32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie

Nr. 29 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2012

De algemene commissie voor Immigratie en Asiel heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel over de brief van 17 februari 2012 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanscherping eisen gezinsmigratie (Kamerstuk 32 175, nr. 21).

Bij brief van 11 april 2012 heeft de minister deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De ondervoorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Roovers

VRAGEN EN OPMERKINGEN VAN DE FRACTIES

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de maatregelen die worden genomen op het gebied van gezinsmigratie. Deze leden hebben nog een enkele vraag.

Allereerst merken deze leden op dat de ongecontroleerde toestroom van kansarme en laagopgeleide migranten in Nederland tot grote problemen heeft geleid in de wijken, op scholen, op de arbeidsmarkt en op het vlak van criminaliteit. De aanhoudende toestroom van kansarme migranten werkt het oplossen van integratieproblemen tegen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het toelaten van kansarme huwelijksmigranten de integratie in de weg staat. Kinderen krijgen te maken met een ouder die de taal niet spreekt, die vaak slecht is opgeleid en geen band heeft met of kennis heeft van de Nederlandse samenleving. De leden van de VVD-fractie zijn daarom vóór het verscherpen van de (Europese) regels betreffende gezinsmigratie. Alleen op die manier kan ervoor gezorgd worden dat huwelijksmigranten die naar Europa komen een goede basis hebben om hun nieuwe leven vorm te geven. Daarom verwelkomen de leden van de VVD-fractie de door de regering aangekondigde maatregelen op het gebied van gezinsmigratie, omdat dit ziet op het beperken en terugdringen van de komst van migranten met weinig perspectief.

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de maatregelen die de minister neemt op het gebied van gezinsmigratie. Deze leden betreuren allereerst dat deze vergaande aanscherpingen kunnen worden ingevoerd zonder formele parlementaire inspraak of een wetswijziging, aangezien zij aan het fundament raken van het recht op gezinsleven. De leden van de PvdA-fractie zien graag de visie van de minister op dit punt. Is de minister in elk geval bereid de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit op te schorten totdat dit schriftelijk overleg met de Kamer en een mogelijk plenair vervolg zijn afgegrond?

De leden van de PvdA-fractie hebben moeite met de maatregelen zoals die zijn voorgesteld. Die moeite komt allereerst voort uit de «platte» inzet van deze regering: de vermindering van immigratie en het, waar mogelijk, verder aanscherpen van toelatingsregels. Voor de leden van de PvdA-fractie zou het recht op gezinsleven, dat een fundamenteel recht is, het uitgangspunt moeten zijn van de toelatingsregels voor gezinshereniging en mogelijke nieuwe maatregelen daaromtrent. Dan zou geredeneerd en onderbouwd kunnen worden vanuit fundamentele waarden, en niet vanuit getallen. Het gevolg hiervan is dat in de brief van de minister een gedegen onderbouwing van deze maatregelen volledig ontbreekt, aldus de hier aan het woord zijnde leden. Welke concrete problemen lost de regering met deze aanscherpingen op, vragen de leden van de PvdA-fractie dan ook aan de minister. Kan hij gedetailleerd, en onderbouwd met gegevens, uitleggen wat de problemen zijn die met de drie aanscherpingen worden opgelost?

De leden van de fractie van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 17 februari 2012 inzake het ontwerpbesluit aanscherping eisen gezinsmigratie. Naar aanleiding van genoemde brief hebben de leden van de PVV-fractie nog enkele vragen.

Ook bij de leden van de CDA-fractie roept het ontwerpbesluit enkele vragen op.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorliggende brief. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

Het is de leden van de SP-fractie opgevallen dat de minister tijdens de begrotingsbehandelingen in oktober 2011 heeft aangegeven dat de meeste gezinsmigranten voortkomen uit migratie van EU-burgers. Hoe staat dat in verhouding tot de doelstelling van onderhavige strengere regels? Deze maatregelen hebben immers geen invloed op het grootste deel van de gezinsherenigers. Deelt de minister de mening dat hierdoor derdelanders onredelijk hard gestraft worden voor de grote mate van gezinsmigratie? Deelt de minister de mening dat hier wel degelijk sprake is van symboolpolitiek, indien regels niet de grootste integratieproblemen, dus die door EU-burgers, oplossen? Het wordt alleen derdelanders bijna onmogelijk gemaakt om naar Nederland te komen.

De leden van de SP-fractie zijn nooit van het standpunt afgeweken dat integratie van migranten belangrijk is om deel te nemen aan de Nederlandse samenleving. Het is alleen te makkelijk om te zeggen dat integratie wordt bevorderd door mensen überhaupt geen kans te geven. Waarom is er niet gekozen voor verbetering van de inburgeringmogelijkheden? Er zijn ook veel vrijwillige initiatieven die bevorderd kunnen worden, denk aan de vrijwilligers van VluchtelingenWerk, aldus de leden van de SP-fractie.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering waarin zij de Kamer informeert over de aanscherpingen die worden doorgevoerd op het gebied van gezinsmigratie.

De leden van de D66-fractie hebben al eerder aangegeven dat zij kanttekeningen plaatsen bij aanscherping van de eisen voor gezinsmigratie. Zij vinden het betreurenswaardig dat de regering met maatregelen komt die het fundamentele recht op gezinsleven inperken. De voorgestane aanscherpingen maken het voor Nederlanders en voor rechtmatig verblijvende vreemdelingen die met hun gezin in Nederland willen samenleven, nog moeilijker om een gezinsleven te hebben. Voor het nemen van deze maatregelen ontbreekt een deugdelijke inhoudelijke en feitelijke onderbouwing en is alleen ingegeven door een getalsmatige zucht naar minder instroom van migranten.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering op de drie voorgenomen aanscherpingen, zijnde beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin, invoering van de wachttermijn referent en verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf, toe te lichten op grond van welke aannames de regering verwacht dat deze maatregelen effectief zullen zijn, in welke mate dat het geval zal zijn en op welke termijn zij verwacht dat de eerste effecten zichtbaar zullen zijn.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van de brief inzake het ontwerpbesluit aanscherping eisen gezinsmigratie. Zij hebben bij de afzonderlijke maatregelen verschillende vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben een aantal vragen met betrekking tot de brief van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel over het ontwerpbesluit aanscherping eisen gezinsmigratie.

De wijziging van het besluit betreft de realisatie van een aantal voornemens uit het regeer- en gedoogakkoord, waaronder beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de minister nader toe te lichten welke kwalitatieve argumenten aan de beperkingen ten grondslag liggen. Welke aanleiding ziet de minister hiertoe?

Beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de gezinsmigratie beperkt wordt tot het kerngezin. Zijn er signalen van exceptioneel hoge instroom of fraude en misbruik van de regeling? Zij vragen of de minister zich realiseert dat meerderjarige gezinsleden als gevolg van deze aanscherping kunnen worden gescheiden van hun gezin? Wat is hiervoor de rechtvaardiging? Meerderjarige kinderen, die bijvoorbeeld nog op school zitten, maken toch volwaardig deel uit van het gezin? Kan de minister in dit kader aangeven wat de betekenis is van het «in beginsel» niet in aanmerking komen voor gezinshereniging? Wat zijn de uitzonderingen? Deelt de minister de mening van de hier aan het woord zijnde leden dat meerderjarige kinderen, die aantoonbaar nog thuis wonen en onderwijs volgen, in elk geval in aanmerking moeten kunnen blijven komen voor gezinshereniging? De leden van de PvdA-fractie vragen in dit opzicht met klem om een menselijke en pragmatische opstelling van de minister die recht doet aan het bestaan van feitelijke gezinsbanden.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich veel voorstellen bij de maatregel om van een buiten de EU afkomstige partner een huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap te vragen. Kan de minister desondanks aangeven wat hieromtrent de precieze onderbouwing is? Kan de minister ook gedetailleerd het verschil met de huidige praktijk aangeven?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het recht op toelating wordt beperkt tot alleen leden van het kerngezin, zoals gedefinieerd in de richtlijnen gezinshereniging, dat wil zeggen: echtgenoot en minderjarige kinderen; meerderjarige kinderen komen in beginsel niet langer voor gezinshereniging in aanmerking. Hiermee heft Nederland de regeling voor verruimde gezinshereniging op. Tot nu toe hanteerde Nederland het criterium «feitelijk tot het gezin behoren». Het gaat daarbij onder andere om (minder- dan wel meerderjarige) personen die (om redenen van gezondheid, gebrek aan gezinssteun, of anderszins) afhankelijk zijn van de hoofdpersoon en niet in staat zijn om zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Aan de andere kant wordt in de brief aangegeven, zo constateren deze leden, dat het niettemin zo kan zijn dat gezinshereniging toch zal (moeten) worden toegestaan, omdat er gevallen kunnen zijn waarin een positieve verplichting bestaat op grond van artikel 8 EVRM. Om welke gevallen gaat het hierbij? Zouden dat dezelfde personen kunnen zijn als die welke thans onder de verruimde gezinshereniging vallen? En betekent dit, dat het er in de praktijk op neer zou kunnen komen dat het beleid grotendeels op eenzelfde wijze kan uitpakken als thans het geval is, met name bezien naar de positie van de genoemde meerderjarige kinderen of andere personen die feitelijk tot het gezin behoren?

