32 500 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van de begroting van Jeugd en Gezin (XVII) voor het jaar 2011

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

  

blz.

   

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSVOORSTEL

2

 

Leeswijzer

3

   

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

7

 

Beleidsagenda

7

 

Artikel 1 Gezin en inkomen

13

 

Artikel 2 Gezond opgroeien

18

 

Artikel 3 Zorg en Bescherming

25

 

Niet-beleidsartikel 98 Algemeen

33

 

Niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien

34

 

Bedrijfsvoeringsparagraaf

35

 

Verdiepingsbijlage

36

 

Overzicht ZBO’s en RWT’s

42

 

Moties

43

 

Toezeggingen

44

 

Afkortingenlijst

45

 

Trefwoordenregister

46

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van Jeugd en Gezin voor het jaar 2011 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2011. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2011.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2011 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Leeswijzer

Groeiparagraaf

De opzet en structuur van de begroting 2011 is identiek aan de begroting 2010. Gezien de demissionaire status van het kabinet, is gekozen voor een beperkte invulling van de beleidsagenda. Dit vertaalt zich door naar de artikelen.

Experiment Verbetering Verantwoording en Begroting

De afgelopen jaren deed Jeugd en Gezin mee aan het Experiment Verbetering Verantwoording en Begroting. Doel van dit experiment was om de politieke zeggingskracht en focus van de stukken te vergroten en de verantwoordingslasten terug te brengen. Dit had vooral gevolgen voor de wijze waarop beleidsinformatie werd opgenomen in het jaarverslag. Met het behandelen van de jaarverslagen 2009 door de Tweede Kamer eindigt dit experiment formeel. Hoewel deze behandeling door de val van het Kabinet Balkenende IV is uitgesteld tot het einde van 2010, is de begroting 2011 dus niet meer opgesteld volgens het regime van dit experiment.

In samenwerking met de Algemene Rekenkamer wordt dit experiment geëvalueerd door het Ministerie van Financiën en de deelnemende departementen. Begin 2011 zal aan de hand van deze evaluatie met de Tweede Kamer worden besproken in hoeverre deze experimentele werkwijze rijksbrede invoering verdient.

Verantwoordelijkheden

Onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin valt het zorg dragen voor een kader waarbinnen kinderen in Nederland gezond kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en maatschappelijk betrokken burgers. De minister heeft in tegenstelling tot vorige bewindslieden voor jeugdbeleid, een directe verantwoordelijkheid over relevante deelterreinen, die van oudsher bij verschillende departementen gepositioneerd zijn. Van jeugdzorg tot jeugdbescherming, van jeugdgezondheidszorg tot zorg om de school, van het arbeidsmarktbeleid voor jeugdigen tot het gezinsbeleid.

De minister voor Jeugd en Gezin staat voor alle jeugd en alle gezinnen in Nederland. Daardoor is sprake van een integrale benadering vanuit het belang en het perspectief van ouders en kinderen. De minister kan iedereen hierop aanspreken, medebewindspersonen, mede-overheden, organisaties, professionals, ouders en de jeugd zelf.

De minister voor Jeugd en Gezin is medebetrokken bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn. Dit is nader toegelicht (TK 31 001, nr. 3).

De minister voor Jeugd en Gezin is medebetrokken bij het beleid ten aanzien van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), Zorgverzekeringswet (Zvw), kinderopvang, voorschoolse opvang, leerlinggebonden financiering, de regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten Thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling) en preventie in het SZW-domein, interlandelijke adoptie en internationale kinderontvoering, aanpak jeugdcriminaliteit, strafzaken Raad voor de Kinderbescherming, Halt, Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) en jeugdreclassering en huiselijk geweld.

Medebetrokkenheid in deze impliceert dat de minister voor Jeugd en Gezin door de primair verantwoordelijke bewindspersonen op deze terreinen actief geïnformeerd wordt over en vanuit het kabinet als eerste betrokken wordt bij beleidsonderwerpen en dossiers die raken aan de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin voor een integraal jeugd- en gezinsbeleid. Ook houdt dit in dat de minister voor Jeugd en Gezin pro-actief alle zaken aankaart bij zijn collega-bewindspersonen, en bij bovengenoemde onderwerpen in het bijzonder, die hij in het belang van de jeugd en het gezin nodig acht.

Inrichting begroting Jeugd en Gezin 2011

De begroting Jeugd en Gezin 2011 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • begrotingsstaat;

  • beleidsagenda;

  • beleidsartikelen;

  • niet-beleidsartikelen;

  • bedrijfsvoeringsparagraaf;

  • verdiepingsbijlage;

  • overzicht ZBO’s en RWT’s;

  • moties;

  • toezeggingen.

Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting opstelt, is gekozen voor een minder beleidsmatige invulling van de beleidsagenda 2011.

De beleidsonderwerpen van Jeugd en Gezin zijn uitgewerkt in de beleidsartikelen:

1 Gezin en inkomen, 2 Gezond opgroeien en 3 Zorg en bescherming.

Deze beleidsartikelen bestaan uit:

  • een algemene beleidsdoelstelling;

  • een omschrijving van de belangrijkste beleidsonderwerpen in 2011;

  • een beschrijving van de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin;

  • een beschrijving van de externe factoren;

  • de prestatie-indicatoren bij de doelstelling;

  • een tabel met daarin de budgettaire gevolgen van beleid;

  • de operationele doelstelling(en);

  • een overzicht van de beleidsonderzoeken.

De algemene doelstellingen zijn bij alle beleidsartikelen geformuleerd in termen van maatschappelijk resultaat. Het is de vertaling in doelstellingen en indicatoren van de missie van het programma «Alle kansen voor alle kinderen», te weten dat elk kind gezond en veilig kan opgroeien, zijn talenten kan ontwikkelen, een bijdrage levert aan de maatschappij en goed voorbereid is op de toekomst.

De operationele doelstellingen presenteren vervolgens de ambitie van Jeugd en Gezin. Hierin staat wat Jeugd en Gezin gaat doen om welke beleidsresultaten te bereiken. Het uitgangspunt is, dat het beleid zoals geformuleerd onder de operationele doelstellingen, bijdraagt aan het maatschappelijk resultaat. Het maatschappelijk resultaat wordt daarnaast beïnvloed door vele andere factoren, zoals het beleid van provincies en gemeenten, het gedrag van ouders, kinderen en de economische ontwikkeling.

Behalve drie beleidsartikelen bevat deze begroting ook twee niet-beleidsartikelen (artikel 98 en artikel 99). De opbouw van deze niet-beleidsartikelen wijkt af van de hierboven genoemde beleidsartikelen: op artikel 98 is de verzameluitkering van Jeugd en Gezin verantwoord. Artikel 99 ten slotte is een technisch-administratief artikel en bevat een onverdeelde post prijsbijstelling. Het begrip budgetflexibiliteit is hierop niet van toepassing.

Prestatie-indicatoren

In de begroting 2011 is een aantal prestatie-indicatoren opgenomen.

De motie-Douma (TK 29 949 nr. 11) spreekt uit dat de doelstellingen in de begroting zoveel mogelijk in termen van maatschappelijke effecten en in daarbij passende indicatoren geformuleerd moeten worden. In de begroting zijn daarom de algemene doelstellingen van de beleidsartikelen en de operationele doelstellingen binnen die artikelen zoveel mogelijk geformuleerd in termen van maatschappelijke effecten (outcome). Het is echter niet mogelijk gebleken om dat bij alle doelstellingen te doen. Dat geldt ook voor de bijbehorende prestatie-indicatoren. In dat geval zijn waar mogelijk outputindicatoren opgenomen.

De indicatoren bij de doelstellingen geven een gewenst maatschappelijk effect weer. Hierdoor hebben deze indicatoren een macrokarakter en zijn ze maar gedeeltelijk te beïnvloeden. De belangrijkste functie van de indicatoren is dat zij een positieve of negatieve trend kunnen weergeven. Een negatieve trend kan aanleiding zijn om maatregelen te treffen. Inhoudelijk moeten de indicatoren overigens ook met enige terughoudendheid beoordeeld worden: zij geven een indicatie van de uitkomsten van het beleid weer.

Waar mogelijk is de realisatie van de indicatoren over 2010 opgenomen in de begroting, alsmede de streefwaarde voor 2011. Het is echter niet altijd mogelijk om een (historische) trend of (toekomstige) tussenstreefwaarden op te nemen. Bijvoorbeeld, omdat het jaarlijks verzamelen van de gegevens niet opweegt tegen de te maken kosten. In een aantal gevallen betekent dit dat de indicatoren één keer in de twee tot vier jaar verzameld worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een aantal indicatoren uit de Jeugdmonitor.

Voor een aantal indicatoren geldt dat zij slechts betrekking hebben op een deel van de ingezette instrumenten. De prestatie-indicatoren in artikel 2 en 3 zijn afkomstig uit het 2007 gepresenteerde programma «Alle kansen voor alle kinderen». In onderstaande tabel wordt kort uitgelegd waarom bij een specifieke doelstelling geen indicator geformuleerd is.

Algemene doelstellingen

1

Gezien het karakter van de regelingen (de uitkeringen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) zijn afhankelijk van het aantal kinderen in een gezin en de uitkeringen op basis van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) zijn tevens afhankelijk van het inkomen) zijn geen prestatie-indicatoren geformuleerd.

2

Prestatie-indicatoren staan onder Operationele doelstellingen vermeld.

Operationele doelstellingen

3.3

Omdat in pilots wordt geëxperimenteerd met verschillende intensieve scholings- en begeleidingstrajecten zijn geen prestatie-indicatoren opgenomen. Middels een evaluatieonderzoek is bepaald welke aanpak voor welke doelgroep het beste werkt. Het besluit over wel of geen structurele invoering van een nieuwe voorziening wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

Begrotingsuitgaven

In de begroting zijn alle begrotingsgefinancierde uitgaven verantwoord. Beleidsmatig vallen ook de zorg voor jeugd-licht verstandelijk gehandicapten (jeugd-lvg), de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz) en het jeugdgerelateerde deel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin.

Budgettair gezien vallen de uitgaven voor de eerstgenoemde onderwerpen onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) het zogenoemde Budgettair Kader Zorg (BKZ). In de begroting van het ministerie van VWS maken deze jeugdgerelateerde uitgaven aan lichtverstandelijk gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg integraal onderdeel uit van de tabellen in artikel 42 Gezondheidszorg en artikel 43 Langdurige zorg.

De gemeenten voeren de Wmo uit. Zij hebben veel beleidsvrijheid om de uitvoering zelf vorm te geven waardoor de uitvoering per gemeente kan verschillen.

De Rijksinstellingen voor gesloten jeugdzorg Almata en de Lindenhorst staan op de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor meer informatie, zie hiervoor het hoofdstuk baten-lastendiensten. Meer informatie over de organisatie en taken van Almata en de Lindenhorst staan op de websites http://almata.nl/ en http://www.delindenhorst.nl/.

Apparaatsuitgaven Jeugd en Gezin

Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin heeft geen eigen ambtelijk apparaat. De ambtenaren zijn gehuisvest bij de departementen waar de beleidsonderwerpen voor de oprichting van het programmaministerie ondergebracht waren. Dit zijn de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW).

Budgetflexibiliteit

In de artikelsgewijze toelichting wordt naast de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» inzicht gegeven in de budgetflexibiliteit. Daarbij worden de verplichtingen gekarakteriseerd aan de hand van de categorieën «Juridisch verplicht», «Bestuurlijk gebonden» en «Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden».

De categorie «Juridisch verplicht» bestaat uit verplichtingen waar een privaatrechtelijke overeenkomst, een publiekrechtelijke beschikking of een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt.

De categorie «Bestuurlijk gebonden» bestaat uit verplichtingen waaraan afspraken ten grondslag liggen tussen verschillende ministeries, tussen de minister voor Jeugd en Gezin en andere bestuurslagen of in het kader van de jaarplancyclus met (uitvoerings)organisaties die bij het jeugd- en gezinsbeleid een rol spelen.

De categorie «Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden» bestaat uit geraamde uitgaven waarvoor de minister voor Jeugd en Gezin in het kader van zijn beleidsprogramma uitgaven heeft geoormerkt. Echter, een privaatrechtelijke overeenkomst, een publiekrechtelijk beschikking, een wettelijke grondslag, interdepartementale afspraken, afspraken met andere bestuurslagen of met betrokken organisaties zijn nog niet gemaakt.

B. BEGROTINGSTOELICHTING

BELEIDSAGENDA

Inleiding

Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting opstelt, is gekozen voor een beperkte invulling van de beleidsagenda 2011. Daar waar de beleidsagenda’s in voorgaande jaren uitgebreid ingingen op de prioriteiten uit het kabinetsprogramma Balkenende IV én de prioriteiten uit het beleidsprogramma «Alle kansen voor alle kinderen», is de opzet dit jaar sober van aard. Er wordt toelichting gegeven op relevante beleidsarme ontwikkelingen die de begroting in financiële zin raken. In de artikelen wordt, zoals in voorgaande jaren, de relevante financiële en beleidsinformatie die samenhangt met de voorgenomen uitgaven vermeld.

