32 317 JBZ-Raad

Nr. 763 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de volgende stukken:

  • Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3398)

  • Fiche: Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Kamerstuk 22 112, nr. 3394)

  • Reactie op het BIT-advies van het Adviescollege ICT-toetsing over «Realisatie JBZ-systemen Ketenvoorzieningen» (Kamerstuk 32 317, nr. 754)

  • Antwoorden op resterende vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad 3–4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 752).

  • Reactie op verzoek commissie inzake de brief van de commissie Meijers over het regeerakkoord (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 138)

  • Verslag van de formele JBZ-Raad van 3–4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 751)

  • Verslag van de ingelaste JBZ-Raad van 28 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 757)

  • Geannoteerde agenda JBZ-Raad op 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 760)

Bij brief van 7 juni 2022 hebben de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vragen die betrekking hebben op deze JBZ-raad, beantwoord. De overige vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verslagen van de JBZ-raden, de kwartaalrapportage van het eerste kwartaal 2022 en de geannoteerde agenda van de JBZ-raad van 9 en 10 juni. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik de Minister nog enkele vragen te stellen over een aantal onderwerpen.

Digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het streven van de Raad om de aankomende JBZ-raad een onderhandelingsmandaat te bereiken over het voorstel van 1 december. In aanvulling op de vragen die deze leden bij de vorige JBZ-raad over dit onderwerp hebben gesteld, vragen zij de Minister in hoeverre de tekst die nu voorligt tegemoet komt aan de bezwaren van Nederland en welke aanpassingen van het voorstel de Minister noodzakelijk acht om instemming te kunnen verlenen? Ook vragen zij welke oplossingen zijn getroffen om doublures met Europol te voorkomen. In het verlengde van de vorige vragen zijn zij ook benieuwd wat het voorstel is dat nu voorligt met betrekking tot de verplichting om biometrische gegevens te delen en onder welke voorwaarden de Minister uiteindelijk zou kunnen instemmen met deze verplichting?

Antwoord

Zoals in de geannoteerde agenda is aangegeven doet het onderhandelingsresultaat voldoende recht aan de Nederlandse inzet. Het kabinet is dan ook voornemens in te stemmen met de algemene oriëntatie. De verplichting informatie in terrorismezaken aan te leveren is nu direct gekoppeld aan het moment dat justitiële autoriteiten bij het onderzoek worden betrokken maar is niet van toepassing op zaken die overduidelijk puur nationaal van aard zijn. De verplichting geldt evenmin wanneer de uitwisseling van informatie een lopend onderzoek zou schaden of de veiligheid van een individu in gevaar zou brengen, dan wel strijdig zou zijn met de essentiële veiligheidsbelangen van de betrokken lidstaat. Op voorspraak van Nederland is opgenomen dat Eurojust in de regel zoveel mogelijk gebruik zal maken van reeds bestaande mechanismen voor de vergelijking van biometrische gegevens op nationaal dan wel Europees niveau (bijvoorbeeld Europol). De aan de Raad voorliggende tekst van het voorstel bevat geen verplichting meer voor lidstaten om biometrische gegevens aan Eurojust aan te leveren. Dat is nu enkel een mogelijkheid indien de bevoegde nationale autoriteiten over dergelijke biometrische gegevens beschikken, de verstrekking van die gegevens is toegestaan op basis van nationale wetgeving en bovendien noodzakelijk is om een persoon te identificeren.

Verordening terroristische online inhoud

De leden van de VVD-fractie lezen dat op 7 juni 2022 de Verordening Terroristische online inhoud (TOI-verordening) van kracht zal worden, dat op die datum de autoriteit operationeel moet zijn en de uitvoeringswet in werking moet zijn treden. De autoriteit richt zich zowel op het tegengaan van verspreiding van terroristisch als van kinderpornografisch online materiaal. Deze leden zien dat de Afdeling advisering van de Raad van State op 30 maart 2022 advies heeft uitgebracht over dit wetsvoorstel. Kan de Minister toelichten waarom het wetsvoorstel nog niet is ingediend en welke gevolgen er zijn in de praktijk als op 7 juni 2022 de nieuwe autoriteit nog niet operationeel is?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden. Op 6 mei jl. heeft het kabinet vragen ontvangen van het lid Bikker over de implementatietermijn en de uitvoeringswet van de TOI-verordening. Het kabinet zal uw Kamer de beantwoording van deze vragen op korte termijn toezenden.

Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op de vragen bij het voorstel voor een verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht. Gelet op de importantie van het onderwerp stellen deze leden hier nog enkele vragen over, ondanks dat zij hebben gezien dat dit onderwerp niet voor de JBZ-raad van 9–10 juni 2022 is geagendeerd. Zij vragen naar de laatste stand van zaken met betrekking tot deze verordening en richtlijn en wanneer wordt verwacht dat dit onderwerp weer op de JBZ-raad wordt geagendeerd.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie wanneer de verkenning naar de voorziene uitvoeringsaspecten op basis van het huidige voorstel gereed is en of deze verkenning tijdig met de Kamer kan worden gedeeld, voorafgaand aan nieuwe besprekingen in de JBZ-raad. Ook vragen zij in hoeverre de Minister optrekt met gelijkgestemde landen zoals Italië, Duitsland en Frankrijk, waar onder andere geen instemmingvereiste van verdachten is voor de toepassing van videoconferenties en ook geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing om van videoconferentie gebruik te maken.

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van de Commissie het mandaat van Eurojust aan te passen naar aanleiding van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Oekraïne. Kan de Minister nog nader en concreter toelichten hoe wordt voorkomen dat er in de praktijk doublures ontstaan tussen de taken en bevoegdheden van Eurojust en andere organisaties? Voornoemde leden vragen of bij het antwoord op deze vraag specifiek kan worden ingegaan op mogelijke doublures met Europol, het Internationaal Strafhof en het Joint Investigation Team (JIT) dat Polen, Litouwen en Oekraïne gezamenlijk hebben opgericht?