De leden van de CDA-fractie vragen of en welke verandering in de omvang van de instroom van gezinsmigranten is te verwachten van de beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin.

Ten aanzien van het kerngezin vragen de leden van de D66-fractie zich af wat dit betekent voor alleenstaande (schoon)ouders die in het land van herkomst zijn achtergebleven. Indien alleen de echtgenoot en de minderjarige kinderen nog in aanmerking komen voor gezinshereniging, dan zouden deze alleenstaande oudere familieleden niet langer toegelaten worden in Nederland, waarbij een stuk zorg voor de oudere alleenstaande familieleden niet langer kan plaatsvinden. Is de regering zich bewust van dit soort neveneffecten van de door haar voorgestane maatregel?

Welke neveneffecten voorziet zij nog meer? Wat is de zienswijze van de regering op de wenselijkheid en proportionaliteit van deze effecten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten eerste naar de aanscherping van de definitie «kerngezin». Hoeveel migranten per jaar gaan naar verwachting minder naar Nederland komen als gevolg van deze maatregel? Met deze aanscherping mogen meerderjarige kinderen niet mee migreren met hun familie. Hoe verhoudt deze maatregel zich met het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven (Artikel 8 EVRM)? Deelt de minister de mening dat deze maatregel conflicteert met het uitgangspunt dat het gezin de hoeksteen is van de samenleving? Welke leeftijdsgrens is de regering van plan te hanteren en met welke onderbouwing: 18 jaar of 21 jaar (de minimumleeftijdsgrens in het vreemdelingenrecht bij huwelijksmigratie)?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de minister hoe de beperking van het recht op gezinshereniging tot minderjarige kinderen zich verhoudt tot het uitgangspunt in het Nederlandse familierecht dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen tot het 21e levensjaar? Wordt hier niet met twee maten gemeten?

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de regering met de beperkende maatregelen, zoals al is gemeld op 14 november 2011 aan de Kamer, uitdrukkelijk rekening houdt met partners van het gelijke geslacht. Als zij niet in het land van herkomst mogen trouwen krijgen zij immers zes maanden de tijd om in Nederland te trouwen of hun partnerschap te registreren.

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover het feit dat partners van gelijk geslacht of met verschillende religies niet op voorhand te hoeven voldoen aan de huwelijkseis. Zij zullen in aanmerking komen voor een tijdelijke trouwvergunning van zes maanden. Betekent dit dat zij zes maanden de tijd krijgen om in het huwelijksbootje te treden? Is het aangaan van geregistreerd partnerschap voldoende? Hoe gaat de Nederlandse overheid vervolgens om met het verstrekken van gegevens aan het herkomstland over het aangegane huwelijk/geregistreerde partnerschap? Kan de minister garanderen dat de Nederlandse overheid deze informatie niet verstrekt aan de autoriteiten van het herkomstland van de huwelijksmigrant?

De leden van de CDA-fractie vragen of de beperking van gezinshereniging tot gezinsleden van gehuwde of geregistreerde partner zal kunnen leiden tot een verschuiving van schijnrelaties naar schijnhuwelijken.

De leden van de SP-fractie hebben nog een vraag over de verhoging van de leeftijdsgrens naar 24 jaar. Wat gebeurt er als er al sprake is van een huwelijk of partnerschap met kinderen, en diegene is 21 jaar? Zal men dan jarenlang gescheiden van elkaar moeten leven, met de nodige gevolgen voor onder andere de kinderen van dien?

Invoering wachttermijn referent

De leden van de PvdA-fractie hebben ook moeite met de invoering van een wachttermijn van één jaar voor de referent. Volgens deze leden wordt deze aanscherping onder het mom van integratie ingevoerd, maar is die niet meer dan een maatregel die het gezinnen onnodig moeilijk maakt en gezinnen onnodig langer gescheiden houdt. De leden van de PvdA-fractie zien niets in de redenering van de minister, dat het een jaar langer scheiden van gezinnen bevorderlijk zou zijn voor de integratie van de gezinsleden in Nederland. De minister onderschat daarmee de bestaande instrumenten en voorwaarden voor integratie en inburgering en miskent de grote stress en onzekerheid van het gescheiden leven van gezinnen. Dat laatste kan net zo goed een belemmerend effect hebben op de integratie van het gehele gezin in Nederland. De minister gaat bovendien voorbij aan het feit dat dit soort gezinnen niet slechts één jaar gescheiden van elkaar verblijven, maar dat deze gezinnen regelmatig al veel langere tijd gescheiden van elkaar leven. De leden van de PvdA-fractie vinden het onacceptabel om die periode met nog een extra jaar te verlengen. Verder vragen deze leden ook ten aanzien van deze aanscherping uitgebreider en preciezer de onderbouwing te geven. Kan de minister eveneens aangeven hoe die zich verhoudt tot artikel 8 van het EVRM?

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er uitzonderingen (bijvoorbeeld in verband met artikel 3 IVRK en artikel 8 EVRM) zullen gelden op de voorgestelde wachttermijn van een jaar voor gezinsleden van een referent.

Het kabinet wil dat een referent met een reguliere vergunning een jaar wacht voordat zijn of haar gezinslid over mag komen. Waarom acht de minister de andere voorwaarden die worden gesteld onvoldoende voor mensen om zeker te weten dat ze in Nederland willen blijven wonen, werken en integreren? Er gaat daarbij ook nog eens veel tijd zitten in het aanvragen van de vergunning. Wat als men al een paar jaar is getrouwd?

Waarom is het kabinet van mening dat mensen niet samen kunnen integreren? In een land waar men zo wordt tegengewerkt in het over laten komen van een gezinslid hecht men zich niet sneller. Men wil zeker weten dat ook hun partner hier kan blijven. Waarom denkt de minister dat een dergelijk onzekere situatie geen nadelige gevolgen zal hebben voor de integratie omstandigheden?

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag wijzen op een te verwachte neveneffect van de invoering van een langere wachttermijn voor de referent. De minister gaat ervan uit dat een langere wachttermijn positieve gevolgen heeft voor de integratie. Kan hij deze aanname cijfermatig onderbouwen? Waarom verwacht de minister niet dat een langere wachttijd de integratie belemmert? De referent zal immers een nog langere tijd onzeker zijn of hij/zij zich met zijn vrouw en kinderen in Nederland mag vestigen wat de prikkel tot inburgering zal dempen.

Verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf

De leden van de PvdA-fractie vragen ook ten aanzien van de verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf een nadere onderbouwing van de minister? Hoe vaak komt het voor dat referenten kort na het verstrijken van de termijn van drie jaar in de bijstand terecht komen? Welke indicaties heeft de minister voor het bestaan van schijnhuwelijken, die bijvoorbeeld na het verstrijken van de termijn van drie jaar worden verbroken? Deelt de minister de mening dat voor het verkrijgen van een zelfstandige vergunning voor de partner, drie jaar een meer redelijke termijn is, met het oog op de eigen zelfstandigheid, de eigen emancipatie en het eigen toekomstperspectief? Deelt de minister de mening dat die redelijke termijn slechts moet worden losgelaten indien sprake zou zijn van forse indicaties van misbruik van de regeling?

In de brief van 17 februari 2012 wordt aangegeven dat de termijn waarna gezinsmigranten een zelfstandige verblijfsvergunning kunnen krijgen wordt verlengd van drie naar vijf jaar behoudens bijzondere omstandigheden, waaronder huiselijk geweld. De leden van de PVV-fractie vernemen graag hoe genoemd huiselijk geweld in de praktijk dient te worden aangetoond. Kan tevens worden aangegeven welke andere omstandigheden in dit verband als «bijzondere omstandigheden» zullen worden beschouwd?

De leden van de CDA-fractie vragen welk financieel voordeel is te verwachten van de verlenging van de termijn voor recht op voortgezet verblijf van drie naar vijf jaar, bezien naar het beoogde verminderde beroep op bijstand.

De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het voornemen dat de termijn om in aanmerking te komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning wordt verlengd tot vijf jaar. Deelt de minister de mening dat dit haaks staat op het uitgangspunt dat partners die zich in Nederland vestigen niet in een afhankelijke positie terecht moeten komen, maar dat onafhankelijkheid centraal dient te staan? Bovendien vrezen deze leden dat dit de emancipatie en daarmee ook de integratie van de huwelijksmigrant juist in de weg staat. Zij vragen de minister om een reactie. Daarnaast wijst de minister naar het huidige uitzonderingsbeleid indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals huiselijk geweld. Hoe vaak wordt hierop een beroep gedaan en hoeveel procent van de verzoeken wordt ingewilligd? Zijn de huidige uitzonderingsregels afdoende? Is de minister bereid om deze uitzonderingsgrond te evalueren?

Europa

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre Turkse gezinsmigranten onder de werking van het nieuwe beleid vallen, mede gezien het Associatierecht EU-Turkije.

