health. Deze voorstellen zijn recentelijk ook al door topambtenaren van het ministerie van EL&I besproken met de topsector. Die besprekingen worden op dit moment nog voortgezet. In het begrotingsakkoord zijn om budgettaire redenen een aantal fiscale regelingen juist afgeschaft. Ik vind dat zelf ook pijnlijk. Ik meen dat dit is gebeurd ter dekking van de investeringen in groen. Volgens mij kan ik, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, op dit moment geen politieke uitspraken doen over de voorstellen die de heer Koppejan nu doet. Ik vind het wel goed dat door deze suggesties partijen zich de consequenties van genomen besluiten beter realiseren en bij die consequenties wellicht zullen stilstaan tijdens de formatie. De dialoog tussen de fondsen, de topsector en het ministerie zal in ieder geval worden voortgezet. Op die manier kunnen wij op ambtelijk niveau de zaak op een rij zetten, zodat politieke partijen een keuze kunnen maken bij de formatie.
De heer Koppejan (CDA): Ik begrijp heel goed dat de minister, gezien de demissionaire status van het kabinet, hierover geen besluiten kan nemen. Ik heb echter bewust gevraagd om een onderzoek naar de mogelijkheden van beleggen in wetenschap en van een wetenschapsfonds met een anbi-status. Ik heb ook gevraagd om te onderzoeken welk multipliereffect daarvan zou kunnen uitgaan voor de topsector Life Sciences & Health. De minister zou kunnen toezeggen dat hij die mogelijkheden en de mogelijke multipliereffecten ervan gaat onderzoeken en de Kamer de resultaten van dat onderzoek direct na het zomerreces doet toekomen. Op die manier kan dit een nadrukkelijke rol spelen in de formatiebesprekingen. Op die manier kunnen alle partijen op grond van de resultaten van het onderzoek een bewuste keuze maken om dit over te nemen of dat juist niet te doen.
Minister Verhagen: Juist dat bedoelde ik toen ik zei dat de gesprekken over die voorstellen nog gaande zijn met de topsector Life Sciences & Health. Het lijkt mij prima om hierbij de mogelijkheden en eventuele multipliereffecten te betrekken. Laten wij hopen dat de verschillende partijen daarmee hun voordeel kunnen doen.
De voorzitter: De minister stuurt de resultaten van die besprekingen naar de Kamer?
Minister Verhagen: Ja, het lijkt mij handig om die resultaten via de Kamer openbaar te maken.
De voorzitter: De toezegging is genoteerd.
Minister Verhagen: Ook het oprichten van een wetenschapsfonds vind ik een sympathiek idee, maar ik zeg nogmaals dat er binnen de huidige budgettaire kaders geen ruimte is voor nieuwe impulsen. Ook op dit punt is het aan een volgend kabinet om een keuze te maken. Ook op dit punt geldt dat je zult moeten kiezen. Wel is het zo dat de topsector Life Sciences & Health ook in de NWO-propositie aan de orde komt.
De heer Koppejan (CDA): Ik vraag de minister om dit wetenschapsfonds te betrekken in de antwoorden.
De voorzitter: Dat zegt de minister toe.
Minister Verhagen: Mevrouw Dijksma heeft een vraag gesteld over de concrete afspraken rond de Centres of expertise en de Centra voor innovatief vakmanschap. De uitvoering van de Human Capital Agenda’s en het Masterplan bèta en technologie begint op stoom te komen. De topsector Chemie en de topsector Water zijn gestart met het aanbieden van beurzen voor excellente studenten. Op dit moment functioneren 38 regionale samenwerkingsinitiatieven met ondersteuning van het Platform Bèta Techniek aan businesscases voor de Centra voor innovatief vakmanschap. In november wordt bekendgemaakt in welke centra de overheid zal investeren. De komende drie jaar zal 100 mln. beschikbaar komen om de instroom in techniekopleidingen te vergroten en de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren. Daarbovenop komt dus nog de cofinanciering van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is hierin zeer geïnteresseerd.