Antwoord

Omwille van het vermijden van overlap is in de gewijzigde Eurojustverordening aangegeven dat Eurojust en Europol nauw moeten samenwerken in het kader van hun respectievelijke mandaten. Daarbij moet dubbel werk worden voorkomen en moet rekening worden gehouden met de operationele capaciteit van beide organisaties afzonderlijk. Dit is vooral van belang bij de verwerking en analyse van informatie in het kader van het bestaande «Analyseproject ernstige internationale misdrijven» van Europol dat dient ter ondersteuning van de bevoegde autoriteiten bij het onderzoeken en vervolgen van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten. Eurojust ondersteunt op zijn beurt ook de lidstaten bij de bestrijding van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten. De verordening schrijft voor dat Eurojust daarom informatie die het ontvangt in de uitoefening van deze operationele taak moet kunnen doorsturen aan Europol. De verordening schrijft ook voor dat Europol en Eurojust een regelmatige gezamenlijke evaluatie van operationele en technische kwesties uitvoeren.

Eurojust werkt in de praktijk al nauw samen met het Internationaal Strafhof, onder meer in het kader van het door uw Kamer aangehaalde JIT. Het Internationaal Strafhof neemt sinds 25 april jl. ook zelf deel aan het JIT, dat op 25 maart jl. is opgericht door Polen, Litouwen en Oekraïne en waarbij Slowakije, Estland en Letland zich op 31 mei jl. hebben aangesloten. Het Internationaal Strafhof kan echter, anders dan Eurojust, wel zelf vervolging instellen. De rol van Eurojust beperkt zich daarentegen tot het ondersteunen van het JIT en, in voorkomend geval, het Internationaal Strafhof.

(Mogelijk) Raadsbesluit hate crime/hate speech

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij het schriftelijk overleg over de vorige JBZ-raad een aantal vragen met betrekking tot het raadsbesluit door de Minister niet inhoudelijk konden worden beantwoord, omdat het besluit haatmisdrijven toevoegen aan artikel 83, lid 1, VWEU volgens de Minister geheel los moet worden gezien van (mogelijke) initiatieven die daarop volgen. Voornoemde leden verzoeken de Minister alsnog alle vragen die zij hebben gesteld op 28 februari 2022 over hate crimes/hate speech inhoudelijk te beantwoorden, op het moment dat er een vervolgvoorstel verschijnt voor een richtlijn. Kan de Minister dat toezeggen?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van de Minister dat een eventueel vervolgvoorstel ten aanzien van hate speech geen nadelige gevolgen mag hebben voor het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten. In aansluiting op de vragen die deze leden hebben gesteld bij de vorige JBZ-raad, vragen zij welke argumenten in de Raad de afgelopen jaren zijn aangevoerd om haatmisdrijven niet toe te voegen aan artikel 83 lid 1 VWEU en waarin een deel van de lidstaten nu een expliciete aanleiding ziet om hatecrimes toe te voegen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat het belangrijk is om geen «kerstboom» te maken van de lijst van artikel 83 lid 1 VWEU, in de zin dat het toevoegen van misdrijven inherente inflatoire risico’s kent? Erkent de Minister dit risico en zal de Minister dit inbrengen bij discussie over het voorgenomen Raadsbesluit?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie achten het van groot belang ook in Europees verband blijvend aandacht te besteden aan het bestrijden van de handel in zwaar illegaal vuurwerk. Hoe gaat de Minister de toezegging waarmaken die zij deed tijdens het commissiedebat jaarwisseling op 12 mei 2022, om in de JBZ-raad aandacht te vragen voor politiesamenwerking of andere vormen van Europese samenwerking in de strijd tegen illegale vuurwerkhandel?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Kopgroepontbijt terrorisme

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het feit dat Ministers van België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Spanje, Zweden en de EU zullen bespreken hoe de verschillende landen omgaan met (de dreiging van) uitreizigers en het belang van vervolging en berechting. Is de Minister bereid daarin ook te verkennen hoe, in gevallen waarin vrouwelijke uitreizigers waarvan de rechter in Nederland dreigt de zaak te zullen beëindigen, die vrouwen samen met hun kinderen in samenwerking met deze landen gerepatrieerd zouden kunnen worden? Is zij eveneens bereid te verkennen hoe samengewerkt kan worden om Nederlandse weeskinderen te repatriëren?

Antwoord

In lijn met de motie Van der Werf / Koekkoek van 1 juli 2021 levert het kabinet een maximale inspanning om ervoor te zorgen dat deze terrorismeverdachten hun straf niet ontlopen (Kamerstuk 29 754, nr. 600). Het kabinet staat regelmatig in contact met andere EU-lidstaten om te spreken over deze problematiek. Het kabinet heeft uw Kamer in eerdere gevallen, wanneer mogelijk, hierover geïnformeerd. Het kabinet kan niet ingaan op operationele details zoals of, en zo ja met welke, landen wordt samengewerkt om – zo mogelijk – uitreizigers ter berechting naar Nederland over te brengen.

Besluit haatzaaien-haatmisdrijven toevoegen aan Verdrag als EU-misdrijf: nieuwe poging

De leden van de D66-fractie onderschrijven het initiatief van de Europese Commissie voor een wetgevende procedure om de lijst van EU-misdrijven uit te breiden tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Deze leden vinden de vrijheid van meningsuiting een groot goed, maar achten het van belang dat deze nooit gebruikt wordt als excuus of rechtvaardiging voor haatzaaiende uitlatingen. Met de directeur van het EU-grondrechtenagentschap Michael O’ Flaherty zijn zij van mening dat er dan grenzen moeten worden gesteld aan deze vrijheid. Zij begrijpen dat het tijdens de vorige JBZ-Raad niet gelukt is om een akkoord te bereiken. Zij betreuren dat. Zij lezen evenwel ook dat het Voorzitterschap tijdens deze Raad een nieuwe poging zal wagen. Kan de Minister aangegeven hoe kansrijk zij deze poging acht? Mocht zij deze kans niet groot achten, wat wordt dan haar houding ten aanzien van de lidstaten die kritisch zijn?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Toetreding EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): voortgangsverslag

De leden van de D66-fractie lezen dat er sinds 202 meerdere onderhandelingsronden zijn geweest tussen de EU en de Raad van Europa (RvE). Op enkele thema’s (baskets) is voortgang geboekt, maar dat geldt niet voor alle thema’s, waaronder het Gemeenschappelijk Buitenland – en Veiligheidsbeleid (GVBV). Het kabinet heeft aangegeven voorstander te zijn van een spoedige toetreding van de EU tot het EVRM. Deze leden onderschrijven dat en achten het daarom opportuun dat de onderhandelingen op alle thema’s vorderingen boeken. Deze leden vragen de Minister in hoeverre zij de ingeslagen weg, waarbij er hoofdzakelijk wordt onderhandeld over technische onderwerpen, de juiste acht om het toetredingsproces spoedig te voltooien. Op welke termijn verwacht de Minister dat er concrete stappen kunnen worden gezet op dit dossier?

