32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2011

Naar aanleiding van uw verzoek van 16 februari 2011, met nummer 2011Z01806/ 2011D08088, treft u hierbij mijn reactie aan op de vervolgnotitie van de Commissie Meijers van 31 januari 2011. Deze reactie zend ik u mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Veiligheid en Justitie, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de notitie wordt door de Commissie Meijers ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen die het Europese recht biedt op het migratieterrein. De reactie is hieronder puntsgewijs opgenomen. Daarbij is steeds eerst de essentie van het commentaar van de Commissie Meijers weergegeven, gevolgd door een reactie.

Gezinsmigratie

Verbod huwelijksdwang en neef-nicht huwelijken en niet-erkennen van polygame huwelijken

De Commissie Meijers merkt op dat de betreffende voorstellen onder het familierecht en niet onder het immigratierecht vallen. Deze onderwerpen zullen in het privaatrecht of in het internationaal privaatrecht moeten worden geregeld binnen de voor dat rechtsgebied geldende beperkingen, die de Commissie Meijers in haar notitie van 8 november 2010 heeft toegelicht. Daarbij zal de wetgever in beginsel niet in zijn manoeuvreerruimte beperkt worden door Europese (migratie)richtlijnen. Die richtlijnen laten echter niet een nationale invulling van het begrip echtgenoot toe.

In de brief van 28 april 2011 is uw Kamer1 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister voor Immigratie en Asiel en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd over de wijze waarop de te nemen civiele maatregelen met betrekking tot de door de Commissie Meijers genoemde onderwerpen in een tweetal wetsvoorstellen zullen worden vervat. Deze civiele maatregelen hebben overigens ook betrekking op het verbod op het sluiten van een huwelijk met een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, een zogenoemd kinderhuwelijk. In voornoemde brief is met betrekking tot elk onderwerp uitgebreid ingegaan op de juridische mogelijkheden en beperkingen, waarop ook door de Commissie Meijers is gewezen. Daarnaast is er onlangs een wetsvoorstel strekkende tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met het oog op de verruiming van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang bij uw Kamer ingediend2.

Bestrijding schijnhuwelijken

De Commissie Meijers vraagt zich af of het beleid tot het tegengaan van schijnhuwelijken nog verder kan worden verscherpt. Bijzondere aandacht zou moeten worden gegeven aan de twee volgende aspecten:

  • Problemen om het bestaan van een schijnhuwelijk aan te tonen. Volgens de Commissie Meijers is al gebleken dat een schijnhuwelijk niet eenvoudig is te bewijzen. Daardoor bestaat het gevaar van ineffectiviteit van nieuwe maatregelen en daarmee het verwijt van windowdressing.

  • Het begrip schijnhuwelijk kan niet zelf worden ingevuld. De gezinsherenigingsrichtlijn geeft een bindende definitie van het begrip schijnhuwelijk.

Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage, dan wel in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Een schijnhuwelijk, dan wel schijnpartnerschap wordt als volgt gedefinieerd: een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet, of niet meer, over een verblijfsvergunning in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen. Deze definitie wijkt niet af van het begrip schijnhuwelijk zoals vastgelegd in de gezinsherenigingsrichtlijn.

Een effectieve uitvoering van de Wet voorkoming schijnhuwelijken verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand, de vreemdelingenpolitie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Om schijnhuwelijken en schijnrelaties te voorkomen en te bestrijden zijn in de afgelopen jaren een aantal initiatieven ontwikkeld en maatregelen genomen3. In de praktijk leidt dit tot positieve resultaten waarbij met name het apart horen van de (huwelijks)partners bij de eerste aanvraag voor gezinshereniging of gezinsvorming effectief blijkt. Graag verwijs ik u ook naar de jurisprudentie hieromtrent: uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van respectievelijk 18 oktober 2010 (AWB 10/11314), 21 oktober 2010 (AWB 10/8726) en 27 oktober 2010 (AWB 10/11317).

Op 21 juni jl. is het, door het vorige kabinet ingediende, wetsvoorstel in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand4 door uw Kamer aangenomen. Met deze wet wordt zowel een preventieve als een repressieve toetsing op schijnhuwelijken op meerdere manieren effectiever mogelijk.

Anders dan de Commissie Meijers, acht het kabinet derhalve een aanscherping van het regime voor schijnhuwelijken mogelijk. Daarmee zijn zowel een preventieve als een repressieve toetsing op meerdere manieren verzekerd. De door de Commissie Meijers genoemde twee aspecten zijn door het kabinet onderkend. De in het beleid gehanteerde definitie van schijnhuwelijk wijkt daarnaast niet af van het begrip schijnhuwelijk zoals vastgelegd in de gezinsherenigingsrichtlijn.

Beperking gezinsmigratie tot gehuwden en geregistreerde partners

De Commissie Meijers wijst er op dat dit voorstel in de praktijk dusdanige beperkingen met zich mee brengt dat zij vreest dat dit strijdigheid met de gezinsherenigingsrichtlijn oplevert. Daarbij wordt verwezen naar de preambule die onderscheid op grond van seksuele geaardheid verbiedt.