Perspectief voor jeugd en gezin

In 2009 is een groot aantal adviezen en rapporten beschikbaar gekomen, waaronder de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg op het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) over participatie van jongeren met ontwikkelings- of gedragsstoornissen. Op 9 april 2010 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de toekomst van het beleid voor kinderen, jongeren en hun ouders. De visie van het demissionaire kabinet gaat er vanuit dat opvoedvragen niet te snel zorgvragen moeten worden. Laagdrempelige opvoedondersteuning die integraal en op maat wordt aangeboden aan ouders en kinderen met opvoed- en opgroeivragen en problemen moet uiteindelijk leiden tot een verminderd beroep op meer gespecialiseerde zorg. Daarbij is het nodig de eigen kracht en het sociale netwerk van gezinnen te versterken zodat zorgafhankelijkheid verder wordt beperkt en participatie wordt bevorderd. Om dit te kunnen bereiken heeft het demissionaire kabinet voorgesteld om gedurende een gefaseerde transitieperiode tot uiterlijk 2018 het huidige stelsel van de zorg voor jeugd ingrijpend bestuurlijk en organisatorisch te wijzigen, het aantal financieringsstromen te beperken en de zorg voor jeugd zoveel als mogelijk te decentraliseren naar gemeenten. Deze visie komt in grote mate overeen met de analyse en voorstellen van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg van 18 mei 2010. Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten over de toekomst van het stelsel van de zorg voor de jeugd.

Recente publicaties van onder meer de Raad voor het Openbaar Bestuur en het adviesbureau Berenschot maken duidelijk dat een programmaministerie, zoals dat van Jeugd en Gezin, verkokering tegengaat en leidt tot een flexibele vorm van werken. De meerwaarde zit in de verbinding van twee belangrijke doelstellingen. Ten eerste, de geconcentreerde aandacht voor jeugd- en gezinsbeleid. Ten tweede, voortgang maken op een beleidsterrein dat zich uitstrekt over verschillende ministeries.

Deze beleidsagenda gaat in op de volgende thema’s:

  • 1. Gezinsbeleid en opvoeddebat;

  • 2. Omslag naar preventie;

  • 3. Vrijblijvendheid voorbij.

Investeren in gezinnen: de kindregelingen

Gezinsbeleid en opvoeddebat

Op basis van cijfers uit voorgaande jaren zijn de geraamde uitgaven voor het kindgebonden budget (Wkb) in de begroting verlaagd. Voor de nieuwe inschatting van de uitgaven is gebruik gemaakt van de nieuwe ramingsmethodiek, ontwikkeld op basis van de huidige ervaringsgegevens. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitgaven (inclusief nabetalingen) en de ontvangsten (onder andere de terugvorderingen) in de komende jaren. Ook is bij de aanpassing van de uitgaven voor het Wkb rekening gehouden met andere factoren, zoals nabetalingen en terugvorderingen. De verlaging van het geraamde budget is in totaal € 20 miljoen in 2011, oplopend tot € 37 miljoen vanaf 2014.

Gezin, werk en opvoeddebat

Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen én in de keuze om gezin en werk te combineren. De taak van de overheid is aanvullend. Zij schept voorwaarden en biedt ondersteuning om de combinatie gezin en werk mogelijk te maken. Dit wordt ondersteund door kinderopvangbeleid en verlofregelingen. Verder hebben ook de werkgevers hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid. Om ouders een richtsnoer te bieden en werkgevers te verduidelijken welke randvoorwaarden nodig zijn voor een goede combinatie wordt momenteel een keurmerk oftewel erkenning voor gezinsvriendelijk werkgeverschap ontwikkeld. Eind 2010 zal deze erkenning gereed zijn.

De maatschappij waarin gezinnen functioneren is veranderd. Gemeenschappelijke opvattingen over opvoeding ontbreken, familie, vrienden en buren spelen een minder grote rol in de opvoeding. Ouders zijn daarom veelal op zichzelf aangewezen. Uitwisseling van kennis en ervaring met andere ouders en opvoeders, draagt bij aan het versterken van de eigen kracht en voorkomt een verdere professionalisering van de opvoeding. In het opvoeddebat wordt de uitwisseling van kennis en ervaring over opvoeden gestimuleerd. Ter versterking van de kennis over opgroeien en opvoeden, laagdrempelig advies aan opvoeders en uitwisseling van ervaringen in informele netwerken, worden resultaten van het opvoeddebat in 2011 verspreid. Daarbij vindt aansluiting plaats bij de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de ontwikkelingen in het onderwijsveld.

Positief jeugdbeleid

Ieder kind moet zich kunnen ontwikkelen. Een kind heeft het recht gezond op te groeien en mee te doen in de samenleving. Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin zet daarom in op jongerenparticipatie, versterking van sociale netwerken rond gezinnen, kind- en gezinsvriendelijke leefomgeving en een gezonde leefstijl. Hierbij wordt gezamenlijk opgetreden met onder meer de Nationale Jeugdraad (NJR) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Van begin 2009 tot eind 2011 loopt het programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin gericht op het versterken van sociale netwerken rond gezinnen.

In het voorjaar van 2011 worden de winnaars bekend van de verkiezing kind- en gezinsvriendelijke leefomgeving.

Kinderrechten en Europees Jeugdbeleid

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) vormt het uitgangspunt voor het jeugd- en gezinsbeleid. Jeugd en Gezin werkt samen met ondermeer het Kinderrechtencollectief. Op 15 juni 2010 is de Wet Kinderombudsman aangenomen in de Eerste Kamer. Naar verwachting kan de Kinderombudsman begin 2011 starten. De financiering van de Kinderombudsman vindt plaats via de eigen begroting van de Nationale Ombudsman (rijksbegroting hoofdstuk IIB van de Hoge Colleges van Staat). Hiervoor is door Jeugd en Gezin € 1,5 miljoen structureel overgeheveld.

Het onderwerp jeugd krijgt ook een belangrijke rol in de nieuwe strategie Europa 2020. Dit is vooral terug te vinden in het programma Jeugd in beweging, dat nog in voorbereiding is.

Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)

Omslag naar preventie

Eind 2011 dienen alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin te hebben gerealiseerd. Dit betekent onder meer dat alle ouders en jeugdigen in Nederland een laagdrempelige plek in de nabije omgeving hebben waar ze terecht kunnen met vragen en voor hulp bij opvoeden en opgroeien. Om dit te helpen realiseren krijgen gemeenten daarbij ook in 2011 vanuit het Rijk en de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) gerichte ondersteuning. Deze bestaat zowel uit financiële ondersteuning via de Brede doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin als uit praktische ondersteuning (onder meer door de CJG-ondersteuners).

Gemeenten krijgen ook ondersteuning bij het opzetten van online Centra voor Jeugd en Gezin. Het is van belang dat gemeenten kunnen beschikken over goede en betrouwbare informatie over opvoeden en opgroeien opdat zij op tijd en op maat kunnen ingrijpen om zwaardere en duurdere zorg voor te zijn. In 2011 gaat de Stichting Opvoeden.nl verder met het ter beschikking stellen van betrouwbare informatie.

Diversiteit in het jeugdbeleid

Kinderen van migranten maken vaker gebruik van relatief zware vormen van jeugdzorg. Tegelijkertijd worden juist zij onvoldoende bereikt met preventief jeugdbeleid. Het ZonMw-programma Diversiteit in het jeugdbeleid (2008–2012), bevordert een beleid, waarmee migrantengezinnen beter worden bereikt door algemene jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning. In drie Academische Werkplaatsen – Amsterdam, Rotterdam en Noord-Brabant – werken universiteiten/hogescholen en kennisinstituten samen met praktijkinstellingen, jeugd- en migrantenorganisaties en gemeenten. Deze werkplaatsen toetsen de effectiviteit van de (preventieve) aanpak en ontwikkelen interventies gericht op migrantengroepen en professionals.

Verwijsindex Risicojongeren

In februari 2010 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel Verwijsindex risicojongeren. Het wetsvoorstel is, samen met de algemene maatregel van bestuur waarin wordt bepaald welke hulpverleners mogen melden aan de Verwijsindex, op 1 augustus 2010 in werking getreden. De Verwijsindex is een landelijke ICT-toepassing die risicomeldingen van jongeren tot 23 jaar registreert. De Verwijsindex brengt risicomeldingen van hulpverleners bij elkaar en informeert hulpverleners onderling over hun betrokkenheid bij jongeren. Gebruik van de Verwijsindex draagt bij aan effectiever samenwerken van hulpverleners en gemeenten.

Voor de overdracht van het applicatiebeheer van de Verwijsindex naar het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), de uitbreiding van de Verwijsindex zoals toegezegd aan de Tweede Kamer (gezinsfunctionaliteit), een voortgangsonderzoek en communicatie is in 2011 € 0,8 miljoen beschikbaar.

Aanpak Kindermishandeling

In 2011 zal naar verwachting de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in werking treden. Het is dan voor organisaties en zelfstandige beroepskrachten die in hun werk met kinderen te maken hebben verplicht om met een meldcode te werken. Hiernaast zal de deskundigheidsbevordering van professionals bij de aanpak van kindermishandeling verder worden gestimuleerd. Daarnaast wordt de werkwijze RAAK in 2011 landelijk dekkend toegepast. De brede publiekscampagne Aanpak Kindermishandeling wordt in 2011 vervolgd.

Begeleiding multiprobleemgezinnen

Kinderen en gezinnen die kampen met verschillende problemen, hebben baat bij samenhangende zorg en ondersteuning (zorgcoördinatie). Zeven gemeenten doen ervaring op met de zogenoemde «experimenten achter de voordeur». Hierbij wordt gecoördineerde hulpverlening in praktijk gebracht volgens het uitgangspunt «één gezin, één plan». In 2011 zullen de leerervaringen worden verspreid. Daarnaast wordt een handreiking multiprobleemgezinnen voor Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkeld. Zo zijn er gezinnen die niet zo zeer behoefte hebben aan intensieve aandacht, maar wel aan langdurige begeleiding om escalatie van problemen te voorkomen.

Wachtlijsten jeugdzorg

Vrijblijvendheid voorbij

Eind 2009 was het aantal kinderen en jongeren dat langer dan negen weken op een wachtlijst voor jeugdzorg stond, aanzienlijk verminderd ten opzichte van een jaar eerder. Voor 2011 gelden de afspraken die Jeugd en Gezin met het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft gemaakt in het afsprakenkader 2010 en 2011. Hierin staat onder meer dat provincies zich inspannen om de instroom in de geïndiceerde jeugdzorg te beperken. Hiertoe worden vanuit het Rijk de mogelijkheden verruimd om te experimenteren met de beschikbaar gestelde uitkering jeugdzorg, bijvoorbeeld door ambulante zorg te verlenen zonder indicatiestelling. Wel is het zo dat ambulante zorg zonder indicatie alleen kan worden verleend door tussenkomst van Bureau Jeugdzorg.

Verhoging pleegvergoeding

Met ingang van 2010 is de pleegvergoeding verhoogd met € 200 per kind per jaar, de hiervoor benodigde dekking van € 3 miljoen vanaf 2010 kwam van de aanvullende post. Het voornemen is om in de komende jaren deze verhoging verder op te laten lopen tot maximaal € 1 000 per kind per jaar (TK 2008–2009, 31 279, nr. 9). Een grote dekkingsbron is de besparing die optreedt door het afschaffen van de ouderbijdrage. Dit betekent een inkomstenderving, waar een besparing tegenover staat door het niet meer uitkeren van kinderbijslag en kindgebonden budget aan ouders van uithuiswonende kinderen. Per saldo levert dit € 6 miljoen per jaar op vanaf het moment dat dit wetsvoorstel in werking treedt, naar verwachting medio 2011. De gevolgen voor de uitvoeringskosten, zowel besparingen bij de ouderbijdragen als meerkosten bij de kinderbijslag, zijn nog niet meegenomen. De (per saldo) besparing die hier optreedt, is eveneens een dekkingsbron voor de hogere pleegvergoeding.

Jeugdbescherming

De afgelopen jaren is hard gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de jeugdbescherming. Deze inzet was gericht op de verdere professionalisering van de jeugdbeschermer, het verkorten van de doorlooptijden en het aanpassen van regelgeving. Op basis van de realisaties 2009 is de groei in de instroom van het aantal kinderen in de jeugdbescherming en de geraamde uitgaven, neerwaarts bijgesteld.

Raad voor de Kinderbescherming

In 2009 is een wijziging van de kinderbeschermingswetgeving aan de Tweede Kamer aangeboden. Met dit wetsvoorstel wordt de uitvoering van de ondertoezichtstelling verbeterd. Zo kan de kinderrechter het ouderlijk gezag op specifieke punten laten uitoefenen door het Bureau Jeugdzorg. Onder meer bij de aanmelding bij een onderwijsinstelling als een jongere uit huis is geplaatst. De aanpassingen stellen het belang van het kind voorop. Naar verwachting treedt de herziene wetgeving op 1 januari 2012 in werking. Hiervoor zal de Raad voor de Kinderbescherming aanpassingen moeten doorvoeren. Het gaat daarbij om procesaanpassingen, de ontwikkeling van ICT-applicaties en bijscholing van medewerkers. Deze aanpassingen leiden tot eenmalige extra uitgaven.

Gesloten jeugdzorg

Om de vraag naar gesloten jeugdzorg op te vangen moet de behandelcapaciteit worden vergroot, waarbij het streven is het aantal accommodaties niet te laten doorgroeien. Daarbij wordt bekeken of door een verkorting van de verblijfsduur in de instelling meer jongeren kunnen worden geholpen. Dit vereist een andere werkwijze, waarbij plaatsing in een instelling de eerste fase is van een traject dat erop gericht is de jongere succesvol te laten terugkeren in de samenleving. De inzet is dat in 2011 instellingen hiermee een begin maken door voor 20% van de jongeren die aangemeld worden een traject te starten. De komende jaren breiden de instellingen dit uit tot 100%.