Antwoord

Zoals bekend heeft het toetredingsproces van de EU tot het EVRM aanzienlijke vertraging opgelopen naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie van de EU (EU-Hof) in 2014, waarin het EU-Hof heeft geoordeeld dat het Ontwerpverdrag op meerdere punten onverenigbaar is met het Unierecht. De onderhandelingen zijn in september 2020 heropend om oplossingen te vinden voor deze, veelal technische, bezwaren die zijn onderverdeeld in verschillende thema’s (baskets). Het kabinet is tevreden over de recente ontwikkelingen binnen de onderhandelingen. Zo is er gedurende de laatste twee onderhandelingsronden een voorlopig akkoord bereikt t.a.v. basket 1 (EU-specifieke mechanismen voor procedures voor het EHRM) en basket 3 (het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten). De onderhandelingen zullen zich vanaf nu hoofdzakelijk concentreren op basket 2 (interstatelijke geschillen uit hoofde van artikel 33 EVRM en adviesverzoeken krachtens Protocol nr. 16) en basket 4 (het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid).

Het kabinet is van mening dat tijdens de onderhandelingen de nodige zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. Zo is het niet alleen van belang dat juridisch gedegen oplossingen worden gevonden voor de bezwaren die het EU-Hof heeft opgeworpen in advies 2/13, maar ook dat het adequate systeem van mensenrechtenbescherming zoals dat is ontwikkeld onder het EVRM intact gelaten wordt. De oplossingen dienen voorts politiek haalbaar te zijn voor alle partijen in de EU en de Raad van Europa.

Inmiddels is tijdens de onderhandelingen over alle bezwaren van het EU-Hof gesproken. Het belangrijkste nog openstaande punt is het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). De niet-EU-leden van de Raad van Europa hebben zich kritisch uitgelaten over de oplossing die eerder door de EU is gepresenteerd. Het kabinet zet zich actief in om de EU-interne discussie ten aanzien van het GBVB-bezwaar verder te brengen en acht het van belang dat hier tijdens de Raad aandacht voor wordt gevraagd.

De eerstvolgende onderhandelingsronde is voorlopig voorzien op 5–7 juli 2022.

Reactie op verzoek commissie inzake de brief van de commissie Meijers over het regeerakkoord

De leden van de D66-fractie lezen in de reactie van het kabinet dat zij de mediavrijheid en pluriformiteit in de Europese Unie van belang achten. In dat kader stippen zij de Conceptrichtlijn verbod SLAPP-litigation (Strategic Lawsuits Against Public Participation) aan. De leden van de D66-fractie stellen zich op het standpunt dat het voeren van strategische rechtszaken tegen publieke inspraak, tegen kritische journalisten of mensenrechtenactivisten om hen er van te weerhouden hun belangrijke werk te doen, de EU-waarden en het rechtssysteem ondermijnen. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele rechten, en de toegang tot informatie voor burgers is een onmisbaar element voor een gezonde democratie. Deze leden zijn dan ook groot voorstander van de conceptrichtlijn om deze praktijk aan te pakken en achten het van het grootste belang dat de Minister een voortrekkersrol neemt om tot instemming te kunnen komen binnen de Raad. Kan de Minister uiteenzetten hoe zij het wetgevingsproces voor de conceptrichtlijn zullen bevorderen? Kan de Minister uiteenzetten hoe zij, ondanks invloeden van lidstaten die de persvrijheid minder hoog in het vaandel hebben staan, zal bepleiten dat het huidige voorstel niet afgezwakt mag worden? Althans, in ieder geval met betrekking tot de belangrijkste minimale standaarden zoals de mogelijkheid tot een vroegtijdige niet-ontvankelijkheidsverklaring, omkering van de bewijslast, de mogelijkheid dat derde partijen zich in een procedure kunnen voegen (waardoor de verweerder, bijvoorbeeld een journalist, een sterkere positie heeft), regels om «forum shopping» tegen te gaan en de mogelijkheid tot schadevergoeding. Binnen welke tijdsspanne voorziet de Minister instemming en implementatie van de richtlijn? De richtlijn geldt op dit moment alleen voor grensoverschrijdende zaken, maar de bijbehorende Recommendation schrijft voor dat deze regels ook voor nationale zaken zou moeten gelden. Hoe zal de Minister zich inzetten om te zorgen dat deze Recommendation ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben diverse vragen over de thema’s die de JBZ-raad aangaan. Tevens hebben zij enkele vragen over diverse EU-voorstellen op het terrein van de JBZ-raad.

Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven

De leden van de SP-fractie onderschrijven het voorkomen van straffeloosheid in Nederland, Europese lidstaten en derde landen. Vooral bij ernstige misdrijven zoals genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven is het cruciaal dat de daders bestraft worden. Dat de Europese Commissie ambities heeft om die straffeloosheid te bestrijden en zelfs de samenwerking met het Internationaal Strafhof aan te gaan wordt verwelkomd door deze leden.

Desondanks hebben deze leden toch diverse vragen over het voorstel van de Europese Commissie (EC).

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat het mandaat van Eurojust fors wordt uitgebreid. Hebben deze leden het goed begrepen dat Eurojust voorheen alleen een coördinerende taak had wanneer minstens twee lidstaten een strafrechtelijk onderzoek hadden lopen naar zogenaamde Eurocrimes en dat Eurojust door dit voorstel voortaan ook zelfstandig bewijsmateriaal mag gaan verzamelen, analyseren, bewaren en delen? Klopt het dat deze bevoegdheden zeer strak zijn beperkt tot vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven of laat het voorstel ook enige ruimte over om het nieuwe mandaat op andere misdrijven toe te passen? Is het vernieuwde mandaat om voortaan ook geluidsopnamen, video- en satellietbeelden en foto’s te verwerken alleen beperkt tot genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven of ziet dit ook toe op de zogenaamde Eurocrimes? Is het correct dat er een nieuwe technische faciliteit ontwikkeld moet worden om uitvoering te geven aan dit nieuwe mandaat? Kan de Minister een stand van zaken geven van het voorstel?