In het kader van het voornemen gezinsmigratie te beperken tot gehuwden, geregistreerde partners en minderjarige kinderen, en de daarvoor vereiste wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, wordt een beperking zodanig gerealiseerd dat geen strijd ontstaat met Europese regelgeving, waaronder artikel 8 EVRM. De inzet van het kabinet is dat de maatregel geen uitsluiting van gezinshereniging of gezinsvorming tot gevolg zal hebben van partners van gelijk geslacht, die in hun land van herkomst en Nederland geen huwelijk of geregistreerd partnerschap kunnen aangaan, als gevolg van aldaar geldende wettelijke beletselen.

Vereiste van minimaal één jaar legaal verblijf voor referent in Nederland

De Commissie Meijers geeft in haar notitie aan dat artikel 8 lid 1 van de gezinsherenigingsrichtlijn een wachttermijn toelaat, maar dat het de vraag is of een onderscheid tussen kennismigranten en andere migranten gerechtvaardigd is.

Het kabinet acht het van belang om te bevorderen dat de gezinshereniging onder gunstige omstandigheden plaatsvindt. Daartoe wordt de eis gesteld dat de referent voldoende lang in Nederland heeft verbleven om aan te nemen dat er sprake is van duurzame vestiging en van een bepaalde graad van integratie. De ratio van de voorgenomen maatregel is dat de reeds in Nederland verblijvende referent geacht wordt medeverantwoordelijkheid te nemen voor de integratie van zijn gezinsleden. Daarom is het wenselijk dat hij of zij al enige tijd in Nederland verblijft en zelf al in enige mate is ingeburgerd op het moment dat de gezinsleden naar Nederland kunnen komen. Na de wachttermijn heeft de referent de gelegenheid gehad in behoorlijke mate kennis en ervaring te hebben opgedaan in de samenleving om deze te kunnen overdragen op het gezinslid. In het licht van het vorenstaande is het voornemen de wachttermijn te hanteren bij gezinsleden van referenten die naar verwachting langdurig of permanent deel uit zullen maken van de Nederlandse samenleving. Voorts is het voornemen de wachttermijn niet van toepassing te doen zijn op gezinsleden van referenten die slechts tijdelijk verblijf beogen. Dit betreft onder meer kennismigranten en houders van de Europese blauwe kaart. Is het verblijfsdoel van de referent daarentegen niet-tijdelijk, dan geldt de wachttermijn wel. Hiermee wordt aangesloten bij een reeds bestaand criterium dat ook wordt gebruikt voor de vraag of de referent inburgeringsplichtig is. Immigranten met een tijdelijk verblijfsdoel zijn immers van de Wet inburgering uitgezonderd. Het voornemen is derhalve niet slechts onderscheid te maken tussen kennismigranten en andere migranten, maar tussen enerzijds gezinsleden van referenten die slechts tijdelijk verblijf beogen in vorenbedoelde zin, waaronder kennismigranten, en anderzijds gezinsleden van referenten die naar verwachting langdurig of permanent deel uit zullen maken van de Nederlandse samenleving. Dat onderscheid is gerechtvaardigd en niet in strijd met de gezinsherenigingsrichtlijn.

Vereisten van zelfstandige huisvesting en een ziektekostenverzekering

De Commissie Meijers wijst er op dat de eis van een ziektekostenverzekering ook nu al wordt gesteld en dat de gezinsherenigingsrichtlijn dat toelaat. Voorts laat deze richtlijn een huisvestingseis toe, maar niet de eis van «zelfstandige» huisvesting. Het vereiste dat de huisvesting voor de in totaal daar verblijvende personen adequaat is, kan wel worden gesteld.

Het huisvestingsvereiste wordt, zoals bij alle voorstellen, in lijn met de Europese kaders uitgewerkt. Dat betekent dat in het geval van nareizigers bijvoorbeeld geen huisvestingseis wordt gesteld. Het kabinet volgt niet het oordeel van de Commissie Meijers dat de gezinsherenigingsrichtlijn de eis van zelfstandige huisvesting niet toelaat, ongeacht de juridische vormgeving. Thans wordt onderzocht in hoeverre deze eis binnen de in die richtlijn gestelde kaders past. Na de zomer zullen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik u hierover informeren. De voorwaarde van het beschikken over een ziektekostenverzekering blijft ongewijzigd verbonden aan de verblijfsvergunning.

Verlenging termijn van drie naar vijf jaar voor verkrijging zelfstandige verblijfsvergunning

De Commissie Meijers geeft aan dat de gezinsherenigingsrichtlijn een verlenging van de termijn van drie naar vijf jaar toelaat. Voorts wijst zij op de positie van gezinsleden van Turkse werknemers. Voor hen kan de termijn op grond van recente jurisprudentie niet worden verlengd, waarbij wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 9 december 2010 in de zaak Toprak (C-300/09). Tenslotte wijst de Commissie Meijers er op dat een verlenging van de termijn van drie naar vijf jaar de kans vergroot dat situaties van huiselijk geweld, die de regering elders in het regeerakkoord verklaart te willen bestrijden, twee jaar langer voortduren.