De leden van de PVV-fractie vernemen graag van het kabinet wat de stand van zaken is op het gebied van maatregelen om de Europa-route te sluiten.

De leden van de SP-fractie constateren dat de minister al een aantal gesprekken heeft gehad over de kabinetsplannen en het Groenboek. In hoeverre is het kabinet van mening dat Europa zo min mogelijk ruimte wil overlaten aan de lidstaten om zelf beleid te maken? In hoeverre wil Europa eigenlijk niets veranderen aan de regels zoals ze nu zijn? Is er eigenlijk ooit gesproken over betere en/of volledigere implementatie van de huidige regels? Zo ja, wat is toen besproken? Zo nee, waarom niet?

Als het de minister niet lukt om het kabinetsbeleid in Europa uitgevoerd te krijgen, wat is dan de volgende stap? Heeft de minister derhalve al plannen gemaakt voor wanneer het kabinetsbeleid niet wordt overgenomen?

De leden van de SP-fractie vragen zich af of alle openbare, niet-openbare en gelimiteerde documenten aangaande de Europese discussie rondom de richtlijn gezinshereniging aan de Kamer zijn verstuurd. Zo nee, waarom niet? Kan de Kamer alsnog alle documenten toegestuurd krijgen? Deze leden refereren hierbij volledigheidshalve aan het recentelijk verschenen artikel1 in het Nederlands Juristenblad hierover en de toezegging van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken2. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie ook een reactie op dit tijdschriftartikel.

De leden van de D66-fractie vinden dat de regering met deze aanscherpingen de uiterste grens opzoekt binnen de gezinsherenigingsrichtlijn. Zij vragen de regering toe te lichten welke ruimte de gezinsherenigingsrichtlijn op deze punten nog biedt aan de lidstaten. Deze leden willen weten of de regering kan garanderen dat Nederland niet met een inbreukprocedure van de Europese Commissie zal worden geconfronteerd indien deze aanscherpingen worden ingevoerd. Heeft de regering hierover advies ingewonnen bij de Europese Commissie? Indien nee, waarom niet en is zij nog voornemens om een dergelijk advies in te winnen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe de voorgestane maatregelen zich verhouden tot de regels die in andere lidstaten van kracht zijn voor gezinsmigratie. Zijn er andere lidstaten met vergelijkbare of strengere regels? Deze leden verzoeken de regering om een volledig overzicht van de regels die ten aanzien van het kerngezin, de referent en de termijn voor voortgezet verblijf, van kracht zijn in de andere lidstaten.

Diversen

Na afloop van de JBZ-Raad, donderdag 8 maart jongstleden, heeft de minister gemeld dat migranten die in Nederland wonen en hun gezin willen laten overkomen, een hoger inkomen zouden moeten hebben als zij meer monden te voeden hebben. De minster verwees hierbij naar Frankrijk waar een dergelijke koppeling al bestaat. Wanneer denkt de minister het onderzoek af te kunnen hebben naar de koppeling van de grootte van het gezin en de inkomenseisen en de mogelijke andere ideeën? Graag willen de leden van de VVD-fractie dat de Kamer hierover zo spoedig mogelijk wordt ingelicht, en willen zij weten per wanneer de mogelijke maatregelen kunnen worden ingevoerd.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar het bericht in de media van 8 maart jl. dat de minister wel wat ziet in de koppeling van het inkomen aan de grootte van het gezin.3 Kunt u dit idee toelichten? Zo niet, wanneer wordt de Kamer over dit idee geïnformeerd? De leden van de SP-fractie vragen zich verder af hoe dit voorstel in verhouding staat tot de uitspraak over de inkomenseis in de zaak Chakroun.4

In hetzelfde bericht5 wordt verwezen naar andere ideeën die de minister zou hebben. Welke plannen zijn dit? Kunt u hier ook meer over zeggen? En zo niet, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Hoe hebben andere lidstaten gereageerd op het deze nieuwe plannen?

De minister heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van het maken van een onderscheid tussen gezinshereniging regulier en asiel in het kader van het nareisbeleid. Asielvergunninghouders verdienen bijzondere bescherming, ook op dit terrein, zo sprak de minister. De leden van de fractie van de ChristenUnie delen dit uitgangspunt. In het geval van gezinshereniging hecht de ChristenUnie aan een kwalitatieve beoordeling. Met name als het gaat om nareizende gezinsleden van asielzoekers. Voorkomen moet worden dat gezinnen die tijdens hun vlucht zijn gesplitst, in Nederland niet herenigd kunnen worden vanwege te stringente eisen. Is de conclusie dan ook gerechtvaardigd, zo vragen deze leden, dat gezien de eerdere uitlatingen van de minister, de aanscherping van eisen op het gebied van gezinsmigratie alleen betrekking heeft op gezinshereniging in de reguliere procedure en dat nareizende gezinsleden van asielzoekers hiervan zijn uitgezonderd? Zou de toets niet moeten zijn dat er in het land van herkomst sprake was van een feitelijke gezinsband, zelfs als er sprake is van een meerderjarig kind, zo vragen de leden van de ChristenUnie.

Advies Raad van State

De leden van de CDA-fractie vragen wat de aard van de inhoud van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State was.

De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Waarom is deze informatie nog niet toegestuurd?

De Raad van State heeft advies uitgebracht over het voorgenomen ontwerpbesluit. Gezien het streven van deze regering om vergaande maatregelen in te voeren die gezinsmigratie beperken, beschouwt de D66-fractie alle adviezen en informatie daarover relevant voor de overwegingen van de Kamer in deze. Zodoende verzoeken deze leden de regering om voorafgaande aan de inwerkingtreding van het besluit, het advies van de Raad van State aan de Kamer te doen toekomen.

Slot

De leden van de PvdA-fractie concluderen met betrekking tot deze aanscherpingen dat zij de menselijke maat uit het oog verliezen. Deze regering zoekt de uiterste rek op in de bandbreedte van de Gezinsherenigingsrichtlijn om het voor Nederlanders en rechtmatig verblijvende vreemdelingen die met hun gezinsleden uit een derde land willen samenleven, nog moeilijker en onaantrekkelijker te maken dan het met de huidige strenge voorwaarden al is. Voor het nemen van die maatregelen ontbreekt een deugdelijke inhoudelijke onderbouwing, en wordt helaas gekozen voor een beperkte, getalsmatige invalshoek. De leden van de PvdA-fractie vragen de minister zich daar rekenschap van te geven, bij de beoordeling van individuele aanvragen consequent en zorgvuldig een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM te maken, en zich vanuit dat recht op familieleven soepeler op te stellen dan op grond van deze drie aanscherpingen helaas mogelijk wordt.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de aanscherping van de eisen voor gezinsmigratie in geval van inwerkingtreding, een jaar na inwerkingtreding een evaluatie behoeft op effectiviteit. Zij verzoeken de regering met klem in een dergelijke evaluatiebepaling te voorzien.

Ten slotte verzoeken de leden van de D66-fractie de regering om het besluit niet eerder in werking te laten treden dan nadat de Kamer kennis heeft kunnen nemen van haar antwoord en zij tevens blijk heeft kunnen geven dat zij afdoende geïnformeerd is aan de hand van de geboden antwoorden.

REACTIE VAN DE MINISTER

Vragen uit de inleiding

1

Is de minister in elk geval bereid de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit op te schorten totdat dit schriftelijk overleg met de Kamer en een mogelijk plenair vervolg zijn afgerond (PvdA)?

Ik ben voornemens het besluit in werking te laten treden op 1 juli 2012. Ik neem aan dat het schriftelijk overleg dan is afgerond. Het besluit is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd in Staatsblad 2012, 148.6 De inwerkingtredingsdatum moet worden bepaald bij afzonderlijk koninklijk besluit.

In de verdere beantwoording wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit.7

2

Welke concrete problemen lost de regering met deze aanscherpingen op (PvdA)?

Het kabinet wil met deze maatregelen bereiken dat mensen die voor een langdurig of permanent verblijf naar Nederland komen, een goede kans hebben om succesvol te integreren en te participeren in de samenleving, generaties lang. Bij gezinsmigratie kan een migratieketen ontstaan waarbij in elke generatie opnieuw partners, kinderen en andere familieleden uit het land van herkomst naar Nederland komen met de sociaal ongunstige gevolgen van dien voor het integratieproces dat zo bij herhaling op achterstand raakt. Bij een voortdurende toelating van kansarme gezinsmigranten kan het beleid dat de Nederlandse overheid voert voor arbeidsmarkt, opleiding en scholing, onder een steeds zwaardere druk komen te staan.

3

Hoe staat de stelling van de minister dat de meeste gezinsmigranten voortkomen uit migratie van EU-burgers in verhouding tot de doelstelling van onderhavige strengere regels gezien het feit dat deze maatregelen geen invloed hebben op het grootste deel van de gezinsherenigers? Deelt de minister de mening dat hierdoor derdelanders onredelijk hard gestraft worden voor de grote mate van gezinsmigratie (SP)?

Uit de Handelingen8 inzake de begrotingsbehandeling (november 2011) blijkt niet dat ik heb gesteld dat de meeste gezinsmigranten (uit derde landen) voortkomen uit migratie van EU-burgers.