De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd naar de overweging voor alternatieven. Waarom werkt de route via een zogenaamde JIT niet, waar toch goede ervaringen mee zijn, zoals bijvoorbeeld rondom het neerhalen van de MH17? Waarom is er niet voor gekozen het werken via JIT’s laagdrempeliger en effectiever te maken?

De leden van de SP-fractie spreken in het bijzonder hun bezorgdheid uit over de grondslag voor het verwerken van (persoons)gegevens. In het voorstel wordt er gesproken over «an automated data management and storage facility outside the case management system». Kan de Minister toelichten wat hiermee wordt bedoeld en waarom dit nodig is? Deze leden vragen zich af waarom deze route is gekozen. In de brief van de Minister, ter vervanging van de gebruikelijke BNC-fiche, van 3 mei geeft de Minister aan dat zij geen voorstander is van een Eurojust die zelfstandig opsporingshandelingen gaat verrichten of ruwe informatie zou analyseren en dat het met die inachtneming kan instemmen met het voorstel. Maar is het niet zo dat het voorstel van de EC juist behelst dat Eurojust zelfstandig een strafrechtelijk onderzoek gaat uitvoeren van internationale misdrijven? Hoe kan de Minister dan toch tot een positief oordeel over de uitbreiding van dit mandaat komen? Deze leden bekruipt vaker het gevoel dat de EC crises aangrijpt om (vergaande) bevoegdheden te centraliseren. Kan de Minister uitleggen of daar hier ook sprake is en haar antwoord toelichten?

De leden van de SP-fractie zijn ook nieuwsgierig naar de gekozen procedure. Waarom is deze zeer ongebruikelijke procedure gevolgd voor een dergelijk ingrijpende voorstel? Hoe meent de Minister dat met deze procedure tegemoet is gekomen aan de controlerende taak van de Tweede Kamer?

Antwoord

De op 25 mei jl. goedgekeurde wijziging van de Eurojustverordening legt vast dat Eurojust het optreden van de lidstaten bij de bestrijding van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten ondersteunt. Dit zal Eurojust onder meer doen door bewijsmateriaal dat verband houdt met die misdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten te bewaren, te analyseren en op te slaan en de uitwisseling van dergelijk bewijsmateriaal met de bevoegde nationale autoriteiten en internationale justitiële autoriteiten, met name met het Internationaal Strafhof, mogelijk te maken. Ook kan Eurojust dat bewijsmateriaal rechtstreeks ter beschikking te stellen aan die autoriteiten. Eurojust mag daarvoor een afzonderlijke faciliteit voor geautomatiseerd gegevensbeheer en geautomatiseerde gegevensopslag oprichten, buiten zijn bestaande casemanagementsysteem, aangezien dat systeem de eerdergenoemde functionaliteiten niet bevat. Hierbij dienen wel de bestaande gegevensbeschermingsregels in de Eurojustverordening in acht te worden genomen. Eurojust mag met andere woorden niet zelf strafrechtelijk onderzoek gaan doen of zelf actief bewijs gaan vergaren, maar mag toegezonden bewijs bewaren, analyseren en opslaan. Eurojust mag ook bewijsmateriaal van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten in de vorm van foto’s, geluidsopnamen, video- en satellietbeelden gaan verwerken, wat nu nog niet mogelijk is.

Uiteraard hebben de schokkende beelden in de media van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Oekraïne en het bezoek van Europese Commissievoorzitter Von Der Leyen aan Bucha dermate grote impact gehad dat de Europese Commissie (Commissie) en het Franse Voorzitterschap gemeend hebben het onderhavige voorstel met voorrang tot stand te moeten brengen en goed te doen keuren. Vanwege de dringende noodzaak om tijdig binnen Eurojust een faciliteit voor geautomatiseerd gegevensbeheer en geautomatiseerde gegevensopslag op te richten hebben de Commissie en het Voorzitterschap het ook passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken die normaliter geldt voor het raadplegen van nationale parlementen1. Om uw Kamer zo goed mogelijk in staat te stellen haar controlerende taak uit te oefenen heeft het kabinet uw Kamer op 3 mei jl. per brief op de hoogte gesteld van de inhoud van het Commissievoorstel en zijn appreciatie daarvan. Het kabinet is daarbij van mening dat een dergelijke spoedprocedure enkel in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden gehanteerd, zoals in dit geval is gebeurd.

Voor wat de door de leden van de SP genoemde inzet van een JIT betreft verwijst het kabinet naar de antwoorden op de vragen terzake van de leden van de VVD. Daarin komt de stand van zaken aan de orde rond het inmiddels operationele JIT dat sinds 25 maart jl. onderzoek doet naar mogelijke gevallen van misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en daarmee verband houdende strafbare feiten in Oekraïne.

Europese plannen ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van de EC om online kinderporno te bestrijden. Deze leden onderschrijven het bestrijden van het maken en verspreiden van kinderporno. Toch moet ook de Europese bestrijding van kinderporno proportioneel en effectief zijn. Daarom hebben zij diverse vragen. Zij beseffen echter dat het BNC-fiche er nog niet is en spreken hun hoop uit dat het er snel alsnog zal komen. Immers, hoe sneller Nederland een standpunt inneemt hoe makkelijker het is om de besluitvorming te beïnvloeden.

De leden van de SP-fractie willen daarom alvast meegeven om in het BNC-fiche in te gaan op de volgende zaken. In welke mate het internet gefilterd gaat worden in de zoektocht naar kinderporno en hoe de toepassing van kunstmatige intelligentie daarin verwerkt gaat worden. Welke lessen heeft Nederland geleerd voor wat betreft kunstmatige intelligentie en hoe worden deze betrokken bij de beoordeling van dit voorstel? Hoe gaat voorkomen worden dat materiaal dat geen kinderporno is toch offline gaat worden gehaald en daarmee een inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting? Hopelijk kan de Minister deze thema’s terug laten komen in het fiche.