De heer Verhoeven pleit voor innovatiehoofdsteden. Hij wil weer terug naar de topgebieden met geografische hoofdsteden. Ik vind dat een beetje reactionair. Hij pleit eigenlijk voor terugkeer naar het oude regionale economische beleid. Het beleid van de regering is gericht op het ondersteunen van de topsectoren van de Nederlandse economie. Elk bedrijf is ergens gevestigd. Het is ook in een regio gevestigd. Een bedrijf is echter niet gebonden aan één specifieke regio. Het beleid is gericht op het ondersteunen van nationale netwerken. Uiteraard kennen die netwerken regionale zwaartepunten. Daarom zijn de bijdragen van de decentrale overheden, dus de provincies en de gemeenten, ook van groot belang. Mede naar aanleiding van de motie-Dijksma hebben wij met alle regio’s om de tafel gezeten om de vraag te bespreken in hoeverre hun betrokkenheid bij de verdere invulling kan worden vergroot. Daarbij valt te denken aan de inzet van regionale middelen en het mogelijke multipliereffect daarvan. Dat overleg was erg constructief. Het gaat hierbij echter altijd om relatieve concentraties van bedrijvigheid en kennis. Er zijn ook altijd belangrijke bedrijven en kenniscentra buiten het regionale zwaartepunt te vinden.
Ik noem als voorbeeld de topsector High Tech Systemen en Materialen. De heer Verhoeven noemt daarbij bijna automatisch Eindhoven. Er is in Eindhoven op dat vlak inderdaad veel te vinden, maar mevrouw Dijksma zal Twente noemen. Ook in Twente is deze sector sterk vertegenwoordigd. Ook voor de topsector Creatieve Industrie geldt dat de vijf deelsectoren verschillende regionale zwaartepunten hebben. Uiteraard wordt bij de acquisitie van buitenlandse bedrijven de aandacht met name gevestigd op regionale hotspots. Als ik in China spreek over de agrofoodsector en de tuinbouwsector, zit uiteraard Wageningen in ons kielzog. Als enerzijds Amsterdam met de zusterstad in China een bespreking voert in het stadhuis van burgemeester Van der Laan, wordt er zelfs een vertegenwoordiging uit Wageningen gevraagd om daarbij aanwezig te zijn. Het is immers ook in het belang van Amsterdam om een totaalpakket te kunnen aanbieden. Als echter anderzijds bijvoorbeeld Danone zijn R&D-afdeling wil vestigen in Utrecht in plaats van in Wageningen, zal ik dat niet tegenhouden. Dat zal ik zeker niet doen als het alternatief Parijs is. Ik ben immers blij dat Danone naar Nederland komt. Uiteraard maken wij bij de economische diplomatie gebruik van de wereldwijde bekendheid van bepaalde regio’s. Brainport regio Eindhoven is bekend. Uiteraard gebruiken wij dat. Het gaat mij echter te ver om te zeggen: het is in Eindhoven en elders niet. Wij hebben inderdaad de Food Valley in en rond Wageningen, maar ik zal daarom niet tegen Venlo zeggen: zoek het maar uit. Wij willen juist het concept van de greenport voor het voetlicht brengen.
De heer Verhoeven (D66): Ik vind het teleurstellend dat de minister de regionale kracht van regio’s negeert. Hij is bang dat als dit concreet wordt gemaakt en er gezocht wordt waar specifiek kan worden geïnvesteerd, er direct mensen zullen zeggen dat het elders ook nodig is. Datzelfde probleem speelt doordat er negen bedrijfstakken zijn aangewezen. Ik vraag de minister daarom, er niet bang voor te zijn dat er hierdoor misschien een regio naast de pot pist. Je moet juist uitgaan van de bestaande kracht van een bepaald gebied. Op dat vlak moeten daar dan de kansen optimaal worden benut. Dat gebeurt nu niet.
Minister Verhagen: Dit is absoluut niet waar. Ik maak juist gebruik van de kracht die overal zit.
De heer Verhoeven (D66): Kracht zit nooit overal.
Minister Verhagen: De heer Verhoeven kan toch niet ontkennen dat de tuinbouwsector behalve in het Westland ook in Venlo heel sterk is? Hij kan toch niet ontkennen dat er niet alleen in Eindhoven, maar ook in Twente initiatieven op het gebied van hightech worden ontplooid? Hij kan toch niet ontkennen dat er op het vlak van biobased economy niet alleen in Delft initiatieven worden ontplooid, maar ook in Zeeuws-Vlaanderen? Ik ben niet bang dat er een regio buiten de pot pist, maar ik ben juist bang dat de heer Verhoeven regio’s afschrijft. Hij maakt het te exclusief. Ik zeg juist dat wij de kracht van de regio’s moeten benutten. Juist daarom doe ik bijvoorbeeld Holst Centre samen met Brabant. Zonder Brabant was dit zelfs niet gelukt. Juist daarom doe ik Wetsus Academy samen met Friesland. Zonder Friesland was het zelfs niet gelukt. Ik gebruik dus de aanwezige kracht om de topsectoren van onze economie maximaal te steunen. Ik ben niet gek. Als ik in China zit, weet ik dat ze daar Wageningen en Eindhoven kennen.