Aansluiting zorg, onderwijs en arbeidsmarkt

Zorg en onderwijs hebben als doel kinderen te laten opgroeien tot mensen die actief meedoen in de maatschappij. Het is daarom van belang dat alle jongeren die na school of opleiding niet op eigen kracht werk kunnen vinden, hulp krijgen bij het vinden van betaald werk. Een goede samenwerking tussen de gemeentelijke instanties zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin, scholen en de werkpleinen is essentieel om jongeren aan het werk te krijgen. Vanaf 2010 wordt jaarlijks via de decentralisatie-uitkering jeugd € 21,7 miljoen toegekend aan de 35 grootste gemeenten voor de participatie van jongeren die kampen met problemen op diverse leefgebieden. Om kwetsbare jongeren in jeugdzorginstellingen meer perspectief te bieden op participatie op de arbeidsmarkt, worden de met MO-groep en Midden- en Kleinbedrijf (MKB) ingezette pilots in 2011 voortgezet.

Aanpak risicojeugd

Jeugd en Gezin werkt samen met gemeenten en de ministeries van Justitie, van Binnenlandse Zaken en het programmaministerie voor Wonen, Wijken en Integratie, aan het terugdringen van overlastgevend gedrag van jongeren. Dat gebeurt onder het motto Grenzen stellen en Perspectief bieden. Preventie en vroegtijdig ingrijpen zijn essentieel om problemen later te voorkomen. De gezinsaanpak staat daarbij voorop. Voor een succesvolle aanpak moeten lokale instanties op het terrein van veiligheid, zorg, jeugd, school en werk nauw samenwerken.

Actieplan professionalisering

Het doel van het Actieplan Professionalisering is om van beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg beter opgeleide professionals te maken. Op 1 juli 2010 is de implementatiefase van het actieplan gestart welke doorloopt tot eind 2013. De ambitie is om samenhangende en kwalitatief hoogwaardige zorg te bieden aan onze jongeren. Hiertoe worden beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg ondersteund met een beroepscode (geeft de ethische normen en waarden van het beroep weer) met hieraan gekoppeld bij- en nascholing. De professional wordt erkend door het inrichten van een beroepsregister en een verplichte registratie en het beroep reguleert zichzelf door de invoering van tuchtrecht.

Aanpak regeldruk

De bureaucratie in de jeugdsector is groot. Sinds 2007 bestaat het programma Regeldruk AanPak (RAP). Met ruim dertig acties wordt de regeldruk van cliënten en professionals aangepakt. Enkele voorbeelden:

  • Vereenvoudiging indicatiestelling.

    De indicatiestelling voor jeugdzorg wordt minder bureaucratisch door het afschaffen van de verplichting om de duur en omvang van de zorg vast te leggen en door onder voorwaarden ambulante jeugdzorg met tussenkomst van Bureau Jeugdzorg zonder indicatiebesluit mogelijk te maken.

  • Slim organiseren.

    In aansluiting op de motie Dézentjé Hamming (TK 31700-XVII, nr. 46) wordt «Doorbraak», een manier om goede voorbeelden van slim werken versneld in te voeren, in de jeugdsector gestimuleerd.

  • Goede initiatieven verspreiden.

    Een landelijke ontregelconferentie vindt eind 2010 plaats als platform voor veelbelovende initiatieven om regeldruk bij cliënten en professionals te verminderen.

  • Vermindering registratielast.

    De Bureaus Jeugdzorg hoeven volgend jaar bijna een kwart minder beleidsinformatie te registreren dan in 2007. Een speciaal team heeft lokale ICT-irritaties opgelost.

In het voorjaar van 2011 wordt met een 1-meting getoetst of het doel – een kwart minder regeldruk – is gehaald.

Beleidsartikel 1 Gezin en Inkomen

Algemene beleidsdoelstelling

Gezinnen zijn financieel in staat om kinderen gezond en veilig te laten opgroeien en zich te ontplooien.

Operationele doelstelling

Gezinnen ontvangen een financiële tegemoetkoming in de kosten van het opvoeden en het onderhouden van kinderen.

Belangrijkste beleidsonderwerpen

Een belangrijke taak van gezinnen is om kinderen op te voeden. Het gezin vormt de basis om de vijf ontwikkelingsvoorwaarden, zoals geformuleerd in het programma voor Jeugd en Gezin «Alle kansen voor alle kinderen», voor een kind te creëren. Gezinnen moeten naast tijd en vaardigheden, ook beschikken over middelen om de kinderen te laten opgroeien.

Gezien het karakter van de regelingen zijn geen prestatie-indicatoren geformuleerd. De uitkeringen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) zijn afhankelijk van het aantal kinderen in een gezin en de uitkeringen op basis van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) zijn tevens afhankelijk van het inkomen. De uitkering van de extra tegemoetkoming aan ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) is gericht op alleenverdienershuishoudens met een thuiswonend gehandicapt kind.

Verantwoordelijkheid minister voor Jeugd en Gezin

Onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin valt het verstrekken van een financiële tegemoetkoming aan gezinnen voor de kosten van het opvoeden en onderhouden van kinderen. Hieronder vallen:

  • de vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving ten aanzien van de financiële tegemoetkomingen voor gezinnen;

  • het vaststellen van het niveau van de inkomensonafhankelijke tegemoetkomingen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW);

  • het vaststellen van het niveau van de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen op grond van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb).

Daarnaast is de minister voor Jeugd en Gezin verantwoordelijk voor de extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens met een thuiswonend gehandicapt kind; deze extra tegemoetkoming is opgenomen in de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

Externe factoren

In de huidige vormgeving is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De minister van SZW is eveneens verantwoordelijk voor de vormgeving van de regelgeving en de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). De minister voor Jeugd en Gezin is medeondertekenaar van de TOG.

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) en voor fiscale maatregelen die invloed kunnen hebben op het inkomen van gezinnen. Zo wordt de combinatie van arbeid en zorg fiscaal ondersteund door middel van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Alleenstaande ouders worden verder ondersteund door middel van de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting.

Ouders kunnen daarnaast in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang, de kinderopvangtoeslag. Deze toeslag valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

De overheid voorziet naast de regelingen die onder dit beleidsartikel vallen ook in andere instrumenten die bijdragen aan middelen voor gezinnen met kinderen. Zo ontvangen gemeenten op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) gelden om mensen (met en zonder kinderen) die niet zelf (volledig) in het levensonderhoud kunnen voorzien een inkomensaanvulling tot minimumniveau te verstrekken. De norm voor alleenstaande ouders is hiervoor hoger dan voor alleenstaanden zonder kinderen. De verantwoordelijkheid voor de WWB ligt bij de minister van SZW.

Begrotingsbedragen (bedragen x € 1.000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

4 456 566

4 396 764

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Uitgaven

4 456 566

4 396 764

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Programma-uitgaven

4 456 566

4 396 764

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen

4 456 566

4 396 764

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

3 413 000

3 352 426

3 304 741

3 262 520

3 236 015

2 213 439

3 211 226

Wet op het kindgebonden budget (Wkb)

1 043 566

1 044 338

1 192 487

1 203 753

1 202 753

1 203 753

1 203 753

Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

0

0

17 000

17 000

17 000

17 000

17 000

Ontvangsten

113 141

167 272

161 272

182 272

187 272

191 272

191 272

Budgetflexibiliteit (bedragen x € 1.000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Juridisch verplicht

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Instrumenten

Er zijn drie instrumenten om in de doelstelling te voorzien:

  • De Algemene Kinderbijslagwet (AKW);

  • De Wet op het kindgebonden budget (Wkb);

  • De Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

De Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW voorziet in een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen.

De AKW is een in verhouding beleidsarme wet. Voor circa 90% van de kinderen wordt kinderbijslag toegekend, zonder dat aan andere voorwaarden hoeft te worden voldaan dan dat het kind thuis woont. Alleen voor 16- en 17-jarige kinderen en voor uitwonende kinderen worden voorwaarden gesteld in de sfeer van de tijdsbesteding en het onderhoud.

Ontwikkelingen in aantallen kinderen voor wie kinderbijslag wordt ontvangen en daarmee samenhangend de uitgaven aan kinderbijslag, ontstaan voornamelijk door demografische factoren.

Hierover zijn in onderstaande tabel kengetallen opgenomen over de Algemene Kinderbijslagwet.

Kengetallen (x 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal gezinnen AKW

1 922

1 907

1 897

1 888

1 883

1 878

Aantal telkinderen AKW

3 473

3 448

3 429

3 412

3 399

3 386

Bron: juni nota 2010 SVB. Zie www.svb.nl.

Wet op het kindgebonden budget (Wkb)

Het doel van de Wkb is het verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Met ingang van 2008 is een inkomensafhankelijk kindgebonden budget ingevoerd, waarin de fiscale kinderkorting is opgegaan. Vanaf 2009 is de tegemoetkoming omgezet van een tegemoetkoming per huishouden in een tegemoetkoming per kind. Het kindgebonden budget biedt inkomensondersteuning specifiek gericht op huishoudens in de lagere inkomenssegmenten.

In 2010 is een nieuwe ramingsmethodiek ontwikkeld op basis van de huidige ervaringsgegevens. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitgaven (inclusief nabetalingen) en de ontvangsten (onder andere de terugvorderingen) in de komende jaren. Met ingang van Slotwet 2009 zijn de ontvangsten Wkb gescheiden van de uitgaven. Om deze reden is de post ontvangsten en uitgaven met een gelijk bedrag gestegen.

In onderstaande tabel zijn kengetallen opgenomen over de Wet op het kindgebonden budget (Wkb).

Kengetallen (x 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal huishoudens Wkb

850

920

920

920

920

920

Aantal telkinderen Wkb

1 650

1 820

1 820

1 820

1 820

1 820

Bron: Belastingdienst

Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van SZW.

Een onderdeel van deze regeling is gericht op alleenverdienershuishoudens die een TOG-tegemoetkoming krijgen. Dit laatstgenoemde onderdeel valt onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin. De betreffende groep alleenverdieners krijgt naast de TOG-tegemoetkoming een extra tegemoetkoming. Er is sprake van een alleenverdiener als de partner met het laagste inkomen niet meer verdient dan € 4 619 per jaar. Alleenstaande ouders vallen in dit verband niet onder «alleenverdienershuishoudens».

De reden voor deze extra tegemoetkoming is dat alleenverdienende ouders die hun chronisch zieke of gehandicapte kind thuis verzorgen in besteedbaar inkomen achtergebleven zijn bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Zij behoren niet tot de doelgroepen waarvoor de arbeidsparticipatie van de niet-verdienende partner wordt gestimuleerd. Het kabinet vindt het verhogen van de arbeidsparticipatie en een kindvriendelijke beleid, beide belangrijke doelen. De extra tegemoetkoming aan een alleenverdienershuishouden bedraagt in 2011 € 1 460. Zie TK 31 706 nr. 36.

Voor de extra tegemoetkoming aan alleenverdienershuishoudens is € 17 miljoen structureel beschikbaar vanaf 2011. Geraamd wordt dat in 2011 circa 11 500 alleenverdienershuishoudens van de regeling gebruik zullen maken.

Handhaving Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

Voor de AKW zijn in samenspraak met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kengetallen opgenomen gericht op handhaving. Zie hiervoor onderstaande tabel. Deze kengetallen richten zich onder andere op de bekendheid van kinderbijslaggerechtigden met regels over de melding van eventueel inkomen uit arbeid (van belang voor de toets onderhoudsvoorwaarden) van een 16- of 17-jarig kind alsmede melding van de beëindiging van het volgen van studie door een kind van die leeftijd. Zoals gesteld worden voor kinderen van 16 en 17 jaar voorwaarden in de sfeer van tijdsbesteding en voor deze kinderen en voor alle uitwonende kinderen voorwaarden in de sfeer van onderhoud gesteld.

De handhavingsindicatoren richten zich verder op het aantal onderzochte fraudesignalen, het risico van misbruik in de AKW en de beboetbare regelovertredingen. Onder fraudesignalen wordt verstaan het aantal signalen van vermeend misbruik van kinderbijslag, dat noopte tot nader vooronderzoek om te kunnen beoordelen of opsporingsonderzoek nodig is. Aangiften zijn de gevallen van fraude met kinderbijslag die de SVB bij het Openbaar Ministerie heeft aangegeven. De SVB doet aangifte als een bedrag van meer dan € 6 000 als gevolg van fraude teveel is uitgekeerd. Het aangiftebedrag is het nadeelbedrag dat met de geconstateerde onrechtmatigheden was gemoeid.

Het misbruikrisico wordt uitgedrukt in een percentage van de uitkeringslast op jaarbasis.

De beboetbare regelovertredingen worden uitgedrukt per 100 klantjaren. Dit kengetal laat in één keer de mate zien waarin een beboetbare regelovertreding plaatsvindt en in hoeverre de SVB erin slaagt om sancties op te leggen als een overtreding aan het licht komt. Voorbeeld: 0.4 * aantal klantjaren (1 900 000 gedeeld door 100) komt uit op 7 600 beboetbare regelovertredingen per jaar.