De mening dat de maatregelen een onevenredige invloed hebben op referenten van buiten de EU, wordt niet gedeeld. Er bestaan twee verschillende EU-richtlijnen op het terrein van gezinshereniging9: de gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG) regelt gezinshereniging van derdelanders met derdelanders, de richtlijn vrij verkeer van personen (richtlijn 2004/38/EG) regelt het vrije verkeer en verblijf van EU-burgers en hun gezinsleden, óók als deze van buiten de EU komen. Derdelands gezinsleden van EU-burgers genieten daardoor ruimere verblijfsrechten dan derdelands gezinsleden van derdelanders. De EU-wetgever beschouwt het verblijfsrecht van (derdelands) gezinsleden namelijk als afgeleid recht van het EU-burgerschap van de referent. De richtlijn vrij verkeer van personen bevat geen facultatieve bepalingen inzake beperking tot het kerngezin, een wachttermijn en de termijn voor voortgezet verblijf. Daarom is het besluit niet van toepassing op EU-burgers die een gezinslid van buiten de EU laten overkomen.

Naast de inzet op wijziging van de richtlijn gezinshereniging, zet de regering zich ook in voor aanpassing van de richtlijn vrij verkeer van personen, op de wijze zoals staat omschreven in de position paper «Nederlandse inzet EU migratiebeleid».

4

Waarom is er niet gekozen voor verbetering van de inburgeringmogelijkheden? (SP)

Het kabinet legt de nieuwkomers een inburgeringsplicht op. Hoe ze aan deze plicht voldoen en hoe zij het bekostigen is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar. Dan moeten zij ook een ruime keuze hebben. Het kabinet kiest daarom voor marktwerking.

De inburgeraar kan gebruik maken van zelfstudiepakketten, cursussen van publieke instellingen maar ook van private aanbieders en vrijwilligersorganisaties.

Wel stelt de overheid de eindtermen vast en de examens. En als de inburgeraar een lening wil afsluiten voor een cursus moet dat wel bij een instelling met een keurmerk zijn.

5

Op grond van welke aannames verwacht de regering dat de drie voorgenomen aanscherpingen, zijnde beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin, invoering van de wachttermijn referent en verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf, effectief zullen zijn, in welke mate zal dit het geval zijn en op welke termijn verwacht zij dat de eerste effecten zichtbaar zullen zijn? (D66)

De aannames op grond waarvan de regering verwacht dat de drie voorgenomen aanscherpingen effectief zullen zijn, zijn opgenomen in de nota van toelichting bij het besluit.

  • Op bladzijde 9, halverwege, tot en met bladzijde 12, halverwege, is dit uitvoerig toegelicht voor wat betreft het niet-toelaten van ongehuwde partners. Hier wordt erop gewezen dat het in juridische zin vastleggen van een partnerschap, hetzij door een huwelijk hetzij door een registratie van partnerschap, van groot belang is om de handhaafbaarheid en handhaving van regels waarin met leefvormen rekening wordt gehouden, te verbeteren. Aan het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn tal van gevolgen verbonden, met name ook jegens derden, die de betrokkenen niet zelf in de hand hebben, anders dan bij ongehuwde partners. Bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap mag in beginsel worden uitgegaan van een duurzame en exclusieve relatie. Dit is toegelicht op bladzijde 11/12 van de nota van toelichting aan de hand van de externe kenbaarheid, de internationale juridische geldigheid als bewijsmiddel, de niet-vrijblijvende rechtsgevolgen en de toepasselijkheid van de Wet voorkoming schijnhuwelijken.

  • Voor wat betreft verruimde gezinshereniging worden de verwachte effecten toegelicht op bladzijde 14, tweede alinea, van de nota van toelichting, alwaar wordt ingegaan op verwachte effecten op het vlak van integratie en participatie.

  • Het verwachte effect van de wachttermijn is toegelicht op bladzijde 14, voorlaatste alinea. Na één jaar verblijf in Nederland heeft de referent de gelegenheid gehad in behoorlijke mate kennis en ervaring te hebben opgedaan in de samenleving om deze te kunnen overdragen op het gezinslid.

  • Voor de verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf is het verwachte effect toegelicht op bladzijde 16, vanaf de derde alinea, tot en met bladzijde 17, tweede alinea. Een langere periode legt een sterkere nadruk op de primaire verantwoordelijkheid en de zorgplicht van de hoofdpersoon om in het onderhoud van de desbetreffende vreemdeling te voorzien. Tevens wordt hiermee de drempel verhoogd voor vreemdelingen die een huwelijk of partnerschapsregistratie zouden willen aangaan in de verwachting reeds na drie jaar aanspraak te kunnen maken op een zelfstandige verblijfstitel, waarmee na drie jaar ook gezinsvorming met een nieuwe partner mogelijk wordt.

Voor voortgezet verblijf zal het verwachte effect zich na twee jaar in volle omvang voordoen omdat op het moment van inwerkingtreding de gezinsmigranten die drie jaar in Nederland hebben verbleven, reeds een vergunning voor voortgezet verblijf zullen bezitten. Naarmate de tijd verstrijkt, wordt het effect groter.

6

Welke kwalitatieve argumenten liggen aan de beperkingen ten grondslag? (ChristenUnie)

De kwalitatieve argumenten zijn uitgebreid uiteengezet in de nota van toelichting. Voorop dient te staan dat gezinshereniging in principe een systeem is waarbij er sprake is van een hechte familieband. Uitgangspunt moet zijn dat de aanvrager bij het verzoek om gezinshereniging aantoont dat er sprake is van een kerngezin door hiervan gedocumenteerd bewijs te overleggen. In verband met de toelating tot Nederland dient zo veel mogelijk zekerheid te bestaan ten aanzien van de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie. De middelen die zijn bedoeld om dit aan te tonen, zijn de huwelijksakte of de akte van geregistreerd partnerschap. Bij gezinshereniging moet daarom als uitgangspunt gelden dat degene die hierop een beroep doet, met deze officiële, internationaal erkende overheidsakten aantoont dat er sprake is van een vaste familieband. Deze maatregel is nader toegelicht in paragraaf 2.1 van de nota van toelichting. Met de afschaffing van de regeling over verruimde gezinshereniging wordt beoogd om terug te keren naar de uitgangspositie, waarin gezinshereniging was beperkt tot het kerngezin. In paragraaf 2.2 van de nota van toelichting is hierop nader ingegaan.

De wachttermijn voor de referent wordt ingevoerd omdat de reeds in Nederland verblijvende referent wordt geacht medeverantwoordelijkheid te nemen voor de integratie van zijn gezinsleden. Daarvoor is het wenselijk dat hij al enige tijd in Nederland verblijft en zelf al in enige mate is ingeburgerd op het moment dat de gezinsleden naar Nederland kunnen komen. Deze maatregel is nader toegelicht in paragraaf 3 van de nota van toelichting.

De verlenging van de vereiste termijn van voortgezet verblijf is toegelicht in paragraaf 4 van de nota van toelichting. Een langere periode doet meer recht aan de primaire verantwoordelijkheid en de zorgplicht van de hoofdpersoon om in het onderhoud van de desbetreffende vreemdeling te voorzien. Tevens verduidelijkt een langere termijn dat degene die in het kader van gezinshereniging wordt toegelaten ook inderdaad met de hier te lande verblijvende partner een gezinsband onderhoudt.

Beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin

7

Waarom wordt gezinsmigratie beperkt tot het kerngezin? Zijn er signalen van exceptioneel hoge instroom of fraude en misbruik van de regeling? Kan de minister in dit kader aangeven wat de betekenis is van het «in beginsel» niet in aanmerking komen voor gezinshereniging? Wat zijn de uitzonderingen? Deelt de minister de mening van de hier aan het woord zijnde leden dat meerderjarige kinderen, die aantoonbaar nog thuis wonen en onderwijs volgen, in elk geval in aanmerking moeten kunnen blijven komen voor gezinshereniging? (PvdA)

Deze maatregel is nader toegelicht in paragraaf 2 van de nota van toelichting.

Het is onmogelijk om op basis van de beschikbare data een goede inschatting te maken van de totale omvang van de problematiek omtrent fraude en misbruik. Dat geldt zeker in het geval van fraude en schijnhuwelijken omdat in die gevallen twee partners samenwerken om de fraude te bewerkstelligen en er geen slachtoffer is dat belang heeft bij bescherming. Het beleid tegen schijnhuwelijken is preventief bedoeld. Als het beleid werkt, wordt voorkomen dat men een aanvraag doet, dan wel dat deze wordt ingewilligd. Daarnaast kan er sprake zijn van grote geldelijke belangen, die de kans dat de overheid op de hoogte wordt gesteld van het bestaan van een schijnhuwelijk, nog kleiner maakt.

Met de woorden «in beginsel» in de zin «Meerderjarige kinderen komen derhalve in beginsel niet langer voor gezinshereniging in aanmerking» 10 wordt bedoeld dat zij niet in aanmerking komen voor gezinshereniging tenzij dit in strijd zou zijn met het recht op familie- of gezinsleven. Voor de uitwerking hiervan wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.