De heer Verhoeven (D66): Ik hoop het. Ik hoop dat de minister in ieder geval een stap durft te zetten in de richting van het echt optimaal benutten van wat het sterkst is. De minister zegt dat de kracht overal zit, maar dat is uiteraard niet waar. De minister lijkt nu problemen te hebben met het maken van keuzes. Hij heeft echter al wel voor negen sectoren gekozen. Bij de keuze voor die sectoren zijn heel veel andere sectoren niet gekozen. Dat is helemaal geen ramp, want al die andere sectoren krijgen ook kansen. Het gaat mij om het neerzetten van speerpunten van Nederland, ook in het buitenland. Als de minister dat doet, kan het misschien een keer wat worden. Verder pleit ik er uiteraard helemaal niet voor om terug te keren naar oud regionaal beleid of het uitsluiten van sectoren. Wij moeten echter de regionale kansen beter benutten.
Minister Verhagen: Regionale kansen benutten wij optimaal, zeker in het buitenland, maar soms zijn combinaties mogelijk. Ik noem als voorbeeld de investeringen die DSM recentelijk heeft gedaan in R&D. Die investeringen zijn gedaan omdat ik zowel de mogelijkheden van Zuid-Holland als die van Limburg heb gebruikt, inclusief de provinciale mogelijkheden en de mogelijkheden voor ondersteuning. Ik heb zowel de kennis gebruikt die er bij de universiteit van Maastricht zit, als de kennis die in Delft aanwezig is. Daardoor is een deel van de investeringen in Zuid-Limburg terechtgekomen en een ander deel in Zuid-Holland. Als wij die regionale kracht niet hadden benut, was deze R&D-afdeling naar China gegaan. Zo eenvoudig is het.
De heer Verhoeven heeft ook gevraagd of ik de mogelijkheden voor fiscale aftrek voor particuliere investeringen verder wil bezien. Dit sluit een beetje aan bij de discussie die wij zojuist hebben gevoerd. Ik deel met de heer Verhoeven de zorg over beschikbaarheid van financiering voor ondernemers in ons innovatieve mkb. Op dat vlak bestaan al veel initiatieven. Ik noem de ophoging van de bmkb-regeling, dus de borgstelling. Daarover hebben wij gisteren ook al gesproken. Verder noem ik de verlenging van de GO-regeling voor het mkb en de start van het innovatiefonds. Een en ander staat ook geagendeerd voor het algemeen overleg van 28 juni. Met name het innovatiefonds is specifiek voor het mkb. Dat fonds is dus niet voor de grote bedrijven.
Op het vlak van investeringen door rijke particulieren doen wij ook het nodige. Wij werken nauw samen met organisaties van informele investeerders. Co-investeren gebeurt via zogenaamde seedfondsen. Recentelijk heeft een belangwekkende investering plaatsgevonden van een aantal family offices in het innovatieve topbedrijf Agendia. Dat bedrijf kreeg de financiering moeilijk rond. Dit is door ons juist via de groeifaciliteit gegarandeerd. We stimuleren dit dus. We zoeken ook naar een versterking hiervan. De bestaande instrumenten kunnen ons daarbij goed van dienst zijn.
Mevrouw Dijksma vroeg wat de gevolgen van het Lenteakkoord zijn voor het innovatiebeleid. Zij had het over voetnoten. Ik zei al dat zij voor voetnoten vooral bij haar collega’s in de Kamer moet zijn. Als er al een geheime voetnoot zou zijn, had ik die ook niet onder ogen gekregen.
Mevrouw Dijksma (PvdA): Ik acht de minister tot veel in staat.
Minister Verhagen: Dank u. Ondanks dat heb ik geen geheime voetnoten kunnen ontdekken. Integendeel, het Lenteakkoord heeft alleen maar positieve invloed op het innovatiebudget. De vijf partijen hebben namelijk 175 mln. uitgetrokken voor duurzaamheid. Mevrouw Dijksma acht mij tot veel in staat. Daarom heb ik bekeken hoe dit duurzaamheidsaspect gericht kan zijn op groene kennis en innovatie. Er gaat structureel 30 mln. naar groene kennis en innovatie. Het gaat daarbij om cofinanciering van met name Europese projecten op dit vlak. Dat is dus een extra plusje. De andere, al voorziene middelen voor de topsectoren blijven ongemoeid. Er is op dat vlak dus geen sprake van bezuinigingen.