Met nieuwe ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie wordt uiteraard rekening gehouden. Ik verwijs in dat verband naar mijn brief van 28 februari 20115, waarin ik heb aangegeven de relevante wet- en regelgeving naar aanleiding van het arrest in de zaak Toprak te zullen aanpassen. Met het per 1 juli 2011 opnemen van artikel 7.2b in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is hieraan gevolg gegeven. Verwezen wordt naar de Regeling van de minister voor Immigratie en Asiel van 27 juni 2011, nr. 5701102/11, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdenvierde wijziging), Stcrt. 2011, 11720.

Voorts is de verlenging van de termijn niet in tegenspraak met de verklaring in het regeerakkoord situaties van huiselijk geweld te willen bestrijden. In het regeerakkoord is vastgelegd dat gezinsmigranten, waaronder degenen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, in het geval van bijzondere omstandigheden binnen vijf jaar een aanvraag om voortgezet verblijf kunnen doen. In het beleid zal een uitzondering blijven bestaan, waardoor gezinsmigranten, die binnen de vijf jaar hun relatie verbreken in verband met huiselijk geweld, een aanvraag voor voortgezet verblijf kunnen blijven doen.

Verhoging van leges

De Commissie Meijers geeft aan dat de ruimte voor Nederland om hogere tarieven te vragen na de arresten van het Hof van Justitie van de EU inzake Sahin (C-242/06) en Commissie tegen Nederland (C-92/07), over legesheffing bij Turkse staatsburgers, minimaal is. Voorts acht zij het prudent de uitkomst van de door de Europese Commissie aanhangig gemaakte inbreukprocedure tegen Nederland wegens te hoge legesheffing bij aanvragers voor een vergunning voor onbepaalde tijd af te wachten.

Anders dan de Commissie Meijers, ziet het kabinet wel ruimte om de leges voor gezinsmigratie te verhogen teneinde deze kostendekkend te maken. Bij brief van 27 juni 20116 heb ik uw Kamer geïnformeerd over verhoging van de leges voor reguliere aanvragen per 1 juli 2011. De tarieven voor reguliere aanvragen voor bepaalde tijd worden verhoogd, met uitzondering van het tarief voor de eerste toelating voor kennismigranten. Hiermee geef ik uitvoering aan het regeerakkoord, waarin is opgenomen dat de leges voor gezinsmigratie zoveel mogelijk kostendekkend worden gemaakt en waarin in de bijlage is opgenomen dat de leges voor reguliere aanvragen kostendekkend worden gemaakt. Tevens wordt hiermee invulling gegeven aan de mutatie zoals opgenomen in de eerste Suppletoire Begroting7. Er is hierbij rekening gehouden met internationale verdragen en internationaalrechtelijke jurisprudentie. Zo kunnen bij een aantal aanvragen de tarieven niet worden verhoogd, zoals de tarieven voor visa kort verblijf en voor EU/EER- en Turkse onderdanen, die rechten ontlenen aan de Associatieovereenkomst EG-Turkije, en hun gezinsleden. Voorts blijven de bestaande vrijstellingen van het legesvereiste gehandhaafd. Vanwege het belang dat in het regeringsbeleid wordt gehecht aan de kenniseconomie, wordt het tarief voor de eerste toelating voor kennismigranten niet verhoogd en geldt er tevens een minder zware verhoging voor de vergunningen voor het zoekjaar voor hoogopgeleiden en afgestudeerden, en de vergunning voor wetenschappelijk onderzoekers op grond van Richtlijn 2005/71/EG. Verder heb ik uw Kamer middels mijn brief van 7 juli 2011 geïnformeerd dat de leges voor een beperkt aantal kwetsbare categorieën vreemdelingen minder worden verhoogd dan aangekondigd in mijn voornoemde brief van 27 juni 2011. Dit betreft personen die in het kader van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, achterlating of mensenhandel voortgezet verblijf aanvragen. Tenslotte is er geen aanleiding om de uitkomst van de door de Europese Commissie aanhangig gemaakte inbreukprocedure tegen Nederland af te wachten. Afhankelijk van de uitkomst zal bezien moeten worden of en zo ja welke gevolgen de uitspraak heeft voor het Nederlandse legesbeleid. Daarbij merk ik op dat het tarief voor aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet is verhoogd.

Verhoging exameneis inburgering in het buitenland

De Commissie Meijers wijst er op dat de gezinsherenigingsrichtlijn weliswaar toelaat dat een lidstaat de verlening van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging afhankelijk maakt van het voldoen aan integratiemaatregelen, maar dat het nog niet vaststaat hoever de lidstaten daarbij mogen gaan. Wel worden de contouren van de begrenzing zichtbaar. In dit verband verwijst de Commissie Meijers naar een tweetal arresten van het Hof van Justitie van de EU, te weten het arrest Parlement – Raad (C-540/03) en het arrest Chakroun (C-578/ 08).