Kengetallen handhaving
 

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Bekendheid met regels inkomen kind

85%

97%

91%

86%

Bekendheid met regels einde studie kind

82%

77%

84%

74%

Aantal onderzochte fraudesignalen

1 001

607

448

728

Aangiften in personen

12

19

11

11

Aangiftebedrag (1=€ 1000)

58

141

62

144

Misbruikrisico AKW

0,16%

0,17%

0,17%

0,19%

Beboetbare regelovertreding AKW per 100 klantjaren

0,4

0,3

0,3

0,2

 Bron: Jaarverslag 2009 SVB, www.svb.nl

Overzicht beleidsonderzoeken

Voor 2011 zijn geen beleidsonderzoeken in de planning opgenomen. De kindregelingen zijn middels de heroverweging kindregelingen recent geëvalueerd en de ramingsmethodiek van het kindgebonden budget is ook zeer recent ontwikkeld.

Beleidsartikel 2 Gezond opgroeien

Algemene beleidsdoelstelling

Kinderen groeien lichamelijk en geestelijk gezond op.

Belangrijkste beleidsonderwerpen

Gezonde kinderen en jongeren zijn belangrijk voor de toekomst van ons land. Het doel is ervoor zorg te dragen dat kinderen en jongeren zowel lichamelijk als geestelijk gezond opgroeien, dat zij positief gedrag vertonen en zich actief betrokken voelen bij hun naaste omgeving. In de eerste plaats zijn ouders zelf verantwoordelijk voor het welbevinden en een gezonde leefstijl van hun minderjarige kinderen. Naast de inzet van ouders en/of opvoeders, vraagt een gezonde en gelukkige jeugd echter ook om betrokkenheid en inzet van anderen zoals scholen en verenigingen. Deze maatschappelijke organisaties hebben ook zelf baat bij gezond levende jongeren. Zo is samen het nodige maatschappelijk rendement te behalen.

Alle ouders, kinderen en jongeren die vragen hebben over opvoeden en opgroeien moeten daarvoor in de buurt laagdrempelig hulp en advies kunnen krijgen.

Dit krijgt vorm via de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), die in 2011 landelijk dekkend moeten werken. De hulp die wordt aangeboden moet gezinnen, kinderen en hun omgeving helpen om hun eventuele problemen met opvoeden en opgroeien zoveel mogelijk zelf op te lossen: versterken van de eigen kracht staat voorop.

Verantwoordelijkheid minister voor Jeugd en Gezin

Onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin valt het zorg dragen voor een kader waarbinnen kinderen in Nederland lichamelijk en geestelijk gezond kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en maatschappelijk betrokken burgers.

Externe factoren

Jongeren hebben zelf een verantwoordelijkheid om een actieve, maatschappelijke rol op te pakken. Het bewerkstelligen van jongerenparticipatie is voorts een verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Jongeren moeten gemeenten weten te vinden maar andersom geldt hetzelfde: gemeenten moeten lokale jongeren(organisaties) weten te vinden.

Gemeenten kunnen hun verantwoordelijkheden uitvoeren via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). Zij ontvangen middelen en dragen ook zelf bij aan de doelstellingen via onder andere het accres van het Gemeentefonds. De rol van de gemeenten wordt in de komende jaren versterkt en vergroot. Het kabinet en de gemeenten hebben met het oog op de rol van de gemeenten in 2007 een Bestuursakkoord gesloten waarin onder andere is vastgelegd dat de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft een coördinerende rol ten aanzien van gemeenten op het bestuurlijke en financiële vlak.

Prestatie-indicatoren

Bij de algemene doelstelling kinderen groeien lichamelijk en geestelijk gezond op, is geen prestatie-indicator opgenomen. De prestatie-indicatoren staan onder de operationele doelstellingen vermeld.

Begrotingsbedragen (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

51 707

56 776

46 254

399 267

399 467

399 467

399 467

Uitgaven

342 969

381 834

400 801

399 267

399 467

399 467

399 467

Programma-uitgaven

342 969

381 834

400 801

399 267

399 467

399 467

399 467

1. Kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen

330 441

371 549

391 749

390 466

390 666

390 666

390 666

2. Kinderen hebben een gezonde leefstijl en zijn actief en positief betrokken bij hun leefomgeving.

12 528

10 285

9 052

8 801

8 801

8 801

8 801

Ontvangsten

7 552

1 991

1 545

1 545

1 545

1 545

1 545

Budgetflexibiliteit (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen

391 749

390 466

390 666

390 666

390 666

Juridisch verplicht

386 391

384 927

238 219

237 974

237 734

Bestuurlijk gebonden

3 200

1 750

148 167

148 167

148 167

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

2 158

3 789

4 280

4 525

4 765

2. Kinderen hebben een gezonde leefstijl en zijn actief en positief betrokken bij hun leefomgeving.

9 052

8 801

8 801

8 801

8 801

Juridisch verplicht

8 166

5 673

5 673

5 673

5 673

Bestuurlijk gebonden

300

2 000

2 000

2 000

2 000

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

586

1 128

1 128

1 128

1 128

Operationele doelstellingen

Er zijn twee operationele doelstellingen voor Gezond opgroeien:

  • 1. Kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen;

  • 2. Kinderen hebben een gezonde leefstijl en zijn actief en positief betrokken bij hun leefomgeving.

Operationele doelstelling 2.1

Kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen.

Motivering

Ouders/verzorgers zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Als een gezin ondersteuning nodig heeft bij de opvoeding, kunnen ouders in eerste instantie een beroep doen op de directe omgeving. De overheid draagt zorg voor algemene voorzieningen ter stimulering van de ontwikkeling van kinderen, en komt in beeld op het moment dat een gezin en zijn directe omgeving onvoldoende in staat blijken de opvoedingsvragen te kunnen beantwoorden, de problemen het hoofd te bieden en/of wanneer de gezondheid of veiligheid van het kind in het geding is.

Prestatie-indicator
  

Waarde

Peildatum

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

1

Aantal gemeenten dat een CJG heeft. (% van alle gemeenten die een CJG hebben)

46 (10,4%)

2008

300 (68%)

441 (100%)

2

% gemeenten dat gebruik maakt van digitale dossiers voor de jeugd-gezondheidszorg (JGZ)

  

100%

100%

3

Zorg- en Adviesteams voor kinderen en jongeren:

    
 

– primair onderwijs (PO)

63%

2009

85%

100%

 

– voortgezet onderwijs (VO)

96%

2009

96%

100%

 

– middelbaar beroepsonderwijs (MBO)

89%

2009

90%

100%

Bronnen:

Ad 1 Invoering Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)

Ad 2 Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), www.vng.nl

Ad 3 Monitor Zorg- en Adviesteams in het onderwijs van het Nederlands Jeugdinstituut, www.zat.nl

Belangrijkste instrumenten

Het wettelijk kader voor het jeugd- en gezinsbeleid in dit beleidsartikel wordt onder andere gevormd door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). De gemeenten hebben op grond van deze wetten al de verantwoordelijkheid voor het preventief jeugdbeleid (Wmo) en het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg (Wpg). Jeugd en Gezin zet onder andere, ter specifieke invulling van dit kader, de onderstaande instrumenten in.

  • Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) zijn laagdrempelige en herkenbare centra in de buurt waar ouders, kinderen en jongeren terecht kunnen met vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Professionals in een CJG bieden, na signalering van (risico’s op) problemen, tevens lichte hulp en zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van zorg volgens het beleidsprincipe «één gezin, één plan». Diverse organisaties worden daarvoor op lokaal niveau samengebracht, zoals de jeugdgezondheidszorg en maatschappelijk werk. Om gemeenten in staat te stellen een samenhangend aanbod van lokale opvoed- en opgroeiondersteuning te realiseren, ontvangen zij, door middel van de Brede Doeluitkering (BDU) CJG, een bedrag van € 354 miljoen in 2011. Daarnaast is afgesproken dat gemeenten zelf in 2011 € 100 miljoen inzetten uit het accres van het Gemeentefonds.

    Onderdeel van de BDU CJG is het budget voor de uitvoering van het uniform deel van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, zoals neergelegd in de Wet Publieke Gezondheid (Wpg).

  • Binnen de Centra voor Jeugd en Gezin is goede informatievoorziening van groot belang. Digitalisering van de papieren dossiers in de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) moet er toe leiden dat overdracht van gegevens binnen de JGZ beter kan plaatsvinden, risico’s eerder te signaleren zijn en kinderen beter gevolgd kunnen worden. Daartoe hebben JGZ-instellingen onder regie van de gemeenten zelf een automatiseringspakket aangeschaft en in 2010 hebben de meeste JGZ-instellingen dit ook ingevoerd zodat ze in 2011 digitaal werken. Voor de uitwisseling van informatie binnen de JGZ zal gebruik gemaakt gaan worden van het Landelijk Schakelpunt zoals ontwikkeld voor het elektronisch patiëntendossier (EPD). De JGZ-instellingen zullen hierop aansluiten zodat digitale overdracht van dossiers via het Landelijk Schakelpunt (LSP) mogelijk wordt. De digitalisering van de papieren dossiers leidt tevens tot een vermindering van de administratieve lasten voor de uitvoerende organisaties in de jeugdgezondheidszorg. Digitaal en uniform registreren maakt het mogelijk voor de uitvoerende organisaties om op een eenvoudige wijze anonieme informatie over de bedrijfsvoering, de kwaliteit van zorg en algemene informatie over de gezondheidstoestand van groepen jongeren te leveren.

  • Binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) moet zoveel mogelijk uniform en op basis van bewezen effectieve interventies worden gewerkt. Het ZonMw programma Richtlijnen Jeugdgezondheid, draagt ertoe bij dat richtlijnen, instrumenten en interventies ontwikkeld worden voor gebruik binnen de JGZ. Hiervoor is in 2011 € 1 miljoen beschikbaar.

  • Het ZonMw programma Zorg voor Jeugd levert kennis op voor professionals om de zorg voor jeugd – inclusief preventie – te verbeteren. Het gaat zowel om kennis over het bevorderen van de psychische en sociale ontwikkeling van jeugd als het tegengaan of opheffen van bedreigingen ervan. Het programma biedt ruimte voor het ontwikkelen van effectieve interventies en bevordert de toepassing in de praktijk. Ook levert het programma een bijdrage aan informatie over de kosteneffectiviteit van interventies in het jeugddomein en het gebruik van participatieve methoden van jeugdonderzoek. Tot slot krijgt deskundigheidsbevordering over kennisontwikkeling een plaats in het programma. Voor dit programma is in 2011 € 6,5 miljoen beschikbaar.

  • De jeugdgezondheidszorg zet zich sterk in om de ontwikkeling van alle kinderen goed te volgen. De uitdaging hierbij is om de aandacht goed te verdelen tussen de zorg voor alle kinderen en de zorg voor kinderen en gezinnen die meer ondersteuning nodig hebben. De uitvoering gebeurt steeds vaker binnen een CJG. Daarnaast veranderen de verwachtingen van de ouders en jeugdigen. Om tegemoet te komen aan de verwachtingen, ontwikkelt de jeugdgezondheidszorg nieuwe werkwijzen via een stimuleringsprogramma bij ZonMw. Het programma is vooral bedoeld om vernieuwingen in de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg te ontwikkelen en in te voeren. Op deze wijze is de JGZ beter toegerust voor haar taak. Voor het programma is in totaal € 5 miljoen beschikbaar.

  • Voor invoering van het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg en de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) is, via het Gemeentefonds, een bedrag beschikbaar gesteld van € 20 miljoen in 2011.

  • De school is de belangrijkste vindplaats van kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd die problemen hebben. De Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) rondom het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zorgen ervoor dat snelle en passende hulp van partijen in het CJG of geïndiceerde jeugdzorg in en om de school wordt georganiseerd, afgestemd met de inzet van de school. In ZAT’s werken professionals van school, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, Bureau Jeugdzorg, leerplicht en politie samen om snel problemen te signaleren, en de juiste hulp of ondersteuning voor de jeugdige, de ouders en de docenten in te schakelen. In 2011 is € 1,75 miljoen beschikbaar voor het landelijk steunpunt ZAT’s, bedoeld om de verdere ontwikkeling van ZAT’s te stimuleren.

  • Het is belangrijk dat migrantenkinderen gelijke kansen hebben om gezond, veilig en met plezier te kunnen opgroeien en hun talenten te ontwikkelen. Veel migrantenkinderen worden niet goed bereikt door (preventieve) jeugdvoorzieningen. Problemen in de opvoeding en in de ontwikkeling van migrantenkinderen dienen vroegtijdig te worden gesignaleerd. Daartoe is meer kennis over de effectiviteit van (preventieve) aanpakken en interventies voor deze kinderen en ouders noodzakelijk. ZonMw voert samen met de kennisinstellingen Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid uit. In dit traject worden gemeenten, migrantenorganisaties, migrantenouders en -jeugd nadrukkelijk betrokken. Het programma loopt van 2008 tot en met 2011. In 2011 komt een (beperkte) tussentijdse evaluatie beschikbaar om te kunnen bijsturen en om te bezien hoe het vervolgtraject na 2012 eruit kan komen te zien. Dit is aan het nieuwe kabinet. Communicatie vereist continue aandacht en nemen we dan ook als belangrijk traject op. Voor dit programma is vanuit Jeugd en Gezin en Wonen Wijken en Integratie (WWI), in totaal € 10 miljoen beschikbaar in de periode 2008–2011, waarvan € 2 miljoen in 2011.