Ik deel de mening van de leden van de PvdA-fractie slechts gedeeltelijk. Minderjarige vreemdelingen die bij hun ouders in Nederland wonen, komen in aanmerking voor voortgezet verblijf na een jaar indien zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.50 van het geldende Vreemdelingenbesluit 2000. Dit zorgt ervoor dat het enkele feit van het bereiken van de meerderjarige leeftijd het verblijfsrecht niet doet eindigen. Indien meerderjarige vreemdelingen echter hun schooltijd in het land van herkomst hebben doorgebracht en inmiddels meerderjarig zijn geworden, hebben zij geen onderwijs gevolgd in Nederland, wat een belangrijk middel is voor aansluiting met de Nederlandse samenleving. Zoals is opgemerkt in paragraaf 2.2 van de nota van toelichting, mag van hen in beginsel ook worden verwacht dat zij zich in het land van herkomst zelfstandig staande kunnen houden, omdat zij voor hun opvoeding en verzorging niet langer afhankelijk zijn van de ouders. Daardoor is de noodzaak van verblijf bij de ouders slechts in een zeer beperkt aantal gevallen aanwezig.

8

Wat is de precieze onderbouwing om van een buiten de EU afkomstige partner een huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap te vragen? Wat is het verschil met de huidige praktijk? (PvdA)

De overheid heeft een gerechtvaardigd belang bij het juridisch stelsel van het huwelijk en geregistreerd partnerschap en als consequentie hiervan, het toewijzen van bepaalde rechten aan partners die deze onderlinge langdurige sociale en juridische verbintenis aangaan. Omdat de duurzame, exclusieve relatie de toelatingsgrond is voor gezinshereniging bij de echtgenoot of de geregistreerde partner, is het van belang om over de duurzaamheid en exclusiviteit zo veel mogelijk zekerheid te verkrijgen. Een formeel criterium (huwelijk of geregistreerd partnerschap) is van groot belang om de handhaafbaarheid en handhaving van regels waarin met leefvormen rekening wordt gehouden, te verbeteren.

Een huwelijk of geregistreerd partnerschap biedt een erkenning dat sprake is van een bestendige relatie, een duurzame lotsverbondenheid, waarin men bereid is verantwoordelijkheid voor elkaar op zich te nemen. Aan het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn tal van rechtsgevolgen verbonden, met name ook jegens derden, die de betrokkenen niet zelf in de hand hebben, anders dan wanneer het gaat om het sluiten van een samenlevingsovereenkomst. Doordat het huwelijk en geregistreerd partnerschap deze rechtsgevolgen kennen, ontstaat een pakket van rechten en plichten en voor- en nadelen. Zo kan een huwelijk niet alleen een recht op gezinshereniging doen ontstaan, maar bijvoorbeeld ook vermogensrechtelijke verplichtingen. Doordat er tegenover de rechten ook plichten staan, wordt de aantrekkelijkheid van een fictief geregistreerd partnerschap of schijnhuwelijk gerelativeerd.

De precieze, nadere onderbouwing voor deze maatregel is opgenomen in paragraaf 2.1 van de nota van toelichting. Hier wordt ook gedetailleerd het verschil met de huidige praktijk toegelicht.

9

In welke gevallen zal gezinshereniging toch (moeten) worden toegestaan omdat er een positieve verplichting bestaat op grond van artikel 8 EVRM? Zouden dat dezelfde personen kunnen zijn als die welke thans onder de verruimde gezinshereniging vallen? En betekent dit, dat het er in de praktijk op neer zou kunnen komen dat het beleid grotendeels op eenzelfde wijze kan uitpakken als thans het geval is, met name bezien naar de positie van de genoemde meerderjarige kinderen of andere personen die feitelijk tot het gezin behoren? (CDA)

Zoals in de nota van toelichting is opgemerkt in paragraaf 2.2, kan er een positieve verplichting bestaan op grond van artikel 8 EVRM bij «onoverkomelijke obstakels voor de uitoefening van het gezinsleven buiten Nederland». Daarbij vallen relaties tussen volwassen gezinsleden echter niet noodzakelijk onder de bescherming van artikel 8 EVRM «zonder verdere elementen van afhankelijkheid die meer dan de normale emotionele banden betreffen».11 Bepaald moet worden of er tussen de gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De toets aan artikel 8 EVRM vindt altijd plaats aan de hand van een op de individuele casus toegespitste belangenafweging. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is een paragraaf opgenomen van relevante factoren in het kader van artikel 8 EVRM.12

Artikel 8 EVRM legt een Staat overigens geen algemene verplichting op om de keuze te respecteren van echtparen voor het land van hun echtelijke woning en gezinshereniging toe te staan op hun grondgebied.13 Het gegeven dat het gezinsleven in het land van herkomst kan worden vormgegeven, speelt een rol.

De groep die nu nog in aanmerking komt voor verruimde gezinshereniging is groter dan de groep die na inwerkingtreding van het besluit in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 8 EVRM, aangezien dat artikel een strikter criterium kent.

10

Is er een verandering in de omvang van de instroom van gezinsmigranten te verwachten van de beperking van gezinsmigratie tot het kerngezin? (CDA)

In de jaren 2006 tot en met 2010 hebben gemiddeld ongeveer 4 000 ongehuwden per jaar (exclusief geregistreerde partners) en jaarlijks gemiddeld 150 verruimde gezinsherenigers met succes een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier gedaan. Deze worden met het onderhavige besluit uitgesloten van gezinsmigratie. Het is vooraf moeilijk in te schatten hoeveel personen uit deze uitgesloten groep de komende jaren alsnog een huwelijk of geregistreerd partnerschap zullen aangaan en hoe groot de groep is die rechtstreeks op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking komt voor toelating.

11

Wat betekent de wijziging inzake het kerngezin voor alleenstaande (schoon)ouders die in het land van herkomst zijn achtergebleven? Is de regering zich bewust van neveneffecten waardoor voor alleenstaande oudere familieleden een stuk zorg niet langer kan plaatsvinden? Welke neveneffecten zijn er nog meer te voorzien en wat is de zienswijze op de wenselijkheid op de proportionaliteit? (D66)

Het gevolg van het onderhavige besluit is dat alleenstaande (schoon)ouders geen aanvraag meer kunnen doen voor verruimde gezinshereniging. Zoals is opgemerkt in paragraaf 2.2 van de nota van toelichting, hebben zij beperktere mogelijkheden tot aansluiting met de Nederlandse samenleving dan vreemdelingen die via hun werk en Nederlands onderwijs kunnen integreren.

In bijzondere gevallen blijft toelating rechtstreeks mogelijk op grond van artikel 8 EVRM. Het gaat dan met name om gevallen waarin sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en waarin geen redelijke mogelijkheid bestaat om het gezinsleven buiten de lidstaat uit te oefenen. De toets aan artikel 8 EVRM vindt altijd plaats aan de hand van een op de individuele casus toegespitste belangenafweging. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is een paragraaf opgenomen van relevante factoren in het kader van artikel 8 EVRM.12 Met deze individuele toets wordt beoogd om disproportionele neveneffecten te voorkomen.

12

Hoeveel migranten per jaar gaan naar verwachting minder naar Nederland komen als gevolg van de aanscherping van de definitie tot kerngezin? (GroenLinks)

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 10.

13

Hoe verhoudt het niet-toelaten van meerderjarige kinderen zich met het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, neergelegd in artikel 8 EVRM? (GroenLinks)

In de Vreemdelingencirculaire 2000 is een paragraaf opgenomen van relevante factoren in het kader van artikel 8 EVRM.12 Er dient in alle gevallen te worden getoetst aan artikel 8 EVRM indien na de toetsing aan de regels voor gezinshereniging de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming zou worden verleend.

14

Welke leeftijdsgrens is de regering van plan te hanteren en met welke onderbouwing: 18 jaar of 21 jaar (de minimumleeftijdsgrens in het vreemdelingenrecht bij huwelijksmigratie)? (GroenLinks)

De minderjarigheid wordt voor wat betreft de vreemdelingenrechtelijke toelatingsvraag bepaald door het Nederlandse recht. Verwezen wordt naar artikel 1.1, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dat houdt in dat wordt gekeken naar minderjarigheid in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

Minderjarige kinderen zullen door het volgen van onderwijs in Nederland een betere kans hebben op aansluiting met de Nederlandse samenleving dan meerderjarige kinderen. Van meerderjarigen mag worden verwacht dat zij zich zelfstandig staande kunnen houden in het land van herkomst. Zij zijn voor hun opvoeding en verzorging niet langer afhankelijk van de ouders, waardoor de noodzaak van verblijf bij de ouders slechts in een zeer beperkt aantal gevallen aanwezig is.