Het kabinet acht het wenselijk dat mensen in staat zijn in Nederland zelfstandig te participeren. Het spreken van de taal is daarbij een belangrijke factor. Van derdelanders die zich in Nederland willen vestigen mag worden verwacht dat zij deze inspanning leveren. De hoogte van het gestelde niveau in combinatie met de beschikbare voorbereidingsmogelijkheden zorgt ervoor dat in principe iedereen, die zich daarvoor voldoende inspant, aan de gestelde exameneis van inburgering in het buitenland kan voldoen. Voor degenen van wie dit niet verlangd kan worden in verband met blijvende medische omstandigheden, bestaat een ontheffingsmogelijkheid. Voor situaties waarin door een samenloop van omstandigheden van een vreemdeling niet verlangd kan worden in het buitenland het examen te halen, kan als vangnet de hardheidsclausule worden toegepast, die sinds 1 april 2011 geldt. In het licht hiervan is het mogelijk dat iedereen aan de gestelde exameneis van inburgering in het buitenland kan voldoen, dan wel hiervan kan worden ontheven. Het kabinet acht deze maatregel dan ook niet in strijd met de gezinsherenigingsrichtlijn, dan wel met de jurisprudentie van het Hof van Justitie.

Arbeidsmigratie

In zijn algemeenheid concludeert de Commissie Meijers dat op het terrein van arbeidsmigratie nationale overheden, behalve ten aanzien van Turkse, Bulgaarse en Roemeense werknemers, vooralsnog relatief veel ruimte hebben om deze migratie op nationaal niveau te reguleren. Het stellen van nadere opleidingseisen aan kennismigranten is mogelijk. Ten aanzien van overige arbeidsmigranten zijn er Europese ontwikkelingen die Nederland nog ruimte voor beïnvloeding van de besluitvorming bieden. Genoemd worden voorstellen voor richtlijnen over concernoverplaatsing, seizoensarbeid en over één procedure en gelijke rechten voor arbeidsmigranten, de zogenaamde Kaderrichtlijn arbeidsmigratie.

De conclusie van de Commissie Meijers wordt door mij onderschreven. Nederland benut de ruimte om arbeidsmigratie op nationaal niveau te reguleren door hiervoor een restrictief toelatingsbeleid te voeren. Voor kennismigratie daarentegen heeft Nederland een uitnodigend, liberaal en open toelatingsbeleid, met als belangrijkste toetsingscriterium het salaris, als uitdrukking van de waarde voor de arbeidsmarkt. Het stellen van een opleidingseis aan kennismigranten wordt op dit moment niet overwogen vanwege de extra uitvoeringslasten, te weten diplomawaardering en de mogelijkheid van fraude. Inmiddels is per 19 juni 2011 de kennismigrantenregeling aangescherpt8, in de zin dat de IND de mogelijkheid heeft een aanvraag om een verblijfsvergunning voor kennismigranten te weigeren indien het salaris onevenredig hoog is voor de desbetreffende functie, de zogenaamde toetsing aan het marktconforme loon. Zoals de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 11 april 20119 heeft aangegeven, zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen om misbruik van de kennismigrantenregeling tegen te gaan, zonder dat deze ten koste gaan van het faciliterende karakter van de regeling voor innovatieve bedrijven. Bij de onderhandelingen over de voorstellen voor richtlijnen met betrekking tot arbeidsmigratie wordt, zoals ook in de desbetreffende BNC-fiches10 is vermeld, ingezet op aansluiting bij het bestaande Nederlandse beleid, dan wel op zoveel mogelijk ruimte voor nationaal beleid.

Roemenen en Bulgaren

De Commissie Meijers acht twee voorstellen in het regeerakkoord in strijd met het Toetredingsverdrag tussen de EEG en Roemenië en Bulgarije en de in het Toetredingsprotocol opgenomen standstillbepaling. Ten eerste het voorstel te eisen dat Roemenen en Bulgaren voortaan ook bij voortgezette tewerkstelling minstens het minimumloon moeten verdienen. Dit is een aanscherping van de criteria voor afgifte van een tewerkstellingsvergunning en daarom niet toegestaan. Ten tweede het voornemen om Roemenen en Bulgaren, indien de huidige omstandigheden ongewijzigd blijven, tot 1 januari 2014 uit te zonderen van het recht op vrij verkeer van werknemers. Dit is in strijd met de overgangsregeling neergelegd in de bijlagen bij het Toetredingsproctocol. De overgangsregeling mag alleen tot 2014 van kracht blijven als er na 1 januari 2012 sprake is van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt of dreiging daarvan.