De heer Koppejan vraagt hoe het mkb meer en beter gebruik kan maken van het bestaande instrumentarium. Het wegvallen van de specifieke innovatiesubsidies wordt gecompenseerd door generieke instrumenten, namelijk de WBSO, de RDA-regeling en het Innovatiefonds MKB+. Deze generieke instrumenten kunnen bij uitstek worden gebruikt door het mkb. Zij zijn namelijk veel meer laagdrempelig en veel transparanter. Er gaan bovendien lage uitvoeringskosten en administratieve lasten mee gepaard. Tijdens mijn eerste bijeenkomsten met het midden- en kleinbedrijf in het kader van de aanloop naar het topsectorenbeleid, hoorde ik ondernemers steeds zeggen: mijnheer, als ik in aanmerking wil komen voor een subsidie, moet ik twee dagen uittrekken voor het invoeren van formulieren. Daarvoor hebben kleine bedrijven helemaal geen tijd, dus lieten ze de subsidie maar voor wat die was. Het aanvragen van de subsidie kostte de ondernemer meer tijd en geld dan de subsidie hem opleverde. Het nieuwe instrumentarium kent lage uitvoeringskosten en lage administratieve lasten. Het mkb maakt ook goed gebruik van de instrumenten. 97% van de WBSO-gebruikers zijn mkb’ers. Bovendien worden bestaande innovatie-instrumenten extra aangepast om innovatie in het mkb te versterken. Juist met de innovatieprestatiecontracten willen we de samenwerking voor innovatie in het mkb bevorderen en de toegang voor het mkb gemakkelijker maken. De eerste schijf van de WBSO wordt, juist vanwege de impact van de maatregel bij het mkb, verhoogd naar ten minste € 150 000. Per 1 januari is ook de ondergrens, dus de minimale projectomvang, voor het innovatiekrediet verlaagd van € 300 000 naar € 150 000. Dat is gebeurd naar aanleiding van de motie-Gesthuizen. Op deze manier komen ook kleinere projecten voor dit krediet in aanmerking. Er is toegezegd dat er een specifiek mkb-loket komt bij de topconsortia. Ik zal erop toezien dat dit gebeurt. Op die manier garanderen wij een goede betrokkenheid van het mkb en een goede ondersteuning bij de benutting van de kennis. Via Agentschap NL en door het organiseren van regionale bijeenkomsten zal de bekendheid van het instrumentarium verder worden vergroot. Ik sta ervoor open om mogelijkheden voor verdere verbeteringen ten behoeve van het mkb in kaart te brengen. Juist daarom wilde ik dat ook het midden- en kleinbedrijf specifiek werd vertegenwoordigd in de topsectoren.
De heer Koppejan (CDA): Met het laatste ben ik heel blij. Wordt geëvalueerd wat de effecten van het beleid zijn geweest voor mkb-bedrijven? Ik denk daarbij in het bijzonder aan de effecten voor de startende innovatieve bedrijven. Die maken de eerste jaren bijna nooit winst. Men moet immers eerst aan productontwikkeling doen voordat introductie op de markt kan plaatsvinden.
Minister Verhagen: Ja. Ik vind dat er moet worden bekeken hoe een en ander uiteindelijk uitpakt. We doen zo veel mogelijk om het mkb daarbij te betrekken. Ik ga, samen met de voorzitter van MKB-Nederland, het land door om onder mkb-ondernemers de bekendheid met de regelingen te vergroten. Veel kleinere bedrijven zijn er niet goed van op de hoogte. Ik wil dus graag dat het mkb meer aan R&D doet. In de eerste termijn werd gesuggereerd om een grens in te bouwen voor de grotere bedrijven, omdat die anders al de beschikbare middelen opslorpen. Het beperken van de mogelijkheden voor grotere ondernemingen betekent niet automatisch dat de inspanningen van kleinere ondernemingen op dit vlak zullen toenemen. Als er te weinig budget zou zijn om alle initiatieven van het mkb te kunnen financieren, zou zo’n maatregel te beredeneren zijn. Maar zo ligt de zaak niet. Als ik iets van de bovenkant afhaal, wordt er dus niet automatisch iets aan de onderkant toegevoegd.
