32 500 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2011

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 november 2010

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop door de minister van Veiligheid en Justitie gegeven antwoorden over het onderdeel veiligheid.

De vragen die betrekking hebben op het onderdeel Binnenlandse Zaken zijn beantwoord door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (zie Kamerstuk 32 500 VII, nr. 5).

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De waarnemend griffier van de commissie,

Hendrickx

115

Kunt u de toename van personele kosten verklaren van 362 229 naar 372 075 als we ervan uitgaan dat er een loonstop is voor politiemensen? Graag een gedetailleerd overzicht.

Het vermelde bedrag van personele kosten voor het jaar 2010 is afkomstig uit de vastgestelde begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 124 hoofdstuk VII, nr. 2). Dit bedrag is in het voorjaar 2009 berekend op basis van het prijspeil 2009.  De stijging is voornamelijk het gevolg van actualisering op het juiste prijspeil en conform de gemaakte afspraken uit de politie CAO.

116

In hoeverre wordt de ontwikkeling van de afschrijvingskosten en de rentekosten door ingebruikname van de nieuwe luchtvloot? Graag specificeren en dat ook graag voor de vervanging van interceptieapparatuur? Gaarne ook voor de daling van aantal vaartuigen.

De helikopters kennen een afschrijvingstermijn van 20 jaar. De avionica (politie-opsporingsapparatuur) kent een afschrijvingstermijn van ca 7 jaar. Het interieur van de politiehelikopter (bijvoorbeeld stoelen) kent een afschrijvingstermijn van 10 jaar. Conform deze gegevens zijn de kapitaallasten verwerkt in de begroting vanaf het moment dat contracten zijn gesloten in 2007.

De vervanging van de interceptie-apparatuur was noodzakelijk omdat het benodigde onderhoud niet langer gegarandeerd werd door de leverancier vanwege de ouderdom van het systeem. Vitale onderdelen waren niet langer door de leverancier te leveren. De situatie ontstaat dan dat de taak niet meer uitgeoefend kan worden. Het nieuwe interceptiesysteem kent een afschrijvingstermijn van 5 jaar. De leverancier garandeert het onderhoud tot 7 jaar.

Er heeft een reductie plaatsgevonden van het aantal boten door de aanschaf van een ander type boot, zonder dat de politietaak wordt aangetast. De afschrijvingstermijn bedraagt 10 jaar en is op die wijze verwerkt in de begroting.

130

Wat gaat u doen aan korpsen die bonnenquota hanteren?

Op 4 november heb ik de korpsbeheerders per brief dringend verzocht per direct uitvoering te geven aan de afspraak in het Regeerakkoord dat bonnenquota verdwijnen. Bonnen mogen geen doel op zich zijn. De politie dient de ruimte te hebben om op basis van vakmanschap en gezaghebbend optreden zelf te bepalen wanneer het uitschrijven van een bon noodzakelijk is. Burgers moeten weten dat zij alleen een bon krijgen als hun gedrag hiertoe aanleiding geeft, waarbij iedere schijn vermeden moet worden dat het behalen van een streefcijfer hierbij een rol speelt. Het sturen op bonnen wordt sinds 2007 al niet meer landelijk gedaan, en de korpsen zullen hier ook onmiddellijk mee moeten stoppen.

131

Wordt er nog subsidie verstrekt voor (de uitrol van) het Keurmerk Veilig Ondernemen voor Bedrijventerreinen? Zo ja, hoeveel en op welke begrotingspost staat die subsidie? Zo nee, waarom niet?

Gezien de financiële situatie zijn er vanaf 2011 geen gelden meer gereserveerd voor het Keurmerk Veilig Ondernemen. Het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) heeft mij op 1 november 2010 verzocht dit te heroverwegen. Daar beraad ik me op.

132

Is het mogelijk voortaan de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) te betrekken bij beleidsontwikkeling aangaande de brandweer? Zo nee, wat zijn de redenen en/of overwe-gingen om dit niet te doen?

Door vertegenwoordigers van V&J wordt regulier overlegd met het bestuur van de VBV. Daarnaast is de VBV betrokken bij landelijke beleidsontwikkelingen zoals het besluit veiligheidsregio, het besluit kwaliteit personeel veiligheidsregio’s en het project voertuigbezetting. Tevens is de VBV door middel van een brief onder de aandacht gebracht van bestuurders en het brandweerveld.

133

Is bij het vertrek van de directeur van de VtsPN een vertrekregeling van toepassing geweest? Heeft hij hierbij een vertrekpremie, gouden handdruk of anderszins een financiële beloning gekregen? Zo ja, hoe hoog was deze?

Er zijn geen afspraken gemaakt over een vertrekpremie of een gouden handdruk. Bij het terugtreden van betrokkene is afgesproken dat de vts PN en betrokkene gericht zoeken naar een nieuwe passende functie en dat 4 jaar lang de rechtspositionele afspraken onverkort in tact blijven (met uitzondering van de auto met chauffeur). Dit betekent dat – indien nodig – de vts PN het verschil overbrugt tussen het oorspronkelijke salaris en het nieuwe salaris.

Betrokkene is met ingang van 1 mei 2010 formeel benoemd tot Directeur Politie bij het KLPD. Het gaat om een tijdelijke benoeming; in deze functie is betrokkene gedetacheerd vanuit de vtsPN bij het KLPD tot 1 januari 2013. Dit is een functie die salarieel lager wordt gewaardeerd dan de functie van Algemeen Directeur van de vts PN, het verschil wordt door de vts PN, zoals afgesproken, overbrugd.

134

Waarom worden er 500 agenten specifiek aangesteld als animal cops? Betekent dit geen overlap met inspecties? Ligt het niet meer voor de hand om deze agenten in de eerste plaats voor de opsporing van andere misdrijven aan te stellen?

In het regeerakkoord is afgesproken om harder te gaan optreden tegen dierenverwaarlozing en dierenmishandeling door onder meer de aanstelling van animal cops. Het op de juiste manier kunnen omgaan met de opsporing van dierenverwaarlozing en dierenmishandeling vergt specifieke kennis. Bovendien blijken daders van dierenmishandeling ook vaak andere delicten te plegen. Daarom wordt hier een specifieke voorziening voor getroffen. Om overlap met de inspecties te voorkomen zullen goede afspraken moeten worden gemaakt tussen de diverse handhavingsinstanties.

135

Op welke manier wordt voorkomen dat bij de invoering van de nationale politie de lokale zeggenschap van burgemeesters en gemeenteraden kracht verliest?

Het gezag over de politie wijzigt niet en blijft in handen van de burgemeester en de officier van justitie. Op deze wijze blijft verzekerd dat de politiezorg is afgestemd op lokale wensen en behoeften. Om de band tussen politie en lokaal gezag sterker te maken ben ik voornemens de volgende extra maatregelen te treffen:

  • Wettelijk wordt vastgelegd dat de burgemeester en de politie afspraken maken over de bijdrage van de politie aan het lokale veiligheidsbeleid. Op deze manier wordt nadrukkelijker aan de voorkant voor afstemming gezorgd tussen de lokale wensen en de te leveren inzet en prestaties door de politie in een bepaalde gemeente.

  • Wettelijk wordt vastgelegd wat de rol en taken van de lokale gezagsdriehoek zijn. In de driehoek stemmen de burgemeester en het OM hun opdracht aan de politie onderling af, zetten zij de lokale beleidslijn uit en bepalen zij de lokale prioriteiten.

  • Wettelijk wordt geregeld dat de burgemeester verantwoording verschuldigd is aan de gemeenteraad expliciet over de uitoefening van zijn gezag over de politie.

  • Geregeld wordt dat de lokale gezagsdragers zwaarwegende invloed hebben op de benoeming van de lokale politiechef.

Daarnaast zullen alle burgemeesters uit een regio met elkaar afstemmen over het regionale politiebeleid, prioriteiten en de daarbij behorende capaciteitsverdeling.

136

Is het waar dat het grondvlak niet betrokken is bij de aanschaf van nieuwe portofoons voor de brandweer? Waarom is dat niet gebeurd?

De brandweer was vertegenwoordigd bij de totstandkoming van de selectiecriteria die gehanteerd worden door de landelijke inkoopcombinatie LARA (Landelijke Aanbesteding Randapparaten).

Ten tijde van de aanbesteding randapparatuur (onder de zogenaamde LARA2) is de brandweer samen met de overige disciplines onderdeel geweest van zowel een Expertgroep als een Technische commissie. De Expertgroep heeft het aanbestedingstraject begeleid, terwijl de Technische commissie het plan van eisen met betrekking tot de functioneel technische specificaties van de randapparatuur heeft samengesteld.

Ook is door de beheerder van het C2000-netwerk (Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland) een klantenpanel ingericht. Deze groep met vertegenwoordigers uit de vier disciplines (waaronder de Brandweer) brengt advies uit over de portofoons die in de catalogus moeten komen waaruit het veld kan kiezen.

137

Kunt u aangeven welke 9 veiligheidsregio’s momenteel aan de basisvereisten voldoen en welke 16 niet? En in welke 3 (van de 16) regio’s zullen wellicht maatwerkmaatregelen? Kunt u nader ingaan op deze maatwerkmaatregelen?

De bron van de tekst in de beleidsagenda is de IOOV rapportage «Staat van de rampenbestrijding» (Kamerstukken 29 517 nr. 40). Voor deze rapportage heeft de IOOV gekeken naar een aantal deelaspecten van de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s, waaronden o.a. de zogenaamde basisvereisten. De term «basisvereisten» is een informele term die wordt gebruikt om de bepalingen uit hoofdstuk 2 van het Besluit veiligheidsregio’s aangaande alarmering, opschaling en informatiemanagement van de regionale crisisorganisatie te duiden. De vermelding dat regio’s voldoen aan de basisvereisten betekent dus enkel dat de IOOV bij haar rapportage over dit deelaspecten van het Besluit veiligheidsregio’s heeft geconstateerd dat negen regio’s in behoorlijke mate voldoen aan deze deelaspecten. Het betreffen de veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond, Kennemerland, Twente, Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden, Noord-Holland-Noord, Zuid-Holland-Zuid, Brabant-Zuidoost en Zuid-Limburg. Een paar regio’s behoren tot de achterhoede. Dit betreft de regio’s Drenthe, Zeeland en Zaanstreek-Waterland. Deze zijn weliswaar druk bezig, maar hebben naar verwachting erg veel moeite om werkelijke verbeteringen door te voeren en ook vast te houden. De beleidsmatige inspanning zijn gericht op een permanente dialoog met alle regio’s over de implementatie van de Wet veiligheidsregio’s, waaronder ook het drietal uit de achterhoede. Het treffen van zogenaamde maatwerkmaatregelen is nog niet aan de orde. De wet kent namelijk een overgangsperiode van 1 jaar waarbinnen de regio’s een gemeenschappelijke regeling, een risicoprofiel, een beleidsplan en een crisisplan dienen vast te stellen. Op 1 oktober 2011 dient dit allemaal gereed te zijn. Gedurende deze overgangsperiode wordt de vooruitgang van de regio’s gemonitord door de beleidsdirectie van Veiligheid en Justitie, worden voortgangsgesprekken met de regio’s gevoerd en wordt ondersteuning geboden bij de interpretatie van de Wet en de besluiten. De IOOV heeft door middel van de rapportage «Staat van de rampenbestrijding» inzichtelijk gemaakt welke verbeteringen door de regio’s dienen te worden doorgevoerd. De regio’s stellen hiertoe verbeterplannen op en delen deze met het ministerie van VenJ. Verder zal de IOOV gedurende deze periode de voortgang van de regio’s blijven volgen en eind 2012/begin 2013 wederom een rapportage «Staat van de rampenbestrijding» opleveren.

138

Wat zijn in en na 2011 de concrete doelstellingen uitgedrukt in een percentage en een streefjaar als het gaat om de reductie van criminaliteit dan wel verbetering van de veiligheid?

Maatregelen om de criminaliteit te reduceren en de veiligheid te verhogen zijn opgenomen in het regeerakkoord. Deze worden de komende periode verder uitgewerkt.

139

Wat houden de maatwerkmaatregelen in die bij drie veiligheidsregio’s zonodig getroffen zullen worden? Waarom is hier maatwerk nodig?

Alle regio’s hebben 2010 en 2011 nodig om aan eisen uit de Wet veiligheidsregio’s te kunnen voldoen. Echter een drietal regio’s behoort tot de achterhoede. Deze zijn weliswaar druk bezig, maar hebben naar verwachting erg veel moeite om werkelijke verbeteringen door te voeren en ook vast te houden. Het treffen van zogenaamde maatwerkmaatregelen is nu nog niet aan de orde. De wet kent namelijk een overgangsperiode van 1 jaar waarbinnen de regio’s een gemeenschappelijke regeling, een risicoprofiel, een beleidsplan en een crisisplan dienen vast te stellen. Op 1 oktober 2011 dient dit allemaal gereed te zijn. Gedurende deze overgangsperiode wordt de vooruitgang van de regio’s gemonitord, worden voortgangsgesprekken met de regio’s gevoerd en wordt ondersteuning geboden bij de interpretatie van de Wet en de besluiten. De IOOV heeft door middel van de rapportage «Staat van de rampenbestrijding» inzichtelijk gemaakt welke verbeteringen door de regio’s dienen te worden doorgevoerd. De regio’s stellen hiertoe verbeterplannen op en delen deze met VenJ. De IOOV zal daarnaast deze regio’s begeleiden bij het invullen van hun wettelijke oefenverplichting zodat zij daarin de geconstateerde tekortkomingen nadrukkelijk als oefendoel opnemen. Verder zal de IOOV gedurende deze periode de voortgang van de regio’s blijven volgen en eind 2012/begin 2013 wederom een rapportage «Staat van de rampenbestrijding» opleveren.

140

In hoeverre betreft de invoering van 50 extra forensisch assistenten en 500 extra wijkagenten een papieren werkelijkheid? Waaruit blijkt dat deze mensen ook extra gekomen zijn, bovenop de bestaande formatie?

Eind 2007 is een nulmeting gedaan van het aantal wijkagenten. De forensisch assistent is een nieuwe functie. De korpsen leveren zelf jaarlijks deze gegevens aan. Op basis van deze aanlevering van de Politie-personeelsgegevens die in het PolBIS-systeem worden bijgehouden, wordt door het ministerie van VenJ vastgesteld hoeveel fte’s er bij zijn gekomen. In de jaarrekening leggen de politieregio’s verantwoording af over de besteding van de bijzondere rijksbijdragen voor de realisatie van extra wijkagenten en van forensisch assistenten. Ook worden deze gegevens indien hiertoe aanleiding is besproken in de jaarlijkse voortgangsgesprekken met de korpsen.

141

Wat is het gevolg van het voornemen om tot een nationale politie te komen voor de vorming van een Politiedienstencentrum?

Met de komst van nationale politie is het doel van het kabinet om de politie efficiënter, effectiever en flexibeler te laten opereren zodat de politie voldoende toegerust zal zijn om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen. De politie zal een grotere eenheid worden op het terrein van het beheer. Dit zal de kwaliteit van het politiewerk vergroten. De vorming van nationale politie zal een positief effect hebben op het voornemen om te komen tot een Politiedienstencentrum.

142

Hoe kan het dat de asielgerelateerde kosten opgehoogd zijn? Is er een toenemende instroom van asielzoekers te verwachten (of al ontstaan)? Is dit in overeenstemming met het regeringsbeleid, nu wordt gemeld dat «… de raming van de asielgerelateerde kosten van de politie is opgehoogd op basis van de recente inzichten over de instroom van asielzoekers.»?

Het volumecijfer van 10 500 dateert uit eerdere Justitiebegrotingen en betreft een modelmatige aanname die niet werd gebaseerd op de gerealiseerde aantallen in de afgelopen jaren.

De begroting werd in die systematiek gedurende het jaar bijgesteld bij de Voor- en Najaarsnota. Met ingang van de begroting 2011 is in overleg met de minister van Financiën een meer realistische raming van 17 000 opgenomen. De ophoging van de asielgerelateerde kosten is gerelateerd aan de meer realistische raming van 17 000.

143

Kunt u concreet aangeven of inderdaad kan worden aangenomen dat de benodigde instroom van minimaal 1 600 aspiranten voor het jaar 2011(en de jaren daarop) zal worden gehaald?

De instroom van aspiranten is bedoeld om de sterkte van de politie op peil te houden. De sterkteambitie van dit kabinet is hoger, dan die van het vorige. Wat dit precies betekent voor de hoeveelheid aspiranten die moet instromen, wordt op dit moment nader uitgewerkt.

144

Voor handhaven van de capaciteit bij de politie (vergrijzing) wordt de meerjarenraming met € 14 mln. structureel verhoogd. Bent u er zeker van dat dit genoeg is, ook ten aanzien van de 500 extra wijkagenten?

Ja, ik schat op dit moment in, dat dit structurele bedrag voldoende is om de extra kosten van de vergrijzing op te vangen.

Voor de 500 extra wijkagenten is een apart budget gereserveerd.

145

Kunt u het terrein (van Innovatie Veiligheid) «opereren in netwerken» nader toelichten?

Binnen de overheid bestaan verschillende ketens, bijvoorbeeld rond strafrecht en vreemdelingen, rampen- en crisisbestrijding, grenstoezicht etc. Beschikbaarheid van alle relevante informatie binnen die ketens maakt een efficiëntere en effectievere uitvoering van taken mogelijk. Het thema «opereren in netwerken» streeft naar een effectieve en efficiënte samenwerking tussen de vele partijen en verschillende niveaus ten behoeve van een veiliger Nederland. Hierbij staat volledig interoperabel optreden centraal; het laten samenwerken van systemen, organisaties én mensen door de juiste informatie op het juiste moment bij de juiste personen beschikbaar te stellen.

Het gaat hierbij om het verbinden van meerdere werelden met hun eigen taal, standaarden en procedures, waarbij iedereen elkaar moet kunnen en willen begrijpen om tot een effectieve en efficiënte samenwerking te komen. Om tot interoperabiliteit van de deelnemende partijen te komen moeten uitdagingen op de volgende onderwerpen worden opgelost:

  • procedures/standaarden; procedures en standaarden bij de betrokken partijen zijn verschillend en sluiten niet op elkaar aan. Wet- en regelgeving zorgen daarnaast ook vaak voor blokkades in effectief en efficiënt optreden.

  • organisatie; De huidige inrichting van organisaties is (solitair) gericht op eigen bedrijfsvoering. Bij een veranderende wijze van samenwerking moet de inrichting van de afzonderlijke organisaties worden afgestemd op het werken in de keten.

  • besluitvorming/sturing: Bij veranderende procedures/standaarden, organisaties en technologische ondersteuning moet besluitvorming/sturing hoogstwaarschijnlijk ook veranderen.

  • training en opleiding; Voor een effectieve en efficiënte samenwerking zal men ook gezamenlijk moeten opleiden en trainen.

  • techniek; technische systemen zullen interoperabel moeten worden gemaakt.

  • personeel; personeel moet in staat zijn/worden gesteld om te werken met nieuwe middelen en werkwijzen en bereid zijn om samen te werken.

146

Kunt u meer in detail aangeven waar de € 12 mln die structureel is ingeboekt voor veilig-heid en bestuur als gevolg van de transitie van de BES-eilanden aan zal worden besteed?

Dat zal in hoofdzaak worden besteed aan het beheer van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het beheer van het brandweerkorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op grond van de Rijkswet politie en de veiligheidswet BES berust het beheer van deze korpsen bij de minister. Het spreekt voor zich dat een substantieel deel van het budget gerelateerd is aan de personele uitgaven voor politie en brandweer op deze eilanden.

147

Welke spelers zijn betrokken bij het Nationale Crisis- en Veiligheidsbeleid? Kunt u aangeven op welke wijze een adequate communicatie en samenwerking wordt gerealiseerd tussen de diverse spelers die betrokken zijn bij het Nationale Crisis- en Veiligheidsbeleid?

Voor het Nationale Crisis- en Veiligheidsbeleid wordt er samengewerkt met alle departementen en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast wordt er afhankelijk van het onderwerp dat aan de orde is samengewerkt met het bedrijfsleven (vitale sectoren), veiligheidsregio’s, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, planbureaus en universiteiten. In internationaal verband wordt er samengewerkt met de EU en intergouvernementele organisaties zoals de OECD en de NAVO.

148

Hoeveel wordt uitgetrokken voor de «Denk Vooruit» campagne voor 2011 en verdere jaren?

De «Denk Vooruit» campagne, sinds 2010 «Goed voorbereid zijn heb jezelf in de hand», zal in 2011 gericht zijn op de introductie van het alarmeringssysteem NL-Alert. Het budget voor de campagne is nog niet definitief vastgesteld maar zal naar verwachting circa 1,5 miljoen euro bedragen. Dit bedrag is voor de landelijke publiekscampagne en specifieke communicatie-uitingen in de regio’s. Per jaar wordt bezien óf er een landelijke campagne nodig is en zo ja op welke wijze daaraan invulling wordt gegeven.

149

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de financiering van de Amber Alert? Wordt hieraan nog steeds een rijksbijdrage gegeven?

Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Van der Staaij (2009Z10056) aangaf ben ik van mening dat het publieke belang van Amber Alert dusdanig groot is dat het ontvangen van sms-jes voor de burger kostenloos moet zijn. Daarom draag ik die kosten.

150

Hoeveel departementen zijn inmiddels aangehaakt bij de NCC-academie?

Alle ministeries nemen deel aan het programma van de NCC academie. Het betreft een speciaal voor de rol van crisismanager uitgewerkte programma van opleidingen, trainingen en oefeningen.

151

Kunt u nader uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid om veiligheid te (helpen) bieden door het nieuwe kabinet wordt ingevuld (kaders en normen, ondersteuning etc)?

Veiligheid is een kerntaak van de overheid, 100% veiligheid kan echter niet worden gegarandeerd. Het kabinet stimuleert veiligheid op verschillende manieren. Dit gaat van krachtig aanpakken van criminaliteit en veiligheid in wijken tot beschermen van de nationale veiligheid. De overheid doet wat ze vanuit haar taken en verantwoordelijkheden moet doen. Dit kabinet draagt daarom zorg voor een adequate politiezorg door vorming van een nationale politie, het versterken van de strafrechtketen en verder professionaliseren van de veiligheidsregio’s. Dit ontslaat burgers en bedrijven er echter niet van ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid. Zo kunnen burgers de overheid ondersteunen in de opsporing met behulp van burgernet en sms-alert en stimuleert de overheid de zelfredzaamheid van burgers. Bedrijven spelen een belangrijke rol in bijvoorbeeld de bescherming van de vitale infrastructuur. Overheid en bedrijfsleven werken hierin nauw samen. Met betrekking tot vergunningplichtige commerciële evenementen van incidentele aard is het kabinet van mening dat de verhouding tussen private baten en publieke lasten niet in balans is. Om deze reden komt het kabinet met een voorstel omtrent doorberekening van veiligheidskosten aan deze organisatoren.  

152

Wat is de reden dat er met een aantal veiligheidsregio’s geen convenanten zijn gesloten met aanvullende afspraken?

Er zijn alleen convenanten met regio’s afgesloten die overgingen tot regionalisering van de brandweer. Aangezien regionalisering geen verplichting was onder het toenmalige kabinet, kon niet met alle regio’s een convenant worden afgesloten.

153

Wat betekent het terugdringen van het aantal politieregio’s voor de veiligheidsregio’s zoals we recent hebben ingevoerd en die op dezelfde schaal zijn georganiseerd?

Op 1 oktober jl is de Wet op de Veiligheidsregio’s (WVR) in werking getreden. Alle veiligheidsregio’s zijn volop doende invulling te geven aan de veiligheidsregio en de eisen die de nieuwe wet stelt. Het kabinet steunt deze ontwikkeling, de veiligheidsregio is immers ingesteld om burgers beter te beschermen tegen de risico’s van brand, rampen en crises en om de burger betere hulpverlening en nazorg te kunnen geven na een brand, ramp of crisis.

De buitengrenzen van de 25 veiligheidsregio’s zijn congruent aan de grenzen van de voorziene 10 regionale politie-eenheden, waarbij de grenzen van de tien arrondissementen van de gerechtelijke kaart leidend zijn.

De vorming van de nationale politie en de schaalvergroting van de regionale eenheden vraagt om een aanpassing van de relatie tussen de politieorganisatie en de veiligheidsregio. De politie moet en zal uiteraard haar bijdrage blijven leveren aan de veiligheidsregio. Het is essentieel dat er heldere afspraken zijn over de politie-inzet en -aanpak op het terrein van de veiligheidsregio.

Teneinde een goede operationele en bestuurlijke koppeling mogelijk te maken, is denkbaar voor de indeling van de toekomstige politie-regionale eenheden in districten uit te gaan van de indeling van de veiligheidsregio’s.

Bij de evaluatie van de WVR, voorzien in 2012, kan worden bezien, of en in hoeverre verdere afstemming tussen de politie en de veiligheidsregio’s wenselijk is.

154

Op welke wijze beoogt de minister van Justitie en Veiligheid een balans aan te brengen in capaciteitsverdeling bij de politie enerzijds en aandacht van de politie voor openbare orde en opsporing anderzijds?

De inrichting van een korps is in het huidige bestel de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder, die hierover overleg pleegt met het regionale college. De samenstelling van een korps en de werkzaamheden die het uitvoert zijn eerst en vooral gebaseerd op de regionale veiligheidssituatie.

Het kabinet stelt landelijke prioriteiten voor de politie vast en hiervan afgeleid, kunnen specifieke budgetten ter beschikking gesteld worden voor specifieke capaciteiten. Dit is in het verleden bijvoorbeeld gebeurd met wijkagenten.

155

Wat valt precies onder «apparaat» in tabel 23?

De personele en materiële uitgaven van de onder artikel 23 ressorterende programma’s worden uit dit budget gefinancierd (medewerkers directie Politie en Veiligheidsregio’s en bureau Korpsbeheerder en Relatiebeheer Agentschappen).

156

Is in het overzicht van Veiligheidsregio’s en Politie (Tabel 23), waarin de budgettaire gevolgen van beleid worden weergegeven, rekening gehouden met de overgang naar tien veiligheidsregio’s? Zo ja, kunt u dit verder specificeren?

Nee. Het bedrag dat is vermeld bij onderdeel 23.4 is het bedrag dat ter beschikking is gesteld voor de uitkering van een bijdrage aan de 25 veiligheidsregio’s op grond van artikel 8 van het Besluit veiligheidsregio’s. Er is thans geen sprake van dat deze zullen overgaan naar tien veiligheidsregio’s.

157

Waarom is er in de weging van het aantal verdachten dat door de politie aan het OM wordt overgedragen geen factor meegenomen die rekening houdt met aantal en de ernst van de strafbare feiten die een verdachte heeft begaan?

De landelijke doelstelling bepaalt dat een korps het afgesproken aantal verdachten OM dient te behalen. Als dat niet (helemaal) wordt gerealiseerd dan werd op basis van de geldende hardheidsclausule secundair gekeken naar de zaakzwaarte in termen van de strafmaat. In 2009 maakt de zaakzwaarte geen onderdeel uit van de hardheidsclausule. Zie ook het antwoord op vraag 183.

158

Welke maatregelen zijn genomen om het BVH-systeem aan te passen aan de wensen en noden van de gebruikers?

Het BVH-systeem wordt continu actief onderhouden, verbeterd en aangepast. Er wordt standaard twee maal per jaar een pakket van wijzigingen van het systeem doorgevoerd. Vertegenwoordigers van de gebruikers prioriteren welke wijzigingen aangebracht worden. In 2010 zijn in totaal 525 grote en kleine wijzigingen aan het systeem doorgevoerd. Ondanks deze wijzigingen, hebben de gebruikers helaas nog steeds problemen met het systeem. De focus voor de korte termijn moet daarom zijn het snel oplossen van gebruikersproblemen. Ik beraad mij op mijn bijdrage aan het versnellen van het oplossen van deze problemen.

159

Kunt u al meer duidelijkheid geven over de invulling van een nieuw toezichtregime op het financiële beheer van politieregio’s?

Op verzoek van mijn ambtvoorganger zijn eerder dit jaar aanbevelingen met betrekking tot het toezicht opgesteld op basis van het huidige politiebestel. Vanwege het voornemen van het kabinet om een nationale politie te vormen is besloten op dit moment geen nieuw toezichtregime vast te stellen, maar de aanbevelingen mee te nemen bij de oprichting van de nationale politie en het daarbij behorende toezichtregime.

In afwachting van deze nieuwe situatie, heb ik echter wel een aantal maatregelen genomen om het financieel toezicht op de politieregio’s op korte termijn te versterken. Hierbij heb ik o.a. gebruik gemaakt van de aanbevelingen van de Rijksauditdienst.

  • Er is een integrale aanpak van de toetsing van de begroting geïmplementeerd door het beter betrekken van het beleidsplan bij de toetsing.

  • Er worden eerder in het traject voorbesprekingen met de korpsen gehouden over de begroting. Op deze manier is het ministerie eerder betrokken en komen beide partijen minder snel voor verrassingen te staan.

De beschikbare ambtelijke capaciteit is uitgebreid.

160

In hoeverre heeft het voornemen om een nationale politie te vormen gevolgen voor het voorgenomen nieuw toezichtsregime op de financiën van de politieregio’s?

Zie het antwoord bij vraag 159

161

Zijn de aanbevelingen voor een nieuwe vorm van toezicht op de politieregio’s gereed? Wanneer wordt het nieuwe toezichtsregime vastgesteld?

Zie het antwoord bij vraag 159

162

Zijn de bezuinigingen die door voormalig minister Ter Horst zijn ingevoerd nu wel of niet uit de begroting gehaald, zoals de Kamer de regering heeft gevraagd? Hoeveel meer of minder geld gaat er in 2011 naar de korpsen ten opzichte van 2010? Kunt u dit per korps uitsplitsen?

De bezuinigingen van het vorige kabinet zijn niet uit de rijksbegroting gehaald. Door de regering is in het spoeddebat naar aanleiding van de motie van Raak c.s. aangegeven dat de dekking daarvoor ontbrak. Het budgettair kader voor de komende jaren is vastgelegd in het Regeerakkoord van het huidige kabinet. De extra middelen die beschikbaar zijn op basis van het Regeerakkoord zijn nog niet in de budgetten voor 2011 verwerkt, omdat over de verdeling van die bedragen over de korpsen nog besluitvorming moet plaatsvinden. De onderstaande tabel komt er met inbegrip van de extra middelen uit het Regeerakkoord wezenlijk anders uit te zien. In de onderstaande tabel is voor de korpsen de totale bijdrage voor 2010 en 2011 weergegeven zoals die in de junicirculaire 2010 is opgenomen. Het verschil in onderstaande tabel ontstaat door een groot aantal budgetmutaties (in positieve en negatieve zin) tussen beide jaren. Voorbeelden daarvan zijn een CAO-bijdrage, frictiecompensatie, een mutatie in het budget voor de asielbekostiging en een vergoeding voor aspiranten (zie voor dit laatste het antwoord op vraag 174) die in 2010 wel zijn opgenomen en in 2011 niet. Verder zijn de eerder genoemde bezuinigingen hierin meegenomen.

Bron: junicirculaire 2010

Bron: junicirculaire 2010

163

Wordt in het budgetverdeelsysteem ook rekening gehouden met het feit dat in dunner bevolkte gebieden bijvoorbeeld celcapaciteit veel verder van de locatie van een overtreding of misdrijf is, waardoor opsluiting veel meer tijd en energie van de dienstdoende politieagenten vergt?

Hier wordt in het budgetverdeelsysteem niet expliciet rekening mee gehouden. In meer algemene zin zijn de oppervlakte van de politieregio en de bevolkingsdichtheid wel omgevingskenmerken die mede de omvang van het budget van een politieregio bepalen.

164

Kunt u in aanvulling op tabel 23.5 ook iets zeggen over de aanvullende bijdragen aan regionale politiekorpsen, conform tabel 23.4?

Indien uit het begrotingstoezicht blijkt dat voor een regio de middelen aanmerkelijk tekortschieten om in de noodzakelijke behoeften te voorzien, dan kan de minister van BZK aan het politiekorps een aanvullende bijdrage geven op basis van artikel 4 van het Bfrp. Een dergelijke aanvullende bijdrage gaat ten koste van de uitkering aan de andere regionale politiekorpsen. Naar de huidige inzichten wordt voor 2011 geen artikel 4 bijdrage uitgekeerd.

165

Kunt u aangeven wat de gestelde grenzen zin waarbinnen een regionaal politiekorps onder preventief toezicht overgaat tot de (gedeeltelijke) besteding van het eigen vermogen?

De hoogte van de bufferfunctie (eigen vermogen t.o.v. gemiddelde bijdragen afgelopen 3 jaar) is nog onderwerp van overleg in het kader van de relevante regelgeving; vooralsnog wordt het minimumpercentage van 5% gehanteerd.

Een korps onder preventief toezicht dient voor zowel investeringen als voor personeelsuitbreidingen, als voor het aangaan van leningen die leiden tot een verhoging van het lastenniveau, separaat toestemming te vragen. VenJ beoordeelt de noodzaak van deze structurele lastenverhoging en betrekt hierbij de bufferfunctie van het eigen vermogen. De minister beoordeelt de financiële gezondheid van de politiekorpsen; indien voldoende vermogen aanwezig is om tijdelijke tekorten op te vangen, kan het eigen vermogen haar bufferfunctie vervullen.

166

Zijn er, mede op basis van het preventief toezicht, nog wijzigingen opgetreden in het aantal onder toezicht staande politieregio’s? Zo ja, welke en kunt u meer inzicht geven in het budget van de politieregio?

Het preventieve toezicht heeft tot gevolg gehad dat een gezamenlijk onderzoek is verricht naar de validiteit en naar scenario’s om de begrotingen van die korpsen op zo kort mogelijke termijn weer in evenwicht te brengen. Van de 13 korpsen die onder preventief toezicht stonden, is op dit moment:

  • het preventief toezicht voor 3 korpsen formeel omgezet in repressief toezicht (Zuid-Holland-Zuid, Utrecht en Haaglanden);

  • bij 3 korpsen geen invulling meer gegeven aan het preventief toezicht

  • (Groningen, Noord-Holland-Noord en Zaanstreek-Waterland), omdat na validatie en/of uitwerking van het scenario de begroting in het begrotingsjaar of in het meerjarenperspectief sluitend is en

  • 7 korpsen onder preventief toezicht blijven staan

  • (Friesland, Drenthe, Gelderland-Zuid, Rotterdam-Rijnmond),

  • waarvan 1 korps nog een nieuw scenario moet opleveren waardoor het preventief toezicht mogelijk nog wordt omgezet (Limburg-Zuid), en 3 korpsen een scenario hebben aangeleverd welke in het proces ter beoordeling zitten (Gelderland-Zuid, Flevoland en Midden-West-Brabant).

Ten aanzien van 2011 moeten de begrotingen 2011 e.v. nog beoordeeld worden en is vooralsnog geen uitspraak te doen over het aantal korpsen onder preventief toezicht in 2011. De basis van de begrotingen 2011 is gelegd in de junicirculaire 2010, waarin u ook de budgetten van de politieregio’s kunt terugvinden.

167

De voortgang op de landelijke prioriteiten wordt jaarlijks (ook op regionaal niveau) gemonitord. Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor jaarlijkse monitoring? Is het mogelijk om dit ook halfjaarlijks te monitoren?

De landelijke prioriteiten zijn afspraken op jaarbasis. Op basis van de geldende beleids- en beheerscyclus wordt over de realisatie van de afspraken jaarlijks verantwoording afgelegd in het regionaal jaarverslag en de jaarrekening. Monitoring per half jaar verhoudt zich niet goed met de afspraken op jaarbasis en zou een extra administratieve last betekenen. Ik acht dit niet wenselijk.

168

De Minister van BZK realiseert in samenwerking met o.a. de politievakorganisaties een verhoging van de professionaliteit van de politie. In hoeverre zijn deze politievakorganisaties betrokken bij deze verhoging van de professionalisering? En welke politievakorganisaties zijn hierbij betrokken?

Politievakorganisaties zijn betrokken bij de verhoging van de professionalisering, omdat zij onder andere hun invloed kunnen doen gelden binnen het arbeidsvoorwaardenoverleg, hun inbreng hebben binnen de Politie Onderwijs Raad en zitting hebben in het stichtingsbestuur van de stichting SAOP. Laatstgenoemde verstrekt subsidies gericht op opleidings- en arbeidsmarktprojecten. Het gaat daarbij op de ACP, de NPB, de ANPV en de VMHP.

169

Kunt u nader ingaan op de «persoonsgerichte aanpak» van criminele jeugd?

Het intensiveren van de politie van haar bijdrage aan de persoonsgerichte aanpak van criminele jeugd is een resultaatafspraak die onderdeel is van de «Gezamenlijke landelijke prioriteiten politie 2008–2011». De intensivering van de politie houdt conform gemaakte afspraak de volgende twee elementen in:

De politie brengt de jeugdgroepen met de shortlistmethodiek in kaart en brengt de informatie in in het jeugdcasusoverleg van de gemeente en het Veiligheidshuis. De persoonsgerichte aanpak van criminele jongeren (die onderdeel uitmaken van een criminele groep) vindt plaats vanuit het Veiligheidshuis.

De doorlooptijden bij de politie voor minderjarige verdachten voldoen aan de Kalsbeeknorm. Dit betekent dat tenminste 80 procent van de door het korps aangehouden minderjarige verdachten binnen dertig dagen na het eerste verhoor door het Openbaar Ministerie is ontvangen. Voor de verwijzingen naar de bureaus Halt geldt dat ten minste 70 procent binnen zeven dagen na het eerste verhoor door een Haltbureau is ontvangen.

170

Kunt u aangeven op welke manier de opleiding van de politie beperkt gaat worden zoals aangegeven in het regeerakkoord?

  • De huidige opleidingsduur aan de Politieacademie op niveau 3 en 4 (resp. 3 jaar en 4 jaar) is gebaseerd op een VMBO vooropleiding. Het instroomniveau van de student blijkt in de praktijk hoger.

  • Er wordt niet getornd aan de eindtermen waaraan de agent moet voldoen. Door de samenwerking met het regulier onderwijs te intensiveren en rekening te houden met het niveau van de student, Eerder Verworven Competenties (EVC) en werkervaring, ontstaan mogelijkheden voor verkorting van de politieopleiding op niveau 3 (politiemedewerker) en niveau 4 (allround politiemedewerker).

  • De Politieonderwijsraad adviseert mij in het voorjaar over de mogelijkheden van verkorting van het politieonderwijs.

171

Wat betekent «de politie intensiveert haar bijdrage aan de persoonsgerichte aanpak van criminele jeugd» concreet?

Zie het antwoord op vraag 169

172

Hoe kunnen afspraken «om vanaf het jaar 2010 voldoende instroom van aspiranten te garanderen om de operationele sterkte van de politie te handhaven» worden nagekomen als aspiranten bij de politie niet langer een salaris gaan ontvangen?

In de huidige situatie krijgen aspiranten al een salaris tijdens hun opleiding tot agent. In vergelijking met andere sectoren en het reguliere onderwijs, is dit uitzonderlijk.  Met deze nieuwe maatregel ontvangt de agent in opleiding voortaan een bijdrage in levensonderhoud in plaats van een volledig salaris.  

Deze maatregel zal naar verwachting niet leiden tot een gebrek aan instroom. Historisch gezien willen meer mensen bij de politie werken dan geplaatst kunnen worden. Veruit de belangrijkste reden om bij de politie te willen werken is de inhoud van het werk, gevolgd door de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden en zelfstandigheid en verantwoordelijkheid die het politiewerk met zich meebrengt. 

Naast deze maatregel ben ik bezig om de opleidingsduur aan de Politieacademie te verkorten, meer en betere samenwerking tussen de Politieacademie en het regulier onderwijs- en doorlopende leerlijnen te organiseren. Hierdoor wordt een het politieonderwijs aantrekkelijk voor een grotere groep studenten. 

De verkorte opleiding leidt tot een snellere aanstelling met volledig salaris, dan nu het

geval is.

173

Hoeveel aspiranten zijn er vanaf 2002 jaarlijks begonnen aan de Politieacademie en hoeveel van elke jaargang hebben de opleiding met succes afgerond?

 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Instroom totaal, incl. niveau 2 vrijwilligers

2 214

1 252

1 717 

1979 

2 396 

2 756

2 308

1 886

Uitstroom met diploma (afgestudeerden)

0

95

346

733

1 413

1 533

1 518

1 624

In de laatste jaren is er een lichte stijging van het aantal gediplomeerden waarneembaar. Het numeriek rendement stijgt van ca. 80% van de cohorten 2002–2004 naar gemiddeld 82,5% in de latere jaren.

174

Op welke wijze en ten laste van welke budget wordt de instroom van 1 600 aspiranten bij de korpsen gefinancierd?

De financiering van de instroom van 1 600 aspiranten vindt op de volgende wijze plaats. Het Expertisecentrum Personeelsvoorziening van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland heeft berekend welk aandeel ieder korps wordt geacht te leveren in het totaal van 1 600 aspiranten. Om de korpsen te stimuleren het beoogde aantal aspiranten aan te melden, is hiervoor in 2010 eenmalig een bedrag van ca. € 25 miljoen beschikbaar gesteld uit de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ieder korps ontvangt voor dit jaar een vergoeding op basis van het aantal aspiranten dat naar de stand van zaken per 30 november 2010 daadwerkelijk bij de Politieacademie is aangemeld. De vergoeding in 2010 vindt plaats ten laste van het budget dat beschikbaar is voor de bekostiging van de politie op regionaal en bovenregionaal niveau (zie pagina 19 van de begroting, tabel 23, artikel 23.1). Voor de jaren 2011 en verder worden de aspiranten gefinancierd uit de korpsbegrotingen.

175

Zal de intensivering van de aanpak van cybercrime, financieel-economische en georganiseerde criminaliteit zich naast regionaal, bovenregionaal en nationaal ook richten op een effectieve grensoverschrijdende aanpak? Zo ja, op welke wijze?

Binnen de versterkingsprogramma’s is ook aandacht voor de internationale aspecten van georganiseerde criminaliteit. Daaruit volgt dat internationale samenwerking belangrijk is. Op de verschillende deelgebieden wordt gekeken in hoeverre de grensoverschrijdende samenwerking wordt gezocht. Voorbeelden zijn de aanpak van kinderporno en het bestrijden van botnets.

176

Kunt u aangeven of de versnippering van gelden (zoals Finec-gelden) niet te voorkomen is en zo ja hoe?

Binnen het programma FinEC is gekozen om het beschikbare geld en middelen niet over de gehele politie te verdelen om zo versnippering te voorkomen . Gekozen is om met een beperkt aantal politieregio’s, bovenregionale recherche en het KLPD samen te gaan werken. De aard van het programma maakte deze aanpak zeer geschikt.

177

Wat vindt u van meer samenwerking politie met Fiod en Siod (bijvoorbeeld 1 financiële politie)?

Meer samenwerking tussen de verschillende opsporingsdiensten is alleen maar aan te moedigen. Hierbij kan gekeken worden naar het meer en beter uitwisselen van voor de opsporing relevante informatie. 

Op dit moment zie ik onvoldoende noodzaak om de samenwerking dermate ver door te voeren dat er sprake is van één organisatie, de financiële politie. 

De aanpak van financieel-economische criminaliteit is tweeledig : zowel investeren in gespecialiseerde capaciteit als inzetten op het integreren van financieel rechercheren in het reguliere werkproces van de opsporingsdiensten. Deze tweeledige aanpak wordt in een recent onderzoek naar financiële criminaliteit van de Europese Unie beoordeeld als best practice. In de combinatie van het herkennen van financiële aspecten, het zo vroeg mogelijk leggen van beslag in de algemene opsporingspraktijk als gespecialiseerde eenheden voor meer gecompliceerde zaken, wordt bereikt dat wederrechtelijk verkregen vermogen op alle niveaus kan worden afgenomen.

178

Wordt de uitbreiding van het aantal wijkagenten per 31-12-2011 naar verwachting gehaald?

Ja. We liggen ruim voor op het schema van 125 extra fte per jaar. Volgens de laatste meting waren er 411 fte wijkagenten extra.

179

Heeft het voornemen om de functie van politietoezichtshouder in te voeren en 500 animal cops aan te stellen gevolgen voor het aanstellen van 500 wijkagenten en 500 forensisch assistenten? Zo ja, welke?

De invoering van de animal cops en de politietoezichthouder zal geen gevolgen hebben voor het aanstellen van de extra 500 wijkagenten en de 500 forensisch assistenten.

180

Wat is het verschil tussen de intensivering van de aanpak van cybercrime zoals geschetst op p. 25 van de begroting en het kabinetsvoornemen om met een integrale aanpak van cybercrime te komen?

De intensivering waarover wordt gesproken in de begroting van BZK gaat in op het versterkingsprogramma Cybercrime. Hierin wordt door politie een intensivering gepleegd op de aanpak van cybercrime.

Het kabinetsvoornemen om te komen tot een integrale aanpak van cybercrime sluit hier goed bij aan. Voortzetting en intensivering van het huidige programma aanpak cybercrime zullen hier deel van blijven uitmaken.

181

De risicojeugdgroepen worden via een eenduidige methode in kaart gebracht. Welke methode is dit? Kunt u een duidelijkere omschrijving geven wat u verstaat onder de term risicojeugdgroep

Risicojongeren die onderdeel uitmaken van problematische jeugdgroepen worden in kaart gebracht door middel van de shortlistmethodiek. De shortlist is een op basis van wetenschappelijk onderzoek samengestelde vragenlijst waarmee politiefunctionarissen op systematische wijze periodiek de aard en de omvang van problematische jeugdgroepen in hun wijk of verzorgingsgebied in beeld kunnen brengen. De shortlistmethodiek onderscheidt drie soorten jeugdgroepen: 1. hinderlijke jeugdgroepen, 2. overlastgevende jeugdgroepen en 3. criminele jeugdgroepen. Binnen de overlastgevende jeugdgroepen kan nog een nader onderscheid worden gemaakt naar straatbendes en binnen de criminele jeugdgroepen naar jeugdbendes.

Jongeren houden zich regelmatig in groepsverband op. In verreweg de meeste gevallen zijn dit vriendengroepen die op straat wat rondhangen en geen enkel probleem vormen. Soms zorgt een groep voor hinderlijk, overlastgevend dan wel crimineel gedrag. Deze problematische jeugdgroepen vragen om politie-inzet, gericht op de jeugd en de handhaving van de openbare orde of de opsporing van criminaliteit. Een risicojeugdgroep dan wel problematische jeugdgroep is aldus een groep die bestaat uit leden die voor overlast zorgen en waarvan een aantal leden uit de groep zich ook schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Afhankelijk van de typering van de groep (hinderlijk, overlastgevend dan wel crimineel) is er in een bepaalde mate sprake van een zekere mate van overlast dan wel van criminaliteit.

182

31 december 2011 is de peildatum voor de extra 500 wijkagenten voor de politie. Kunt u een zo recent mogelijke update geven? Hoever staat het hiermee?

Zie het antwoord op vraag 178.  

183

De politie dient 250 909 verdachten aan het OM te leveren. Kunt u dit getal specificeren? Is daar een koppeling in te maken met wat voor soort misdrijven de verdachten worden verdacht? En hoe bent u gekomen op het getal 250 909?

De verdeling van het aantal verdachten OM voor de jaren 2008–2011 per korps is opgenomen als bijlage bij de brief aan de regionaal korpsbeheerders van 8 november 2007. In het aan de Tweede Kamer toegezonden Jaarverslag Nederlandse Politie 2008 zijn deze aantallen eveneens opgenomen. Er is bij de afspraak over het aantal verdachten niet gekozen voor een differentiatie naar bepaalde categorieën van misdrijven. De politie kan lokaal een betere inschatting maken aan welke soorten delicten specifiek aandacht wordt besteed. Deze keuze zal mede bepalend zijn voor het aantal verdachten per delictcategorie. Het aantal verdachten van 250 909 heeft als basis de realisatie van het aantal verdachten OM in 2002. Er is toen uitgegaan van een substantiële verhoging met ca. 40 000 extra verdachten OM per jaar.

184

In 2011 dienen 500 extra forensische assistenten te werken bij de politie. Kunt u een recente update verstrekken wat betreft deze doelstelling?

Het aantal forensisch assistenten bedraagt per 30 juni 2010 301 Fte’s. Per 31 december 2011 moeten het 500 Fte’s zijn. De realisatie ligt dus behoorlijk op schema.

185

Het versterkingsprogramma Cybercrime wordt in 2011 verder uitgevoerd. Er wordt in 2011 een fors aantal rechercheurs bijgeschoold. Kunt u specificeren wat u bedoeld met «een fors aantal»? En, waaruit bestaat deze scholing?

De Politie Academie biedt met ondersteuning van het programma aanpak cybercrime al een aantal jaren een training aan voor tactische rechercheurs, waarin zij bewust worden gemaakt van de kansen en bedreigingen die de digitalisering voor de politie betekent. Daarnaast heeft het programma in samenwerking met een marktpartij een e-learning module ontwikkeld voor dezelfde doelgroep.

Het gaat om basisvaardigheden en inzichten welke positieve effecten hebben op de effectiviteit en efficiency van het politiewerk. De doelstelling is om tot en met 2012 in het totaal 4 000 rechercheurs op te leiden, waarvoor het programma ook gelden heeft gereserveerd.

186

Hoeveel aangiften bij de politie zijn er over 2009 digitaal via internet aangeleverd? Wat is het oplossingspercentage?

In 2009 zijn 370 000 internetaangiften ontvangen. Dit is een indicatie, het definitieve aantal is binnenkort bekend. Er is geen landelijk ophelderingspercentage voor internetaangiftes bekend, maar verwacht kan worden dat het ophelderingspercentage bij internetaangiftes relatief laag is. In het Besluit elekronische aangifte is immers de beperking opgenomen dat een Internetaangifte alleen kan worden opgenomen wanneer er geen informatie is die in deze zaak kan leiden naar het opsporen van de dader. De politie controleert de aangiften hierop; wanneer er wel informatie is die kan leiden tot het opsporen van de dader, neemt de politie contact op met de aangever met de vraag om persoonlijk aangifte te doen zodat de politie kan doorvragen. Informatie uit internetaangiftes wordt wel gebruikt om verbanden te leggen en tendensen te zien die tot het opsporen van een dader kunnen leiden.

187

Hoeveel agenten hangt er in de korpsen in 2011 ontslag boven het hoofd?

In mijn brief van 1 oktober 2010 aan uw Kamer in reactie op het aannemen van de motie van de leden Van Raak en Hennis-Plasschaert op 28 september 2010. Heb ik aangegeven de korpsbeheerders en korpschefs per omgaande te informeren over de motie van het lid Van Raak (29628, nr. 212) zoals die in juni 2010 is aangenomen. Ik heb voor die periode de korpsbeheerders en korpschefs verzocht geen maatregelen te nemen die afdoen aan de kwaliteit van de politiezorg zoals het ontslaan van personeel en het sluiten van bureaus. Dit gold tot de plannen van een nieuw kabinet bekend zouden zijn.

Het nieuwe kabinet maakt ruimte voor 3 000 agenten meer dan het vorige kabinet. Om die reden hoeven er geen agenten meer ontslagen te worden. Het spreekt voor zich dat ontslag van een individuele agent op basis van bijvoorbeeld een disciplinaire straf of disfunctioneren niet is uit te sluiten. Verder zijn wel ontslagen denkbaar in de ondersteunende bedrijfsvoeringfuncties bij de politie. De doelstelling om de overhead te verminderen blijft namelijk overeind.

188

Kunt u concreet ingaan op de (nieuwe) aanpassing in het politiebestel?

Een nationale politie moet zorgen voor een betere politiezorg, meer vertrouwen bij de burger en meer tevredenheid bij agenten. Ik zal u (op een later moment) nader informeren over de contouren van nationale politie.

189

De werking van de RIECs zal met het oog hierop nader worden geëffectueerd en geüniformeerd. Kunt u specificeren hoe dit zal gaan gebeuren?

De RIECs zullen meer herkenbaar gaan werken. Door meer onderlinge samenwerking ontstaat een hecht landelijk netwerk en wordt de informatie-uitwisseling tussen de RIECs versterkt. De regie op verdere uniformering van de RIECs wordt voortgezet, met name door de reeds voorziene oprichting van het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Het LIEC zal relevante nationale tendensen en verschuivingeffecten in criminaliteit signaleren, en landelijk bestuurlijke rapportages, best practices en barrièremodellen beschikbaar stellen aan de RIECs. Financiering zal door herschikking binnen de bestaande kaders plaatsvinden.

190

20% van de operationeel recherchemedewerkers dient op HBO-niveau te functioneren, vanaf 2011. Kunt u de huidige stand van zaken aangeven?

  • 20% van de operationele recherchemedewerkers betreft 1300 medewerkers.

  • In de slotrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging is de streefdatum gesteld op 31 december 2012 (kamerstuk 2009–2010, 32123-VI-117).

  • De verschuiving in de streefdatum is gelegen in aanloopproblemen en de capaciteit die vereist is voor begeleiding gedurende de opleiding. Ook gedurende de opleiding zijn recherchekundigen deels werkzaam in de opsporing.

  • Per november 2010 zijn 212 recherchekundigen opgeleid en 403 in opleiding..

  • Korpsen hebben naast de recherchekundigen ook HBO-opgeleide specialisten werkzaam in de opsporing.

  • In 2011 is de volgende inventarisatie van het Centrum Versterking Opsporing over de stand van zaken m.b.t. HBO’ers in de opsporing.

191

De politietop divers gaat om een samenwerkingsprogramma. Het programma ondersteunt de nieuwe stijl van leidinggeven bij de politie. Kan er duidelijker omschreven worden wat er bedoeld wordt met de nieuwe stijl van leidinggeven? Door welke organisatie is deze nieuwe stijl ontwikkeld?

Met de nieuwe stijl van leidinggeven is aangesloten bij de door de politie geformuleerde visie op politieleiderschap. De visie op leiderschap is door de politieorganisatie zelf geformuleerd en vastgesteld door korpsbeheerders en korpschefs. In essentie gaat het om leidinggevenden die «meervoudig kunnen kijken denken en doen».

Meer uitgewerkt betreft het:

Bouwen aan vertrouwen in een complexe samenleving

Verbindend leiderschap: met je zelf en met anderen.

Verbindend leiderschap vormgeven in een diverse samenleving

Politiemensen moeten leren omgaan met verschillen. Dat vraagt wijs, volwassen en zelfbewust vakmanschap in de frontline. Multiculturele professionaliteit dus.

Inclusief denken

Dat betekent dat ook de politie intern moet leren omgaan met verschillen en onvermijdelijke conflicten. Je kunnen verplaatsen in de ander.

Leiding geven aan een frontline organisatie

Voor politieleiders die het als hun opdracht zien om goed politiewerk te bevorderen, is het essentieel dat ze weten wat er in de frontline aan de orde is.

192

De voorbereiding van de vervanging van het huidige dienstpistool duurt langer dan gepland. Kunt u aangeven waarom dit langer duurt en kunt u aangeven hoever het staat met de voorbereiding van de vervanging?

Met mijn brief van 17 december 2009 (2009–2010, 29 628, nr 176, TK) heb ik u geïnformeerd over de voortgang in de Europese aanbesteding van het Nieuwe Pistool voor de Nederlandse Politie (NPNP). In de brief heb ik aangegeven dat in de Europese aanbesteding is gebleken dat géén van de aangeboden pistolen voldoet aan de gestelde eisen. De fabrikanten zijn in de gelegenheid gesteld om de problemen die in de technische test zijn geconstateerd te verhelpen. De eerder gestelde eisen en wensen die bij de publicatie van de Europese aanbesteding zijn vastgelegd zijn hierbij gehandhaafd. De gemodificeerde wapens zijn inmiddels aan een nieuwe test onderworpen. De aanbestedingsprocedure zal thans naar verwachting in december 2010 worden afgesloten.

193

Op welke wijze gaat de minister de doelstellingen van het programma «Politietop Divers» realiseren?

De basis voor het samenwerkingsprogramma is de afspraak van de vorige minister met de korpsbeheerders om – tussen 2008 en 31 december 2010 – 50% van de Kroonbenoemingen van de korpsleiding divers te laten zijn en 30% van de Kroonbenoemingen niet zijnde korpsleiding. Er zijn in deze periode 35 mannen en 25 vrouwen benoemd op kroonbenoemde posities.

Het samenwerkingsprogramma Politietop Divers heeft een breed scala aan werkzaamheden daarvoor ontwikkeld vanaf 2008 onderstaand de hoofdlijnen.

Werkervaring in de top

Potentiële in- en externe kandidaten de kans bieden ervaring op te doen bij de politie.

Vergroten carrièreperspectief politietop

Denk dan aan:

  • Vergroten van de arbeidsmarkt voor de top

  • Verbreden mogelijkheden om externe werkervaring op te doen Uitwisselingsprogramma’s met bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie

Zichtbaar talent

Inzicht in beschikbaar talent binnen en buiten de politieorganisatie.

Kennisontwikkeling

Kennisuitwisseling op het gebied van diversiteit, stijl van leidinggeven en cultuurverandering. Het verzamelen van relevante nationale en internationale onderzoeken en uitgeven van eigen publicaties.

Wederkerig mentorschap

Het programma Wederkerig mentorschap biedt senior leidinggevenden en jonge talentvolle politieleiders de kans zich te verdiepen in elkaars perspectieven..

In- en extern netwerken

Politietop Divers maakt actief deel uit van externe netwerken als Talent naar de top, en ondersteunt met de SPL vrouwennetwerk «Het glazen plafond doorbroken».

194

Kunt u nader ingaan op het Havank programma?

Havank is het nieuwe vingerafdrukkensysteem van de politie dat in mei 2010 in gebruik genomen is. Het is een volledig gedigitaliseerd systeem waarin 900 000 personen met vingerafdrukken en handpalmen zijn opgenomen. Momenteel wordt de internationale uitwisseling van vingerafdrukken voorbereid zoals die in het verdrag van Prüm is afgesproken.

195

Worden als er een nationale politie is landelijke prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit ook nog naar het regionale niveau doorvertaald? Zo ja, hoe dan?

In het regeerakkoord is nadrukkelijk vermeld dat bij de vaststelling van de landelijke en regionale prioriteiten meer nadruk komt te liggen op lokale knelpunten in de buurten en de wijken. In het nieuwe politiebestel wil ik een juiste balans creëren tussen de lokale, regionale en nationale prioriteiten wat moet leiden tot een efficiëntere, effectievere en kwalitatief betere politie. In mijn voorstellen voorde nationale politie zal ik het proces van landelijke en regionale prioriteiten nader toelichten.

196

Hoeveel gemeenten zijn inmiddels aangesloten op Burgernet?

Op dit moment zijn 36 gemeenten aangesloten.

197

Wat betekent de vrijheid voor gemeenten en politiekorpsen om Burgernet «ruimer te implementeren»? Wat zijn de financiële consequenties?

Het ministerie van V&J heeft middelen ter beschikking gesteld om Burgernet in alle politiekorpsen en in tenminste 50 gemeenten te implementeren. Het aantal van 50 gemeenten is geen maximumgrens; het staat partijen vrij Burgernet «ruimer te implementeren». Zie ook het antwoord bij vraag 200.

198

Waarom duurt de vervanging van het dienstpistool langer dan gepland? Wat zijn de problemen?

Zie het antwoord bij vraag 192

199

Kunt u uitleggen hoe het instrument «prestatiebekostiging» er precies uitziet? Bent u voornemens dit na 2011 te laten voortbestaan?

Het instrument prestatiebekostiging bestaat vanaf 2003 en is gekoppeld aan een aantal prestatieafspraken (2003 tot en met 2007) of landelijke doelstellingen (vanaf 2008). Korpsen kunnen in aanmerking komen voor prestatiebekostiging mits zij de afspraken realiseren. Voor de periode 2008–2011 is prestatiebekostiging gekoppeld aan het behalen van de afspraak over het aantal verdachten OM, de afspraak over de verdachtenratio geweld, de afspraak over het opstellen en beschikbaar stellen van wijkscans aan het lokale bestuur en de afspraak dat ten minste 80% van de processen-verbaal met betrekking tot minderjarige verdachten binnen 30 dagen moet worden aangeleverd aan het OM. Ook is voor de afspraken verdachten OM en de verdachtenratio geweld voorzien in een hardheidsclausule voor korpsen die de gemaakt afspraak (net) niet hebben gerealiseerd. Korpsen kunnen met behulp van een beroep op de hardheidsclausule toch in aanmerking komen voor prestatiefinanciering mits zij kunnen aantonen dat er voldoende is gestuurd op het behalen van de resultaatafspraak. De looptijd van het systeem van prestatiebekostiging is gekoppeld aan de landelijke doelstellingen. Deze eindigen in 2011. Bij de vormgeving van mogelijke nieuwe landelijke doelstellingen zal tevens het systeem van prestatiebekostiging in beschouwing worden genomen.

200

In hoeverre is de financiële incentive voor de geplande uitrol van Burgernet kostendekkend? Indien deze niet kostendekkend blijkt, hoe zal een tekort dan worden ondervangen?

De bijdrage van het ministerie van V&J bestaat uit twee delen: een deel programmabijdrage en een deel stimuleringsbijdrage. Beide delen zijn lump sum verstrekt, waarbij de stimuleringsbijdrage op aanwijzing van de Raad van Toezicht Burgernet wordt verdeeld. Deze financieringsconstructie (lump sum) impliceert dat financieringstekorten voor het ministerie van VenJ zijn uitgesloten.

201

Kan de minister aangeven wat een lagere prestatiebekostiging bij de politie betekent voor de effectuering van gemaakte prestatieafspraken?

Het budget voor prestatiebekostiging is relatief gering. Het budget dient als extra prikkel om de afgesproken prestaties te realiseren. Van een verlaagd budget voor prestatiebekosting gaat nog steeds een prikkel uit om de prestaties te realiseren. Ik verwacht dat korpsen nog voldoende worden gestimuleerd om de prestaties te realiseren.

202

Hoe komt het dat er ondanks toezeggingen dat eerdere bezuinigingen niet ten koste zouden gaan van de operationele sterkte zouden gaan, toch signalen komen dat korpsen de formatie naar beneden aan het bijstellen zijn?

De bezuinigingen worden gedekt met maatregelen die niet ten koste gaan van de operationele sterkte. Dat neemt niet weg dat de operationele sterkte op dit moment hoger ligt dan de sterkte die met de Tweede Kamer is afgesproken.

Deze extra sterkte was onder het vorige kabinet niet structureel betaalbaar. Verschillende korpsen staan om die reden onder preventief toezicht. Deze korpsen zijn verzocht maatregelen te nemen om hun sterkte terug te brengen tot een betaalbaar niveau, zonder dat dit ten laste komt van de operationele sterkte.

203

Hoeveel fte bedraagt de operationele sterkte op dit moment? Hoeveel van deze fte’s zijn aspiranten? En hoe leidt de definitie en telling van de operationele sterkte?

De operationele sterkte van de Nederlandse politie bedroeg bij de laatste peiling op 30 juni 2010 49 426 fte, waarvan 5 569 aspiranten.

Voor de definitie en de wijze van tellen van de operationele sterkte verwijs ik naar de volgende van mijn brieven aan uw Kamer:

  • KST 29 628, nr. 219 over de audit naar de operationele sterkte op 31 december 2008

  • KST 29 628, nr. 164 over de nadere indeling van de operationele sterkte op functieniveau;

  • KST 29 628, nr. 160 over de definitie van operarationele sterkte.

204

Hoe verhoudt de tijd op straat zich tot de tijd voor administratieve bezigheden van de genoemde 52 200 fte’s?

Onderzoek van TNO heeft laten zien dat de (wijk)agent 20% en de rechercheur 38% van zijn tijd hier aan besteedt. Er zijn geen gegevens beschikbaar die betrekking hebben op het totaal van de oude sterkteafspraak van de politie van 52 200 fte’s.

205

De samenwerkingsafspraken die de minister heeft gemaakt met de politiekorpsen over diversiteit lopen tot en met 31 december 2010. Kunt u aangeven hoe u hiermee omgaat gezien het nieuwe regeerakkoord?

Onder het vorige kabinet zijn uitgebreide samenwerkingsafspraken gemaakt met de korpsbeheerders over diversiteit. Voor het realiseren van de samenwerkingsafspraken zijn specifieke samenwerkingsprogramma’s opgesteld die worden uitgevoerd door de Taskforce Diversiteit en Politietop Divers, waarvan de looptijd nagenoeg gelijk is aan die van de samenwerkingsafspraken. Beide programma’s waren en zijn dus al bezig met het afronden en overdragen van activiteiten. Voor de politie is een divers personeelsbestand vanuit de maatschappelijke taak van de politie geredeneerd een vanzelfsprekende eis. Werving en selectie van medewerkers moet echter uiteindelijk op kwaliteit en niet op afkomst en geslacht gebaseerd zijn. De lopende activiteiten worden in dat licht herbezien.

206

De invoering van een nieuw landelijk functiegebouw betreffende de CAO is vertraagd. Kunt u aangeven waarom deze is vertraagd en wanneer hier daadwerkelijk mee zal worden gestart? Heeft dit ook financiële gevolgen?

Bij het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2008–2010 is afgesproken dat op 1 januari 2010 binnen de korpsen een landelijk functiegebouw (LFNP genoemd) met functies gewaardeerd volgens een vernieuwd waarderingssysteem zal worden ingevoerd. Deze termijn is niet gehaald omdat het beschrijven van functies ten behoeve van een uniform landelijk functiegebouw vanuit een systematiek met 26 korpsen en meer dan 7 000 unieke functieomschrijvingen een omvangrijker operatie is dan eerder gedacht. Dat geldt eveneens voor de uitwerking en het overleg met de vakorganisaties over de aan dit functiegebouw te koppelen functiewaarderingssysteem. Thans liggen beide zaken in concept gereed. Uitgangspunt bij de totstandkoming van de cao en naderhand het akkoord tot verlenging van deze cao is een kostenneutrale omzetting in de korpsen.

De kostenneutraliteit moet aan de hand van LFNP en nieuw gewaardeerde functies worden vastgesteld en dit totale pakket moet daarna als geheel ter instemming worden voorgelegd aan de vakorganisaties. Dit maakt het moeilijk een datum van feitelijke invoering te voorspellen. Als streefdatum wordt de eerste helft van 2011 aangehouden. Ik zal de Kamer dan nader informeren.

207

Hoe staat het met het nieuwe landelijke functiegebouw en het nieuwe functiewaarderingssysteem dat agenten is beloofd? Wanneer kan de Kamer voorstellen van de minister tegemoet zien?

Zie het antwoord bij vraag 206.

208

Worden beroepsziekten bij de politie geregistreerd? Zo ja, waar en hoe? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit conform Arbo-wet wel te gaan regelen?

Naar aanleiding van een afspraak met de politievakorganisaties, is een paritaire werkgroep beroepsziekten ingesteld. Deze werkgroep kijkt hoe er met beroepsziekten omgegaan dient te worden binnen de sector Politie. Hierbij komt ook aan de orde of een dergelijke registratie aangewezen is, onder meer in relatie tot de administratieve lasten die dat mogelijk met zich meebrengt.

209

Wat wordt er binnen de capaciteit van de politie gedaan om de leegstroom als gevolg van de vergrijzing in de komende tien jaren op te vangen? Hoeveel extra mensen worden opgeleid?

De vergrijzing is een bekend fenomeen voor de politie. Bij het bepalen van de jaarlijkse vervangingsbehoefte worden prognoses over de uitstroom van ouderen meegenomen in de in te nemen hoeveelheden aspiranten en andere personele instroom.

Dit kabinet streeft een hogere operationele sterkte na, dan het vorige. Na overeenstemming met de Tweede Kamer over aantallen operationele sterkte, zal de behoefte aan instroom hieraan worden aangepast.

210

Kunt u aangeven welke problemen er nu in – en met de meldkamers worden ondervonden?

In de afgelopen jaren hebben verschillende inspectierapporten en onderzoeken aangetoond dat er knelpunten in de huidige 25 meldkamers zijn. Zo worden burgers voor een zelfde melding op verschillende plaatsen in het land anders behandeld. Daarnaast kunnen meldkamers in verschillende regio’s moeilijk samenwerken of elkaars rol overnemen in geval van langdurige of grootschalige incidenten of uitval van een meldkamer. Achterliggende oorzaak hiervoor is dat de huidige governance structuur er toe geleidt heeft dat alle 25 meldkamers eigen keuzes hebben kunnen maken ten aanzien van de processen die wel of niet in een meldkamer thuis horen. Ook heeft elke meldkamer haar eigen technische systemen en technisch beheer kunnen kiezen en inrichten, welke vaak niet op elkaar aansluit en tot extra kosten leidt.

211

De Staat der Nederlanden heeft met een vijftal grote telecomproviders afspraken gemaakt over de wijze van aanleveren van gegevens. Welke providers zijn dit? En kunt u gedetailleerdere informatie verstrekken betreffende de afspraken (inzake privacy)?

Het betreft KPN, T-Mobile, Vodafone, UPC en Ziggo.

De afspraken betreffen beëindiging van geschillen, samenwerking, kwaliteit en kostenvergoeding. De overeengekomen kwaliteit van de aanlevering van gegevens is vastgelegd in een uitgebreide Service Level Agreement. Het gaat hier vooral over de snelheid van levering van informatie. Meer detailinformatie kan ik uit veiligheidsoverwegingen niet geven. Over privacyaspecten zijn geen afzonderlijke afspraken gemaakt met deze aanbieders, omdat de wettelijke verplichtingen hier onverkort gelden.

212

Wordt met de suggestie, dat het spreidingsmodel van de ambulancezorg één-op-één te gebruiken is voor de brandweerorganisatie, niet voorbijgegaan aan het unieke karakter van de brandweer, inclusief de behoefte en noodzaak om lokale kennis te kunnen blijven onderhouden? Hoe past deze voorgenomen aanpassing binnen de voorgenomen overgang naar tien veiligheidsregio’s?

De lokale inbedding van de brandweer wordt vooral gegarandeerd door de grote inzet van vrijwilligers. Het op rijksniveau vastleggen van de kazernespreiding in een landelijk dekkingsplan dat beheerd wordt door het RIVM, zoals bij de ambulancezorg, past niet bij de decentrale verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg.

Ik ben wel voorstander van één landelijk afwegingskader (inclusief rekenmodel) bij het maken van regionale spreidingsgsplannen zoals, door mijn voorgangster bij de behandeling van het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s aan de Kamer toegezegd

De NVBR is op verzoek van het Veiligheidsberaad een project gestart dat moet leiden voor een uniform landelijk afwegingskader.  De twee rekenmethodes die nu in de veiligheidsregio’s worden gebruikt en het RIVM-model voor de ambulancezorg worden in dit project gebruikt als uitgangspunt. Een nieuw landelijk afwegingskader voor regionale spreidingsplannen zal, voorzover mogelijk, gebruik maken van elementen van bestaande methode’s en rekening houden met de noodzaak dat iedere burger in nood tijdig kan worden bereikt. 

213

Hoe valt het gegeven dat de dekkingsproblemen van C2000 versneld weggewerkt worden, te rijmen met een afnemende streefwaarde wat radiodekking en beschikbaarheid betreft zoals uit de tabel op pagina 30 valt af te lezen? Is een streefwaarde van 98% wat betreft beschikbaarheid van C2000 en een streefwaarde van 95% wat betreft radiodekking van C2000 voldoende voor de uitvoering van de operationele taken in het kader van bijvoorbeeld rampenbestrijding en crisisbeheersing?

Bij de start van C2000 is in overleg met het veld een programma van eisen opgesteld waarin opgenomen een beschikbaarheid van 98% en een dekking van 95% naar tijd en plaats gemeten. Dit was ten opzichte van de dekking van de oude analoge netwerken een aanzienlijke verbetering (gemiddelde dekking circa 80%). Deze overeengekomen waarden zijn opgenomen als formele streefwaarden voor 2010 en 2011. In de praktijk zijn de dekking en beschikbaarheid hoger dan overeengekomen (97,4% resp. 99,8% in 2009). Naar verwachting zullen deze hogere waarden ook in 2010 en 2011 worden gerealiseerd.

De inzet van het ministerie van VenJ is om ten behoeve van rampenbestrijding en crisisbeheersing de beschikbaarheid en de dekking te optimaliseren binnen de daarvoor beschikbare mogelijkheden. Een 100% dekking en beschikbaarheid is echter zowel technisch als financieel niet haalbaar.

214

Welke concrete stappen zijn in 2011 te verwachten in het werken «aan de toekomst van de organisatie van de meldkamer»? Op welke wijze wordt het uitgangspunt «de burger centraal» vormgegeven?

Doelstelling is de exact te nemen stappen eind dit jaar in nauw overleg met bestuurlijk (veiligheidsberaad, korpsbeheerdersberaad) en operationeel verantwoordelijke partijen te gaan benoemen. Hierbij is de taakstelling zoals opgenomen in het regeerakkoord (€ 50 mln. structurele kosten reductie op termijn, door één meldkamerorganisatie op drie locaties) leidend. Hierbij zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van lopende ontwikkelingen naar standaardisatie, schaalvergroting en efficiencywinst.

Voor een zo optimaal mogelijke dienstverlening aan de burger is het in ieder geval van belang dat er een eenduidige manier van behandeling en hulpverlening gaat plaatsvinden. Dat is belangrijk omdat dan elke burger in Nederland, overal op een gelijke manier geholpen. Standaardisatie van werkprocessen, protocollen en procedures is noodzakelijk voor een soepele opschaling bij rampen of crises.

215

Hoe groot is het marktaandeel van de vijf grote telecomproviders waarmee afspraken zijn gemaakt?

Aangenomen wordt dat ca. 95 % van de bevragingsmarkt is afgedekt met deze vijf telecomaanbieders.

216

Wat is de stand van zaken betreffende het wegwerken van de dekkingsprobleem van C2000? Wat zijn de geraamde kosten voor het verhelpen van het dekkingsprobleem en door wie worden die gedragen? Hoe verhouden de kosten voor het verhelpen van het dekkingsprobleem zich tot de vervanging van C2000 door een nieuw systeem?

Momenteel worden 22 dekkingsproblemen opgelost. Daarnaast is aan de vtsPN opdracht gegeven de nodige voorbereidingen te treffen voor het verwerven van locaties voor nieuw te plaatsen opstelpunten. Deze extra opstelpunten zijn nodig om 53 nog openstaande dekkingsproblemen op te kunnen lossen.

De opstelpunten ten behoeve van het oplossen van de 22 in uitvoering zijnde dekkingsproblemen zijn reeds gefinancierd uit het exploitatiebudget C2000. De kosten voor het plaatsen van de opstelpunten ten behoeve van het versneld oplossen van de 53 nog openstaande dekkingsproblemen zijn inmiddels nader onderzocht en bedragen circa € 45 mln. Deze kosten worden opgelost binnen de begroting.

Het beleid van het ministerie van VenJ is gericht op het waar nodig verbeteren van C2000. Vervanging van C2000 is niet aan de orde. Het C2000-netwerk fungeert immers in technisch opzicht goed en de onderliggende techniek wordt in ruim 100 landen gebruikt. De verbeteringen richten zich naast het wegwerken van dekkingsproblemen vooral op een betere inrichting en een beter gebruik van het systeem.

Naar verwachting zullen de kosten voor een nieuw systeem zeer aanzienlijk zijn (vermoedelijk een bedrag tussen de 1 a 1,5 miljard) en dus een veelvoud bedragen van de huidige investeringen gericht op het optimaliseren van C2000.

217

Wat is de huidige stand van zaken als het gaat om de uitvoering van de aanbevelingen van de Expertgroep C2000? Waarom ligt de streefwaarde van de beschikbaarheid van het systeem C2000 bijna 2 procent lager dan de reële waarde in 2009? (p.30, tabel 23.6) Kunt u aangeven waar de ontvangsten in tabel 25 uit bestaan en waarom deze significant dalen?

Zowel in het rapport van de Expertgroep als in het in juli 2010 verschenen rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) naar de organisatie van de hulpverlening na de Poldercrash zijn aanbevelingen gedaan om naast technische, ook organisatorische maatregelen te nemen om te zorgen dat beter met C2000 wordt omgegaan (TK 29517; nr. 43).

De stand van zaken met betrekking tot het verbeterproject C2000 is op dit moment als volgt:

  • Herinrichting van het strategisch beheer. Aan Het Expertise Centrum (HEC) is gevraagd hiervoor advies uit te brengen. Het advies wordt begin 2011 verwacht. Op basis hiervan zal tevens worden bepaald op welke wijze borging en handhaving van verschillende maatregelen plaats moet vinden.

  • Wegwerken dekkingsproblemen:

    • Er zijn op dit moment 22 dekkingsproblemen bij de operationeel beheerder, de Unit Meldkamer Systemen (UMS), in behandeling.

    • Voor 53 dekkingsproblemen is aan UMS opdracht gegeven de plaatsing voor te bereiden.

  • Verder is aan de gebruikersorganisaties verzocht om onder regie van het Veiligheidsberaad met oplossingsvoorstellen te komen voor onder meer de volgende verbeterpunten:

    • Indeling gespreksgroepen en herziening landelijke kader fleetmap (LKF);

    • Verbeteren van randapparatuur inclusief eenduidig programmeren en instellen van o.a. het LKF en het gebruik van DMO;

    • Actualiseren en verbeteren van de les-, leer- en oefenstof ten behoeve van centralisten, eindgebruikers en regionale beheerders;

    • Een ontwerp voor een landelijke richtlijn met aangescherpte criteria voor het aanwijzen van Special Coverage Locations (SCL-beleid);

    • Een voorstel voor de regierol van de meldkamer bij operationeel optreden in geval van calamiteiten en de rol van de verbindingsofficier daarin;

    • Advisering vernieuwing P2000, waaronder de multidisciplinaire eisen.

Voor de beantwoording op de vraag met betrekking tot de streef- en reële waarden ziet u mijn antwoord op vraag 213.

De betreffende ontvangsten uit tabel 25 zijn de ontvangsten uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) voor innovatieve ICT projecten in het veiligheidsdomein die met middelen uit dit fonds worden gefinancierd. De ontvangsten in 2010–2012 hebben vooral betrekking op het project Digitale bereikbaarheidskaart, waarvoor een bijdrage van € 1,2 mln uit het FES wordt verstrekt, € 0,8 mln in 2010, € 0,25 mln in 2011 en € 0,15 mln in 2012.

218

Waarom ligt de streefwaarde bij sterkte politie in 2010 en 2011 beneden de gerealiseerde waarde van 2009?

Het vorige kabinet heeft in 2009, onder het voorbehoud van betaalbaarheid, gegarandeerd dat de operationele sterkte van de Nederlandse politie in het vervolg niet zou dalen onder de realisatie op 31 december 2008, te weten 48 062 fte. De bezetting bij de politie in 2009 was ruimschoots hoger dan deze streefsterkte. Om de politie betaalbaar te houden, zou de sterkte moeten dalen. Dit pad is in de loop van 2009 ingezet en vertaalt zich in de lagere streefwaarden voor 2010 en 2011.

219

Wil de regering komen met een glasheldere definitie van de sterkte van de politie voor zover deze beschikbaar is voor opsporing en vervolging van strafbare feiten? Welk deel van de 52 200 personen is hiervoor beschikbaar?

Uw Kamer heeft ingestemd met het in het vervolg hanteren van het begrip operationele sterkte als basis voor sterkteafspraken met de politie. De operationele sterkte van de politie bedroeg bij de laatste meting op 30 juni 2010 49 426 fte (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 203).

Van de 49 426 fte operationele sterkte zijn 7 149 fte ingedeeld bij de werksoort opsporing en 6 661 fte bij de werksoort operationele ondersteuning, die vooral werkt voor het opsporingsproces.

Hierbij moet opgemerkt worden, dat het proces opsporing veelal begint in de werksoort handhaving en noodhulp, waar 26 558 fte werkzaam zijn. Bij veel strafbare feiten, zijn het deze functionarissen binnen de politieorganisatie die daar als eerste mee geconfronteerd worden.

Vervolging is overigens een taak voor het Openbaar Ministerie.

220

Welk deel van de tijd van de primaire capaciteit van de politie wordt in de praktijk besteed aan administratieve en bureauhandelingen?

Zie het antwoord op vraag 204.

221

Kunt u aangeven hoe de samenwerking verloopt tussen het ministerie van Justitie en BZK, OCW,WWI en Jeugd en Gezin als het gaat om project Veiligheid begint bij Voorkomen?

De samenwerking is goed verlopen. In 2008 en 2009 is een door alle betrokken ministeries onderschreven tussenrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2008–2009, 28 684, nr. 178 en TK 2008–2009, 28 684, nr. 253). In 2010 is de eindrapportage aangeboden (Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 276).

222

Kan de minister aangeven in hoeverre en op wat voor wijze polarisatie en radicalisering is voorkomen en tegengegaan met behulp van de «Tijdelijke subsidieregeling voorkomen en tegengaan van polarisatie en radicalisering» zoals vermeldt in het Subsidieoverzicht Rijk 2010 (nr. 616)?

Het rijk heeft over de jaren 2009 en 2010 achtendertig projecten mede mogelijk gemaakt door medefinanciering ervan. In totaal hebben 133 gemeenten hiervoor een decentralisatie-uitkering ontvangen ter hoogte van € 2 298 655,– in 2009 en € 3 615 000,– in 2010.

Op basis van de Tijdelijke subsidieregeling voorkomen en tegengaan van polarisatie en radicalisering is aan maatschappelijke organisaties € 1 397 886,– (2009) en € 654 164,– (2010 tot op heden) aan subsidies verstrekt voor 19 projecten. De gefinancierde projecten zijn uitgevoerd met de volgende doelstellingen:

  • preventie: het voorkomen van verdere processen van isolatie, polarisatie en radicalisering.

  • pro-actie: het vroegtijdig signaleren van polarisatie en radicalisering en het ontwikkelen van een adequate aanpak.

  • repressie: het uitsluiten van mensen die duidelijke grenzen hebben overschreden en ervoor zorgen dat hun invloed op anderen zoveel mogelijk wordt beperkt.

Veel projecten richten zich met name op polarisatie onder jongeren, islamitische radicalisering bij jongeren en rechts-radicalisering bij jongeren.

In oktober 2010 zijn de resultaten beschikbaar gekomen van de in opdracht van het rijk uitgevoerde evaluatie van deze projecten. De belangrijkste lessen zijn dat de aanpak van polarisatie en radicalisering het beste werkt indien:

  • dit is vormgegeven op lokaal niveau;

  • dit niet alleen gebeurt vanuit het veiligheidsperspectief, maar ook vanuit het zorgperspectief;

  • het gaat om maatwerktrajecten.

De aanpak is het meest doeltreffend door een combinatie van preventie, signaleren en interveniëren. Gemeenten en betrokken (organisaties van) eerstelijnswerkers moeten bewust worden gemaakt van de problematiek en opgeleid worden in het herkennen ervan. Er moet handelingsperspectief worden geboden. De inzet moet mede zijn gericht op het vergroten van de kennis van deze betrokkenen.

Als resultaten van de aanpak benoemde het onderzoek:

  • de ingezette instrumenten zijn doeltreffend, zoals trainingen voor professionals, weerbaarheidstrainingen jongeren, meldpunten/informatiehuishouding en onderzoek.

  • effectmeting is op dit gebied lastig. Prestatie-indicatoren kunnen beter worden geformuleerd in termen van aantal trainingen, workshops en/of onderzoek.

  • de kennis bij professionals en gemeenten over de aanpak van polarisatie en radicalisering en de herkenning ervan, is toegenomen;

  • de noodzakelijke aandacht bij (lokale) bestuurders is toegenomen;

  • er wordt beter samen gewerkt tussen de betrokken instanties;

  • er is meer aandacht voor de doelgroep.

Deze lessen zullen binnenkort breed bekend worden gemaakt, onder andere via de website van kennis- en adviescentrum op het gebied van polarisatie en radicalisering, Nuansa. De ervaringen worden mede gebruikt voor de inzet van decentralisatie-uitkering en subsidies in 2011.

223

Wat zijn de (tussen)resultaten van pilot «Toezicht Drank- en Horecawet»?

In de periode 2008–2009 hebben 15 (regio’s van) gemeenten ervaring opgedaan met het zelf uitoefenen van toezicht door de inzet van gemeentelijke toezichthouders. Daarnaast had de pilot tot doel om inzicht te geven in hoe gemeenten de nieuwe toezichtstaak kunnen gebruiken bij de opzet van een integraal lokaal alcoholbeleid. De resultaten van de pilot «Decentralisatie Toezicht Drank- en Horecawet» zijn begin dit jaar naar uw Kamer gestuurd (TK 2009–2010, 32 022, nr. 14).

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de pilotdeelnemers over het algemeen enthousiast zijn over de decentrale uitvoering van het toezicht op de Drank- en Horecawet. Door de inzet van gemeentelijke toezichthouders verbetert het inzicht in het veld sterk. De actualiteit en kwaliteit van het vergunningbestand neemt toe en er kan meer gericht en beter toezicht gehouden worden.

Daarnaast laat decentraal toezicht ruimte voor maatwerk. Gemeenten geven een eigen invulling aan het toezicht en sluiten daarbij aan bij de lokale situatie. In het algemeen kenmerkt de gemeentelijke toezichtscultuur zich door het creëren van bewustzijn en het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van drankverstrekkers. Ook blijkt dat drankverstrekkers deze op naleving gerichte benadering waarderen, vooral wat betreft de mogelijkheden voor lokale afstemming.

De algemene indruk van de pilotdeelnemers is dat het geïntensiveerde gemeentelijke toezicht leidt tot beter naleefgedrag onder drankverstrekkers. Ook drankverstrekkers in de pilotgebieden geven aan dat zij zich meer bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en daar concrete maatregelen aan verbinden. Zij kennen de Drank- en Horecawet regelgeving beter en leven deze beter na.

Om de ervaringen van de deelnemende gemeenten met het uitvoeren van het toezicht niet verloren te laten gaan, is de pilot in 2010 voortgezet. Het vervolg van de pilot wordt gemonitoord. Deze monitoring is minder uitgebreid dan het evaluatieonderzoek over de periode 2008–2009 en richt zich vooral op de toezichtsstrategie en regionale samenwerking.

224

Kunt u aangeven waarom bij de reductie van criminaliteit, fysieke verloedering en ernstige sociale overlast sommige doelstellingen niet gehaald zijn?

In de eindrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen (Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 276) zijn de resultaten vermeld van het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Er zijn goede resultaten geboekt en de veiligheid is op verschillende terreinen toegenomen. De beleving van burgers van ernstige overlast en fysieke verloedering blijkt echter een lastig fenomeen om terug te dringen en is afhankelijk van verschillende omstandigheden. Op dit moment worden de aanbevelingen van het eind februari 2010 verschenen rapport Omgaan met de perceptie van overlast en verloedering in concrete actiepunten uitgewerkt. De resultaten hiervan zullen nog dit jaar beschikbaar komen. Op basis hiervan zal ik met de gemeenten bezien welke concrete maatregelen kunnen worden genomen om ook de beleving van veiligheid te vergroten.

Aanvullend is extra aandacht noodzakelijk gebleken voor overvallen op woningen en winkels. Deze vorm van criminaliteit, die een grote impact heeft op slachtoffers, is sinds 2007 fors gestegen en wordt met kracht bestreden. Zo is in 2009 een Taskforce Overvallen opgericht om een integrale repressieve en preventieve aanpak te realiseren, heeft de politie speciale onderzoeksteams geformeerd en zijn gemeenten actief bij het stimuleren van preventieve maatregelen. Speciaal met het oog op de overvalgevoelige herfst- en wintermaanden is een Donkere Dagen Offensief gestart, dat begeleid wordt door een publiekscampagne. Het aantal overvallen lag in de eerste negen maanden van dit jaar 9% lager dan in dezelfde periode van het vorig jaar.

225

Hoe verloopt de samenwerking tussen het Rijk en de gemeenten als het gaat om uitvoering integrale veiligheid en waar bevinden zich de knelpunten bij de samenwerking

Rijk en gemeenten hebben de afgelopen jaren intensief samengewerkt om het lokale, integrale veiligheidsbeleid te versterken. Daarover waren ook in het Bestuursakkoord afspraken gemaakt. Het Rijk ondersteunt gemeenten bijvoorbeeld met:

  • financiële middelen,,

  • versterking van het bestuurlijk instrumentarium, zoals de wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast en het wetsvoorstel Regierol gemeenten

  • expertise en kennisdeling.

Op diverse vlakken is de samenwerking tussen Rijk en gemeenten op het terrein van integrale veiligheid geïntensiveerd. Zo heeft het ministerie van BZK zogenoemde praktijkteams ingezet om regionale gemeentelijke samenwerking te bevorderen, bij voorbeeld op het terrein van de aanpak van alcohol en jeugd. In deze teams werken lokale en landelijke experts succesvol samen om de stap van algemeen beleid naar concrete uitvoering te maken. In een convenant tegen overlast en verloedering zijn concrete afspraken gemaakt over de inspanningen van het Rijk en 40 grote gemeenten om overlast en verloedering te reduceren. In de periodieke overleggen met de G4 en de G32 zijn specifieke veiligheidsthema’s veelvuldig aan de orde geweest. Over de aanpak van de problematiek van Marokkaans-Nederlandse jongeren is intensief overleg gevoerd dat heeft geleid tot afspraken met de desbetreffende gemeenten. Ook worden veel regionale bijeenkomsten met gemeenten georganiseerd, waarbij kennisdeling over de aanpak van overlast centraal staat.

Mijn indruk is dat de samenwerking over de gehele linie constructief is. Ik ben er van overtuigd dat de samenwerking en onderlinge afstemming tussen Rijk en gemeenten voor een succesvol veiligheidsbeleid ook de komende jaren noodzakelijk is.

226

De Van Montfransgelden worden samen met de Leefbaarheidsmiddelen van WWI voor de aanpak van overlast en verloedering ingezet. Daarover zijn met 40 gemeenten voor 2011 afspraken gemaakt. Kunt u aangeven wat de vorderingen hiervan zijn en of er mogelijke knelpunten plaats vinden?

De 40 gemeenten hebben zich verbonden om een extra impuls te geven aan door burgers ervaren overlast en verloedering. Zij hebben hiervoor ieder vijf specifieke maatregelen benoemd waar zij een goed effect van verwachten. Aangezien de aanpak van overlast en verloedering lokaal maatwerk vereist, zijn de benoemde maatregelen divers van aard. Verder voeren de 40 gemeenten naast de vijf specifieke maatregelen ook ander beleid uit om de overlast en verloedering terug te dringen. De relatie tussen de voortgang en de specifieke maatregelen is moeilijk te leggen. De middelen zijn via het Gemeentefonds uitgekeerd. Conform de systematiek van het Gemeentefonds vindt verantwoording over deze middelen aan de gemeenteraad plaats. Inzicht in vorderingen en knelpunten is derhalve niet te geven. Wel worden de maatregelen in reguliere overleggen met G4 en G32 besproken. Ook geven het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van BZK binnenkort een brochure uit met door deze gemeenten aangedragen goede voorbeelden die zij met andere gemeenten willen delen.

227

Op welke wijze wordt de efficiëntie en effectiviteit van de veiligheidsketen gewaarborgd?

Het Rijk stelt gemeenten en andere partners in staat om hun werk efficiënt en effectief te kunnen uitoefenen. Daartoe zorgt het Rijk voor expertise, instrumenten en geld om de gemeenten en andere partners maatregelen te kunnen laten treffen op het gebied van veiligheid. Heel concreet gebeurt dat bijvoorbeeld in de Veiligheidshuizen.

228

Kunt u concreter zijn over de kennis die is opgebouwd over «wat werkt» als het gaat om het van voorkomen en terugdringen van polarisatie en radicalisering in Nederland?

Zie het antwoord op vraag 222.

229

Binnen het actieplan veilig ondernemen III stimuleert en faciliteert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties partijen om de lokale samenwerking tussen ondernemers en lokaal bestuur een meer structureel karakter te geven en de gemaakte afspraken te realiseren. Kunt u aangeven hoe de stand van zaken hierover staat?

De doelstelling van dit project is in overleg met betrokken partijen iets gewijzigd. De focus is komen te liggen op welke onderwerpen zich lenen voor bovenlokale samenwerking en welke randvoorwaarden hiervoor noodzakelijk zijn. De wijze waarop Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing (RPC’s) hierbij een rol kunnen spelen is hierbij nadrukkelijk betrokken. De wijze waarop RPC’s functioneren is een onderwerp dat de aankomende tijd de aandacht zal hebben. Dit mede in relatie tot de uitwisseling tussen RPC’s en het Nationaal Platform criminaliteitsbeheersing.

230

De uitvoering van het actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 (Kamerstukken II, 2006–2007, 29 754, nr. 103) wordt met kracht voortgezet. Centraal in het actieplan staat de ondersteuning van gemeenten en professionals bij het voorkomen en terugdringen van polarisatie en radicalisering in Nederland door het versterken van de weerbaarheid van met name jongeren, ouders en professionals en het vergroten van de sociale verbinding in de samenleving. De afgelopen jaren is veel kennis opgebouwd over wat werkt. De aanpak zal in 2011 met behulp daarvan worden toegespitst op het stimuleren en faciliteren van die methoden die het meest effect sorteren bij het tegengaan van polarisatie, radicalisering en/of interetnische spanningen. Kunt u aangeven hoe de stand van zaken hiervoor staat?

Zie het antwoord op vraag 222.

231

Wat wordt bedoeld met: «De verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, burgers en bedrijven op het terrein van fysieke veiligheid [wordt] verder versterkt»?

Er zijn veel partijen betrokken bij het waarborgen van fysieke veiligheid. De overheid, de burger en het bedrijfsleven zijn belangrijke partners die daarbij deelverantwoordelijk zijn. Deze verantwoordelijkheden zijn niet scherp onderscheiden en dienen te worden verduidelijkt. Om de betaalbaarheid en toekomstbestendigheid van de veiligheid te waarborgen dienen burgers en bedrijfsleven actiever te participeren waarbij hun respectievelijke verantwoordelijkheden moeten worden versterkt. De minister van Veiligheid en Justitie stelt daartoe een «Aanvalsplan Participerend Veiligheidsbeleid» op.

232

Welke pilots inzake drugsgerelateerde overlast en verloedering worden concreet voorgesteld?

De volgende pilots zijn inmiddels van start gegaan:

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Amsterdam (à € 233 000,–) is gericht op het bewerkstelligen van kleinschalige en beheersbare exploitatie en een meer evenwichtige spreiding van coffeeshops.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Arnhem (à € 75 000,–) betreft de vestiging van een politiehuiskamer dicht bij de concentratie coffeeshops om zo de overlast van coffeeshops voor bewoners in een tweetal wijken te verminderen.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Eindhoven (€ 645 000,–) heeft meerdere doelstellingen waaronder het bevorderen van transparant ondernemerschap, additionele eisen voor exploitanten voor bedrijfsvoering en schaalverkleining van coffeeshops onder meer door invoering van het pasjessysteem.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Heerlen (€ 192 000,–) is gericht op de inzet van twee fulltime bijzondere opsporingsambtenaren die zich richten op het toezicht en handhaving rondom verkeeraangelegenheden bij de coffeeshops.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Kerkrade (€ 163 000,–) is gericht op de aanpak van illegale verkooppunten. Verwachting is dat schaalverkleining leidt tot meer illegale verkooppunten vanwege de hogere vraag van drugstoeristen. Voorts is de pilot gericht op een goede begeleiding van de schaalverkleining van «legale» coffeeshops.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Leeuwarden (€ 150 000,–) betreft de inzet van buurtgastheren. Doel van deze pilot is enerzijds om overlast door parkeer- en verkeersovertredingen te voorkomen. Anderzijds worden jongeren aangesproken die niet worden toegelaten in coffeeshops en andere bezoekers van de coffeeshop vragen om softdrugs voor hen te halen. De gastheren zullen worden aangestuurd door de gemeente.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Lelystad (maximaal over twee jaar € 143 000,–) betreft het monitoren van drugsgerelateerde overlast in de gemeente Lelystad. Door middel van onderzoek kan de overlastsituatie in Lelystad voor en na het vestigen van een coffeeshop gemeten worden.

  • Het pilotvoorstel van de gemeente Maastricht (maximaal € 1 088 000,– over twee jaar) betreft toepassing (en de voorbereiding) van het ingezetenencriterium.

  • De pilotvoorstellen van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal (€ 616 000,–) hebben betrekking op het expliciet communiceren met buitenlandse drugstoeristen in het Frans en Engels over de regelgeving softdrugs en het exportverbod en het in beeld brengen van de objectieve en subjectieve resultaten van het lokaal gewijzigd cannabisbeleid.

De bedragen komen beschikbaar via het gemeentefonds in de vorm van een decentralisatieuitkering. De gemeenten steken zelf ook geld in de projecten. De pilots hebben een looptijd van twee jaar.

233

Er wordt extra budget vrijgemaakt voor technologische vernieuwing om ondernemers te ondersteunen en de veiligheid te verhogen. In hoeverre wordt er gebruikgemaakt van deze regelingen en op welke wijze ondersteunt de overheid dit initiatief verder? Wordt belemmerende wet- en regelgeving aangepakt en wordt er naast technologie ook ingezet op personele ondersteuning?

De technologische vernieuwing wordt ondersteund via het subsidie instrumentarium voor innovatie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Daarbij gelden de voorwaarden zoals die in dat instrumentarium worden gehanteerd.

De regeling heeft in 2009 een beperkte tender gekend. Als afgesproken bij de goedkeuring van de Maatschappelijke Innovatie Agenda Veiligheid is na de midterm review van het Programma Nederland Ondernemen Innovatieland en de positieve beoordeling daarvan, het budget verhoogd. In de aanloop naar de publicatie van de volgende tender hebben bedrijven al enkele tientallen voorstellen gesuggereerd aan Agentschap NL, uitvoerder voor dit hoofdstuk uit de subsidieregeling Innoveren.

Deregulering is haast randvoorwaardelijk voor de ontsluiting van nieuwe mogelijkheden. Juist door het interoperabel optreden wat met het optreden in netwerken wordt nagestreefd, is bereidwilligheid om te werken aan deregulatie een belangrijke voorwaarde.

Er is veel aandacht voor personele ondersteuning in de Maatschappelijke Innovatie Agenda Veiligheid. Opereren in netwerken is slechts één van de drie thema’s in de Maatschappelijke Innovatie Agenda Veiligheid. De andere twee thema’s zijn: 1) fysieke bescherming en 2) opleiden en oefenen met behulp van serious gaming. Het terrein van het thema fysieke bescherming is snelle en accurate detectie en identificatie van dreigingen door de hulpverlener zelf en de bescherming van de hulpverlener. Het terrein van het thema opleiden en oefenen is de inzet van simulatie en serious gaming voor het opleiden en trainen van de hulpverleners. Beide thema’s richten zich op de personele ondersteuning van hulpverleners.

234

De uitgaven van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid nemen na 2010 af, de apparaatskosten nemen ten opzichte van 2010 nauwelijks af. Welke onderzoeken zullen niet meer uitgevoerd worden en hoe worden prioriteiten gesteld?

In 2010 zijn de begrote apparaatskosten niet toereikend gebleken. Vanaf 2011 zijn deze kosten structureel gedekt. Vanaf 2011 nemen de apparaatskosten voor de Inspectie OOV in vergelijking tot 2010 enigszins af als gevolg van de afronding van de taakstelling Balkende IV. De programmagelden lopen in de begroting 2011 aanzienlijk terug. Dat is het gevolg van het aflopen van incidentele financiering voor de uitvoering van onderzoeken. Deze incidentele financiering is gedurende de afgelopen jaren gevonden binnen de begroting van BZK. Met het oog op de overgang van de Inspectie OOV naar het ministerie van VenJ zal ik bij de vaststelling van het werkplan 2011 op basis van de daarin gestelde prioriteiten de gevolgen voor het budget 2011 en verder bezien. Bij de aanbieding van het werkplan 2011 zal ik uw Kamer hierover informeren.

235

Wat is «thematisch onderzoek» in het toezicht op de taakuitvoering van de brandweer, politie en GHOR? Hoe worden de thema’s bepaald?

In thematische onderzoeken worden op ieder veiligheidsdomein bepaalde onderwerpen verder verdiept. Voorbeelden van thematische onderzoeken zijn de opkomsttijden van de brandweer, de kwaliteit van de afgestudeerden van de Politieacademie, het zicht op zaken in het kader van de opsporing en de schietvaardigheid bij de politie. Deze onderwerpen komen voort uit de risicoanalyse, uit knelpunten die zijn gesignaleerd of uit het systematisch toezicht (systematisch en structureel verzamelen van informatie op basis van een aantal indicatoren). Ook kunnen onderwerpen aangedragen worden door ministers en departementen of lokale en regionale bestuurders.

De risicoanalyse in het bijzonder is een instrument om te bepalen welke thema’s, passend binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving en de te realiseren beleidsdoelen, in het bijzonder zullen worden onderzocht.

236

Waaruit bestaan de aanvullende maatregelen die genomen moeten worden om de financiën bij het KLPD gezond te houden? Waarop gaat bezuinigd worden? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de werkzaamheden?

In 2010 is gestart met het verzamelen van voorstellen voor bezuinigingen bij het KLPD. De voorstellen betreffen de gehele organisatie. Doel is te bezien op welke terreinen en op welke wijze de bezuinigingen kunnen worden ingevuld. Daarbij wordt nauwlettend in het oog gehouden dat de operationele activiteiten geborgd blijven. De maatregelen betreffen de lange en korte termijn.

Voor de lange termijn valt te denken aan een andere wijze van uitvoering van taken waardoor besparingen gerealiseerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een verdere digitalisering. Daarnaast worden/zijn maatregelen getroffen die onmiddellijk tot uitvoering kunnen worden gebracht en tevens een structureel effect hebben. Dit uit zich in bijvoorbeeld in niet langer bij «merkpompen» tanken maar bij goedkopere stations gelegen in de nabijheid van de snelweg. Korpsbeheerder en de Korpschef besluiten in het reguliere overleg over de te nemen maatregelen.

237

Welke aanvullende maatregelen worden genomen om in 2011 een additionele kostenombuiging in meerjarig perspectief te realiseren bij de KLPD?

Verwezen wordt naar vraag 236.

238

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de invoering van het nieuwe budgetverdeel-systeem voor de politie? Is het waar dat dit systeem nog niet is ingevoerd, omdat onder meer het Amsterdamse korps stevig in zou moeten leveren? Is er dus nog geen uitvoering gegeven aan motie 29 628, nr. 136, inzake politie in het landelijk gebied?

Zoals mijn voorganger u al heeft laten weten is de herijking van het budgetverdeelsysteem van de politie nog niet ingevoerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 628, nr. 208). Niet omdat onder meer het regiokorps Amsterdam-Amstelland door de herijking budget zou moeten inleveren, maar omdat mijn voorganger besloten heeft dat invoering vanwege de demissionaire status van het kabinet op dat moment niet passend was, en omdat om diezelfde reden ook geen besluitvorming kon plaatsvinden over de uitkomsten van het zogeheten normkostenonderzoek, het periodieke onderzoek naar de betaalbaarheid van de politiesterkte op langere termijn. Om de bovenstaande reden is nog geen uitvoering gegeven aan motie 29 628, nr. 136 inzake politie in het landelijk gebied. Ik bezie de mogelijkheden om met de korpsbeheerders tot een bestuursakkoord te geraken waarin o.a. afspraken worden opgenomen over de inzet en de verdeling van de extra middelen (met inbegrip van de herijking BVS) uit hoofde van het Regeerakkoord. Na afloop van het overleg hierover zal ik de gevolgen per regio vaststellen en mededelen aan de regio’s. Ik verwacht de desbetreffende circulaire in het vroege voorjaar van 2011 te kunnen versturen, zodat de korpsen zoveel mogelijk nog de gelegenheid krijgen om hun plannen over 2011 bij te stellen.


XNoot
1

Samenstelling

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. Van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Irrgang, E. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Peters, M. (GL), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Karabulut, S. (SP), Rouvoet, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Voortman, L.G.J. (GL), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Hachchi, W. (D66).

Naar boven