Zolang de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren niet vrij is, geldt het regime van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), waarvan de toets op het wettelijk minimumloon deel uitmaakt. Wanneer deze toets wordt uitgebreid, zal vanzelfsprekend rekening worden gehouden met internationaalrechtelijke bepalingen terzake.

Voor wat betreft de verlenging van de beperkingen met betrekking tot de toegang tot de arbeidsmarkt tot 2014 geldt dat de bijlagen bij het Toetredingsprotocol daar ruimte voor bieden. Inderdaad moet er dan sprake zijn van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt of dreiging daarvan. Vóór 1 januari 2012 kan de regering aan de Europese Commissie met argumenten doorgeven dat de tewerkstellingsvergunningseis ook na 1 januari 2012 zal blijven gelden.

Wenselijkheid aanscherping (tewerkstellingsvergunningen)

De Commissie Meijers adviseert de Wet Modern Migratiebeleid af te wachten en eerst het effect van die maatregelen, waaronder zwaardere sancties voor werkgevers die in strijd met hun verplichtingen als referent handelen, te evalueren.

Het kabinet heeft besloten om de effecten van de invoering van de Wet Modern Migratiebeleid niet af te wachten, omdat deze wet primair betrekking heeft op de verblijfsrechtelijke kant, terwijl het arbeidsmigratiebeleid primair is geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer in zijn brief van 11 april 201111 geïnformeerd over de voorgenomen aanscherpingen van de Wet arbeid vreemdelingen.

Richtlijn werkgeverssancties

De Commissie Meijers merkt op dat minister Kamp een wetsvoorstel tot aanscherping van de Wav heeft aangekondigd. De Commissie Meijers gaat ervan uit dat hierin ook voorstellen tot implementatie van Richtlijn 2009/52, inzake werkgeverssancties gericht tegen de illegale tewerkstelling van derdelanders, zullen zijn verwerkt. Voorts wijst de Commissie Meijers er op dat de genoemde richtlijn voor Nederland een aantal mogelijkheden in de strijd tegen illegale tewerkstelling van derdelanders biedt die tot nu toe in Nederland niet zijn ingevoerd of niet worden gebruikt. De Commissie Meijers vermeldt in dit verband onder meer de openbaarmaking van de namen van werkgevers die de Wav hebben overtreden (artikel 12 tweede lid van de richtlijn). Zij merkt op dat Nederland tijdens de onderhandelingen niet positief tegenover dit artikel stond. De Commissie Meijers merkt op dat het moet gaan om openbaarmaking nadat de sanctie onherroepelijk is geworden. Het betreft een punitieve sanctie waarvoor een wettelijke grondslag is vereist.

Naar aanleiding van de brief van minister Kamp van 11 april 2011 met de aanbieding van de notitie inzake arbeidsmigratie van buiten de EU en onderzoek naar aanscherpingen van de Wav en mogelijk misbruik van de kennismigrantenregeling12 heeft er op 26 mei 2011 een Algemeen Overleg met uw Kamer plaatsgevonden. Thans wordt er aan het wetsvoorstel tot aanscherping van de Wav gewerkt, welk voorstel naar verwachting in de tweede helft van 2011 ter verzending aan uw Kamer gereed zal zijn. In dit wetsvoorstel zijn geen voorstellen tot implementatie van Richtlijn 2009/52 verwerkt. Ter implementatie van deze richtlijn is een separaat wetsvoorstel gemaakt, waarover de Raad van State reeds advies heeft uitgebracht. Dit wetsvoorstel13 is op 7 juli 2011 aan uw Kamer aangeboden. Overigens kent Nederland reeds een groot aantal wettelijke bepalingen die invulling geven aan de verplichtingen die uit de richtlijn voortvloeien.

Voor wat betreft de maatregelen in de strijd tegen illegale tewerkstelling van derdelanders kent de huidige Wav al een breed werkgeversbegrip, waarbij zowel de formele als de materiële werkgever beboet kunnen worden, indien zij de Wav overtreden. Deze boetes zullen, zoals bij brief van 10 maart 201114 reeds aan uw Kamer is gemeld, verhoogd worden. Voorts wil Nederland gebruik maken van de mogelijkheden die Richtlijn 2009/52 in de strijd tegen illegale tewerkstelling van derdelanders biedt. In het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn wordt een ketenbepaling met betrekking tot het betalen van loon opgenomen, die gekoppeld is aan het brede werkgeversbegrip van de Wav. Daarnaast zal het wetsvoorstel een bepaling kennen met betrekking tot het notificeren van vreemdelingen die in Nederland te werk worden gesteld. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een lijst van werkgevers die aansprakelijk zijn gesteld voor strafbare feiten, als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn, openbaar te maken. De richtlijn verplicht de lidstaten ook niet om dat te doen.