  • Voor het regelen van opvang en verzorging van minderjarige kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten, voor zover deze vorm van opvang in verband met de aard van het beroep van de ouders nodig is, worden de Koepels van Internaten voor Schippers- en Kermisjeugd ondersteund. Per feitelijk geplaatst kind wordt per peildatum een normbedrag verstrekt. Hiervoor is in 2011 circa € 22 miljoen beschikbaar.

  • De BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) zullen als openbare lichamen onderdeel worden van Nederland per 10-10-2010. Rijksbreed is afgesproken dat het voorzieningenniveau op de BES–eilanden gefaseerd verbeterd zal worden richting Nederlands niveau (besluitenlijst politiek overleg d.d. 20 juni 2007, TK 30800-IV nr. 30.)

    De minister voor Jeugd en Gezin draagt per 10 oktober 2010 de verantwoordelijkheid voor de rijkstaken op het terrein van jeugd en gezin op de BES–eilanden. In 2011 wordt verder gewerkt aan de ontwikkeling van een CJG op elk eiland. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de jeugdzorg en in de jeugdbescherming door het opzetten van gezinshuizen en de versterking van de voogdijraden en de gezinsvoogdijinstellingen. Ook worden aanbieders van naschoolse activiteiten voor kinderen van 12 jaar en ouder financieel ondersteund om zo hun activiteiten voor een brede groep jeugdigen uit te breiden. Hiervoor is in 2011 € 5,2 miljoen beschikbaar.

Operationele doelstelling 2.2

Kinderen hebben een gezonde leefstijl en zijn actief en positief betrokken bij hun leefomgeving.

Motivering

Het gaat in het algemeen goed met onze jeugd. Toch leidt gedrag van jongeren geregeld tot ophef. Denk bijvoorbeeld aan alcoholgebruik, drugsgebruik, breezerseks, internetverslaving en overlast door «hangjongeren». Het blijft zaak jongeren aan te spreken op gedragingen die schadelijke gevolgen hebben voor henzelf, hun naaste omgeving en derden. Naargelang de ernst en omvang van die negatieve externe effecten zijn passende beleidsmaatregelen nodig, met name in preventieve zin. De basis van het preventiebeleid is het informeren van jongeren en hun ouders over de risico’s van ongezond leven. Daarnaast is ook hulpverlening en wetgeving nodig.

Een gezonde leefstijl van kinderen en volwassenen maakt ook deel uit van het beleidsterrein van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Zie hiervoor artikel 41 Volksgezondheid in de begroting van VWS.

Prestatie-indicator gezonde leefstijl
 

Waarde

Peildatum

Streefwaarde 2011

Jongeren met een gezonde leefstijl

   

– geen drugsgebruik, 12–18 jaar

83,3%

2006

84%

– geen alcoholgebruik, 12 jarigen

44,3%

2007

50%

– geen alcoholgebruik 12–15 jarigen

25.6%

2007

38%

– niet roken, 10–19 jaar

79,0%

2006

82%

– gezond gewicht

86,4%

2006

88%

Bron: Jeugdmonitor (CBS), http://www.jeugdmonitor.nl

Kengetallen Jongerenparticipatie
  

1999

2003

2004

2007

2008

2009

1

lid van een vrijetijdsvereniging

74%

76%

 

74%

  

2

doen van vrijwilligerswerk of bieden van informele hulp

   

57%

57,9%

 

3

meedenken/- beslissen in de eigen omgeving

  

31,3%

  

29,8%

Bronnen en toelichting:

Ad 1. Jaarrapport Jeugdmonitor. Het cijfer komt eens in de vier jaar beschikbaar. Het gaat in casu over kinderen en jongeren tussen 6 en 24 jaar.

Ad 2. CBS: POLS. Het gaat in casu over jongeren tussen 18 en 24 jaar.

Ad 3. Nationale Jeugdraad, www.njr.nl

  • Het bewust maken van ouders van de invloed die zij kunnen hebben op hun kinderen als het gaat om het wel of niet beginnen met middelengebruik. Hiervoor ontwikkelt het Trimbos instituut samen met Stivoro een opvoedingsondersteuningscampagne over middelengebruik (alcohol, roken, drugs). Deze campagne valt onder het ZonMw programma Landelijke Leefstijlcampagnes.

  • Het ondersteunen van jonge gezinnen bij de opvoeding van hun kind(eren) gericht op een gezonde leefstijl via internet. Zie www.Hallowereld.nl. Hiervoor is in 2011 € 0,9 miljoen beschikbaar.

  • Het werken aan het terugdringen van overgewicht en obesitas onder jongeren Door samen met convenantspartners van het Convenant Gezond Gewicht en in het bijzonder deelconvenant JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht), in te zetten op integrale lokale aanpak van overgewicht volgens EPODE-aanpak (EPODE staat voor Ensemble Prévenons l’Obesité Des Enfants). Doelstelling is om in 2015 75 JOGG-gemeenten te hebben Motie Wiegman, TK 31 899, nr. 10).

  • Het ondersteunen van professionals die zorg bieden aan kinderen en gezinnen, met kennis over de effectiviteit van instrumenten en interventies. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJR) heeft daartoe tot doel de kennis inzake jeugd-, gezin- en opvoedingsvraagstukken te verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden. Hiervoor is in 2011 € 5,8 miljoen beschikbaar.

  • Het stimuleren dat jongeren politiek en maatschappelijk meer gaan participeren. Hiertoe organiseert de Nederlandse Jeugdraad (NJR) jaarlijks een nationaal jeugddebat in de Tweede Kamer. Tevens worden diverse (inter)nationale jeugdprogramma’s uitgevoerd. Ook draagt Jeugd en Gezin bij aan de leerstoel Jeugd en Recht die in Leiden is ingesteld. In totaal is in 2011 € 1,9 miljoen beschikbaar.

  • Het bevorderen dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties is de hoofdtaak van de Kinderombudsman. Op 15 juni 2010 heeft de Eerste Kamer het initiatiefwetsvoorstel Kinderombudsman van mevrouw Arib aanvaard. Met de instelling van een kinderombudsman komt Nederland tegemoet aan het verzoek van het VN-Kinderrechtencomité. Hij kan een belangrijke rol vervullen bij de bevordering van kinderrechten op grond van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is een aantal amendementen aanvaard om het takenpakket op het terrein van klachtafhandeling binnen proporties te houden. De Kinderombudsman wordt toegevoegd aan het instituut Nationale Ombudsman; dit levert synergievoordelen op en voorkomt dubbeling in taken. De financiering van de Kinderombudsman vindt plaats via de eigen begroting van de Nationale Ombudsman (rijksbegroting hoofdstuk IIB van de Hoge Colleges van Staat). Hiervoor is door Jeugd en Gezin € 1,5 miljoen structureel overgeheveld. Het ministerie van BZK maakt het mogelijk dat de formatieve ruimte van de Nationale Ombudsman met maximaal 9 fte’s kan worden uitgebreid. Naar verwachting kan de Kinderombudsman begin 2011 met zijn werk aanvangen.

  • In 2009 is met het initiatief Your World, de Rotterdam Europese Jongerenhoofdstad 2009 uitgevoerd. De speerpunten van Rotterdam hierbij zijn: versterking van de participatie van jongeren, het verkleinen van de afstand tussen jong en oud, autochtoon en allochtoon, en het bevorderen van een evenwichtiger beeldvorming over jeugd. Hiervoor is in de periode 2008–2011 € 2,5 miljoen beschikbaar, waarvan € 0,25 miljoen in 2011. De resultaten worden in 2010 en 2011 door de Nederlandse Jeugdraad (NJR) in samenwerking met de Rotterdamse jongerenraad in Nederlandse gemeenten verder verspreid.

  • Een impuls leveren aan het samenleven en actief burgerschap rondom opvoeden en opgroeien. Om inzicht te bieden in de leefwereld van jongeren is in 2009 de notitie «Onze jeugd van tegenwoordig» verschenen. In vervolg daarop wordt van 2009 tot en met 2011 een impuls gegeven aan diverse vormen van vrijwillige inzet voor en door jongeren en gezinnen. Hiermee wordt uitvoering gegeven van de motie Slob, zie Nota van wijziging 31 700-XVII, nr. 4. ZonMw, het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) en Movisie ontwikkelen dit programma. Er wordt onder andere gekeken naar manieren om professionals en gemeenten meer gebruik te laten maken van de vrijwillige inzet van burgers om zo het sociale netwerk «de civil society» rond kinderen en ouders te versterken. Hiervoor is in 2011 in totaal € 6 miljoen beschikbaar.

Belangrijkste instrumenten

Overzicht beleidsonderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

Nummer

AD of OD

A Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting jeugdstelsel

2.1, 3.1, 3.2

A 2009

B 2010

TK, 32 385

Beleidsevaluatie

IBO curatieve GGZ

VWS 42.3.2

A 2009

B 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

Diversiteit in het Jeugdbeleid

2.2

A 2008

B 2011

TK, 31 001, nr. 52

Beleidsartikel 3 Zorg en Bescherming

Algemene beleidsdoelstelling

Kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd krijgen zorg en worden, indien nodig, in bescherming genomen, zodat zij veilig kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige burgers.

Belangrijkste onderwerpen

Wanneer ondanks de preventieve jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg ernstige opgroei- en opvoedproblemen bij jeugdigen optreden, is jeugdzorg aan de orde. De jeugdzorg omvat geïndiceerde zorg op grond van de Wet op de jeugdzorg, jeugdgerelateerde geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen.

Het Bureau Jeugdzorg is er zowel voor ouders en jeugdigen die zelf om hulp vragen, als voor de bescherming van jeugdigen die niet om hulp (kunnen) vragen.

Maatregelen als voogdij en gezinsvoogdij zijn niet vrijblijvend maar beperken het gezag van de ouders op grond van een rechterlijke uitspraak. De Raad voor de Kinderbescherming geeft advies aan de kinderrechter over een te nemen kinderbeschermingsmaatregel. Het Bureau Jeugdzorg voert de maatregel uit. Hierbij is Nidos aangewezen als voogdij-instelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

Verantwoordelijkheid minister voor Jeugd en Gezin

Onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin valt het zorgdragen voor een stelsel dat er aan bijdraagt dat kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, zorg krijgen en indien nodig in bescherming worden genomen. Dit moet ertoe leiden dat deze kinderen veilig kunnen opgroeien en zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige burgers. Onder deze verantwoordelijkheid valt:

  • het stimuleren van een integrale jeugd- en gezinsketen mét duidelijke verantwoordelijkheden, en zónder vrijblijvendheid. Hierdoor zijn provincies, grootstedelijke regio’s, gemeenten, lokale en landelijke organisaties, Bureaus Jeugdzorg, zorgverzekeraars en zorgaanbieders in staat hun verantwoordelijkheden waar te maken;

  • het zorg dragen voor een toegankelijk, passend en samenhangend zorgaanbod voor kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, met psychiatrische problemen en lichtverstandelijk gehandicapte kinderen en hun ouders of verzorgers;

  • het voorzien in een effectieve aanpak van kindermishandeling en een systeem van jeugdbeschermingsmaatregelen;

  • het toezicht houden op de kwaliteit van de jeugdzorg (door de Inspectie jeugdzorg);

  • het mogelijk maken van de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s);

  • het perspectief bieden aan jongeren zonder zicht op opleiding of baan, die met de gebruikelijke instrumenten niet bereikt worden.

Het Rijk is verantwoordelijk voor het toezicht dat wordt uitgevoerd door de Inspectie jeugdzorg (Ijz). De Ijz is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het onafhankelijke toezicht op de jeugdzorg.

Kengetallen Inspectie jeugdzorg
 

Realisatie waarde 2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Aantal door de Inspectie jeugdzorg uitgebrachte rapporten

92

45

75

Aantal door de Inspectie jeugdzorg behandelde klachten/signalen over jeugdzorginstellingen

211

220

270

Aantal door de Inspectie jeugdzorg behandelde meldingen/calamiteiten vanuit jeugdzorg-instellingen

839

600

900

Bron: Inspectie Jeugdzorg. De realisatiewaarden 2009 zijn tevens te vinden in het jaarverslag 2009 van de Inspectie Jeugdzorg. www.inspectiejeugdzorg.nl.

Externe factoren

De minister van Justitie is binnen het kabinet primair verantwoordelijk voor het beleid inzake de aanpak van jeugdcriminaliteit, de interlandelijke adoptie, internationale kinderontvoering en huiselijk geweld.

Gemeenten kunnen hun verantwoordelijkheden uitvoeren via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). Ook de vorming van de Centra Jeugd en Gezin valt onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft een coördinerende rol ten aanzien van gemeenten op het bestuurlijke en financiële vlak.

Op grond van de Wet op de jeugdzorg zijn op dit moment provincies en grootstedelijke regio’s verantwoordelijk voor de kwaliteit, de planning en financiering van de jeugdzorg in hun regio. Zij moeten zorgen voor voldoende zorgaanbod om invulling te geven aan het recht op jeugdzorg en voor een goed functionerend Bureau Jeugdzorg. Hierbij opgemerkt dat het demissionaire kabinet heeft voorgesteld om gedurende het huidige stelsel van de zorg voor jeugd ingrijpend bestuurlijk en organisatorisch te wijzigen, waarbij de zorg voor jeugd zoveel als mogelijk wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Deze visie komt in grote mate overeen met de analyse en voorstellen van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg van 18 mei 2010. Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten over de toekomst van het stelsel van de zorg voor de jeugd.