Verder kunnen veel R&D-intensieve bedrijven, en met name mkb-bedrijven, ook juist floreren dankzij de investeringen van grote bedrijven. Ik noem als voorbeeld de regio Eindhoven. Daar is de spin-off van de grote speler in de regio voor met name de kleinere bedrijven enorm. De WBSO is dus zeer mkb-vriendelijk. Bij het mkb zal namelijk een relatief groot deel van de uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk vallen onder het hoge percentage van 42% van de eerste belastingschijf. Voor het grootste gedeelte van het speur- en ontwikkelwerk van grote bedrijven geldt een percentage van slechts 14. Er is dus eigenlijk een plafond voor de grote bedrijven. De kleine bedrijven krijgen daarmee vergeleken eigenlijk een bonus. Voor startende mkb’ers is dit verschil, met 60% in de eerste schijf, nog veel groter. Uit de evaluatie die is gehouden, blijkt dat hogere percentages minder effectief zijn. Daarom hebben wij gekozen voor een maximering op 42%, tegelijk met een verlenging van de eerste schijf in de WBSO naar € 150 000. Met name de doorgroeiende innoverende mkb-bedrijven zullen daarvan dus kunnen profiteren. Wij gaan dit inzichtelijk maken: wat levert een en ander uiteindelijk op? Dat zullen wij doen op basis van de discussie die wij eerder hebben gevoerd tijdens de behandeling van de begroting. Wij zullen daarbij ook bekijken wat dit specifiek voor het mkb betekent. Ik ben het dus gewoon eens met het pleidooi van de heer Koppejan.
Mevrouw Dijksma pleit hier ook voor. Zij koppelt dit aan Europa. Ik ga het mkb zeker ook via Europa helpen. Dat ga ik zeker doen. Sterker nog, ik heb dat al gedaan. Toen wij naar Europees Commissaris Geoghegan-Quinn gingen met de boegbeelden van de topsectoren om te bezien hoe ons topsectorenbeleid bij «Horizon 2020» kan aansluiten, heb ik speciaal ook de voorzitter van MKB-Nederland meegenomen. Wij hebben toen bij de Europese Commissie ook presentaties gehad. Op die manier is niet alleen de informatievoorziening van de Europese Commissie voor de topsectoren inclusief het mkb gegarandeerd, maar ook de terugkoppeling van de topsectoren en het mkb naar de Europese Commissie. Verder is bij de discussie in de Raad voor Concurrentievermogen over Horizon 2020 ook specifiek de positie van het mkb ter sprake geweest. Ik heb het verslag van de laatste bijeenkomst van de Raad voor Concurrentievermogen getekend, dus de Kamer zal dat verslag zeer binnenkort ontvangen. Ook is gesproken over de Europese groeifondsen in relatie tot de garantieregelingen die vanuit de Europese Investeringsbank gegeven zouden kunnen worden. Ik vond het aardig dat ik tijdens die discussie geen roepende in de woestijn was. Integendeel, ook vanuit de Europese Commissie en door het voorzitterschap wordt zeer nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het mkb. Wij zullen erop toezien dat de voorlichting zo goed mogelijk is. Bovendien zullen wij ons hiervoor sterk maken in de Europese Commissie.
Agentschap NL doet nu aan voorlichting en begeleiding van Nederlandse partijen die in aanmerking willen komen voor Europese fondsen. Daarbij is het mkb echt een specifieke doelgroep. Ik wil dat de mkb-loketten bij de TKI’s ook hierop inspelen.
Mevrouw Schaart en de heer Van Vliet hebben gesproken over het onderzoek naar de bancaire kredietverstrekking en de discussies die wij daarover in het verleden hebben gevoerd. Het onderzoek waarnaar mevrouw Schaart verwijst, is al in het voorjaar van 2011 verschenen. Het vloeide voort uit de commissie-De Swaan. De resultaten van zo’n onderzoek zijn dus al beschikbaar. Ik heb bovendien in de afgelopen maand een zeer uitgebreide brief naar de Kamer gestuurd over mijn plannen op het terrein van de ondernemingsfinanciering. De uitbreiding van de bmkb-regeling is daarvan een voorbeeld. Niet alleen het budget is uitgebreid, maar ook is de groep die hiervan gebruik kan maken vergroot. Het gaat niet alleen om de banken, maar ook om kredietunies. Dat heb ik gisteravond ook besproken met de fractiegenoot van mevrouw Schaart, de heer Ziengs. Ook dat zullen wij meer in den brede bespreken tijden het algemeen overleg van 28 juni a.s. Hetzelfde geldt overigens voor het onderzoek van het ministerie van EL&I, het ministerie van Financiën, de Nederlandsche Bank, de NVB en MKB-Nederland. Naar dat onderzoek verwees de heer Van Vliet. Ook daarover schrijf ik in de brief die ik zojuist noemde en ook de resultaten van dit onderzoek staan geagendeerd voor het AO van 28 juni.
De heer Koppejan wijst op een mogelijk probleem door de afschaffing van de heffingen van de Kamers van Koophandel, vooruitlopend op de nieuwe wet en de daadwerkelijke fusie per 1 januari 2014. Overigens is de verlaging van de heffing met 10%, die nu is doorgevoerd, uitvoerig besproken bij de behandeling van de begroting. Die verlaging ging sommigen zelfs niet snel genoeg.