Beperking migratie Unieburgers en gezinsleden; de Europa-route

De Commissie Meijers vraagt zich af of het sluiten van de zogenaamde Europa-route te verenigen is met de algemene uitgangspunten van de EU, waaronder het fundamenteel recht op vrij verkeer. Wijziging van secundair EU-recht kan geen afbreuk doen aan de bescherming van het in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) vastgelegde fundamentele recht op vrij verkeer van Unieburgers en hun gezinsleden. De Commissie Meijers verwijst daarbij naar jurisprudentie van het Hof (Carpenter C-60/00, Baumbast C-413/99 en Metock C-127/08).

Het kabinet wil misbruik en oneigenlijk gebruik van de Europa-route tegengaan. Het kabinet is van mening dat met het sluiten van de Europa-route een fundamenteler standpunt wordt ingenomen. De term Europa-route wordt gedefinieerd als «gebruik van EU-recht door onderdanen van derde landen die gezinslid zijn van een EU-burger». Het kabinet meent dat de rechten van vrij verkeer binnen de Europese Unie beperkt moeten zijn, ook voor wat betreft het vrije personenverkeer, tot datgene wat noodzakelijk is voor de goede werking van de Europese interne markt. Het betreft dus vrij verkeer binnen de Europese Unie van EU-burgers en hun gezinsleden, ongeacht de nationaliteit van deze laatsten, mits ze op enig moment zijn toegelaten tot het grondgebied van een van de lidstaten. De toelating van onderdanen van derde landen van buiten de EU raakt per definitie niet aan het vrije personenverkeer binnen de EU en hoeft dus niet op grond van de richtlijn vrij verkeer beschermd te worden. Voor zover het gaat om toelating van gezinsleden zou deze materieel onder de werking van de richtlijn gezinshereniging kunnen vallen, dus niet alleen als de referent een onderdaan van een derde land is die legaal in een lidstaat verblijft, maar ook indien een EU-burger gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer. Het kabinet is van mening dat dit niet het fundamentele recht op vrij verkeer schaadt, maar het juiste gebruik daarvan stimuleert. Overigens staat het initiatief om tot aanpassing van de Europese regelgeving te komen los van de maatregelen waarmee het kabinet beoogt om, ook in het kader van deze richtlijnen, misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude aan te pakken.

Opleidingseisen als startkwalificatie

De Commissie Meijers geeft aan dat deze maatregel zich thans, gelet op de Europese richtlijnen, zou beperken tot gezinsleden van Nederlanders. Deze eis mag bovendien niet automatisch tot afwijzing leiden: een individuele toetsing is op basis van art. 8 EVRM verplicht, met afweging van alle belangen. Voorts heeft de regering de invoering van een startkwalificatie niet in het afrondende stadium van de onderhandelingen over de herziene richtlijn langdurig ingezetenen ingebracht. Een dergelijke eis zal, na akkoordverklaring van de herziene richtlijn, derhalve niet op basis van die richtlijn bij verlening van een permanente vergunning regulier en asiel gesteld kunnen worden.

De voorstellen ten aanzien van opleidingseisen voor gezinsmigranten moeten worden gezien als Nederlandse voorstellen in het kader van het Groenboek gezinshereniging met het doel de integratie en emancipatie van immigranten, in het bijzonder vrouwen, te verbeteren. Het Groenboek gezinshereniging zal door de Europese Commissie naar verwachting in november 2011 worden gepubliceerd en eventuele wijzigingsvoorstellen ten aanzien van de gezinsherenigingsrichtlijn kunnen daarna volgen. Nederland stelt zich op het standpunt dat door bijvoorbeeld het stellen van een opleidingseis en het verhogen van de leeftijdseis beide partners beter in staat zijn zelfstandig een partner te kiezen, hun opleiding af te ronden en in hun levensonderhoud te voorzien.

Ten aanzien van de richtlijn langdurig ingezetenen heeft de Europese Commissie inderdaad voorgesteld het toepassingsbereik uit te breiden met personen die internationale bescherming behoeven. Zoals ook in mijn, aan uw Kamer gezonden, «Position paper – Nederlandse inzet EU migratiebeleid» van maart 2011 wordt vermeld, zien de Nederlandse voorstellen daarom op het gehele toepassingsbereik van de richtlijn, in zijn nieuwe vorm, dus inclusief degenen die in de lidstaat verblijven op grond van internationale bescherming. De Nederlandse voorstellen zien niet op deze wijzigingsronde van de herziene richtlijn langdurig ingezetenen, aangezien daarin niet de ruimte bestond het vereiste van een startkwalificatie in te brengen, maar op eventuele toekomstige aanpassing hiervan.

De Commissie Meijers wijst er verder op dat voor diverse categorieën naturalisandi naturalisatie moet worden gefaciliteerd c.q. vergemakkelijkt, waaronder huwelijkspartners, kinderen van eigen onderdanen en vluchtelingen. Bij de uitwerking van het voornemen een kwalificatie te verlangen dient met de diverse categorieën naturalisandi en corresponderende bepalingen van verdragsrecht rekening te worden gehouden.