Begrotingsbedragen (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 962 380

1 904 886

1 854 739

1 863 350

1 748 500

1 876 451

1 875 651

Uitgaven

1 699 073

1 904 885

1 860 885

1 869 580

1 888 577

1 876 451

1 875 651

Programma-uitgaven

1 699 073

1 904 885

1 860 885

1 869 580

1 888 577

1 876 451

1 875 651

1. Tijdig effectieve hulp bij een zorgaanbieder

1 308 330

1 468 597

1 415 776

1 442 796

1 475 071

1 476 372

1 477 572

2. Snelle inzet van de meest adequate hulpmiddelen

386 872

422 388

441 109

422 784

409 506

396 079

394 079

3. Campussen

3 871

13 900

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Ontvangsten

18 901

13 293

6 998

1 398

1 398

1 398

1 398

Budgetflexibiliteit (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Tijdige effectieve hulp bij een zorgaanbieder

1 415 776

1 442 796

1 475 071

1 476 372

1 477 572

Juridisch verplicht

1 326 804

1 306 215

1 306 218

1 122 382

1 123 582

Bestuurlijk gebonden

86 883

134 143

166 365

351 452

351 452

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

2 089

2 438

2 488

2 538

2 538

      

2. Snelle inzet van de meest adequate hulpmiddelen

441 109

422 784

409 506

396 079

394 079

Juridisch verplicht

432 364

416 077

402 636

390 831

388 751

Bestuurlijk gebonden

8 745

6 707

6 871

5 248

5 328

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

3. Campussen

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Operationele doelstellingen

Er zijn drie operationele doelstellingen voor Zorg en bescherming:

  • 1. Kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen en hun ouders/verzorgers krijgen op tijd effectieve hulp bij een zorgaanbieder;

  • 2. Snelle inzet van de meest adequate dwangmiddelen om hulp op gang te brengen indien dit niet op vrijwillige basis kan en kinderen in hun opvoeding en ontwikkeling ernstig worden bedreigd;

  • 3. Jongeren tussen 12–27 jaar die (om andere redenen dan ziekte of verzorging) niet naar school gaan, geen baan hebben en ook niet op zoek zijn naar werk of scholing en dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag én niet bereikt worden met de gebruikelijke instrumenten wordt perspectief geboden.

Kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen en hun ouders/verzorgers krijgen op tijd effectieve hulp bij een zorgaanbieder.

Operationele doelstelling 3.1

Motivering

Soms zijn de problemen bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen zo ernstig dat het sociale netwerk en de lokale voorzieningen geen toereikende zorg kunnen bieden. Dan kunnen kinderen en jongeren die ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling en hun ouders/verzorgers een beroep doen op de jeugdzorg. Zij moeten hierbij op tijd toegang hebben tot zorg en zij moeten kunnen rekenen op zorg die is toegesneden op de specifieke hulpvraag en die tijdig, professioneel en adequaat wordt geleverd.

In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan het verminderen van de ervaren regeldruk (kwalitatief) van cliënten (burgers) en professionals in de brede jeugdsector. Jeugd en Gezin is daarnaast ook actief op de rijksbrede kwantitatieve doelstelling, om 25% administratieve lasten voor bedrijven (waaronder zorgaanbieders) en burgers (cliënten) te verminderen. Dit gebeurt onder meer door het vereenvoudigen van de indicatiestelling en het invoeren van het lastenarm subsidiekader.

Snelle en effectieve hulp voor jeugd en gezin

Belangrijkste instrumenten

Voor het aanpakken van wacht- en doorlooptijden in de geïndiceerde jeugdzorg, ontvangen de provincies en grootstedelijke regio’s een doeluitkering voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. Hiermee zijn zij in staat het Bureau Jeugdzorg in stand te houden en zorgaanbod in te kopen voor kinderen met een jeugdzorgindicatie. Doelstelling is, dat de zorg aan kinderen met een indicatie binnen negen weken na die indicatie start. De hoogte van het budget voor 2011 is in een afsprakenkader met het Interprovinciaal Overleg (IPO) vastgelegd. De totale doeluitkering in 2011 bedraagt circa € 1,15 miljard.

Kindermishandeling aanpakken

Het actieplan «Kinderen Veilig Thuis» is in het najaar van 2007 in uitvoering genomen en heeft betrekking op de periode 2008–2010. In dit actieplan staan vier kerndoelen centraal: voorkomen dat ouders hun kinderen (gaan) mishandelen, signaleren van kindermishandeling, stoppen van de mishandeling en het beperken van de schadelijke gevolgen van kindermishandeling.

De uitkomsten van het actieplan en de vier kerndoelen zullen voor de komende jaren verder uitgewerkt worden. Belangrijke acties die in 2011 hun vervolg krijgen zijn de publiekscampagne Aanpak Kindermishandeling en de Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAAK). Hiernaast zal bij het in werking treden van de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling worden ingezet op de deskundigheidsbevordering van professionals op het vlak van het signaleren van kindermishandeling en het gebruiken van de meldcode. In 2010 zijn TNO en de Universiteit van Leiden gestart met de tweede prevalentiestudie kindermishandeling en is de Gezondheidsraad gestart met een onderzoek naar het zorgaanbod voor slachtoffers van kindermishandeling. Deze onderzoeken worden naar verwachting in 2011 afgerond. In 2011 komen ook de resultaten van een effectevaluatie naar de invoering van de aanpak RAAK beschikbaar. Voor 2011 is een bedrag van € 1,1 miljoen beschikbaar voor de verdere uitwerking van de uitkomsten van het actieplan en de onderzoeken. De Inspectie Jeugdzorg doet in 2011 onderzoek naar het functioneren van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Ook wordt de Inspectie Jeugdzorg in 2011 betrokken bij een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de in 2010 ontwikkelde veldnormen voor vertrouwensartsen.

Kwaliteitsverbetering en innovatie in de jeugdzorg

  • In februari 2010 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel Verwijsindex risicojongeren (Stb. 2010, 89). Op 1 augustus 2010 is deze wet in werking getreden (Stb. 2010, 302). Via dit landelijk elektronisch systeem worden instanties en professionals in de jeugdzorg onderling geattendeerd op individuele problemen van jongeren tot 23 jaar. Als over dezelfde jongere eerder een melding is gedaan, krijgt de meldende professional een e-mail waarin staat dat hij of zij de Verwijsindex moet raadplegen. Inmiddels zijn meer dan 150 000 meldingen gedaan aan de Verwijsindex. Dit heeft ertoe geleid dat al voor meer dan 30 000 jeugdigen verschillende betrokken professionals met elkaar in contact zijn gebracht. In meer dan 30% van de gevallen betreft het professionals die in verschillende gemeenten werkzaam zijn. Voor de overdracht van het applicatiebeheer van de Verwijsindex naar het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), de uitbreiding van de Verwijsindex zoals toegezegd aan de Tweede Kamer (gezinsfunctionaliteit), een voortgangsonderzoek en communicatie is € 0,8 miljoen beschikbaar gesteld.

  • Om in de toekomst de vraag naar gesloten jeugdzorg adequaat op te kunnen vangen zonder het aantal accommodaties te laten doorgroeien, is het nodig om een zodanige omslag te maken dat de plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg de eerste fase is in een traject dat erop gericht is de jongere succesvol te laten terugkeren in de samenleving. De komende jaren wordt gezamenlijk met het veld deze omslag gemaakt. De omslag moet er ook toe leiden dat de gemiddelde verblijfsduur in een instelling voor gesloten jeugdzorg substantieel vermindert. Belangrijke elementen in een traject zijn de tijdige beschikbaarheid van vervolgvoorzieningen en ambulante begeleiding. Het ministerie maakt met de instellingen de afspraak dat zij in 2011 minimaal voor 20% van de jongeren die worden aangemeld een traject starten. De komende jaren breiden de instellingen dit uit tot 100%. Deze omslag zal worden gemonitord. Daarnaast start een longitudinaal onderzoek om op langere termijn te volgen hoe het kinderen die in de gesloten jeugdzorg hebben verbleven, vergaat. In totaal is € 0,2 miljard beschikbaar voor de gesloten jeugdzorg.

  • De beroepsverenigingen, HBO-raad, werkgevers en cliëntenorganisaties worden ondersteund bij de uitvoering van het implementatieplan professionalisering jeugdzorg 2010–2013. In november 2010 is hiervoor een startconferentie gepland. Het implementatieplan bevat vier trajecten:

    • 1. Wetgeving, de wettelijke borging van registratie en tuchtrecht in de Wet op de jeugdzorg en aanpalende wetgeving;

    • 2. Zelfregulering, het in de praktijk vormgeven van de (her)registratie, ethische code en het tuchtrecht;

    • 3. Onderwijs, de beroepsopleidingen worden beter aangesloten op de praktijk van de jeugdzorg;

    • 4. Accreditatie en na- en bijscholing van medewerkers, de vijfjaarlijkse herregistratie middels onder meer bij- en nascholing.

    De implementatie is van toepassing op professionals uit de gehele jeugdzorg: Bureaus Jeugdzorg, zorgaanbieders, gesloten jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de bureaus Halt en Nidos. Voor de implementatie professionalisering jeugdzorg 2010–2013 is in 2011 € 2,9 miljoen beschikbaar.

  • Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) is een samenwerkingsverband van vijf rijksinspecties, te weten de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Werk en Inkomen en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. De meerwaarde van ITJ ligt in het toezicht op de kwaliteit van de ketensamenwerking van de verschillende voorzieningen en organisaties die bij een maatschappelijk probleem van en door jongeren (0–23 jaar) betrokken zijn. Uitgangspunt is dat, om een probleem aan te pakken, op te lossen en in de toekomst te voorkomen, voorzieningen die daarbij een rol kunnen spelen in een keten moeten samenwerken. Bij ITJ staat het belang van het kind centraal. Het toezicht van ITJ is probleemgeoriënteerd, risicogericht en stimulerend van aard. Vanaf 2010 werkt ITJ met drie meerjarige programmalijnen die gericht zijn op gezondheid, veiligheid en het voorkomen van «uitvallen» van kinderen en jongeren waarbij in 2011 in ieder geval het onderwerp kindermishandeling aan bod komt. Tevens bereidt ITJ het wettelijke toezicht op de samenwerking in en om de CJG’s en op de zorg in en om de school voor.

Operationele doelstelling 3.2

Snelle inzet van de meest adequate dwangmiddelen om hulp op gang te brengen indien dit niet op vrijwillige basis kan en kinderen in hun opvoeding en ontwikkeling ernstig worden bedreigd.

Motivering

Ouders en jongeren die hulp nodig hebben, kunnen daar zelf om vragen bij de instanties voor vrijwillige hulpverlening. Niet alle kinderen en ouders zijn echter in staat of bereid om vrijwillige hulp te zoeken of te accepteren. Als de situatie waarin kinderen zich bevinden bedreigend is (of kan worden) voor de opvoeding en ontwikkeling, moet de overheid overwegen of de noodzakelijke hulp met inzet van het gedwongen kader, in het belang van het kind, alsnog op gang gebracht moet worden.

Vanzelfsprekend moet de meest gepaste jeugdbeschermingmaatregel in iedere situatie gebruikt worden: een ondertoezichtstelling (OTS) al dan niet met een uithuisplaatsing, of een ontneming van het gezag (gevolgd door voogdij).

Prestatie-indicator
 

Peildatum

Streefwaarde 2011

Streefwaarde lange termijn

Percentage doorloop besluitvorming jeugdbeschermingsmaatregel binnen de norm

1 juni

75%

75%

Bron: Kind in Beeld. Gegevens over doorloop worden met ingang van 2010 verzameld.

Er zijn dus geen historische gegevens beschikbaar.

Kengetallen
  

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1

Aantal voogdij

5 170

5 198

5 402

6 071

6 642

6 950

7 115

2

Aantal voorlopige voogdij

158

369

208

167

208

212

216

3

Aantal ondertoezichtstelling OTS

25 256

28 279

30 212

32 775

38 097

40 407

39 590

4

Gemiddelde duur OTS in jaren

3,3

3,3

3,1

3,1

3,1

3,1

3,1

Bronnen:

Gegevens over de jaren 2006 t/m 2009 zijn realisatiecijfers, geleverd door Bureau’s Jeugdzorg. Gegevens over de jaren 2010 t/m 2012 betreffen ramingen van Jeugd en Gezin.

Belangrijkste instrumenten

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de jeugdzorg vormen het wettelijke kader voor het jeugdbeschermingbeleid. Jeugd en Gezin zet hiertoe in 2010 onder andere, ter specifieke invulling van dit kader, onderstaande (extra) instrumenten in:

  • In 2011 wordt ten behoeve van ondertoezichtstelling (OTS) en (gezins)voogdij circa € 329 miljoen gereserveerd voor doeluitkeringen aan de provincies en aan de drie grootstedelijke regio’s Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam.

  • In totaal is voor de Raad van de Kinderbescherming € 86 miljoen gereserveerd.

  • Voor de opvang en voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen is € 22 miljoen gereserveerd voor circa 2 900 kinderen.

  • De onafhankelijke voogdij-instelling voor Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA), Nidos, maakt extra kosten als gevolg van het opzetten van een wachtgeldvoorziening. De extra kosten zijn € 0,9 miljoen in 2011.