De heer Koppejan (CDA): Toen wisten we niet dat het kabinet zou vallen.
Minister Verhagen: Nee. Het mogelijke probleem dat de heer Koppejan schetst, is er op dit moment niet. Eenmaal per twee weken is er een formeel overleg met de betrokken organisaties. Dit onderwerp is nog nooit geagendeerd door de betrokkenen. Het is duidelijk dat de afschaffing van de heffingen per 2013 zou plaatsvinden en dat vanaf dat jaar de bijdragen rechtstreeks vanuit de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zouden komen. Voor mij is het juist van groot belang om op dit punt door te pakken, vanwege de administratieve lasten, de kosten en de ergernis die dit met zich meebrengt. Alle fracties in de Kamer zijn hiertegen terecht te hoop gelopen. De heer Verhoeven heeft hierover toen ook voorafgaand aan het debat een groot stuk in de krant geschreven. Hij werd daarna op zijn wenken bediend. In de laatste begroting heb ik dit dus gewoon opgenomen en verwerkt. Op dit punt is het geen enkel probleem dat het kabinet demissionair is geworden. Dit is gewoon financieel al afgedekt. Ook was duidelijk dat de aanpassing van de wet en de fusie pas daadwerkelijk in 2014 gerealiseerd zouden kunnen worden. Ik kan de Kamer wel verzekeren dat het wetsvoorstel nog voor de zomer in de ministerraad zal worden behandeld. Ik hoop dat dit voorstel ook spoedig in de Kamer kan worden behandeld nadat de Raad van State hierover heeft geadviseerd. Als ik de leden zo hoor, denk ik niet dat de Kamer dit onderwerp controversieel zal verklaren. Ik richt mij dus nog steeds op een fusie in 2014. De integratie van de twaalf Kamers van Koophandel en Syntens ligt overigens ook goed op stoom. Daarvoor moet nogal wat voorwerk worden verricht. Een en ander is ook een antwoord op de vraag van mevrouw Schaart hoe het staat met de ondernemerspleinen. Ik zal dit na de zomer naar de Kamer sturen. Daarbij zullen ook de nieuwe regio-indeling en de vormgeving van de organisatie aan de orde zijn. Op die manier kunnen wij dat ook afhandelen.
De heer Verhoeven heeft een vraag gesteld over de doelstellingen van de innovatiebox. De innovatiebox bevordert innovatie aan de outputzijde. Voor winsten en verliezen uit immateriële activa, oftewel winst uit R&D waarvoor een octrooi of patent is verleend of waarvoor ondernemingen een S&O-verklaring hebben gekregen, geldt een effectieve vennootschapsheffing van 5% in plaats van de normale 25%. Het budgettaire beslag is 625 mln. De innovatiebox bestaat in de huidige vorm sinds 1 januari 2010. Het ministerie van Financiën is hiervoor primair verantwoordelijk, omdat dit een integraal onderdeel is van de heffingssystematiek. Er zijn nog geen gegevens bekend over het gebruik, maar de signalen uit het veld zijn over het algemeen positief. In 2013 zal de innovatiebox worden geëvalueerd.
De heer Verhoeven (D66): Komen de resultaten van die evaluatie naar de Kamer?
Minister Verhagen: Uiteraard, de resultaten van een evaluatie worden meestal gedeeld. Dat is belangrijk om twee redenen. In de eerste plaats wordt de Kamer daarmee gerustgesteld als zij vreest dat het niet goed ging. In de tweede plaats is dit belangrijk voor het verwerven van draagvlak bij de Kamer voor wijzigingen die wij wellicht willen doorvoeren op basis van de uitkomsten van de evaluatie.
De heer Verhoeven, mevrouw Dijksma en mevrouw Schaart hebben gevraagd naar de stand van zaken rond het innovatiefonds. Dat fonds is op 1 januari 2012 van start gegaan en functioneert nu dus. Het fonds wordt dit jaar voornamelijk gevoed vanuit de bestaande seedregelingen en het innovatiekrediet. Het budget zal de komende jaren groeien. De aanvragen konden al vanaf september 2011 worden ingediend bij Agentschap NL en kunnen daar nog steeds worden ingediend.
De heer Verhoeven vraagt hoeveel er wordt terugbetaald. Ik baseer me daarvoor op de voorlopers van het fonds. Bij het Technisch Ontwikkelingskrediet (TOK) is 65% van de uitgaven terugbetaald. Bij het uitdragerskrediet is tot nu toe 10% terugbetaald. Dat percentage zal de komende tijd toenemen. Het is wel de bedoeling dat dit geld wordt terugbetaald, want dan kunnen we het opnieuw investeren.