Het stellen van een kwalificatievereiste heeft tot doel te garanderen dat een verzoeker om naturalisatie ten minste beschikt over voldoende kennis of voldoende vaardigheid, die nodig is voor het functioneren op de Nederlandse arbeidsmarkt of, indien betrokkene daar woonachtig is, op de arbeidsmarkt van een ander land binnen het Koninkrijk. In het kader van het stellen van nieuwe voorwaarden voor naturalisatie wordt altijd gelet op verdragsrechtelijke verplichtingen. Dat voor bepaalde groepen vreemdelingen de naturalisatieprocedure soepeler dient te zijn dan voor andere groepen vreemdelingen, betekent evenwel niet dat aan de te faciliteren groepen vreemdelingen geen nieuwe voorwaarden zouden mogen worden gesteld. Er is niet verdragsrechtelijk bepaald op welke wijze en in welke vorm de nationaliteitsverkrijging gefaciliteerd of vergemakkelijkt dient te worden.

Weigering vergunning op grond van eerder of huidige illegaal verblif

Voor EU-onderdanen en hun familieleden is het volgens de Commissie Meijers de vraag of dit geen strijd oplevert met de richtlijn vrij verkeer en de grondbeginselen van de EU, vastgelegd in het VWEU. Voor Turkse arbeidsmigranten die bescherming ontlenen aan Besluit 1/80 geldt bij beperking van verblijf op grond van openbare orde een individualiseringseis. Bovendien mogen op grond van de hierin neergelegde standstillbepalingen geen nieuwe beperkende maatregelen worden ingevoerd. Voor degenen die onder de gezinsherenigingsrichtlijn vallen kan geen sprake zijn van automatische weigering en voor langverblijvende derdelanders geldt dat er zonder meer strijd is met de richtlijn (2003/109). Verder kan er strijdigheid zijn met artikel 8 EVRM en de grondrechten van de EU. Voor vluchtelingen biedt de kwalificatierichtlijn geen bepaling die de voorgestelde weigering mogelijk maakt. Bovendien zijn de lidstaten gehouden aan het non-refoulement beginsel.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen is de afwijzingsgrond illegaal verblijf opgenomen (artikel 16 Vw 2000). Voor een nadere toelichting op dit wetsvoorstel verwijs ik u naar de bijbehorende stukken en de uitkomsten van de plenaire behandeling15. Het opnemen in de wet geeft een bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen, doch geen verplichting. Niettemin zou ongelimiteerde toepassing daarvan voor bepaalde groepen vreemdelingen van een onevenredige hardheid kunnen getuigen of jegens hen in strijd kunnen zijn met internationale of EU-verplichtingen. Dat is niet de bedoeling en deze grond is dan ook niet van toepassing op EU-burgers en hun familieleden. Artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt als regel niet op hen toegepast, omdat op grond van artikel 112 van de Vreemdelingenwet 2000, ten gunste van hen van de wet kan worden afgeweken, in verband met het rechtmatig verblijf op grond van het recht van de Unie. Daaraan is uitvoering gegeven in hoofdstuk 8, afdeling 2, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

In het wetsvoorstel zijn ook uitzonderingscategorieën benoemd, waarbij rekening is gehouden met internationale en EU-verplichtingen, zoals gezinsherenigers. In het regeerakkoord wordt ingezet op een beperking van de uitzonderingsgronden door middel van aanpassing van de desbetreffende richtlijnen.

Aan uw Kamer is al gemeld16 dat in lagere regelgeving zal worden opgenomen dat de afwijzingsgronden fraude en eerder illegaal verblijf niet zullen worden tegengeworpen aan Turkse onderdanen jegens wie die tegenwerping in strijd zou komen met het Associatierecht van de EU met Turkije. Een daartoe strekkende bepaling zal worden opgenomen in artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De afwijzingsgronden van artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000, inclusief die inzake fraude en illegaal verblijf, zijn niet van toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 is alleen van toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000.

Intrekking verblijfsvergunning

Intrekking verblijfsvergunning bij verblijf in het buitenland

De Commissie Meijers geeft aan dat intrekking van een vergunning bij verblijf in het buitenland in zijn algemeenheid niet onmogelijk is en thans ook al gebeurt. Zij wijst er met name op dat de beleidsruimte hiertoe voor vluchtelingen, en langdurig ingezetenen wordt beperkt door respectievelijk de kwalificatierichtlijn en de richtlijn langdurig ingezetenen.

De Commissie Meijers geeft terecht aan dat intrekking van een vergunning wegens verblijf in het buitenland al staand beleid is. Het voorstel in het regeerakkoord heeft betrekking op de hierbij te hanteren termijnen. Vanzelfsprekend zal de uitwerking blijven binnen de kaders van de Europese richtlijnen. In de praktijk heeft het intrekken van een vergunning in verband met het verplaatsen van het hoofdverblijf doorgaans plaats bij reguliere verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd.