15

Hoe verhoudt de beperking van het recht op gezinshereniging tot minderjarige kinderen zich tot het uitgangspunt in het Nederlandse familierecht dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen tot het 21e levensjaar? Wordt hier niet met twee maten gemeten? (ChristenUnie)

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de leeftijd waarop

iemand volgens de nationale regelgeving meerderjarig is en anderzijds de leeftijd tot welke ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De verlengde onderhoudsplicht (artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek) geldt voor ouders jegens hun meerderjarige kinderen die nog geen 21 jaar zijn voor wat betreft de kosten van levensonderhoud en studie. Dit artikel is in het kader van de verlaging van de meerderjarigheidsgrens van 21 naar 18 jaar opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Het doel was op deze wijze te voorkomen dat door de verlaging van de meerderjarigheidsgrens de onderhoudsplicht jegens de groep jeugdigen van 18 tot 21 jaar overgeheveld zou worden van de ouders naar de staat. De verlengde onderhoudsplicht doet geen afbreuk aan de betekenis van meerderjarigheid. Overigens dient erop te worden gewezen dat minderjarige kinderen na een jaar in beginsel een zelfstandig verblijfsrecht kunnen verkrijgen na rechtmatig verblijf bij hun ouders op grond van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging, indien de ouders niet-tijdelijk verblijfsrecht hebben (artikel 3.50 Vreemdelingenbesluit 2000). De maatregel heeft dus niet betrekking op deze minderjarige kinderen die langer dan een jaar bij hun ouders hebben verbleven.

16

Betekent de tijdelijke trouwvergunning van zes maanden dat partners van gelijk geslacht of verschillende religies zes maanden de tijd krijgen om in het huwelijksbootje te treden? (GroenLinks)

Ja.

17

Is het aangaan van een geregistreerd partnerschap voldoende om na afloop van de tijdelijke trouwvergunning in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning voor gezinshereniging? (GroenLinks)

Ja.

18

Hoe gaat de Nederlandse overheid om met het verstrekken van gegevens aan het herkomstland over het aangegane huwelijk/geregistreerde partnerschap? Kan de minister garanderen dat de Nederlandse overheid deze informatie niet verstrekt aan de autoriteiten van het herkomstland van de huwelijksmigrant? (GroenLinks)

De Nederlandse overheid verstrekt geen gegevens van een in Nederland voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap aan de autoriteiten van het land van herkomst van (één van de) partner(s).

19

Zal de beperking van gezinshereniging tot gezinsleden van gehuwde of geregistreerde partners kunnen leiden tot een verschuiving van schijnrelaties tot schijnhuwelijken? (CDA)

Dit is niet de verwachting. De huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap is een internationaal erkend bewijsmiddel, heeft externe kenbaarheid en vermogensrechtelijke consequenties en valt onder het toepassingsbereik van de Wet voorkoming schijnhuwelijken. De controlemogelijkheden van de Wet voorkoming schijnhuwelijken worden bovendien uitgebreid met een wetsvoorstel dat recent is aangenomen in de Tweede Kamer. In de nota van toelichting wordt hierop in paragraaf 2.1 nader ingegaan.

20

Wat gebeurt er als al sprake is van een huwelijk of partnerschap met kinderen, en diegene is 21 jaar? Zal men door de verhoging van de leeftijdsgrens naar 24 jaar jarenlang gescheiden van elkaar moeten leven, met de nodige gevolgen voor onder andere de kinderen van dien? (SP)

Er is geen verhoging van de leeftijdsgrens opgenomen in het onderhavige besluit. De leeftijdsgrens van 21 jaar voor de overkomende partner en de referent blijft met dit besluit ongewijzigd.

Invoering wachttermijn referent

21

Wat is de precieze onderbouwing voor de invoering van een wachttermijn voor de referent? (PvdA)

De precieze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 3 van de nota van toelichting.

22

Hoe verhoudt de wachttermijn zich tot artikel 8 EVRM? (PvdA)

In het kader van de aanvraag wordt beoordeeld of sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en vervolgens of het niet toelaten in strijd is met dit artikel. Het Hof van Justitie heeft de wachttermijn niet in strijd geacht met artikel 8 EVRM, want de wachttermijn heeft «niet tot gevolg dat iedere gezinshereniging wordt verhinderd, maar handhaaft een beperkte beoordelingsmarge voor de lidstaten door hun de mogelijkheid te bieden zich ervan te vergewissen dat de gezinshereniging in gunstige omstandigheden plaatsvindt, nadat de gezinshereniger gedurende een voldoende lange periode in de staat van ontvangst heeft verbleven om aan te nemen dat er sprake is van een duurzame vestiging en een bepaalde graad van integratie.»16

23

In hoeverre gelden er uitzonderingen op de voorgestelde wachttermijn, bijvoorbeeld in verband met artikel 3 IVRK en artikel 8 EVRM? (CDA)

Voor wat betreft artikel 8 EVRM wordt verwezen naar het vorige antwoord. De wachttermijn wordt in lijn met internationaal en Europees recht niet gesteld bij de toelating van gezinsleden van vluchtelingen, gezinsleden van EU-burgers en gezinsleden van langdurig ingezeten derdelanders. Dit volgt uit het normadressaat van de wachttermijn, waaruit ook volgt dat de wachttermijn niet geldt indien de referent tijdelijk verblijft voor de toepassing van de inburgeringswetgeving, waaronder kennismigranten. In artikel 3.15, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 worden uitzonderingen getroffen voor gezinsleden aan wie de wachttermijn niet kan worden gesteld vanwege de standstillbepaling uit Associatiebesluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije of vanwege de Vriendschapsverdragen met de Verenigde Staten en met Japan. Ook wordt de wachttermijn niet gesteld indien niet-toelating als gezinslid in strijd zou zijn met de belangen van minderjarige kinderen, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van gezinsherenigingsrichtlijn (lex specialis ten opzichte van artikel 3 IVRK). De uitzonderingen worden uitgebreider toegelicht op bladzijde 15 van de nota van toelichting.

24

Waarom acht de minister de andere voorwaarden die worden gesteld onvoldoende voor mensen om zeker te weten dat ze in Nederland willen blijven wonen, werken en integreren? Wat als men al een paar jaar is getrouwd?

De wachttermijn is geen voorwaarde voor toelating maar alleen bepalend voor het moment waarop de aanvraag voor toelating van gezinsleden kan worden gedaan. Het invoeren van een wachttermijn ziet met name op de mate van integratie van de referent, op het moment van overkomst van het gezinslid.

Voor wat betreft de situatie dat men al een paar jaar is getrouwd, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 22.

25

Waarom is het kabinet van mening dat mensen niet samen kunnen integreren? Waarom denkt de minister dat een situatie waarin onzeker is of de partner kan blijven geen nadelige gevolgen zal hebben voor de integratie-omstandigheden?

Gezinshereniging is van invloed op de toekomst van meerdere generaties. Het is van belang te bevorderen dat gezinshereniging in voor integratie gunstige omstandigheden plaatsvindt. Om die reden wordt voorgesteld dat de referent voldoende lang in Nederland heeft verbleven om aan te nemen dat er sprake is van duurzame vestiging en een bepaalde graad van integratie. De reeds in Nederland verblijvende referent wordt geacht medeverantwoordelijkheid te nemen voor de integratie van zijn gezinsleden. Daarom is het wenselijk dat hij al enige tijd in Nederland verblijft en zelf al in enige mate is ingeburgerd op het moment dat de gezinsleden naar Nederland kunnen komen. Na de wachttermijn heeft de referent de gelegenheid gehad in behoorlijke mate kennis en ervaring te hebben opgedaan in de samenleving om deze te kunnen overdragen op het gezinslid. In het licht van de gezinsherenigingsrichtlijn is deze argumentatie voor de invoering van een wachttermijn onderkend door het Hof van Justitie.16

26

Kan de minister de aanname dat een langere wachttermijn positieve gevolgen heeft voor de integratie cijfermatig onderbouwen? Waarom verwacht de minister niet dat een langere wachttijd de integratie belemmert? (GroenLinks)

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op vraag 25.

Verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf

27

Kan de minister een nadere onderbouwing geven ten aanzien van de verlenging van de vereiste termijn voor voortgezet verblijf? Hoe vaak komt het voor dat referenten kort na het verstrijken van de termijn van drie jaar in de bijstand terecht komen? (PvdA)

De verlenging van de vereiste termijn van voortgezet verblijf is toegelicht in paragraaf 4 van de nota van toelichting. Een langere periode doet meer recht aan de primaire verantwoordelijkheid en de zorgplicht van de hoofdpersoon om in het onderhoud van de desbetreffende vreemdeling te voorzien. Tevens verduidelijkt een langere termijn dat degene die in het kader van gezinshereniging wordt toegelaten ook inderdaad met de hier te lande verblijvende partner een gezinsband onderhoudt. Voor wat betreft het beroep op de bijstand geldt dat de IND hieromtrent geen cijfers kan genereren uit de systemen.

28

Welke indicaties heeft de minister voor het bestaan van schijnhuwelijken, die bijvoorbeeld na het verstrijken van de termijn van drie jaar worden verbroken? (PvdA)

Het is onmogelijk om op basis van de beschikbare data een goede inschatting te maken van de totale omvang van de problematiek omtrent fraude en misbruik. Dat geldt zeker in het geval van fraude en schijnhuwelijken omdat in die gevallen twee partners samenwerken om de fraude te bewerkstelligen en er geen slachtoffer is dat belang heeft bij bescherming. Het beleid tegen schijnhuwelijken is preventief bedoeld. Als het beleid werkt, wordt voorkomen dat men een aanvraag doet, dan wel dat deze wordt ingewilligd. Daarnaast kan er sprake zijn van grote geldelijke belangen, die de kans dat de overheid op de hoogte wordt gesteld van het bestaan van een schijnhuwelijk, nog kleiner maakt. Overigens wordt met de wijziging gevolg gegeven aan één van de verbetersuggesties die zijn genoemd door uitvoerders die zijn geïnterviewd in het kader van het WODC-onderzoek over de Wet voorkoming schijnhuwelijken. Hierbij kwam naar voren dat verlengen van de termijn om vast verblijf te verkrijgen, de aantrekkelijkheid van een schijnhuwelijk als springplank naar een verblijfsstatus verkleint.18

29

Deelt de minister de mening dat voor het verkrijgen van een zelfstandige vergunning voor de partner, drie jaar een meer redelijke termijn is, met het oog op de eigen zelfstandigheid, de eigen emancipatie en het eigen toekomstperspectief? Deelt de minister de mening dat die redelijke termijn slechts moet worden losgelaten indien sprake zou zijn van forse indicaties van misbruik van de regeling? (PvdA)

Het kabinet acht het, het belang van het emancipatiebeleid en de noodzaak een restrictief toelatingsbeleid te voeren afwegende, verantwoord om gedurende de eerste vijf jaar van het verblijf van de partner deze een afhankelijke verblijfstitel toe te kennen. Met afhankelijkheid op het gebied van de verblijfsstatus is niet gezegd dat er ook in ander opzicht sprake is van afhankelijkheid van de referent. Er zijn andere factoren die van (groter) belang kunnen zijn voor emancipatie/integratie, zoals afhankelijkheid op het gebied van inkomen, taal, zorg en/of huisvesting, psychische afhankelijkheid, of afhankelijkheid om redenen van godsdienstige of culturele aard (en de houding ten opzichte hiervan van de referent). Indien de wetgever de afhankelijkheid in de rechtspositie van gezinsleden zou willen vermijden, is dit slechts mogelijk door die afhankelijkheid niet langer als element van het toelatingsbeleid te gebruiken. Dit is echter niet verenigbaar met de uitgangspunten van het Nederlandse vreemdelingenbeleid.

30

Hoe dient huiselijk geweld in de praktijk te worden aangetoond om een beroep te kunnen doen op de uitzondering van de termijn voor voortgezet verblijf? Welke andere omstandigheden gelden in dit verband als «bijzondere omstandigheden»? (PVV)

Een melding van huiselijk geweld bij de politie, al dan niet in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod, en een onderbouwing van de schrijnendheid van de situatie door een arts of andere hulpverlener kunnen volstaan, mits is voldaan aan de overige voorwaarden uit Deel B, hoofdstuk 16, paragraaf 4.2, van de Vreemdelingencirculaire 2000. Ook kunnen vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van achterlating binnen vijf jaar om voortgezet verblijf in Nederland verzoeken, mits is voldaan aan voornoemde paragraaf. Een uitzondering kan tot slot worden gemaakt in geval van het overlijden van de verblijfsgever.

31

Welk financieel voordeel is te verwachten van de verlenging van de termijn voor recht op voortgezet verblijf van drie naar vijf jaar, bezien naar het beoogde verminderde beroep op bijstand? (CDA)

Zoals opgenomen in de financiële paragraaf bij het regeer- en gedoogakkoord bedraagt dit naar verwachting tien miljoen euro.19

32

Staat de verlenging van de termijn om in aanmerking te komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning haaks op het uitgangspunt dat partners die zich in Nederland vestigen niet in een afhankelijke positie terecht moeten komen? Dient onafhankelijkheid centraal te staan? Staat de maatregel de emancipatie en daarmee ook de integratie van de huwelijksmigrant niet in de weg? (GroenLinks)

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 29.

33

Hoe vaak wordt een beroep gedaan op het huidige uitzonderingsbeleid indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals huiselijk geweld? Hoeveel procent van de verzoeken wordt ingewilligd? (GroenLinks)

Hieromtrent kunnen geen betrouwbare cijfers uit de systemen van de IND worden gegenereerd.

34

Is de minister bereid om de uitzonderingsgrond inzake bijzondere omstandigheden te evalueren? (GroenLinks)

Het hanteren van uitzonderingen voor gezinsmigranten van wie de relatie op grond waarvan men was toegelaten is verbroken in verband met relationeel geweld, is een continuering van bestaand beleid met dien verstande dat de uitzonderingen nu gaan gelden voor een periode van vijf jaar na toelating in plaats van drie jaar. Het is tot nog toe niet goed mogelijk gebleken om in de systemen van de IND binnen het totaal aantal vergunningen dat wordt verleend voor voortgezet verblijf de humanitaire uitzonderingsgevallen te herkennen.

Europa

35

In hoeverre vallen Turkse gezinsmigranten onder de werking van het nieuwe beleid, mede gezien het Associatierecht EU-Turkije? (CDA)

Van de drie maatregelen heeft het nieuwe beleid voor hen alleen betrekking op de beperking tot het kerngezin. Dit is toegelicht op bladzijde 22, derde alinea, van de nota van toelichting.

36

Wat is de stand van zaken van het kabinet op het gebied van maatregelen om de Europa-route te sluiten? (PVV)

Sluiting van de Europa-route vergt aanpassing van de richtlijn vrij verkeer van personen (2004/38). De punten waarop aanpassing van Europese regelgeving nodig is, waaronder het punt van sluiting van de Europa-route, maken onderdeel uit van de position paper die de basis vormt voor mijn Europese inzet. Ik heb dit punt dus actief opgebracht bij andere lidstaten en de Europese Commissie. Bij meerdere lidstaten lijkt de wens te leven om deze richtlijn te herzien om effectiever op te kunnen treden tegen fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. In verschillende gremia, op het terrein van asiel en migratie, maar ook sociale zaken, wordt dit aangegeven en onderling wordt hier tussen de lidstaten over gecommuniceerd. Op dit moment is er echter geen herziening van de richtlijn voorzien. Hiervan kan op zijn vroegst sprake zijn na afloop van het Stockholm-programma, eind 2013.

37

In hoeverre is het kabinet van mening dat Europa zo min mogelijk ruimte wil overlaten aan de lidstaten om zelf beleid te maken? In hoeverre wil Europa eigenlijk niets veranderen aan de regels zoals ze nu zijn? (SP)

Ik heb eerder met uw Kamer overlegd over het Groenboek gezinshereniging. Ik heb toen gezegd en dit ook in latere brieven aangegeven, dat de Europese Commissie op dit moment de reacties van de lidstaten, organisaties en individuen analyseert. Ik wacht de reactie van de Commissie af en ga daar niet op vooruitlopen.

38

Is er eigenlijk ooit gesproken over betere en/of volledigere implementatie van de huidige regels? Zo ja, wat is toen besproken? Zo nee, waarom niet? (SP)

In 2008 is de Richtlijn gezinshereniging geëvalueerd. Het verslag is gebaseerd op twee studies van de Commissie over de toepassing van de richtlijn en informatie uit andere studies. Het verslag bevat een samenvatting van de omzetting van de richtlijn door de lidstaten, een overzicht van mogelijke problemen en aanbevelingen voor een juiste toepassing.20 Er vindt op permanente basis communicatie plaats met de Commissie en de andere lidstaten over de implementatie van de huidige regels.

Op 16 februari 2012 heeft eurocommissaris Barnier in het Europees Parlement gesteld dat de voorwaarden die Nederland op dit moment stelt aan gezinshereniging, niet strijdig zijn met Europese regels: «Tegen verschillende leden onder u die een bepaalde lidstaat ter sprake hebben gebracht, de leden Sargentini, In ’t Veld, De Jong, Zijlstra en Boskurt, zal ik zeggen dat de aan de toelating voorafgaande maatregelen, die in deze of gene staat kunnen worden genomen, op zichzelf niet in strijd zijn met de richtlijn. Aan de andere kant, zijn ze in de ogen van de Commissie slechts toelaatbaar indien zij dienen om de integratie te faciliteren en indien zij het principe van de proportionaliteit respecteren. In die geest hebben (…) gevraagd of de Commissie infractieprocedures heeft gestart. In dit stadium heeft de Commissie geen infractieprocedures gestart. De richtlijn geeft aan lidstaten een grote speelruimte – ik wees er zojuist op dat zij deze konden gebruiken, maar binnen bepaalde verhoudingen – en zij heeft geen schendingen herkend van specifieke bepalingen van de richtlijn.»21

39

Als het de minister niet lukt om het kabinetsbeleid in Europa uitgevoerd te krijgen, wat is dan de volgende stap? Heeft de minister derhalve al plannen gemaakt voor wanneer het kabinetsbeleid niet wordt overgenomen? (SP)

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 37.