De heer Koppejan heeft een vraag gesteld over de toeristenbelasting. De praktijk die hij schetst, is mij niet bekend. Voor inwoners van EU-landen is de Nederlandse arbeidsmarkt vrij. Er komen nogal wat mensen van binnen de EU in de oogsttijd een aantal weken naar ons land om seizoensarbeid te verrichten. Zij verblijven veelal op een camping of een vakantiepark. Voor zover ik kan overzien, worden er geen wetten overtreden als gemeenten daarbij toeristenbelasting heffen. Ik kan mij voorstellen dat een gemeente in zo’n situatie eigen regels toepast en toeristenbelasting heft. Een gemeente kan niet voor elke gast gaan nagaan waarom hij of zij op een camping verblijft. De situatie is anders bij arbeidsmigranten die langere tijd in Nederland verblijven. Bij een te verwachten verblijf van acht maanden of langer geldt een inschrijvingsplicht bij de gemeentelijke bevolkingsadministratie. Wij stimuleren het dat met name mensen uit Midden- en Oost-Europese landen zich inderdaad in deze administratie laten inschrijven als zij aan die voorwaarde voldoen. Als dit beleid door gemeenten wordt doorkruist om belasting te kunnen heffen, moet dat worden afgekeurd. Hetzelfde geldt voor inschrijving van arbeidsmigranten uit niet-EU-landen, uit Bulgarije of uit Roemenië die op grond van een verblijfsvergunning en de Vreemdelingenwet een tewerkstellingsvergunning hebben gekregen. Ook die arbeidsmigranten zijn verplicht om zich te laten inschrijven in de GBA. Meer in het algemeen geldt dat de toeristenbelasting valt onder de gemeentelijke autonomie. Ik ga dus niet zeggen dat men geen toeristenbelasting mag heffen. Daarover gaat namelijk alleen de gemeenteraad. Gemeenten zijn echter buitengewoon dom bezig als zij met creatieve toepassingen toeristenbelasting heffen en daarmee denken een financieel slaatje te kunnen slaan uit arbeidsmigranten. Ze zijn dan misschien wel innovatief, maar ook penny wise and pound foolish. Op deze manier jagen de gemeenten de arbeidsmigranten immers uiteindelijk weg. Die arbeidsmigranten kunnen ook elders aan de slag. Kennismigranten zijn niet afhankelijk van Nederland. Zij kunnen over de hele wereld aan de slag. Kennismigranten zijn schaars geworden. Gemeenten zijn dus dom bezig als zij op deze manier proberen om nog een paar centen extra binnen te krijgen.
De heer Koppejan (CDA): Ik ben blij met de afkeurende woorden van de minister over oneigenlijk gebruik van toeristenbelasting. De minister en ik zijn beiden van de partij van het «niet gedogen, maar handhaven». Wat doet de minister hier dus aan?
Minister Verhagen: De toeristenbelasting is een lokale belasting. De gemeenteraad gaat hierover. Als er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de toeristenbelasting, moet men in de gemeenteraad zeggen: sorry, college, maar op deze manier kunt u geen toeristenbelasting heffen. Laat ik deze microfoon ervoor gebruiken om alle raadsleden die voor innovatie, vernieuwing en een krachtige economische ontwikkeling van de eigen regio zijn, op te roepen om goed in de gaten te houden of het instrument van de toeristenbelasting goed wordt gebruikt.
De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn inbreng in eerste termijn. Ik zie aan de leden dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.
De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb geen nadere vragen. Ik moet bovendien helaas de vergadering nu verlaten.
Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere uitleg. Ik ben tevreden met zijn antwoorden. Ik heb inderdaad het overzicht van de geldstromen gevonden waarop de minister wees. Dat zat nogal verstopt bij de brief over de ondertekening van het Nederlands kennis & innovatie contract. Ik zie in dat overzicht dat ICT voor dit jaar voor 8 mln. op de agenda staat. Voor volgend jaar staat er echter helemaal niets voor ICT. Dat vind ik jammer. De minister weet dat ik mij ervoor heb ingezet om ook ICT tot de topsectoren te laten toetreden. Het zou jammer zijn als dat volgend jaar niet wordt voortgezet. Ik vraag hem om daarop te reageren.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik ben er tevreden mee.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik weet dat mevrouw Schaart heeft gepleit voor het toelaten van de ICT tot de topsectoren. Zij heeft daarvoor terecht gepleit. Zij wilde voor ICT in eerste instantie zelfs een aparte topsector maken. Op dat voorstel heb ik toen negatief gereageerd. Ik sta daar nog steeds achter, omdat ICT veel meer sectoren betreft. Wij hebben elkaar uiteindelijk kunnen vinden op dit punt. Dat is buitengewoon belangrijk geweest. Voor ICT is voor 2012 28 mln. uitgetrokken en voor 2013 31 mln. Dat staat althans in het overzicht dat ik hier voor mij heb. Er is dus gewoon geld beschikbaar voor ICT. Ik merk aan de reactie van mevrouw Schaart dat dit niet staat in het overzicht dat zij voor zich heeft. Misschien was de toekenning voor 2013 nog niet getekend toen ik het overzicht snel naar de Kamer stuurde, maar ik kan mij dat haast niet voorstellen. Ik kijk mijn ambtenaren even aan. Het gaat hierbij wellicht om een omissie mijnerzijds. Mea culpa, mea culpa. Ik zal de Kamer het lijstje dat ik nu voor mij heb direct doen toekomen.
