32 213 (R1903) Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen)

Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE, VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, EN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2010

Op 9 en 12 april 2010 heeft er in uw Kamer met de Vaste Commissie voor Nederlands-Antilliaans en Arubaanse Zaken een wetgevingsoverleg plaatsgevonden over diverse voorstellen van rijkswet in het kader van de staatkundige hervormingen van de Nederlandse Antillen.

Hierbij treft u onze reactie aan op de amendementen die zijn ingediend.

De minister van Justitie

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E.M.H. Hirsch Ballin

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Schriftelijke reactie op amendementen die zijn ingediend tijdens het wetgevingsoverleg van de Vaste Commissie voor Nederlands-Antilliaans en Arubaanse Zaken van 9 en 12 april 2010 inzake diverse voorstellen van rijkswet in het kader van de staatkundige hervormingen van de Nederlandse Antillen.

32 017 (R 1884), nr. 10, Ortega-Martijn, Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Het amendement-Ortega-Martijn beoogt de leeftijd voor het ontslag van rechters bij het Hof gelijk te trekken met de ontslagleeftijd van de andere rechters binnen het Koninkrijk. De Minister van Justitie heeft in de eerste termijn aangegeven dat de voorgestelde maximumleeftijd voor leden van het Hof aansluit bij het huidige Antilliaanse recht. Dat recht is steeds het uitgangspunt geweest. De pensioengerechtigde leeftijd voor ambtenaren is op grond van het Antilliaanse ambtenarenrecht 60 jaar. Leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gaan met leeftijdsontslag als ze 65 jaar zijn. De regering heeft echter geen bezwaar tegen het amendement van mevrouw Ortega-Martijn en laat het oordeel over aan de Kamer.

32 018 (R 1885), nr. 9, Van Toorenburg/Leerdam, Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Het amendement strekt ertoe het zogenaamde Koninkrijks PG-overleg een wettelijke basis te geven. Dit overleg is volgens de indieners van belang voor de opsporings- en vervolgingsactiviteiten die relevant zijn voor het gehele Koninkrijk. De regering heeft twee vragen over het amendement. Ten eerste gaat de regering ervan uit dat het tweede lid van het voorgestelde artikel 36a de ministeriële verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie voor de opsporing en vervolging onverlet laat en vraagt in dat verband of dit ook de intentie is van de indieners. Ten tweede vraagt de regering een bevestiging van de indieners dat uit de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen verplichtingen kunnen voortvloeien voor Aruba, omdat de Rijkswet niet op Aruba van toepassing is. Het oordeel van de regering over het amendement is afhankelijk van de reactie van de indieners op de vragen.

32 019 (R 1886), nr. 9, Remkes/Van Bochove/Leerdam, Rijkswet politie

Het amendement wordt de Kamer ernstig ontraden. Gelet op de gemaakte afspraak over verlenging van het protocol inzake gespecialiseerde samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk tot twee jaar na ingang van de staatkundige hervorming acht de regering het amendement ongewenst. Met de afspraak van verlenging van het protocol is immers afdoende overgangstermijn gecreëerd die het mogelijk maakt de gemeenschappelijke voorziening politie voor te bereiden.

32 026 (R 1888), nr. 11, Van Bochove, Rijkswet financieel toezicht

Zoals wij u reeds in de beantwoording in de eerste termijn hebben gemeld, achten wij het amendement een te zwaar middel, en bovendien niet nodig gezien het doel dat de indiener beoogt. Naar verluidt wenst de heer Van Bochove nauwe betrokkenheid van de Kamer, alsook de Staten van de nieuwe landen, bij het besluit om de Rijkswet financieel toezicht in te trekken. Dit begrijpen wij en ondersteunen dat ook. Daarom doe ik hierbij dan ook de toezegging dat alvorens de voordracht voor het koninklijk besluit wordt gedaan dit in ontwerp eerst wordt voorgelegd aan beide Kamers der Staten Generaal en aan beide Staten. Hierbij zal een termijn van vier weken in acht worden genomen, waarbinnen beide Kamers dan wel de Staten kunnen aangeven dat zij overleg wensen te voeren over het voorgenomen besluit.

32 026 (R 1888), nr. 12, Ortega-Martijn, Rijkswet financieel toezicht

Het amendement om een horizonbepaling aan de Rijkswet toe te voegen moeten we ernstig ontraden. Zoals reeds tijdens het wetgevingsoverleg van 9 en 12 april jl. door ons toegelicht, zou aanvaarding van dit amendement kunnen betekenen dat het financieel toezicht op beide of één van de landen wordt beëindigd zonder dat voldaan wordt aan de overeengekomen normen, zoals opgenomen in artikel 15 van de Rijkswet. Dit is zeer onwenselijk. Immers, Nederland heeft ingestemd met schuldsanering onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat Curacao en Sint Maarten structureel voldoen aan deze normen, waardoor het financieel beheer en het begrotingsbeleid duurzaam is verbeterd. Voortijdige beëindiging van het financieel toezicht brengt een aanzienlijk risico van hernieuwde schuldopbouw met zich mee.