  • Voor de inning van onderhoudsbijdragen door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is een bedrag van € 5 miljoen gereserveerd. Dit is nog inclusief de inning van de ouderbijdragen. Naar verwachting zal de afschaffing van de ouderbijdragen halverwege 2011 zijn gerealiseerd.

Operationele doelstelling 3.3

Jongeren tussen 12–27 jaar die (om andere redenen dan ziekte of verzorging) niet naar school gaan, geen baan hebben en ook niet op zoek zijn naar werk of scholing, én dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag, én niet bereikt worden met de gebruikelijke instrumenten wordt perspectief geboden.

Motivering

Er zijn nog steeds teveel jongeren die aan de kant blijven staan.

Het gaat dan vooral om jongeren die niet in een leertraject zitten, niet werken en dreigen af te glijden. Het is van belang maatregelen te treffen om te voorkomen dat deze jongeren hun eigen toekomst vergooien door gebrek aan diploma’s of werkervaring. De afstand tot de arbeidsmarkt mag niet te groot worden.

Het primaire doel is dat elke jongere die kan leren of werken (al dan niet in combinatie), dit ook daadwerkelijk gaat doen. Met de campussen kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat jongeren die lichte vergrijpen hebben gepleegd, (verder) afglijden naar de criminaliteit.

Omdat in pilots wordt geëxperimenteerd met verschillende intensieve scholings- en begeleidingstrajecten zijn geen prestatie-indicatoren opgenomen. Het besluit over wel of geen structurele invoering van een nieuwe voorziening wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

Belangrijkste instrumenten

In 2007 is voor een stapsgewijze aanpak gekozen.

De eerste stap is de pilotfase, waar in negen pilots geëxperimenteerd en geëvalueerd is wat wel en niet werkt. Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft onder begeleiding van een commissie van deskundige wetenschappers een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar deze pilotprojecten. Een proces- en effectevaluatie maken hier onderdeel van uit. Het evaluatieonderzoek geeft inzicht in de effectiviteit van de aanpak van jongeren, de samenstelling van de doelgroep, de samenwerking tussen lokale en regionale partijen en de gehanteerde juridische kaders. Medio 2009 en begin 2010 zijn respectievelijk de eerste en tweede tussenrapportage verschenen. Begin september 2010 is het eindrapport onderzoek Pilotprojecten campussen aan de Tweede Kamer aangeboden. Hieruit blijkt onder andere dat er waardevolle elementen zijn gevonden door de pilots die niet alleen in projecten, maar ook in reguliere opvoedings- en onderwijssituaties toegepast zouden moeten worden (om uitval te voorkomen). Daarnaast wordt een intensieve, geïntegreerde aanpak met een 12 uurs opvang waarin school, vrije tijd en hulpverlening binnen één traject wordt aangeboden, als waardevol ervaren.

De pilots zijn ook voor de tweede helft van het jaar 2010 verlengd. Hiervoor is incidenteel € 4 miljoen beschikbaar gesteld.

Gelet op de huidige demissionaire status van het kabinet dient een volgend kabinet aan de hand van de ervaringen met de verschillende pilotprojecten en het inzicht in de effectiviteit van de verschillende aanpakken, samen met de bestuurlijke partners, een definitief besluit te nemen over eventuele structurele inbedding van campussen.

Kengetallen campussen
 

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Aantal pilots campussen

8

9

9

Aantal ingestroomde jongeren in pilots campussen

150

250

348

Bron: Intraval

Overzicht beleidsonderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

Nummer AD of OD

A Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Jeugdstelsel

2.1, 3.1, 3.2

A 2009

B 2010

TK, 32 385

Effectonderzoek ex post

Evaluatie van de pilotprojecten campussen

Eindvaluatie van de pilotprojecten campussen

3.3

A 2007

B 2010

TK, 31 001, nr. 54

TK, 31 001, nr. 84

 

Evaluatie Wet op de jeugdzorg

3.1, 3.2

A 2009

B 2009

TK, 32 202, nr. 1

Overig evaluatieonderzoek

Oorzaken stijging aantal OTS’en

3.2

A 2010

B 2010

www.wodc.nl

Niet-beleidsartikel 98: Algemeen

98.1 Algemeen

In de begroting 2009 is de Verzameluitkering Jeugd en Gezin geïntroduceerd.

De verzameluitkering kent zijn wettelijke grondslag in de Financiële-verhoudingswet. Hij keert uit aan de medeoverheden. In de verzameluitkering zijn de beleidsthema’s gebundeld die jaarlijks gemiddeld maximaal € 10 miljoen voor het totaal van de ontvangende mede-overheden beslaan. Aanleiding voor de invoering van de verzameluitkering is de behoefte aan een wijze van middelenverstrekking aan de medeoverheden die ruimte biedt voor lokaal maatwerk en die administratieve lasten bij Rijk en medeoverheden voorkomt. Dit met name ook vanwege de geringe omvang van de middelen.

De verzameluitkering Jeugd en Gezin bevat de uitkering van bestuurskosten aan de drie grootstedelijke regio’s, regio Amsterdam, regio Haaglanden en regio Rotterdam.

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsbedragen (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2009

2015

Verplichtingen

300

308

308

308

308

308

308

        

Uitgaven

300

308

308

308

308

308

308

        

Programma-uitgaven

300

308

308

308

308

308

308

Verzameluitkering Jeugd en Gezin

300

308

308

308

308

308

308

Budgetflexibiliteit (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Verzameluitkering Jeugd en Gezin

308

308

308

308

308

– Juridisch verplicht

308

308

308

308

308

– Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-beleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien

99.1 Algemeen

Dit artikel heeft een technisch-administratief karakter. Vanuit het begrotingsdeel van dit niet-beleidsartikel vinden overboekingen van loon- en prijsbijstelling naar de loon- en prijsgevoelige artikelen binnen de begroting plaats. Een deel van de loon- en prijsbijstelling moet nog worden toegedeeld. Ook worden er taakstellingen of extra middelen op dit artikel geplaatst die nog niet aan de beleidsartikelen zijn toegedeeld.

99.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsbedragen (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

0

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

        

Uitgaven

0

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

Programma-uitgaven

0

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

1 – Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

2 – Prijsbijstelling

0

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

3 – Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

4 – Taakstelling

0

0

0

0

0

0

0

Bedrijfsvoeringsparagraaf

In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de onderwerpen in de bedrijfsvoering die specifiek in 2011 aan de orde zullen zijn. De paragraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage.

Financieel en materieel beheer

Begroting

Begroting

Deze begroting voor Jeugd en Gezin is opgebouwd uit de oorspronkelijke beleidsterreinen van de ministeries van VWS, Justitie, SZW en OCW waarvoor de minister voor Jeugd en Gezin beleidsmatig verantwoordelijk is.

De begroting voor Jeugd en Gezin bestaat alleen uit programmamiddelen. Een gevolg hiervan is dat de verantwoordelijkheid voor uitvoeringsorganisaties onder de verantwoordelijkheid blijft vallen van de ministers van VWS, Justitie, SZW en OCW. Voorbeelden zijn de Sociale Verzekeringsbank in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Belastingdienst in het kader van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) en de personele en materiële uitgaven van de beleidsdepartementen die werkzaamheden verrichten voor de minister voor Jeugd en Gezin.

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) int en stelt de ouderbijdragen vast op grond van de Wet op de jeugdzorg. Om het probleem rond de volledigheid van de inning van ouderbijdragen op te lossen, zullen de ouderbijdragen worden afgeschaft. In het wetsvoorstel «verbetering positie pleegouders» is deze maatregel opgenomen. Het wetsvoorstel zal waarschijnlijk 1 juli 2011 in werking treden. Zie TK 31 279, nr. 9.

VERDIEPINGSBIJLAGE

Leeswijzer

Het verdiepingshoofdstuk bestaat uit een cijfermatig overzicht per artikel.

Bij ieder artikel wordt eerst de opbouw van de stand vanaf de ontwerpbegroting 2010 tot aan de stand ontwerpbegroting 2011 opgenomen. Daarna worden de belangrijkste nieuwe mutaties toegelicht.

De mutaties begrotingsuitgaven zijn toegelicht voor zover de kasbedragen in 2011 groter zijn dan € 3 miljoen of wanneer deze beleidsmatig relevant worden geacht.

Beleidsartikel 1: Gezin en inkomen

Opbouw begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

4 292 764

4 365 318

4 330 451

4 303 946

4 281 370

4 281 370

Mutatie NvW 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie amendement 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

104 000

141 000

154 000

154 000

154 000

154 000

Nieuwe mutaties

0

7 910

– 1 178

– 2 178

– 1 178

– 3 391

       

Stand ontwerpbegroting 2011

4 396 764

4 514 228

4 483 273

4 455 768

4 434 192

4 431 979

Opbouw ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

272

272

272

272

272

272

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

167 000

161 000

182 000

188 000

191 000

191 000

Nieuwe mutaties

0

0

0

– 1 000

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2011

167 272

161 272

182 272

187 272

191 272

191 272

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Door vervallen recht op ouderbijdrage bij uithuisplaatsing overboeking naar artikel 3, ten behoeve van de verbetering van de financiële positie van pleegouders.

0

– 8 280

– 17 609

– 17 609

– 17 609

– 17 609

Extra tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wanneer sprake is van een alleenverdienershuishouden.

0

17 000

17 000

17 000

17 000

17 000

Beleidsartikel 2: Gezond opgroeien

Opbouw begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

399 642

405 091

397 512

397 712

397 712

397 712

Mutatie NvW 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie amendement 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

– 17 670

– 8 125

– 2 080

– 2 080

– 2 080

– 2 080

Nieuwe mutaties

-138

3 835

3 835

3 835

3 835

3 835

       

Stand ontwerpbegroting 2011

381 834

400 801

399 267

399 467

399 467

399 467

Opbouw ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 977

1 545

1 545

1 545

1 545

1 545

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

14

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2011

1 991

1 545

1 545

1 545

1 545

1 545

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Financieel kader BES-eilanden

0

1 700

1 700

1 700

1 700

1 700

Overboeking vanuit Jeugd en Gezin aan H2B Hoger Colleges van Staat in verband met de Kinderombudsman.

0

– 1 500

– 1 500

– 1 500

– 1 500

– 1 500

Beleidsartikel 3: Zorg en bescherming

Opbouw begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 808 123

1 838 659

1 859 724

1 877 953

1 869 841

1 869 841

Mutatie NvW 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie amendement 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

97 062

669

– 16 135

– 15 742

– 21 019

– 22 819

Nieuwe mutaties

– 300

21 557

25 991

26 366

27 629

28 629

       

Stand ontwerpbegroting 2011

1 904 885

1 860 885

1 869 580

1 888 577

1 876 451

1 875 651

Opbouw ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

12 698

12 898

13 198

13 198

13 198

13 198

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

595

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

0

– 5 900

11 800

11 800

11 800

11 800

       

Stand ontwerpbegroting 2011

13 293

6 898

1 398

1 398

1 398

1 398

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Door vervallen recht op ouderbijdrage bij uithuisplaatsing overboeking van artikel 1, ten behoeve van de verbetering van de financiële positie van pleegouders.

0

8 280

17 609

17 609

17 609

17 609

Het tekort aan capaciteit in de gesloten jeugdzorg wordt deels opgevangen door uitbreiding in de capaciteit en deels door een trajectbenadering met een lagere kostprijs.

0

7 600

17 000

18 500

19 800

21 000

Actieplan Professionalisering. Betreft de toegekende middelen vanuit het besluitvormingsmemorandum, op OD 1 (directie Jeugdzorg) en OD 2 (directie Justitieel Jeugdbeleid).

0

2 900

1 800

0

0

0

Overboeking van het ministerie van Justitie. Betreft de overheveling instellingssubsidie verrekend met de vergoeding van Jeugd en Gezin voor de tijdelijke overgang van de Justitiële Jeugdinrichting Harreveld ’t Anker.

0

5 936

0

0

0

0

Raad voor de Kinderbescherming

0

4 000

2 600

2 700

2 300

2 100

Overboeking naar het ministerie van Justitie, de Raad voor de rechtsbijstand voor Ondertoezichtstelling (OTS) en voogdij in verband met het wetsvoorstel kinderbeschermingsmaatregelen.

0

– 1 259

–1 218

– 643

– 280

– 280

Niet-beleidsartikel 98: Algemeen

Opbouw begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

308

308

308

308

308

308

Mutatie NvW 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie amendement 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2011

308

308

308

308

308

308

Opbouw ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2011

0

0

0

0

0

0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Geen mutaties

0

0

0

0

0

0

Niet-beleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien

Opbouw begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

9 053

9 166

9 187

9 196

9 189

9 189

Mutatie NvW 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie amendement 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

– 9053

– 9166

– 187

– 196

– 189

– 189

Nieuwe mutaties

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

       

Stand ontwerpbegroting 2011

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

Opbouw ontvangsten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletore begroting 2010

0

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

0

       

Stand ontwerpbegroting 2011

0

0

0

0

0

0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Prijsbijstelling

0

3 930

3 904

3 936

3 922

3 922

BIJLAGEN

Overzicht ZBO’s en RWT’s (bedragen x € 1 miljoen)
 

Naam

ZBO’s en RWT’s

2011

1

NIDOS

RWT

22

2

Landelijk Bureau Inning onderhodsbijdragen (LBIO)

RWT

5

3

Accomodaties op grond van de Wet op de jeugdzorg

RWT

200

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving

Kamerstuk

Stand van Zaken

Motie-Dezentjé Hamming-Bluemink c.s. over het niet uitkeren van kinderbijslag voor kinderen uit polygame huwelijken. 

31 700-XVII, nr. 16 

Controversieel verklaard. Na aantreden van en besluitvorming door het nieuwe kabinet zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

Motie-Koser Kaya/Van Toorenburg over oplossingen voor het niet tijdig bereiken van allochtone jongeren.

32 123-XVII, nr. 21 

De Tweede Kamer zal in het najaar 2010 worden geïnformeerd.

   

Motie-Langkamp over een netwerk van jeugdtandzorg.

32 123-XVII, nr 8 

Jeugd en Gezin heeft zomer 2010 met ZonMw een verkennend gesprek gevoerd hoe deze motie vorm te geven. Komend najaar zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt.

   

Motie-Voordewind over (onderzoek naar) manier waarop de vaderregistratie bij de geboorteaangifte kan worden versterkt.

30 512, nr. 9 

De uitvoering van deze motie is in voorbereiding. Het wachten is op een reactie van de Antilliaanse overheid. 

   

Motie-Dezentjé Hamming-Bluemink over onderzoek bij gemeenten naar de behoefte aan registratie van etniciteit.

31 855, nr. 44 

Controversieel verklaard. Na aantreden van het en besluitvorming door het nieuwe kabinet zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

Motie-Çörüz c.s. over harmonisatie van de rechtspositie van een drietal groepen jongeren. 

30 644, nr. 19 

De Tweede Kamer is gedeeltelijk over deze motie geïnformeerd in de brief d.d. 30 maart 2010. De planning is dit najaar de motie af te ronden.

   

Motie-Langkamp c.s. over de implementatie van de doorbraakmethode bij alle jeugd-ggz-instellingen.

31 700-XVII, nr. 46  

De Tweede Kamer is over deze motie geïnformeerd per brief in augustus 2010. Zie TK 31 839, nummer 66.

   

Motie-Aasted-Madsen-van Stiphout c.s. over vrijmaken van budget voor de Kinderombudsman.

31 831, nr. 19 

De motie wordt vertaald in artikel 2 van de begroting 2011. 

   

Motie-Langkamp over het aanbieden van het jaarverslag door de Kinderombudsman aan de Tweede Kamer.

31 831, nr. 18 

Afspraken over deze motie volgen tussen de Tweede Kamer en de in te stellen Kinderombudsman.

   

Motie-Sterk/Dijsselbloem over de mogelijke uitbreiding van de Verwijsindex als gevolg van onderzoek naar etnische registratie. 

31 855, nr. 39 

De kabinetsvisie zal door de minister voor Wijken Wonen en Integratie (WWI) aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

   

Motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. over implementatie van de EPODE-aanpak in alle Nederlandse gemeenten.  

31 899, nr. 10 

Wordt meegenomen in jaarlijkse rapportage Convenant Gezond gewicht. Zie hiervoor ook artikel 2 in de begroting 2011.

   

Motie-Voordewind over het project «Alcoholvrije Omgeving» voor gemeenten. 

32 123-XVII, nr. 17 

Controversieel verklaard. Na aantreden van en besluitvorming door het nieuwe kabinet zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

Motie-Arib c.s. over een overzicht van de concrete doelstellingen voor het terugdringen van overgewicht.  

31 899, nr. 11 

Doelstellingen worden nader uitgewerkt in preventienota 2011–2014. Deze zal eind 2010 naar de Tweede Kamer worden gezonden. 

   

Motie-Uitslag over een doelmatiger campagnebeleid gericht op jongeren.  

31 839, nr. 28 

Wordt meegenomen in preventienota 2011–2014. Deze zal eind 2010 naar de Tweede Kamer worden gezonden. 

   

Motie-Joldersma c.s. over een landelijke gedragscode voor vroeg-op-staptijden in de horeca voor jongeren. 

27 565, nr. 38 

Controversieel verklaard. Na aantreden van en besluitvorming door het nieuwe kabinet zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

Motie-Vendrik over 100% gezonde schoolkantines in 2015.  

31 899, nr. 8 

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over deze motie in de jaarlijkse rapportage convenant Gezond Gewicht. 

B. Door de minister gedane toezeggingen

Omschrijving

Vindplaats

Stand van Zaken

In overleg met Justitie wordt bezien of het mogelijk is inzicht te krijgen in de getallen m.b.t. aangifte, vervolging en veroordeling van situaties van kindermishandeling. 

Spoeddebat over kindermishandeling d.d. 26 april 2007

Onderzoek is in eindstadium. Uiterlijk 3 maanden na afronding van het onderzoek wordt dit naar de Tweede Kamer gestuurd met een beleidsreactie. Naar verwachting wordt de Kamer in november 2010 geïnformeerd. 

   

Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling (2010) op 3 en 4 november 2009, op vragen van de SP en PvdA om de Tweede Kamer te informeren over de toereikendheid van de tarieven jeugdbescherming (als de informatie bekend is). 

Begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin 2010

d.d. 3 november 2009

In 2010 is een onderzoek gestart om de normtarieven voor ondertoezichtstelling te herijken, in overleg met het Interprovinciaal overleg (IPO) en de MO-groep. Naar verwachting zullen de uitkomsten in het najaar van 2010 bekend zijn. De Tweede Kamer zal hierna worden geïnformeerd.

   

De minister gaat samen met de Staatssecretaris van VWS praten met Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Federatie Opvang over de aansluiting tussen de provinciale jeugdzorg en het gemeentelijk beleid voor zwerfjongeren en de knelpunten daarbij. 

Vervolg AO Zwerfjongeren d.d. 14 mei 2008

Is meegenomen in de Voortgangsrapportage Maatschappelijke opvang. Deze is op 23 augustus 2010 naar de Tweede Kamer gezonden.

   

De minister gaat met de Staatssecretaris van VWS praten over het opnemen van de activiteiten van gemeenten voor jongeren in de Voortgangsrapportage Wmo. 

Vervolg AO Zwerfjongeren d.d. 14 mei 2008

Is meegenomen in de Voortgangsrapportage Maatschappelijke opvang. Deze is op 23 augustus 2010 naar de Tweede Kamer gezonden.

   

De Tweede Kamer ontvangt een brief over pleegzorg, waarin op basis van overleg met de relevante ketenpartners wordt ingegaan op de in het AO van 11 mei 2010 genoemde knelpunten. Daarbij wordt ingegaan op de vraag of het systeem van toetsing door de Inspectie Jeugdzorg op dit moment voldoet. 

Debat over het falend toezicht in de pleegzorg d.d. 11 mei 2010

Er wordt overleg gevoerd met de betrokken partijen en de inspanningen zijn er op gericht om in het najaar 2010 een brief aan de Tweede Kamer te sturen. 

   

De Kamer wordt t.z.t. geïnformeerd hoe het staat met het brede traject van beleidsinformatie, de uitvraag in de jeugdzorg in het algemeen en in de gesloten jeugdzorg in het bijzonder.

AO Gesloten Jeugdzorg d.d. 17 maart 2010

In het voorjaar 2011 zal het Besluit Beleidsinformatie naar de Kamer worden gezonden.

   

Geaggregeerde informatie over de besteding van de € 10,7 miljoen voor kwaliteit gesloten jeugdzorg in het jaarverslag 2010 opnemen. 

Wetgevingsoverleg Jeugd en Gezin d.d. 18 juni 2009

Wordt in mei 2011 verwerkt in het dan op te stellen jaarverslag over 2010.

Afkortingenlijst

AD

Algemene Doelstelling

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMA

Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker

AMK

Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

AO

Algemeen Overleg

BDU

Brede Doeluitkering

BES

Bonaire, St. Eustatius en Saba

BJZ

Bureau Jeugdzorg

BZK

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ministerie van -

CIBG

Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg

CJG

Centrum voor Jeugd en Gezin

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CW

Comptabiliteitswet

EPD

Elektronisch Patiëntendossier

EPODE

Ensemble Prévenons l’Obesité Des Enfants

fte

Full time equivalent

ggz

geestelijke gezondheidszorg

IJZ

Inspectie Jeugdzorg

IPO

Interprovinciaal Overleg

Jgz

Jeugdgezondheidszorg

JOGG

Jongeren op Gezond Gewicht

LBIO

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

LSP

Landelijk Schakelpunt

lvg

licht verstandelijk gehandicapten

NJI

Nederlands Jeugdinstituut

NJR

Nederlandse Jeugdraad

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ministerie van -

OD

Operationele Doelstelling

OTS

Ondertoezichtstelling

PO

Primair Onderwijs

RAAK

Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling

RAP

Regeldruk AanPak

RWT

rechtspersoon met een wettelijke taak

Stb.

Staatsblad

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van -

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VWS

Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ministerie van -

Wjz

Wet op de jeugdzorg

Wkb

Wet op het kindgebonden budget

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning

WODC

Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum

Wpg

Wet publieke gezondheid

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWI

Wonen, Wijken en Integratie

ZAT

Zorg- en Adviesteam

zbo

zelfstandig bestuursorgaan

ZonMw

Zorgonderzoek Nederland Medische wetenschappen

Trefwoordenlijst

Alcohol 22, 23, 43

Bedrijfsvoering 1, 4, 21, 35

Begrotingsstaat 1, 2, 4

Beleidsagenda 1, 3, 4, 7, 27

Beleidsdoorlichting 24, 32

Bescherming 1, 3, 4, 11, 25, 27, 29, 30, 39

Budgetflexibiliteit 5, 6, 14, 19, 27, 33

Campus 26, 27, 31, 32

Centra voor Jeugd en Gezin 9, 18, 20

Centra 7, 8, 9, 10, 11, 20, 21, 26, 28, 29, 45

Digitalisering 20

Diversiteit 9, 22, 24

Doelstelling 4, 5, 7, 13, 14, 18, 19, 22, 23, 25, 27, 29, 30, 43, 45

Doeluitkering 9, 20, 27, 28, 30, 45

Drugs 22, 23

Evaluatie 3, 5, 7, 22, 24, 28, 31, 32

Externe factoren 4, 13, 18, 26

Gehandicapt 3, 6, 13, 14, 15, 16, 37, 45

Gemeente 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14, 18, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 43, 44, 45

Gemeentefonds 18, 20, 21

Gesloten jeugdzorg 6, 11, 28, 29, 39, 44

Gesloten Jeugdzorg 44

Gesloten jeugdzorg 44

Gezin 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 33, 35, 37, 38, 39, 43, 44, 45

Gezinsvoogdij 22, 25

Gezond 1, 3, 4, 6, 8, 9, 13, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 28, 29, 38, 43, 44, 45

Hulpverlening 10, 22, 29, 31

Indicatie 5, 10, 12, 27

Inhoudsopgave 1

Inkomen 1, 4, 5, 13, 14, 15, 16, 17, 29, 37

Jeugdbescherming 3, 10, 22, 25, 30, 44

Jeugdcriminaliteit 3, 26

Jeugdgezondheidszorg 3, 20, 21, 25, 45

Jeugdmonitor 5, 23

Jeugdzorg 3, 7, 9, 10, 11, 12, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 39, 44, 45

Jeugdzorginstelling 11, 26

Jongerenhoofdstad 24

Kind 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 37, 39, 43, 45

Kinderbijslag 5, 10, 13, 14, 15, 16, 35, 43, 45

Kindermishandeling 9, 10, 25, 28, 29, 44, 45

Kinderombudsman 8, 23, 24, 38, 43

Kinderrechten 8, 24

Kindgebonden budget 5, 7, 10, 13, 14, 15, 17, 35, 45

LBIO 30, 35, 42, 45

Leefstijl 8, 18, 19, 22, 23

Leeswijzer 1, 3, 36

Medebetrokken 3, 4

Meldpunt 28, 45

Migrant 9, 21, 22

Motie 1, 4, 5, 12, 23, 24, 43

Multiprobleemgezin 10

NIDOS 42

Ondertoezichtstelling 11, 30, 39, 44, 45

Opgroeien 1, 3, 4, 8, 9, 11, 13, 18, 19, 20, 21, 24, 25, 27, 38

Opvoeddebat 7, 8

Opvoeding 8, 19, 21, 23, 27, 29, 31

Ouderbijdrage 10, 30, 35, 37, 39

Participatie 7, 8, 11, 16, 18, 21, 23, 24

Prestatie-indicator 4, 5, 13, 18, 20, 23, 30, 31

Preventie 3, 7, 9, 11, 20, 21, 22, 25, 43

Professionalisering 8, 10, 11, 29, 39

Provincie 4, 10, 18, 25, 26, 27, 30

Rechten 8, 23, 24

Regeldruk 12, 27, 45

Roken 3, 20, 22, 23

School 3, 11, 21, 22, 27, 29, 30, 31, 43

Tegemoetkoming 3, 13, 14, 15, 16, 37, 45

Toezegging 1, 4, 44

Verdiepingsbijlage 1, 4

Verstandelijk gehandicapt 6, 25, 45

Verwijsindex 9, 21, 28, 43

Voogdij 22, 25, 30, 39

Vrijblijvendheid 7, 10, 25

Wachtlijst 10

Wet op de jeugdzorg 7, 25, 26, 27, 29, 30, 32, 35, 42, 45

Naar boven