De voorzitter: De minister heeft de volgende toezeggingen gedaan.
– De minister zal zijn reactie op het White Paper over ESTEC voor het einde van juni aan de Kamer doen toekomen.
– De minister zal de mogelijkheden voor beleggen in wetenschap et cetera onderzoeken en de resultaten na het zomerreces aan de Kamer doen toekomen.
– Het verslag van de laatst gehouden Raad voor Concurrentievermogen, waarin «Horizon 2020» is besproken, zal nog deze week naar de Kamer worden gestuurd.
– Na de zomer zal de minister het wetsvoorstel met betrekking tot de Kamers van Koophandel en de ondernemerspleinen naar de Kamer sturen.
– De minister zal in 2013 de evaluatie van de innovatiebox naar de Kamer sturen.
– De nieuwe versie van het overzicht van de geldstromen, waarover mevrouw Schaart zojuist sprak en waarvan een eerdere versie was gevoegd bij de brief over de ondertekening van het Nederlands kennis & innovatie contract, wordt direct naar de Kamer gestuurd.
Mevrouw Dijksma (PvdA): De minister heeft ook toegezegd dat de Kamer een afschrift zal ontvangen van de brief die de heer Van der Chijs naar de minister heeft gestuurd en het antwoord dat de minister de topsector Creatieve Industrie zal sturen. Kan de minister ons dat voor de zomer nog sturen?
De voorzitter: Ik hoor duidelijk dat de minister dat kan.
Ik dank de mensen op de publieke tribune, de minister, de geachte afgevaardigden, de griffier en de ambtenaren voor hun aanwezigheid en sluit de vergadering.
Volledige agenda
1. Samenvattingen ICT en biobased economy (doorsnijdende thema’s van de innovatiecontracten)
32 637-22 – Brief regering d.d. 17 januari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
2. Eerste reactie op innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s van de topsectoren
32 637-21 – Brief regering d.d. 16 januari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
3. Reactie op verzoek commissie inzake innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s van de topsectoren
32 637-23 – Brief regering d.d. 9 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
4. Impactrapportage TNO
29 338-113 – Brief regering d.d. 1 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
5. Afschrift van het antwoord op de brief van Niaba e.a. met betrekking tot Life Sciences en Health en de fiscale voorstellen van het kabinet (min ELI)
2012Z02186 – Brief regering d.d. 7 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
6. Voortgangsrapportage Life Science Park Oss
32 637-24 – Brief regering d.d. 20 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
7. Lijst van vragen en antwoorden inzake de eerste reactie op innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s van de topsectoren
32 637-25 – Brief regering d.d. 20 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
8. Evaluatie van de Technologiestichting STW over de periode 2005–2010
33 000-XIII-167 – Brief regering d.d. 21 februari 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
9. Kabinetsreactie vragen op het EIM-rapport «Snelle groeiers in de Topsectoren»
32 637-27 – Brief regering d.d. 6 maart 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
10. Reactie op verzoeken van de vaste commissie inzake innovatiecontracten en Human Capital Agenda’s
32 637-30 – Brief regering d.d. 15 maart 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
11. Aanbieding van evaluaties op terrein van innovatiebeleid
32 637-31 – Brief regering d.d. 26 maart 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
12. Kabinetsreactie voortgangsrapportage door Commissie van Wijzen over ICES/KIS-3 (BSIK) projecten in 2009
25 017-65 – Brief regering d.d. 5 december 2011
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
13. Bedrijvenbeleid in Uitvoering (met uitzondering van de bijlage Hoofdlijnennotitie biobased economy)
32 637-32 – Brief regering d.d. 2 april 2012
minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32637-39.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.