32 213 (R 1903), nr. 12, Herdé/Dammers, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De heren Herdé en Dammers hebben een amendement ingediend op de Statuutwijziging dat beoogt de voorgestelde leden 3 en 4 van artikel 27 te schrappen in artikel II, onderdeel F, van het voorstel van rijkswet.

De bedoelde artikelleden regelen de bevoegdheid om een algemene maatregel van rijksbestuur of een rijkswet vast te stellen ingeval de belangen van het Koninkrijk geraakt worden door het uitblijven van implementatiemaatregelen die noodzakelijk zijn voordat een door het Koninkrijk gesloten verdrag bekrachtigd kan worden voor een van de landen. Deze regeling is onderdeel van een hernieuwde aanpak, waarbij de landen in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de verdragsonderhandelingen. Ook is er een onderlinge regeling tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten in voorbereiding om te komen tot betere samenwerking bij de implementatie van verdragen. Het voorgestelde lid 3 is een vangnet in geval de gemaakte afspraken onverhoopt niet tot het gewenste resultaat leiden en kan niet gemist worden als onderdeel van een bredere aanpak van deze problematiek. Het amendement wordt daarom ernstig ontraden.

De regering is overigens voornemens om, indien de situatie bedoeld in het derde lid zich zou voordoen en een maatregel door het Koninkrijk wordt overwogen, het betrokken land in de gelegenheid te stellen om alsnog de benodigde maatregelen zelf te treffen voordat een koninkrijksmaatregel geagendeerd wordt voor bespreking in de raad van ministers van het Koninkrijk.

32 213 (R 1903), nr. 13, Ortega-Martijn, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

Mevrouw Ortega-Martijn heeft een amendement ingediend op de Statuutwijziging dat beoogt de gevolgen te regelen van een eventueel referendum op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In dit amendement wordt een derde lid toegevoegd aan artikel 1 (nieuw) van het Statuut, waarin wordt bepaald dat indien een van de BES-eilanden zijn positie binnen het Nederlandse staatsbestel bij referendum afwijst, er zo spoedig mogelijk vanwege het Koninkrijk een wijziging van het Statuut ingediend wordt, die zoveel mogelijk tegemoet moet komen aan de uitslag van het referendum.

De Nederlandse regering heeft bevestigd dat elk van de BES-eilanden het recht behoudt om te kiezen voor een onafhankelijke status buiten het Koninkrijk, indien de bevolking van het betrokken eiland daarvoor kiest. Het organiseren van een referendum over de staatkundige toekomst van een eiland is een aangelegenheid van elk eiland zelf. Het kan echter niet zo zijn dat het Statuut een verplichting schept om uit een referendum automatisch een voorstel van rijkswet tot wijziging van het Statuut te laten voortvloeien. Dit amendement wordt daarom ernstig ontraden.

32 213 (R 1903), nr. 14, Yrausquin/Herdé, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De motie van de heren Yrausquin en Herdé verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk voorstellen te doen voor een regeling waarbij een onafhankelijke instantie wordt aangewezen die juridische geschillen over de interpretatie van het Statuut kan beslechten. Met dit doel is een delegatiebepaling opgenomen in het voorstel van rijkswet tot wijziging van het Statuut (artikel 12a van het Statuut). De regering heeft aangekondigd met een voorstel te zullen komen om invulling te geven aan deze bepaling, nadat hierover een voorlichting is gevraagd aan de Raad van State van het Koninkrijk. De regering heeft tevens aangegeven ernaar te streven om voor 1 januari 2011 met een voorstel te komen. De regering laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

32 213 (R 1903), nr. 15, Yrausquin/Herdé/Dammers, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De heren Herdé en Dammers verzoeken de koninkrijksregering om zich volledig in te zetten voor optimale samenwerking bij de implementatie van verdragen. De regering onderschrijft het belang van effectieve samenwerking tussen de landen bij het treffen van de implementatiemaatregelen die noodzakelijk zijn voordat een verdrag bekrachtigd kan worden. Zoals hierboven is aangeven bij het amendement van de heren Herdé en Dammers (nr. 12) is een onderlinge regeling in voorbereiding tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten over verbeterde samenwerking bij de implementatie van verdragen, ter uitvoering van het voorgestelde tweede lid van artikel 27 van het Statuut. Het oordeel over de motie wordt aan de Kamer overgelaten.

32 213 (R 1903), nr. 16, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De heren Wever en Thijsen hebben een amendement ingediend op de Statuutwijziging dat beoogt de voorgestelde leden 3 en 4 van artikel 27 te schrappen in artikel II, onderdeel F, van het voorstel van rijkswet. De tekst van dit amendement is identiek aan het amendement van de heren Herdé en Dammers (nr. 12) en wordt daarom om dezelfde reden ernstig ontraden.

32 213 (R 1903), nr. 17, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De heren Wever en Thijsen stellen voor om het voorgestelde artikel 12a van het Statuut imperatief te formuleren. Voorgesteld wordt om niet te bepalen dat het Koninkrijk een regeling over de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen kan treffen, maar dat deze regeling wordt getroffen. Er ontstaat daarmee een verplichting voor de rijkswetgever om deze regeling tot stand te brengen. De regering heeft reeds aangekondigd met een voorstel te zullen komen voor een geschillenregeling. Het oordeel over dit amendement wordt daarom aan de Kamer overgelaten.

