Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2012
Aanleiding
Tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie van 31 januari jl. is verzocht om een kabinetsreactie op het EIM-rapport
«Snelle groeiers in de topsectoren», waarbij in ieder geval wordt ingegaan op het
werkgelegenheidsaspect. Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek.
Snelle groeiers in de topsectoren
De conclusie van het EIM-onderzoek luidt dat het aandeel snelgroeiende bedrijven op
basis van omzet in de topsectoren hoger ligt dan in de niet-topsectoren (respectievelijk
21 en 18 procent). Voor het aandeel snelgroeiende bedrijven op basis van werkgelegenheid
is dat precies andersom (11 procent tegenover 14 procent). Wat opvalt is dat er ook
grote verschillen zijn tussen de verschillende topsectoren. Zo scoort de creatieve
industrie zowel op basis van omzet als werkgelegenheid hoog, scoort een kapitaalintensieve
sector als energie wel hoog op basis van omzet, maar niet op basis van werkgelegenheid
en scoort een wat meer arbeidsintensieve sector als agrofood vooral goed op basis
van werkgelegenheid.
Overheidsinzet snelle groeiers en topsectoren
Snelle groeiers zijn belangrijk voor de economische ontwikkeling. Juist deze ondernemingen
leveren een belangrijke bijdrage aan innovatie, productiviteit en werkgelegenheid.
Snelle groeiers zorgen voor noodzakelijke vernieuwing en dynamiek waardoor de concurrentiekracht
van bedrijven en daarmee het verdienvermogen van de Nederlandse economie wordt aangewakkerd.
Het beleid richt zich daarom steeds nadrukkelijker op het bieden van ruimte aan ambitieuze,
innovatieve en snelgroeiende ondernemingen en de omgeving waarin zij opereren. Daarom
is bijvoorbeeld recent het Innovatiefonds MKB+ opgezet om juist deze ondernemers aan
risicokapitaal te helpen, wordt groeien fiscaal aantrekkelijker gemaakt, wordt het
oprichten van een BV makkelijker gemaakt en worden de regels rond het concurrentiebeding
aangepast.
Ook de topsectoren zijn cruciaal voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie.
Door onder andere hun internationale gerichtheid en hoog innovatieve karakter hebben
deze sectoren alles in zich om de sterke positie die Nederland internationaal heeft
te behouden en uit te bouwen. Een gebundelde inzet van ondernemers, kennisinstellingen
en de overheid op basis van een gezamenlijke en integrale agenda is nodig om daadwerkelijke
kansen te benutten. Concreet krijgt dat nu bijvoorbeeld vorm in de innovatiecontracten
en de human capitalagenda’s1.
Appreciatie
Het EIM-rapport levert een nuttige bijdrage aan dataverzameling en kennis op het gebied
van snelle groeiers en topsectoren. Het rapport laat goed zien hoe beide zaken met
elkaar samenhangen. We zien dat over het algemeen de topsectoren wat meer snelle groeiers
hebben op basis van omzet en minder op basis van werkgelegenheid en dat de overige
sectoren juist wat meer snelle groeiers hebben op basis van werkgelegenheid dan op
basis van omzet. Dit hangt samen met het feit dat de topsectoren door hun hoge kennisintensiteit
en innovatievermogen over het algemeen hoogproductieve sectoren zijn die per saldo
met relatief minder banen dezelfde hoeveelheid toegevoegde waarde creëren. Uiteraard
is de banenontwikkeling in specifieke sectoren van belang, maar wel als afgeleide
van de totale welvaartscreatie in de economie.
Daarom wil ik de kanttekening plaatsen dat we ons niet alleen moeten focussen op verschillen
tussen sectoren. Sectoren staan namelijk niet op zichzelf, maar zijn in toenemende
mate verweven met elkaar, met name zien we dat steeds meer tussen industrie en diensten.
Zo levert een baan in de industrie bijvoorbeeld ook een baan in de dienstverlening
op2. De topsectoren – veelal ook industriële sectoren, denk aan chemie en high tech systemen
– kunnen op een vergelijkbare manier juist door hun hoge productiviteitsontwikkeling
een aanjaagfunctie vervullen voor de gehele economie waar ook de niet-topsectoren
van profiteren.
Samenvattend zie ik dit rapport als een goede nulmeting met betrekking tot de samenhang
tussen snelle groeiers en het bedrijfslevenbeleid. Ik heb er alle vertrouwen in dat
het ingezette beleid ertoe zal leiden dat zowel in de topsectoren als in de niet-topsectoren
het aantal snelgroeiende bedrijven zal toenemen.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen