32 317 JBZ-Raad

Nr. 752 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de volgende brieven:

  • De geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 747);

  • Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276).

  • Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275).

  • Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274).

  • Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297).

  • Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3296)

  • Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3293).

  • Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292).

  • Fiche: Mededeling en Richtlijn milieucriminaliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3312).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 februari 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 2 maart 2022 zijn de vragen die betrekking hebben op de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 maart 2022 en het fiche Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven beantwoord (Kamerstuk 32 317, nr. 748). Bij brief van 14 maart 2022 zijn de overige vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Brood

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de BNC-fiches die zijn verstuurd en betrekking hebben op een aantal voorstellen die de Europese Commissie (EC) kort geleden heeft gedaan. Zij hebben nog enige vragen bij de inzet van het kabinet ten aanzien van enkele onderwerpen.

Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche over het voorstel voor een verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht. Zij stellen nog enkele vragen over de inzet van de regering bij de gesprekken die zullen worden gevoerd over het voorstel.

Met betrekking tot het gebruik van videoconferentie in strafrechtelijke procedures omvat het voorstel van de EC een regeling voor het (digitaal) horen van een verdachte of veroordeelde. Kan de regering toelichten waarom zij van oordeel is dat het opstellen van regels hierover in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit? Waarom zijn Europese regels hierover dringend noodzakelijk? Kan de regering toelichten waarom het voorstel lijkt van toepassing te zijn op álle strafrechtelijke procedures? Deelt de regering de mening dat voor wat betreft de weging van de subsidiariteit en de proportionaliteit, het logischer zou zijn als het voorstel van de EC alleen betrekking zou hebben op juridische procedures met grensoverschrijdende aspecten, zoals bijvoorbeeld een verzoek tot uitlevering?

Antwoord

Zoals aangegeven in het BNC-fiche bevat het voorstel bepalingen voor het gebruik van videoconferentie in civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures met een grensoverschrijdend aspect. Doel is de deelname van partijen bij grensoverschrijdende zaken aan zittingen te vergemakkelijken. Het voorgestelde artikel 8 verschaft de rechtsgrondslag en zet de voorwaarden uiteen voor het gebruik van videoconferentie in strafzaken met een grensoverschrijdend aspect. In het eerste lid van dit voorgestelde artikel wordt nader geduid dat de reikwijdte van het artikel beperkt is tot procedures die onder de in bijlage II van het voorstel vermelde instrumenten vallen, tenzij deze instrumenten zelf al in de mogelijkheid van videoconferentie voorzien, zoals bijvoorbeeld het Europees onderzoeksbevel. Hieruit maakt het kabinet op dat niet beoogd is maatregelen voor te stellen die zien op het gebruik van videoconferentie in andere strafrechtelijke procedures dan de procedures genoemd in bijlage II, zoals procedures zonder grensoverschrijdende aspecten. Dit maakt dat de weging ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit positief is. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving, zoals van de juridische instrumenten in bijlage II, kan immers alleen op EU-niveau plaatsvinden.

Deze leden wijzen erop dat toepassing van de videoconferenties in Nederland niet in alle gevallen de instemming van de verdachte vergt, en Nederland ook geen aparte mogelijkheid kent van het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen de beslissing om van een videoconferentie gebruik te maken. Er zijn veel meer Europese landen, waaronder Italië, Duitsland en Frankrijk waar geen instemming van verdachten is vereist voor de toepassing van videoconferenties. Kan de regering in gesprek gaan met gelijkgestemde landen om te bezien of dit onderdeel van het EC-voorstel kan worden aangepast? Kan de regering de Kamer tevens over dit onderdeel tijdig informeren wanneer een meerderheid dreigt te ontstaan voor een EC-voorstel waarin een instemmingsvereiste van de verdachte en een afzonderlijk rechtsmiddel onderdeel van uit maken?

Antwoord

Met de VVD-fractie heeft het kabinet notie genomen van het feit dat er enkele belangrijke verschillen tussen de bestaande Nederlandse regeling, uiteengezet in art. 131a van het Wetboek van Strafvordering, en het voorgestelde artikel zijn. De regeling van het Wetboek van Strafvordering vergt niet in alle gevallen de instemming van de verdachte, en bevat geen mogelijkheid voor het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen de beslissing om van videoconferentie gebruik te maken. De inzet van het kabinet, zoals het beschreven in het BNC-Fiche, is om de mogelijkheid te behouden vanwege veiligheidsrisico’s videoconferentie te kunnen inzetten zonder instemming van de verdachte. Het is, wat Nederland betreft, de vraag of in alle situaties waarin tot de toepassing van videoconferentie wordt besloten een rechtsmiddel open moet staan. Een rechtsmiddel is niet aangewezen wanneer de rechter zelf heeft besloten tot de toepassing van videoconferentie en de proportionaliteit van de inzet al heeft afgewogen. Het kabinet zal niet aarzelen mogelijk gelijkgestelde landen op deze twee punten te consulteren. Mocht het kabinet van de standpunten in het BNC-fiche afwijken, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Daarnaast ontvangt de Kamer conform de gebruikelijke gang van zaken een update over de onderhandelingen indien de richtlijn wordt besproken tijdens de JBZ-Raad.

De leden van de VVD-fractie uiten bovendien hun zorgen over de uitvoerbaarheid en de onbepaaldheid van de kosten van het EC-voorstel. Kan de regering de uitvoeringstoets die zij voornemens is te doen om financiële consequenties en eventuele verruiming van rechterlijke inzet in kaart te brengen, voorafgaand aan besluitvorming in de Raad over het EC-voorstel met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot om een nog vorm te geven uitvoeringstoets voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad over het Commissievoorstel met de Kamer te delen. In afstemming en samenspraak met justitiële autoriteiten zal tijdig een uitvoeringstoets worden gedaan om financiële consequenties beter in kaart te brengen. De uitvoerbaarheid van het voorstel is van groot belang voor de Nederlandse justitiesector en een belangrijk onderwerp tijdens de besprekingen van het voorstel. Een volledig beeld van alle relevante uitvoeringsaspecten is echter pas beschikbaar op het moment dat de besprekingen zijn afgerond. Dit maakt dat voorafgaand aan besluitvorming in de Raad over het Commissievoorstel er geen mogelijk het zal zijn om een sluitend onderzoek uit te voeren naar alle relevante aspecten van het voorstel. Het kabinet is in dat licht voornemens een verkennend onderzoek te laten uitvoeren naar zoveel mogelijk van de voorziene uitvoeringsaspecten op basis van het huidige voorstel. Deze verkenning zal op korte termijn ter hand worden genomen. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.

Tot slot ten aanzien van dit onderwerp vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan bevestigen dat zij niet zal instemmen met een EC-voorstel zolang niet is gewaarborgd dat conform Nederlandse kaders een verdachte zonder zijn instemming kan worden gehoord of berecht via videoconferentie?

Antwoord

Zoals aangegeven in het BNC-fiche kent de Nederlandse procedure geen instemmingsvereiste en is er geen afzonderlijk rechtsmiddel noodzakelijk vanuit het oogpunt van het kabinet. Mocht het kabinet van de standpunten in dit fiche afwijken, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Daarnaast ontvangt de Kamer conform de gebruikelijke gang van zaken informatie over de stand van zaken van de onderhandelingen indien de richtlijn wordt besproken tijdens een JBZ-Raad.

Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanpassing van de Eurojustverordening en het Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken en het BNC-fiche wat hierover naar de Kamer is gestuurd. Eurojust speelt een cruciale rol bij onder andere de informatie-uitwisseling in terrorismezaken en dient naar het oordeel van deze leden over voldoende mensen, manieren en middelen te beschikken om haar taken goed te kunnen uitvoeren. Kan de regering schetsen of Eurojust hiertoe op een voldoende manier wordt versterkt de komende jaren?

Antwoord

De Commissie heeft in de toelichting op het voorstel aangegeven dat Eurojust extra middelen zal krijgen voor zijn daarin voorziene rol bij informatie-uitwisseling in terrorismezaken. Het kabinet gaat er vooralsnog van uit dat de raming van de aanvullend benodigde middelen die de Commissie heeft gemaakt adequaat is, maar uiteraard hangt dat uiteindelijk mede af van de uitkomst van de onderhandelingen. Zoals ook in het BNC-fiche is aangegeven, past daar wel de kanttekening bij dat deze extra middelen nog niet zijn geoormerkt in de EU-begroting voor 2021–2027. Het kabinet is van mening dat de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is van mening dat de extra middelen niet uit de marges van de EU-begroting moeten worden gefinancierd, zoals de Commissie heeft voorgesteld, maar via herschikkingen op de EU-begroting. Het kabinet zal de noodzaak van de voorgestelde stijging van het aantal werknemers in dat licht ook kritisch bezien.

Kan de regering voorts aangeven op welke manier de reeds aangenomen TCO-verordening zich verhoudt tot het voorstel van de EC de Eurojustverordening nu aan te passen? Klopt het dat is voorzien dat de TCO-verordening op 7 juni 2022 in werking zal treden, en wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tegemoet zien?

Antwoord

Het voorstel om de Eurojustverordening aan te passen heeft als doel de versterking van de rol en informatiepositie van dit agentschap bij de bestrijding van terrorisme, meer in het bijzonder in de vorm van informatie-uitwisseling met de lidstaten in dit soort zaken. Het omvat een verplichting om in een zeer vroeg stadium van een strafrechtelijk onderzoek in een terrorismezaak informatie aan Eurojust te verstrekken, met inbegrip van de beschikbare biometrische gegevens.

De TOI-verordening daarentegen heeft als doel om de verspreiding van terroristisch online-inhoud tegen te gaan door middel van een bestuursrechtelijke aanpak. Het voorstel van de uitvoeringswet van de TOI-verordening en de autoriteit, in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan, die uitvoering gaat geven aan deze verordening vormen een aanvulling op de bestaande op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking met de internetsector en tevens een aanvulling op de strafrechtelijke opsporing en vervolging. Het heeft niet als doel bij te dragen aan het onderzoeken, opsporen en vervolgen van terroristische misdrijven. Daarin verschilt het met de voorgestelde aanpassing van de Eurojustverordening.

Wel bevat het voorstel van de uitvoeringswet van de TOI-verordening een verplichting voor de autoriteit om over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden te overleggen met de politie, het Openbaar Ministerie, de AIVD en MIVD. Dit is van belang om te voorkomen dat de taakuitoefening van de Autoriteit het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van terroristische misdrijven op enige manier belemmert. Ook is de betrokken aanbieder van hostingdiensten verplicht deze inhoud en de bijbehorende gegevens gedurende een periode van 6 maanden te behouden ten behoeve van een (bestuursrechtelijke) procedure, een klacht, of voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven. De terroristische inhoud wordt, op verzoek van de bevoegde autoriteit of rechterlijke instantie, gedurende een nader bepaalde periode bewaard indien en zolang zulks nodig is voor lopende administratieve of gerechtelijke (toetsings)procedures.

Het klopt dat de TOI-verordening van kracht wordt op 7 juni 2022. Op deze datum moet de autoriteit operationeel zijn en de nationale uitvoeringswet gereed. De autoriteit richt zich zowel op het tegengaan van verspreiding van terroristisch als van kinderpornografisch online materiaal. De nationale uitvoeringswet van de TOI-verordening is in voorbereiding. Er wordt gewerkt aan het zo snel mogelijk in procedure brengen van het wetsvoorstel in verband met de zeer korte uitvoeringstermijn. Ook is er een start gemaakt met de feitelijke inrichting van de autoriteit. Hiervoor is een kwartiermakersteam aangesteld dat ervoor moet zorgen dat de autoriteit aan het einde van de implementatietermijn met haar werkzaamheden van start kan gaan. Voor het onderdeel van de autoriteit gericht tegen kinderpornografisch materiaal wordt waar mogelijk op dit tijdspad aangesloten.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het kabinet bij de EC zal aandringen op meer duidelijkheid rondom de in het voorstel opgenomen mogelijkheid voor Eurojust om biometrische gegevens te verwerken. Het kabinet aarzelt hierover omdat Eurojust op dit moment niet technisch geëquipeerd is of een primaire rol hierbij heeft. Kan dit standpunt worden toegelicht? Kan de regering hierbij specifiek ingaan op de vraag wat Eurojust nodig heeft op een adequate, zorgvuldige en met waarborgen omklede manier biometrische gegevens te verwerken?

Antwoord

Het kabinet is ook na het bevragen van de Commissie op dit punt niet overtuigd van de noodzaak tot een verplichting voor nationale justitiële autoriteiten om Eurojust standaard biometrische gegevens te sturen met het oog op de opslag, vergelijking of anderszins bewerking daarvan. De reden daarvoor is dat deze taak in de praktijk al effectief is belegd bij politiële instanties binnen de lidstaten en bij Europol, zodat de vraag alleszins is gerechtvaardigd welke meerwaarde het zou hebben als Eurojust daarvoor een eigen structuur zou gaan ontwikkelen. Dat is nog daargelaten de inschatting op basis van de besprekingen tot nu toe dat weinig tot geen justitiële instanties in de lidstaten überhaupt zelfstandig over dergelijke biometrische gegevens kunnen beschikken.

Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking

De leden van de VVD-fractie lezen dat de EC in sectie vier van de aanbeveling voorstelt om gezamenlijke operaties ook te gebruiken om mensenhandel tegen te gaan en om slachtoffers te identificeren, en hen veiligheid en ondersteuning te bieden. De regering schrijft hierover in het BNC-fiche dat het hierbij van belang is dat de gezamenlijke operaties worden uitgevoerd binnen de bestaande bilaterale of Europese samenwerkingsverbanden, zoals EMPACT1-Projecten. Dat streven wordt gedeeld door de leden van de VVD-fractie. Vervolgens schrijft de regering dat het, gezien de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, niet noodzakelijk is op dit terrein EU-brede afspraken te maken. Kan de regering motiveren waarom het niet noodzakelijk is EU-brede afspraken te maken om mensenhandel tegen te gaan en slachtoffers te identificeren, zolang dit kan gebeuren binnen de bestaande samenwerkingsverbanden? Kan de regering verduidelijken wat de EC heeft voorgesteld ten aanzien van gezamenlijke operaties om mensenhandel tegen te gaan en hierover de Kamer informeren?

Antwoord

Het kabinet meent inderdaad dat het van belang is dat de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel binnen bestaande bilaterale of Europese samenwerkingsverbanden zoals EMPACT wordt uitgevoerd. In de EMPACT-projecten werken de lidstaten gecoördineerd samen, ondersteund door onder meer Europol, Frontex en Eurojust. In het kader van deze projecten vinden vele operationele activiteiten plaats die goede resultaten opleveren. Bij het EMPACT-project tegen mensenhandel zijn bijna alle lidstaten aangesloten. In de grensstreek werkt de politie daarnaast samen tegen mensenhandel op basis van informatie-uitwisseling en afspraken over gerichte controles en geconstateerde feiten (zoals arbeidsmigratie).

Het voorstel stelt dat onder andere het aanpakken van mensenhandel en het identificeren en assisteren van de slachtoffers door middel van gezamenlijke operaties moet kunnen gebeuren. Dit is echter al mogelijk, onder andere op basis van bi- en multilaterale verdragen en in het kader van Joint Investigation Teams (JITs). Het kabinet acht het daarom niet noodzakelijk om op dit terrein aanvullende EU-brede afspraken te maken.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

Fiche: Mededeling en Richtlijn milieucriminaliteit

De leden van de D66-fractie verwelkomen het EC-voorstel en zijn over de inhoud zeer positief. Deze leden hebben eerder, onder andere op grond van de Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021, meermaals geconstateerd dat het in de huidige situatie «loont» milieucriminaliteit te plegen.2 Wie zich niet aan de milieuregels houdt, maakt minder kosten dan zij die dat wel doen. Daarmee verkrijgen zij een wederrechtelijk voordeel. De pakkans is klein en de straffen zijn laag. Dat maakt het op dit moment aantrekkelijk en lucratief milieucriminaliteit te plegen. Dat moet anders, vinden de voornoemde leden. In de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (2008/99) is reeds gesteld dat straffen voor milieudelicten afschrikwekkend, evenredig en doeltreffend moeten zijn. De huidige praktijk laat echter zien dat die normstelling niet altijd voldoende lijkt om de voornoemde straffen ook daadwerkelijk afschrikwekkend, evenredig en doeltreffend te laten zijn. Derhalve onderschrijven deze leden de noodzaak tot het verder concreet invulling geven aan dergelijke normen, zoals met het voorliggende voorstel is beoogd. De aan het woord zijnde leden benadrukken evenzeer het belang van een Europees geharmoniseerde, grensoverschrijdende aanpak. Ten eerste met het oog op het concurrentievoordeel voor (rechts)personen die zich niet aan de milieuregels houden en de invloed daarvan op de Europese interne markt. Ten tweede vanwege de grensoverschrijdende aard van het probleem. Kan de Minister het bredere Europese krachtenveld ten aanzien van dit standpunt geven?

Antwoord

Met betrekking tot het krachtenveld zijn de lidstaten eensgezind in de doelstelling van de richtlijn. Op dit moment (aan het begin van de onderhandelingen) zijn er lidstaten die meer de focus leggen op de definities en zijn er lidstaten die meer de focus leggen op de proportionaliteit van de voorgestelde straffen ten opzichte van de gedraging.

Kan de Minister aangeven of en binnen welke termijn zij voorziet dat met het voorstel zal worden ingestemd?

Antwoord

De verwachting is dat een termijn van een jaar tot anderhalf jaar een realistisch inschatting is.

Kan de Minister aangeven hoe zij uitvoering gaat geven aan deze prioriteit en welke koers de Minister voor ogen heeft voor de Nederlandse inzet?

Antwoord

Nederland staat positief tegenover het voorstel en zal constructief meewerken aan een vlotte behandeling van dit dossier.

Deze leden constateren ook dat een effectieve Europese aanpak vraagt om een gedegen nationaal fundament. Zij vernemen derhalve graag hoe het staat met de opvolging van de aanbevelingen uit de rapporten van de Algemene Rekenkamer dienaangaande.

Antwoord

Eind 2020, voor het verschijnen van de rapporten van de Algemene Rekenkamer, heeft de Minister van JenV aan de Justitiële Informatiedienst opdracht gegeven om de identificatie van rechtspersonen in de strafrechtsketen te onderzoeken. Deze analyse loopt en bevindt zich in de afstemmingsfase met de betreffende ketenpartners.

JenV gaat onderzoeken hoe de effectiviteitsmeting vorm kan krijgen.

Daarnaast is in opdracht van de Staatssecretaris van IenW eind 2021 een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke verbeteringen van de informatiehuishouding en -voorziening voor Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving in het milieudomein. Met de aanbevelingen gaan IenW, JenV en de ketenpartners aan de slag waarbij verbetering van datakwaliteit en gegevensstandaardisatie prioriteit krijgt.

3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

Fiche 5: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de raadsaanbeveling ten behoeve van operationele politiesamenwerking. Deelt de regering de analyse van de EC dat het noodzakelijk of in ieder geval beter zou zijn grensoverschrijdende politiesamenwerking niet langer bilateraal, maar multilateraal in Europees verband af te spreken? Is volgens de regering sprake van onduidelijkheid over de inzet van Nederlandse politieagenten in bijvoorbeeld België? Wat is volgens de regering de meerwaarde van «gezamenlijke politiebureaus, patrouilles en operaties»? Waarom zou volgens de regering Europol betrokken moeten worden bij dergelijke gezamenlijke operaties en patrouilles?

Wat gaat Nederland doen nu deze voorstellen van de EC slechts een aanbeveling zijn, maar Nederland wel politiek kan binden, terwijl de regering eigenlijk aangeeft dat bepaalde aanbevelingen niet overeenkomen met de Nederlandse grondhoudingen inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking?

Antwoord

Het kabinet deelt de analyse van de Commissie dat het op sommige terreinen in de strijd tegen georganiseerde misdaad beter kan zijn om multilaterale of Europese afspraken te maken. Het nieuwe Benelux-politieverdrag, dat onder meer tot doel heeft enige onduidelijkheden over de inzet van Nederlandse politieagenten in België weg te nemen, is een goed voorbeeld van een multilaterale afspraak. Echter, de meeste voorstellen in de aanbeveling betreffen grensoverschrijdend optreden in de grensstreek, waarbij EU- brede afspraken niet voor de hand liggen. Optreden in de grensstreek moet aansluiten bij de wetgeving en organisatie van de betrokken lidstaten en de behoeften van de praktijk ter plekke. Hierbij is vaak maatwerk nodig. Het kabinet acht de rol van Europol als ondersteunend aan de lidstaten; bij gezamenlijke operaties en patrouilles zou het bijvoorbeeld kunnen helpen met analyses, informatie-uitwisseling, indien nodig real-time, en technische oplossingen via zijn Innovatielab. Ten aanzien van de bindende karakter van de aanbeveling, zet het kabinet zich in voor een formulering van de aanbeveling die lidstaten meer mogelijkheden en ruimte voor eigen invulling geeft.

Fiche 8: Prüm II-verordening

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Prüm-verordening. Zij zijn erg benieuwd of de regering de diverse voorstellen echt noodzakelijk vindt en hoe, nu het wederzijds vertrouwen in de Europese Unie onder druk staat, de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd kan blijven?

Antwoord

Het kabinet hecht groot belang aan de uitwisseling van informatie in Europees verband ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit en het kabinet is van mening dat het voorstel tot wijziging van de Prüm Verordening niet verder gaat dan noodzakelijk is. Zo wordt met het uitbreiden van gegevenscategorieën de kans vergroot dat criminelen kunnen worden geïdentificeerd en dat grensoverschrijdende verbanden tussen misdrijven worden ontdekt, zonder dat dit leidt tot opslag of verzameling van nieuwe gegevens. Het gaat namelijk om het delen van gegevens uit reeds bestaande nationale databanken. Een belangrijk onderdeel van het voorstel is het creëren van een centrale router, hetgeen de uitwisseling tussen lidstaten faciliteert, verbetert en stroomlijnt zonder dat dit leidt tot centrale opslag van gegevens of nieuwe toegangsrechten.

Uitwisseling via Prüm werkt op zogenaamde hit/no hit basis. Het systeem geeft een antwoord met alleen referentiegegevens als er overeenkomende gegevenssets («hits») zijn gevonden. Een hit wordt vervolgens geverifieerd door een forensisch deskundige voordat persoons- en zaakgerelateerde gegevens aan de betrokken lidstaat worden verzonden.

Kan de regering ook de risico’s over dit voorstel schetsen voor wat betreft de persoonsgegevens die via de Prüm-verordening worden verstrekt?

Antwoord

Ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens verwelkomt het kabinet dat de regels die betrekking hebben op het Prüm-kader in lijn worden gebracht met Richtlijn 2016/680 aangaande de verwerking van politie- en justitiegegevens. Het kabinet hecht tevens aan de uitgangspunten van het voorstel dat bevraging van gegevens uitsluitend in individuele gevallen en in overeenstemming met nationale wetgeving plaatsheeft. Het kabinet onderstreept daarbij dat het voorstel bepaalt dat de grondslag en de rechtvaardiging van verzoeken worden geregistreerd en dat bevragingen en verstrekkingen in een logboek worden opgenomen, mede met als doel de rechtmatigheid van de bevragingen en verstrekkingen te kunnen toetsen. Daarnaast vereist het voorstel dat ontvangen gegevens verwijderd moeten worden na vergelijking, tenzij deze nog nodig zijn voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Het kabinet ziet de in het voorstel opgenomen waarborgen ten aanzien van onder meer de juistheid van de gegevens, de beveiliging van de verwerking en het voorkomen van discriminatie als gevolg van het verwerken van gegevens, ook als belangrijke voorwaarden voor de uitwisseling. In de ogen van het kabinet zijn eventuele risico’s door middel van deze strenge eisen voor de bescherming van persoonsgegevens voldoende geadresseerd.

Daarbovenop is het kabinet voorstander van het voorstel dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in samenwerking met de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten toeziet op de rechtmatigheid van uitwisselingen in het kader van Prüm II. Het voorstel voorziet tevens rapporten van het Europees Comité voor gegevensbescherming en het kabinet vraagt aandacht voor de wenselijkheid van jaarlijkse, in plaats van tweejaarlijkse, rapportages.

4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie

De Volt-fractie heeft de stukken die betrekking hebben op de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 maart 2022 (algemene onderwerpen) gelezen. Daarover heeft zij nog een set aan vragen.

Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken

Welke ruimte wil het kabinet voor nationale autoriteiten om zelf, bij zeer vertrouwelijk onderzoek in terrorismezaken of puur nationale zaken, te kunnen bepalen wat het optimale moment is informatie met Eurojust te delen? Wat zijn voor het kabinet puur nationale zaken?

Antwoord

Het kabinet wil liefst zoveel mogelijk ruimte voor het Openbaar Ministerie om te kunnen bepalen wanneer Eurojust in zeer vertrouwelijke zaken wordt betrokken. Het kabinet ziet geen nut van verstrekking van informatie aan Eurojust in puur nationale zaken, dat wil zeggen zaken waarin evident geen enkele relatie met een andere lidstaat bestaat.

Waaruit bestaat de aarzeling van het kabinet met betrekking tot de verwerking van biometrische gegevens? Is dit kabinet voor een algeheel verbod op de verwerking van biometrische gegevens? Welke uitzonderingen op een algeheel verbod ziet het kabinet? Aan welke voorwaarden moeten dan worden voldaan, waar Eurojust nu niet aan voldoet?

Antwoord

U wordt graag verwezen naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD over ditzelfde aspect van het voorstel hierboven.

Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht

Hoe verhoudt de herziening van het wetboek van Strafvordering zich tot de plannen omschreven in dit fiche? Wordt in de voorbereiding rekening gehouden met de EU-plannen en vice versa, zodat eventuele technische vereisten goed op elkaar afgestemd zijn?

Antwoord

In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt ernaar gestreefd om het strafprocesrecht in Nederland techniekonafhankelijk te maken. De voorstellen voor de verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht zullen op strafrechtelijk gebied geen nieuwe inhoudelijke bevoegdheden creëren maar huidige instrumenten voor grensoverschrijdende samenwerking in de justitiesector digitaliseren. De werkwijze van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (hierna: MWvSv) zal digitalisering mogelijk maken doordat o.a. de termen ¨geschriften¨ en ¨bescheiden¨ worden vervangen door de techniekonafhankelijk woorden «(proces)stukken» en er is gekozen voor «ter beschikking stellen» in plaats van «doen overleggen», wat wel een fysieke actie vraagt.

De ontwikkelingen op dit terrein in de Europese Unie zullen op de voet worden gevolgd zodat aansluiting op de Nederlandse praktijk zoveel mogelijk wordt gefaciliteerd. Het is daarnaast mogelijk dat nadere technische uitwerking van de techniek-onafhankelijke beschrijving uit het MWvSv wordt opgenomen in een AMvB, in het geval dat er extra aandacht nodig is voor compatibiliteit met technische vereisten die de verordening of richtlijn stelt. De wetgeving dient daarnaast afgestemd te worden op andere ontwikkelingen waaronder de Single Digital Gateway (SDG) en de herziening van eIDAS.

Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking

Kan de Minister toelichten op welke punten de aanbeveling niet reëel is en in tegenspraak is met de toelichting van de EC over de bevoegdheidsverklaring tussen de EU en de lidstaten?

Antwoord

In de aanbeveling wordt onder meer voorgesteld dat de lidstaten samen met de Commissie en Europol een coördinatieplatform creëren ter ondersteuning en doelgerichtheid van gezamenlijke operaties en patrouilles in de hele EU. Op grond van de bevoegdheidsverdeling en de rol van de lidstaten op het gebied van interne veiligheid ziet het kabinet hierin geen rol voor de Commissie. Dit geldt ook voor de voorstellen om over gezamenlijke operaties en optredens statistieken te verzamelen en deze jaarlijks te rapporteren aan de Commissie. Tevens stelt de Commissie voor dat de lidstaten binnen zes maanden na aanname van de aanbeveling de nodige maatregelen ter uitvoering van de aanbeveling moeten nemen, onder meer door hun nationale regels en hun bi- en multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten waar nodig en conform het recht van de Unie te wijzigen. Het kabinet acht dit voorgestelde tijdspad en de implementatietermijn te ambitieus en onrealistisch.

Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten

Wanneer zou het gebruik van een andere vorm van communicatie dan SIENA3, zoals een liaison officer, geschikter zijn volgens het kabinet? Op welke situaties doelt het kabinet dan?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft dat het SIENA het uitgangspunt moet zijn. De omstandigheden van het geval kunnen echter vereisen dat een andere weg efficiënter is zoals via een Liaison Officer of andere bestaande contacten. Situaties waar aan gedacht kan worden zijn situaties met een hoge urgentie, of situaties waarin informatiedeling gelijktijdig of in samenhang met een derde niet-EU-land moet plaatsvinden die niet is aangesloten op het SIENA-kanaal. Ook kan het vereiste beveiligingsniveau een rol spelen indien het hoogste beveiligingsniveau voor het SIENA-kanaal nog niet is uitgerold naar één van de partijen betrokken bij de informatiedeling.

Prüm II-verordening

Het kabinet stelt hoge eisen aan het gebruik van biometrische gegevens (gezichtsherkenning), maar noemt niet specifiek dat het risico op discriminatie, bijvoorbeeld door slechte data in systemen, moet worden voorkomen. Kan de Minister toezeggen dat zij hier ook specifiek op zal inzetten bij de herziening van de Prüm II-verordening?

Antwoord

Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat voldoende waarborgen worden ingebouwd met het oog op de technische en juridische aspecten zoals beeldkwaliteit en privacy. Het kabinet verstaat hieronder ook het voorkomen van discriminatie. Overigens moeten mogelijke hits altijd worden bevestigd door een mens (manuele verificatie). Het kabinet pleit voor een hoge beeldkwaliteit en bijpassende normen als voorwaarde voor opname van de gegevenscategorie gezichtsbeelden in het Prüm-kader en pleit er tevens voor dat deze bevestiging altijd wordt uitgevoerd door een forensisch deskundige op basis van een vergelijkend morfologisch onderzoek. Het kabinet is daarbij voorstander van een bevestiging door meerdere deskundigen om de objectiviteit te optimaliseren en de foutkans te minimaliseren. Het kabinet benadrukt daarbij dat de uitkomst wordt gezien als een indicatie voor de opsporing, waarbij altijd nader onderzoek nodig is.


X Noot
1

European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats.

X Noot
2

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (2021D43560).

X Noot
3

Secure Information Exchange Network Application.

Naar boven