32 213 (R 1903), nr. 18, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

In dit amendement van de heren Wever en Thijsen wordt voorgesteld om de inhoud van het voorgestelde artikel 38a van het Statuut op te nemen in het bestaande artikel 38, en artikel 38a te schrappen uit artikel II, onderdeel H van het voorstel van rijkswet. In de nota naar aanleiding van de verslagen van de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba is gesteld dat artikel 38a een constitutionele grondslag creëert voor een geschillenregeling, en dat dit onderwerp belangrijk genoeg is voor een aparte bepaling. Het is niet duidelijk wat het voordeel is om artikel 38a in het bestaande artikel 38 op te nemen. De toelichting bij het amendement maakt dit niet duidelijk. Het amendement wordt daarom ontraden, tenzij de indieners alsnog duidelijk kunnen maken wat het nut is van de voorgestelde wijziging.

32 213 (R 1903), nr. 19, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

Via dit amendement wordt aan het voorgestelde artikel 12a van het Statuut toegevoegd dat geschillen omtrent de uitleg van het Statuut worden voorgelegd aan de Hoge Raad der Nederlanden. Op dit moment wordt door de regering nog bezien welke instantie kan worden aangewezen om geschillen op basis van artikel 12a te behandelen. Dit amendement loopt vooruit op de discussie die hierover nog gevoerd moet worden, en wordt daarom ernstig ontraden.

32 213 (R 1903), nr. 20, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

Via dit amendement wordt voorgesteld om in het Statuut te regelen dat ingrijpende voorstellen van rijkswet met een tweederde meerderheid moeten worden goedgekeurd door de Staten van Aruba. Dit zou de procedure van rijkswetgeving aanzienlijk verzwaren en de effectieve behartiging van koninkrijksaangelegenheden ernstig bemoeilijken. Ook past dit amendement niet bij het uitgangspunt dat er nu geen fundamentele herziening van het Statuut wordt doorgevoerd. Dit amendement wordt daarom ernstig ontraden.

32 213 (R 1903), nr. 21, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

De heren Wever en Thijsen stellen voor om in artikel 55, tweede lid, van het Statuut te bepalen dat in Aruba, Curaçao en Sint Maarten referenda moeten worden gehouden over elk toekomstig voorstel tot wijziging van het Statuut, waarbij een meerderheid van de kiesgerechtigden voor het wijzigingsvoorstel moet stemmen. Indien dit voorstel wordt aangenomen, wordt een toekomstige wijziging van het Statuut zeer moeilijk gemaakt. Het zou zelfs de vraag zijn of het Statuut ooit nog gewijzigd zou kunnen worden. Dit voorstel past verder ook niet bij het uitgangspunt dat er nu geen fundamentele herziening van het Statuut wordt voorgesteld. Het amendement wordt daarom ernstig ontraden.

32 213 (R 1903), nr. 22, Wever/Thijsen, Rijkswet tot wijziging van het Statuut

In dit amendement wordt voorgesteld om in het Statuut te bepalen dat de Staten van Aruba kunnen verklaren dat een rijkswet die gebaseerd is op artikel 38, tweede lid, van het Statuut (een zogeheten consensusrijkswet) met betrekking tot Aruba vervalt. Dit amendement past niet bij het uitgangspunt dat er nu geen fundamentele herziening van het Statuut wordt doorgevoerd. Het wordt daarom ernstig ontraden.

32 186 (R 1901), nrs. 17 en 18, Van Bochove/Bikker, Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen

Ten slotte wil de regering ingaan op het amendement-Van Bochove (nr. 17) en het amendement-Bikker (nr. 18). De Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen is een gewone rijkswet en dus is artikel 38 van het Statuut niet van toepassing. Niettemin wil de regering hierover het volgende opmerken. Het amendement van de heer Van Bochove strekt tot invoering van de mogelijkheid van cassatie in belastingzaken in de BES. Het amendement van de heer Bikker gaat een stap verder en wil dit daarnaast ook invoeren in Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

In de eerste termijn van het wetgevingsoverleg heeft de Minister van Justitie al aangegeven op zichzelf positief te staan tegenover de invoering van cassatierechtspraak in het Caribische deel van het Koninkrijk. Het ligt in de rede dit niet te beperken tot de BES, omdat de problematiek ook in Aruba, Curaçao en Sint Maarten speelt. Zoals gezegd zal in het Caribische deel van het Koninkrijk echter eerst het hoger beroep in belastingzaken moeten worden ingevoerd. Daar wordt aan gewerkt. Nu de gewijzigde amendementen bewerkstelligen dat de cassatiemogelijkheid op het daarvoor geëigende moment kan worden ingevoerd, is aan het belangrijkste bezwaar tegemoetgekomen. Om die reden meent de koninkrijksregering dat het oordeel over beide amendementen aan de Kamer kan worden overgelaten.

Naar boven