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Richtlijn aanpak geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de EU-richtlijn om seksueel en huiselijk geweld te bestrijden. Hoewel deze leden het bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld volledig onderschrijven hebben zij diverse vragen rondom de subsidiariteit van het beginsel. Kan de Minister toelichten wat de meerwaarde is van dergelijke gedetailleerde en ingrijpende minimumvoorschriften ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de strafbaarstelling van de diverse delicten die in de richtlijn worden beschreven? Waarom zou het niet aan de lidstaten zijn om zelf te bekijken hoe en op welke wijze, passend bij de eigen juridische normen en uitvoering, passende bescherming wordt geboden waarbij de lezen zeker van mening dat een zeker minimum of een passende bodem aan bescherming geboden is?

Sinds wanneer is het bijvoorbeeld de bevoegdheid van de EU om iets te regelen met betrekking tot de hoogte van het eigen risico in de zorg? Waarom zou vanuit een Europese richtlijn dringend opgelegd moeten worden aan lidstaten dat slachtoffers hulp moeten krijgen en hun gegevens gedeeld mogen worden, ook als zij daar géén toestemming voor geven?

Dit vragen de leden van de SP-fractie vooral omdat ze in het BNC-fiche lezen dat de Minister positief is over de subsidiariteit van het voorstel. Dat verbaast. De Minister legt in haar toelichting de nadruk op de grensoverschrijdende aard van computercriminaliteit. Maar deelt de Minister de mening van de SP-fractie dat het voorstel veel verder gaat dan het bestrijden van computercriminaliteit zoals in dit geval het openbaar maken van beeldmateriaal van seksuele aard? Kan de Minister daarom toelichten waarom het oordeel dan toch positief is over het gehele voorstel, waar niet de voorwaarde aan zit dat het om grensoverschrijdende situaties moet gaan? Waarom zet dit de deur niet open om voor alle misdrijven op Europees niveau strafbaar te stellen aan de hand van minimumvoorschriften?

Kan de Minister toelichten welke alternatieven de EC heeft overwogen om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden en waarom die niet de voorkeur genieten van de EC en daarbij tevens aan geven welke route de voorkeur van de Minister geniet?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Intra-Europese overlevering van verdachten en veroordeelden

De leden van de SP-fractie grijpen ook dit overleg aan om aandacht te vragen voor het vraagstuk van overlevering van verdachten tussen lidstaten. De afbrokkeling van de rechtsstaat in sommige lidstaten leidt tot zorgen over dit middel bij deze leden. Kan de Minister bevestigen dat het aantal weigeringen van overleveringsverzoeken de afgelopen jaren drastisch is afgenomen? Is er een causaal verband vast te stellen tussen het aantal weigeringen van overleveringsverzoeken en de herziening van de Overleveringswet vorig jaar?

De leden van de SP-fractie zijn met name geïnteresseerd in het strenge toetsingskader. Deze leden vroegen hier eerder al veelvuldig aandacht voor. Kan de Minister daarom reageren op het artikel «De scherpe randen van het overleveringsrecht» in Mr. Online van 17 mei 2022? Erkent de Minister de spanning tussen rechtsbescherming van personen aan de ene kant en het systeem van Europese Aanhoudingsbevelen aan de andere kant? Wat ziet de Minister in het voorstel om de Internationale Rechtshulp Kamer (IRK) de bevoegdheid te geven een uitvaardigende lidstaat te verzoeken een minder ingrijpend middel in te zetten? Is de Minister bereid daarvoor te gaan pleiten bij de Europese collega’s en om tevens de drempels van de Europese Toezichtsmaatregel en het Europees Onderzoeksbevel tegen het licht te houden? Hoe kijkt de Minister aan tegen het pleidooi om bagatel-EAB’s uit te zonderen?

In het verlengde hiervan hebben de leden van de SP-fractie ook een vraag over de Wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging (WETS)-procedure met Polen. Klopt het dat Polen voorwaardelijke invrijheidsstellingen niet (meer) uitvoert, zoals bij de inwerkingtreding van de WETS het beeld was van de Nederlandse regering en wat betekent dit voor de straf van Poolse verdachten die in het kader van de WETS hun strafrestant in Polen mogen uitzitten? Is er hier in de praktijk niet alsnog sprake van strafverzwaring?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Toetreding van EU tot het EVRM

De leden van de SP-fractie zijn uitgesproken voorstander van toetreding van de EU tot het EVRM omdat het de mensenrechten en het naleveren er van bevordert. Kan de Minister de nieuwste stand van zaken schetsen na de onderhandelingsronde van 10 tot en met 13 mei in Straatsburg? Wat kan de Minister doen om voortgang te maken?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst het kabinet naar het betreffende antwoord op vragen van de D66-fractie.

Afbreuk van de rechtsstaat en het coronaherstelfonds

De leden van de SP-fractie blijven onverminderd bezorgd over de afbraak van de rechtsstaat in de Europese Unie. Recent springt met name de onderhandelingen tussen Polen en de EC over het coronaherstelfonds in het oog. Op 1 mei wisten de partijen een akkoord te bereiken. Deze leden vrezen dat de EC is gevallen voor een cosmetische ingreep in de Poolse rechtsstaat. Erkent de Minister dat er hier sprake is van een puur cosmetische ingreep en dat het de onafhankelijkheid van Poolse rechters niet tot een acceptabel niveau brengt? Is het inderdaad zo dat in feite dezelfde rechters de disciplinaire Kamer blijven vormen?2 Klopt het bovendien dat de voorgestelde wijzigingen nog door Poolse Senaat behandeld moet worden? Welke consequenties verbindt de Minister aan de uitblijvende verbetering van de rechtsstaat in Polen voor de toegang tot het coronaherstelfonds? Is de Minister bereid Polen de toegang tot het coronaherstelfonds te ontzeggen in overeenstemming met gelijkgezinde lidstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Prüm II verordening

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de Raad een gezamenlijke positie over de Prüm-II verordening in lijkt te gaan nemen. Kan de Minister toelichten hoe aan het werken met persoonsgegevens voldoende waarborgen worden gesteld en of de Minister niet vreest dat deze verordening een disproportionele inbreuk op de privacy van inwoners vormt?

Antwoord

Het kabinet meent dat de tekst van de algemene oriëntatie voldoende waarborgen biedt om de privacy van burgers te beschermen. De Prüm II-ontwerpverordening (hierna: de ontwerpverordening) regelt hoe lidstaten in het kader van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van een strafbaar feit een zoekopdracht kunnen verrichten in de databases van andere EU-lidstaten en Europol. Die zoekopdrachten mogen slechts worden uitgevoerd met inachtneming van dezelfde waarborgen die ook voor soortgelijke zoekopdrachten op nationaal niveau gelden.3

Het uitgangspunt van de ontwerpverordening is dat aanvankelijk slechts referentiedata met elkaar worden vergeleken op een «hit/no hit»-basis. Deze referentiedata zijn niet herleidbaar tot individuele personen en zijn daarom geen persoonsgegevens. Als er een match is met de aanwezige data in de database van een andere lidstaat dan stuurt de bevraagde lidstaat (automatisch) slechts de referentiedata naar de vragende lidstaat die nodig zijn om een hit te bevestigen.

Als een vragende lidstaat aan de hand van die referentiedata de hit bevestigt kan het een versneld verzoek doen tot het verstrekken van kerngegevens. Bij het verstrekken van die kerngegevens op grond van de ontwerpverordening gelden strikte normen die mede zijn ingegeven door de beginselen van een behoorlijke werking van persoonsgegevens (rechtmatigheid, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, vertrouwelijkheid, opslagbeperking en integriteit) zoals die zijn opgenomen in de betreffende wet- en regelgeving.4 Zo vereist de Prüm II-ontwerpverordening dat ontvangen gegevens na vergelijking moeten worden verwijderd, tenzij deze nog nodig zijn voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Op deze manier blijven de persoonsgegevens primair in de databases van de lidstaten staan en worden die in beperkte gevallen door andere lidstaten bevraagd. Zodoende wordt de kans vergroot dat criminelen kunnen worden geïdentificeerd en dat grensoverschrijdende verbanden tussen misdrijven worden ontdekt, zonder dat dit leidt tot onnodige opslag of verzameling van nieuwe gegevens. Hiermee worden de beginselen van een behoorlijke werking van persoonsgegevens bij de uitwisseling van gegevens op grond van de ontwerpverordeninggoed beschermd. Het opvragen van aanvullende persoons- en zaakgerelateerde gegevens valt buiten de verordening en gebeurt door middel van een regulier rechtshulpverzoek.

Daarnaast regelt het voorstel goed toezicht door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, in samenwerking met de nationale gegevensautoriteiten, op de naleving van gegevensbeschermingsrecht en de rechtmatigheid van de gegevensuitwisseling via Prüm II. Ook dient elke lidstaat een rechtvaardiging te bewaren van elke zoekopdracht die de competente autoriteiten maken en worden er logs bijgehouden, mede met als doel de rechtmatigheid van de bevragingen en verstrekkingen te kunnen toetsen. Hiermee is de rechtmatigheid van persoonsgegevensverwerking ook achteraf daadwerkelijk door toezichthouders controleerbaar en blijft het goed beschermd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de stukken ter voorbereiding op het algemene deel van de JBZ-raad. Zij hebben enkele specifieke vragen ten aanzien van het door het voorzitterschap beoogde principebesluit inzake haatzaaien. Deze leden vragen ter inleiding of de minster de antwoorden van dit schriftelijk overleg uiterlijk maandag 6 juni aan de Kamer wil doen toekomen, zodat voldoende gelegenheid bestaat voor eventuele vervolgstappen in aanloop naar de Raad.

Hate crime en speech

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister het principebesluit inzake artikel 83, lid 1, VWEU los wil zien van de verdere uitwerking. Deze leden begrijpen deze stellingname voor zover het de procedurele kaders betreft, aangezien de uitwerking pas gerealiseerd kan worden nadat het principebesluit genomen is. Inhoudelijk gezien kunnen deze leden de opstelling van de Minister echter niet volgen. Hoe kan de Minister inhoudelijk een positief oordeel geven over noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit als er geen begin van zicht is op hoe uitwerking vorm zal krijgen? Zij constateren dat tot op heden in de stukken rond dit principebesluit volstaan wordt met de constatering dat sprake is van een forse toename van online haatzaaien en de open deur dat online haatzaaien een grensoverschrijdend aspect heeft, maar dat volstrekt onduidelijk blijft welke praktische verbeteringen te verwachten zijn van het principebesluit. Ten overvloede merken deze leden hierbij nog op dat het huidige instrumentarium in Nederland en andere lidstaten volgens het kabinet voldoet. Kan de Minister in hoofdlijnen schetsen op welke concrete punten de aanpak in de EU belemmerd wordt en welke specifieke oplossingen als gevolg van het principebesluit tot substantiële versterking van de aanpak van haatzaaien gaan leiden? Waarom is juist deze ongebruikelijke uitbreiding van de strafrechtelijke route nodig, terwijl voor het tegengaan van online verspreiding toch meer verwacht kan worden van EU-plannen inzake de verantwoordelijkheid van internetplatforms en -bedrijven?

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister meer zicht kan bieden op de verhoudingen in de Raad ten aanzien van het principebesluit. In de stukken wordt gesproken van een aantal landen dat bezwaren heeft tegen het principebesluit, al dan niet om inhoudelijke redenen. Daarbij benoemt het kabinet enkel het thema LHBTI, terwijl het principebesluit ook ziet op andere groepen die te lijden hebben onder haatzaaien. Waarom deze beperking? Moeten deze leden uit het verslag opmaken dat de bezwaren zich concentreren op het onderwerp LHBTI? Kan de Minister aangeven welke lidstaten om welke redenen terughoudend zijn?

De lezen van de SGP-fractie wijzen op de eerdere opmerkingen van het kabinet dat er binnen de EU problemen zouden zijn om tot een gezamenlijke definitie te komen op seksuele gerichtheid en LHBTI+. Daarbij werd ook vermeld dat Nederland expliciet heeft opgeroepen gezamenlijk te komen tot een definitie met oog voor de verschillen in de Europese samenlevingen. Kan de Minister toelichten wat precies met deze opmerkingen is bedoeld in het kader van het principebesluit? Is de bedoeling om bij het principebesluit en de uitwerking ervan tot een aanpak te komen die past bij de uiteenlopende culturen en overtuigingen in de verschillende lidstaten? En aan welke alternatieven denkt de Minister als deze routes niet slagen?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

I. Justitie

Gegevensbescherming in het kader van handelsovereenkomsten

De Minister schrijft dat het kabinet in de Raad zal benadrukken dat een nieuw adequaatheidsbesluit alleen tot stand mag komen als ten volle aan de uitspraak van het EU-Hof in de Schrems-II zaak tegemoet worden gekomen. Wat betekent dat concreet voor het huidige voorstel dat voorligt? Welke aanpassingen moeten er volgens het kabinet aan het voorstel worden gedaan. Moeten er buiten het voorstel ook aanpassingen worden gedaan aan bestaande juridische kaders? Zo ja, welke?

Antwoord

Op 25 maart jl. hebben de Commissie en de Verenigde Staten (VS) naar buiten gebracht dat zij een principeakkoord hebben gesloten voor een «raamwerk» voor Trans-Atlantische gegevensstromen.5 Het kabinet verwelkomt dit principeakkoord mede vanwege het belang van gegevensuitwisseling tussen Nederland en de VS. Onderdeel van deze overeenkomst is onder meer dat de VS heeft toegezegd in de eigen rechtsorde- via een zogeheten Executive Order – maatregelen te implementeren om te borgen dat de Amerikaanse overheid alleen toegang tot gegevens krijgt voor zover dit «noodzakelijk» en «proportioneel» is. Een ander belangrijk onderdeel is dat maatregelen worden getroffen om Europese burgers effectieve rechtsbescherming te bieden in geval hun persoonsgegevens (onrechtmatig) worden verwerkt. Op deze twee punten is de VS-regelgeving door het EU-Hof in de Schrems II zaak in strijd bevonden met het EU-Handvest en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is dan ook van groot belang dat de VS haar regelgeving aanpast om aan de uitspraak van het EU-Hof in deze zaak te voldoen en om een adequaatheidsbesluit te kunnen nemen.

Dit principeakkoord is nog geen nieuw adequaatheidsbesluit waaronder internationale gegevensstromen kunnen plaatsvinden. De maatregelen vormen wel de basis voor een dergelijk (eenzijdig) besluit van de Commissie. De Commissie werkt momenteel aan de noodzakelijke juridische documenten, waaronder een conceptadequaatheidsbesluit. Het kabinet wordt via de daarvoor bestaande «comitologieprocedure» in gelegenheid gesteld zich uit te spreken over het besluit.6

Op dit moment bestaat nog geen concrete uitwerking van het akkoord en kan het kabinet nog niet beoordelen of een nieuw adequaatheidsbesluit kan worden genomen. Het kabinet acht het van belang om tijdens de aanstaande JBZ-Raad te benadrukken dat Nederland alleen akkoord kan gaan met een nieuw besluit als daarmee recht wordt gedaan aan alle door het EU-Hof in de Schrems-II zaak geformuleerde redenen om het destijds bestaande besluit nietig te verklaren.

Mogelijk Raadsbesluit hate crime/hate speech

De Minister waakt ervoor dat vervolgwetgeving geen nadelige gevolgen heeft voor het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten. Hoe interpreteert de Minister het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting. Is dat beperkt tot de rechten in de Grondwet? Of worden daar ook rechten uit internationale verdragen zoals het EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bedoeld? Welke potentiële nadelige gevolgen ziet de Minister? Mede gelet op het feit dat hate speech en hate crime ook nu al verboden zijn in Nederland?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Raadsconclusies kinderrechtenstrategie

Nederland heeft het belang van kwetsbare groepen zoals LHBTI-kinderen benadrukt door een verwijzing naar beleid dat genderinclusief is. Nu blijkt dat twee lidstaten niet konden instemmen met de ontwerpconclusies vanwege andere interpretaties van het begrip gender. Inmiddels verwacht de Minister dat alle lidstaten kunnen instemmen. Is de verwijzing naar beleid dat genderinclusief is uit de ontwerpbesluiten gehaald? Zijn de rechten van deze kwetsbare groep nu wel voldoende geborgd? Zal de Minister ook instemmen indien dit niet het geval is?

Antwoord

In lijn met de algemene, proactieve inzet van het kabinet op de bescherming van de rechten van lhbtiq+ in EU-verband heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen over de Raadsconclusies over de Kinderrechtenstrategie aandacht gevraagd voor gendergelijkheid en de positie van lhbtiq+ kinderen. Over deze Raadsconclusies is lange tijd onderhandeld. Er is geen expliciete verwijzing opgenomen naar het belang van genderinclusief beleid op scholen. Wel worden de lidstaten in deze Raadsconclusies opgeroepen om maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen discriminatie op alle gronden en in het bijzonder op grond van seksuele oriëntatie en hun geslacht. Ook worden lidstaten opgeroepen om een veilige, ondersteunende en inclusieve omgeving voor kinderen te creëren op scholen waar hun individualiteit wordt gerespecteerd. De Raadsconclusies brengen daarnaast in algemene zin onder de aandacht dat de Kinderrechtenstrategie van de Commissie is gebaseerd op beginselen van gelijkheid, inclusie, gender gelijkheid en non-discriminatie. Het kabinet is teleurgesteld dat geen overeenstemming is bereikt om ook een expliciete verwijzing op te nemen naar genderinclusiviteit in deze Raadsconclusies, maar ziet in de genoemde passages voldoende aanknopingspunten om de rechten van kwetsbare kinderen te kunnen beschermen. Het kabinet acht het van groot belang dat de Raadsconclusies worden aangenomen om daarbij een bijdrage te leveren aan de bescherming van alle kinderen.

II. Binnenlandse zaken

Oekraïne; voortgang 10-puntenplan

Waaruit bestaat de personele en materiële capaciteit van Frontex in Estland en aan de grens tussen Moldavië en Roemenië? Waar wordt de capaciteit voor ingezet?

Antwoord

Nederland draagt op dit moment met zes personen bij aan de Frontexoperaties aan de grens tussen Roemenië en Moldavië. Vanaf 15 juni is dat nog met drie personen. Daarnaast draagt Nederland met twee personen en een voertuig bij aan een Frontexoperatie in Estland.

En welke inspanningen gaat het de Minister leveren om tegemoet te komen aan het belang dat lidstaten waar nodig financiële steun krijgen voor de opvang van ontheemden?

Het kabinet geeft aan het 10-puntenplan te steunen en dat het houvast heeft geboden. Zijn er onderdelen van het plan die de Minister minder geslaagd vindt? Gaat zij daarop acteren?

Antwoord

Het kabinet vindt het van groot belang dat de lidstaten die door de oorlog in Oekraïne onder druk zijn komen te staan voldoende worden ondersteund. Daarom staat het kabinet achter de verschillende Europese voorstellen sinds het uitbreken van het conflict om deze landen financieel maar ook materieel ondersteuning te bieden. Dit betreft bijvoorbeeld het flexibel en sneller beschikbaar maken van gelden uit de CARE- en AMIF-budgetten. Waar verdere ondersteuning nodig is zullen we dat blijven doen. Op financieel gebied is het kabinet van mening dat de ruimte primair gezocht moet blijven worden in de huidige budgetten, met name door deze zo flexibel mogelijk beschikbaar te stellen. Op materieel gebied blijft Nederland beschikbaar voor verzoeken via bijvoorbeeld het EU Civil Protection Mechanism (UCPM).

Het tienpuntenplan heeft houvast geboden om de verschillende acties die nodig waren op Europees en nationaal niveau te stroomlijnen. Het kabinet heeft destijds het plan verwelkomd en heeft waardering voor de wijze waarop de Commissie en het Voorzitterschap hiervoor het initiatief hebben genomen. Ten aanzien van veel onderwerpen is een goed begin gemaakt, door onder meer het ondersteunen van de grenslidstaten die zwaar onder druk staan, het opzetten van een registratieplatform, het ondersteunen van Moldavië, met een informatievoorziening over de opvangsituatie en voorzieningen per lidstaat en met een actieplan om mensenhandel tegen te gaan. In EMPACT-verband wordt ook voor de andere aandachtspunten uit het tienpuntenplan, zoals mogelijke cyberaanvallen, wapenhandel, smokkel van illegale goederen, fraude en veranderd optreden van criminele netwerken, in nauwe coördinatie gekeken naar uitwassen van het conflict en worden passende acties ondernomen waar nodig. Nederland is driver van het EMPACT-project tegen mensenhandel, «co-driver» op de EMPACT-projecten over de vier grote drugsmarkten en leidt veel acties in het kader van EMPACT. Zo zijn acties in gang gezet voor het identificeren en aanpakken van Oekraïense mensenhandel en het delen van informatie daarover in samenwerking met de EU-agentschappen en NGO’s. Ook werkt Nederland nauw samen met Frontex, dat activiteiten in gang heeft gezet om risico’s op kinderhandel tegen te gaan.

Het kabinet ziet onder meer kansen om meer relevante data op het gebied van onder meer instroom en uitstroom van migranten en informatie over criminele uitwassen in het kader van dit conflict op Europees niveau te delen. Zo kunnen de Europese lidstaten op basis van de best mogelijke informatie samenwerken met elkaar en met agentschappen en NGO’s. Ook biedt dat een kans om voorbereidingen voor zowel de korte als de lange termijn verder vorm te geven. In dat kader verwelkomt het kabinet het initiatief van de Commissie om op basis van scenario’s noodzakelijke voorbereidingen in kaart te brengen en de eerste aanzet voor discussie in deze JBZ-Raad over de post-conflictsituatie.

Versterking samenwerking CT-autoriteiten

Binnen de Counter Terrorism Group (CTG) werken de afzonderlijke veiligheidsdiensten samen op het gebied van terrorismebestrijding. Tegelijkertijd is nationale veiligheid een nationale aangelegenheid. Kan het de Minister onderzoeken, aan de hand van de presentatie, welke onderdelen van het veiligheidsbeleid beter op EU niveau aangepakt kunnen worden? Zijn er aanwijzingen dat bepaalde onderdelen van het nationale veiligheidsbeleid niet beter in EU-verband kunnen worden aangepakt? Graag een toelichting.

Antwoord

Hoewel nationale veiligheid primair de verantwoordelijkheid is van de individuele lidstaten is nationale veiligheid onlosmakelijk verbonden met internationale veiligheid en zijn er veel raakvlakken met het domein van EU. Binnen de wettelijke kaders is een zorgvuldige balans gevonden waar alle partners (binnen EU en intergouvernementeel) elkaar weten te vinden en nauw samenwerken. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen om in deze balans te schuiven. De CTG, waar ook Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland aan deelnemen, is een intergouvernementeel samenwerkingsverband buiten de EU.

Het kabinet streeft er uiteraard naar om de intergouvernementele en EU-samenwerking zo goed mogelijk in te richten en te bekijken op welke onderdelen de samenwerking nog verder kan worden versterkt. Ook de presentatie van de CTG wordt in dit streven meegenomen.

Strijd tegen radicalisering

Is Nederland onderdeel van de RAN-werkgroep (Radicalisation Awareness Network) die het onderwerp ongewenste financiering uitwerkt? Zo ja, wat is de Nederlandse inzet in de RAN-werkgroep? Kan de Minister terugkoppelen wat het Voorzitterschap op dit traject heeft toegelicht en hoe daar door de Minister op is gereageerd?

Antwoord

Nederland is sinds de oprichting van de RAN een actief lid van dit netwerk. Nederland heeft begin 2021 aandacht gevraagd voor het onderwerp ongewenste buitenlandse financiering, zowel bij de Commissie als bij een aantal lidstaten. Op aangeven, en onder leiding, van Nederland en Frankrijk is het afgelopen half jaar binnen het RAN geïnvesteerd in onderzoek naar het instrumentarium van de verschillende lidstaten om deze ongewenste financiering te adresseren. Het kabinet zal uw Kamer in het verslag van de JBZ-Raad op de hoogte stellen van de inhoud van de toelichting op dit onderwerp, voorzien van een eventuele reactie van het kabinet.


X Noot
1

Conform artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

X Noot
2

Politico, Poland’s parliament partially rolls back judicial changes to get EU cash, 26 mei 2022, https://www.politico.eu/article/poland-parliament-partially-rolls-back-judicial-changes-rule-of-law-eu-recovery-funds/.

X Noot
3

Dit komt voort uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (EU) 2016/679, de Richtlijn (EU) 2016/680 over bescherming persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, onderzoek, opsporing en vervolging van strafbare feiten en Verordening (EU) 2018/1725 over de bescherming van persoonsgegevens door instellingen, organen en instanties van de Unie.

X Noot
4

Idem.

X Noot
6

Artikel 45 derde lid jo. artikel 93 tweede lid AVG.

Naar boven