40

Zijn alle openbare, niet-openbare en gelimiteerde documenten aangaande de Europese discussie rondom de richtlijn gezinshereniging aan de Kamer verstuurd? Zo nee, waarom niet? Kan de Kamer alsnog alle documenten toegestuurd krijgen? Wat is de reactie op het recentelijk verschenen artikel in het Nederlands Juristenblad (P. de Morree en I. te Pas, «Het terugdringen van het democratisch tekort van de EU begint in Den Haag», NJB 2012, p. 590–593)? (SP)

Rondom de discussie over de Richtlijn gezinshereniging heeft de Kamer alle stukken ontvangen die voor openbare beraadslaging beschikbaar zijn. Zoals eerder aangegeven kan ik niet ingaan op de exacte inhoud van hetgeen gedeeld wordt met andere lidstaten, om zo de mogelijkheid van het voeren van vertrouwelijke gesprekken niet ongedaan te maken.

In reactie op het genoemde tijdschriftartikel merk ik op dat zowel voor als na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon het debat over de Nederlandse inzet in EU-verband in het algemeen gebaat is bij een zo volledig mogelijke openbaarheid. Ik wil graag doen wat binnen mijn mogelijkheden ligt om u zo goed mogelijk te bedienen en de bestaande praktijk van informatie-uitwisseling waar mogelijk optimaliseren. Ik verwijs in dezen naar de geldende afspraken die hierover zijn gemaakt.22

41

Kan de regering garanderen dat Nederland niet met een inbreukprocedure van de Europese Commissie zal worden geconfronteerd indien deze aanscherpingen worden ingevoerd? Heeft de regering hierover advies ingewonnen bij de Europese Commissie? Indien nee, waarom niet en is zij nog voornemens om een dergelijk advies in te winnen?(D66)

Een garantie kan niet worden gegeven aangezien de bevoegdheid om een inbreukprocedure in te stellen bij de Europese Commissie berust. Het besluit benut de ruimte die de facultatieve bepalingen van de gezinsherenigingsrichtlijn expliciet aan de lidstaten toekennen: artikelen 4, tweede en derde lid, 8 en 15, eerste lid, van de richtlijn. Aangezien het besluit dus rechtstreeks voortvloeit uit de mogelijkheden die de richtlijn biedt, zie ik geen aanleiding om strijdigheid met de richtlijn te veronderstellen dan wel advies in te winnen bij de Europese Commissie.

42

Zijn er andere lidstaten met vergelijkbare of strengere regels? Kan de regering een volledig overzicht geven van de regels die ten aanzien van het kerngezin, de referent en de termijn voor voortgezet verblijf, van kracht zijn in de andere lidstaten? (D66)

Er zijn twintig andere lidstaten die een zelfstandige verblijfsvergunning na vijf jaar toekennen.23 Dit blijkt uit bladzijde 130 van het rechtsvergelijkend Odysseus-onderzoek uit 2007.24 Veertien lidstaten kennen geen recht op gezinshereniging toe aan ongehuwde partners.25 Er zijn eveneens veertien lidstaten die een wachttermijn kennen.26

Van de hiervoor bedoelde lidstaten golden ten tijde van het onderzoek alle voornoemde regels gelijktijdig in Frankrijk, Spanje, Griekenland, Polen, Cyprus, Slovenië en Malta. Het beleid inzake gezinsmigratie is bij veel lidstaten overigens voortdurend in ontwikkeling.

Diversen

43

Wanneer denkt de minister het onderzoek af te kunnen hebben naar de koppeling van de grootte van het gezin en de inkomenseisen en de mogelijke andere ideeën? Per wanneer kunnen de mogelijke maatregelen worden ingevoerd?( VVD, SP )

Het onderzoek naar deze mogelijkheid loopt nog. Wanneer er meer bekend is over koppeling, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

44

Kunt u het idee inzake de koppeling tussen de grootte van het gezin en de inkomenseis toelichten? (SP)

Zolang het onderzoek nog gaande is, zal ik nog niet ingaan op deze mogelijke koppeling. In dit verband kan ik u wel wijzen op artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Richtlijn gezinshereniging, waar wordt aangegeven dat lidstaten bij de inkomenseis rekening kunnen houden met het aantal gezinsleden.

45

Welke andere ideeën heeft de minister in dit kader? (SP)

Alle beleidsvoornemens op dit terrein zijn vermeld in het regeer- en gedoogakkoord.

Wanneer er nieuwe beleidsvoornemens zijn, zal ik uw Kamer per brief informeren.

46

Is de conclusie gerechtvaardigd dat gezien de eerdere uitlatingen van de minister, de aanscherping van eisen op het gebied van gezinsmigratie alleen betrekking heeft op gezinshereniging in de reguliere procedure en dat nareizende gezinsleden van asielzoekers hiervan zijn uitgezonderd? Zou de toets niet moeten zijn dat er in het land van herkomst sprake was van een feitelijke gezinsband, zelfs als er sprake is van een meerderjarig kind? (ChristenUnie)

Voor nareizende gezinsleden van asielvergunninghouders gelden niet de reguliere voorwaarden voor gezinshereniging, indien wordt voldaan aan de voorwaarden van het nareisbeleid. De aanscherpingen zien dan ook niet op nareizigers. In het nareisbeleid is een voorwaarde dat het gezinslid in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon in Nederland (en dat is de asielvergunninghouder). Die toets wordt ook gedaan, ook voor meerderjarige kinderen.

Advies Raad van State

47

Wat is de inhoud van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (CDA, SP, D66, ChristenUnie)?

Het advies wordt meegestuurd met deze brief. Tevens is het tezamen met het nader rapport gepubliceerd in Staatscourant 2012, nr. 6961.27 7

Slot

48

Kan worden voorzien in een evaluatiebepaling om de aanscherping van de eisen voor gezinsmigratie te evalueren, een jaar na de inwerkingtreding? (D66)

Er wordt niet voorzien in een evaluatiebepaling omdat het niet goed mogelijk is de diverse aanscherpingen die tegelijkertijd worden ingevoerd, geïsoleerd op hun effect te beoordelen. Wel zal de Kamer nauwlettend van de voortgang op dit dossier op de hoogte worden gehouden, bijvoorbeeld door middel van de Rapportage Vreemdelingenketen en beleidsbrieven.

49

Wil de regering voldoen aan het verzoek van de D66-fractie om het besluit niet eerder in werking te laten treden dan nadat de Kamer kennis heeft kunnen nemen van haar antwoord en de Kamer tevens blijk heeft kunnen geven dat zij afdoende geïnformeerd is aan de hand van de geboden antwoorden?

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.


X Noot
1

NJB, 2 maart 2012, aflevering 9, blz.590–593.

X Noot
2

Verslag van het algemeen overleg van 21 december 2011 van de vaste commissie voor Europese Zaken en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken met de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1346.

X Noot
4

Uitspraak d.d. 4 maart 2010 van het Hof van Justitie in de zaak Chakroun (C-578/08)

X Noot
7

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
8

Handelingen II 2011/12, 25, p. 50–56.

X Noot
9

Onder gezinshereniging wordt ook gezinsvorming begrepen.

X Noot
10

Citaat uit de Kamerbrief van 17 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 175, nr. 21, blz. 1, voorlaatste zin.

X Noot
11

EHRM 26 april 2007 (Konstatinov v. Nederland), no. 16351/03, r.o. 52.

X Noot
12

Deel B, hoofdstuk 2, paragraaf 10.2, van de Vreemdelingencirculaire 2000.

X Noot
13

EHRM 10 maart 2011 (Kiyutin v. Russia), no. 2700/10, r.o. 53.

X Noot
16

HvJ EG 27 juni 2006, nr. C-540/03, r.o. 98.

X Noot
18

Kamerstukken II 2004/05, 26 276 nr. 3, bijlage, blz. 12.

X Noot
19

Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 15, blz. 53.

X Noot
20

Brussel, 8.10 2008, COM (2008) 610 definitief

X Noot
21

Debat van 16 februari 2012 over Gezinshereniging van in de EU woonachtige staatsburgers van derde landen (CRE 16/02/2012 – 5). Het citaat is een vertaling van het verslag op: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=CRE&reference=20120216&secondRef=ITEM-005&language=NL#top

X Noot
22

De brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 29 augustus 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 21 501-08, nr. 378), de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 19 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, nr. 1290) en de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 14 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1366).

X Noot
23

Oostenrijk, België, Cyprus, Tsjechië, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarijë, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje, Verenigd Koninkrijk. Stand van zaken uit 2007.

X Noot
24

Academic network for legal studies on immigration and asylum in Europe, Directive 2003/86/Ec on the right to family reunification, Synthesis Report. Study on the «conformity checking of the transposition by Member States of 10 EC directives in the sector of asylum and immigration», done for DG JLS of the European Commission, 2007. Te downloaden van http://ec.europa.eu/home-affairs/doc_centre/immigration/docs/studies/odysseus_2003_86_family_reunification_synthesis_en.pdf

X Noot
25

Op bladzijde 45 worden genoemd: Oostenrijk, Bulgarije, Cyprus, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Letland, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

X Noot
26

Op bladzijde 109 worden genoemd: België, Cyprus, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Litouwen, Luxemburg, Malta, Polen, Slovenië en Ierland.

Naar boven