Intrekking verblijfsvergunning wegens onvoldoende inkomen

Volgens de Commissie Meijers stelt het EU-migratierecht voor grote groepen vreemdelingen duidelijke grenzen aan dit voornemen. Zij verwijst naar economisch actieve Unieburgers en hun familieleden, Turkse burgers en hun familieleden, en personen die als gezinslid zijn toegelaten. Voorts wordt dit voornemen met betrekking tot vluchtelingen beperkt door het Vluchtelingenverdrag en Richtlijn 2004/83. Voor gezinsherenigers geldt het Unierechtelijke proportionaliteitsbeginsel en artikel 8 EVRM, waarbij het familieleven vaak zwaarder zal wegen.

Vanzelfsprekend zullen de door de Commissie Meijers genoemde juridische beperkingen een rol spelen bij de individuele afwegingen op dit punt. Dat doet echter niet af aan de wenselijkheid van dit vereiste in algemene zin. Overigens is het intrekken van een verblijfsvergunning wegens het niet voldoen aan het inkomensvereiste nu al beleid, waarbij vanzelfsprekend rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. Voorts zal de controle op het inkomensvereiste met de komst van INDiGO worden geïntensiveerd.

Intrekking verblijfsvergunning bij niet slagen voor inburgeringsexamen

De Commissie Meijers geeft aan dat deze intrekkingsgrond niet kan worden toegepast op Unieburgers en hun familieleden en evenmin op Turkse burgers en hun familieleden. Bij personen die als gezinslid zijn toegelaten, is het volgens de Commissie Meijers überhaupt de vraag of het niet slagen voor het inburgeringsexamen zich wel verhoudt met het recht op gezinsleven. In ieder geval zal er een evenredigheidsafweging moeten worden gemaakt.

Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het niet slagen voor het inburgeringsexamen, behoudens bijzondere omstandigheden, leidt tot intrekking van de tijdelijke reguliere verblijfsvergunning. Bij de aanhangige herziening van de Wet inburgering worden daartoe voorstellen gedaan. De door de Commissie Meijers genoemde juridische beperkingen zullen hierbij worden betrokken. Uiteraard is het intrekken van de verblijfsvergunning niet van toepassing op asielgerechtigden en in die gevallen dat de intrekking in strijd is met bepalingen van internationaal recht, waaronder artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM vereist een individuele belangenafweging. Voorts blijft de inzet van het kabinet gericht op, zoals ik u met de «Roadmap Europese inzet migratiebeleid»17 heb geïnformeerd, om de gezinsherenigingsrichtlijn aan te passen.

Aanscherping glijdende schaal

De Commissie Meijers merkt op dat het regeerakkoord aankondigt dat de glijdende schaal zal worden aangescherpt om mogelijk te maken dat hier rechtmatig verblijvende vreemdelingen na een strafrechtelijke veroordeling eerder zullen worden uitgezet. De Commissie Meijers wijst in dit verband op de grenzen die het EU-recht aan verdere aanscherping stelt. Die grenzen betreffen de volgende groepen vreemdelingen:

  • 1. Voor vluchtelingen gelden de beperkingen van het Vluchtelingen- verdrag en de kwalificatierichtlijn;

  • 2. Voor Unieburgers geldt dat bij ernstige misdrijven, bijvoorbeeld georganiseerde drugscriminaliteit, ook na lang verblijf uitzetting in principe mogelijk is. De Commissie Meijers wijst in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van de EU inzake Tsakouridis, C-145/09;

  • 3. Voor personen die als gezinslid zijn toegelaten alsmede houders van de langdurig ingezetene status geldt dat intrekking op grond van openbare orde is toegelaten, maar dat het openbare orde begrip niet door de lidstaten zelf is in te vullen;

  • 4. Voor Turkse burgers en hun familieleden gelden de beperkingen van de standstillbepalingen van Besluit 1/80 en het Aanvullend Protocol. Tenslotte wijst de Commissie Meijers er op dat in de «Roadmap» de EU-rechtelijke bescherming tegen uitzetting op openbare orde gronden uitsluitend in verband met Richtlijn 2004/38 wordt vermeld.

De Commissie Meijers wijst terecht op bovenstaande kaders en ontwikkelingen. Bij toepassing van de huidige glijdende schaal geldt al dat elk besluit tot verblijfsbeëindiging op grond van het openbare ordebeleid, door de IND wordt getoetst aan de individuele belangen van de vreemdeling. Hierbij speelt de toetsing aan de internationale Verdragen, zoals het EVRM, en het EU-recht, waaronder Richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen van 25 november 2003, een belangrijke rol. De aanscherping van de glijdende schaal zal binnen de kaders van de internationale Verdragen en het EU-recht geschieden. In de «Roadmap» is Richtlijn 2004/38 in relatie tot het openbare ordebeleid opgenomen, omdat Nederland ervoor pleit om de mogelijkheden tot verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring van strafrechtelijk veroordeelde EU-burgers uit te breiden. Het verdragsrechtelijke recht op vrij verkeer mag hierbij niet in het geding komen, maar nadere uitleg en invulling van de bestaande kaders is wel degelijk mogelijk.

Gelijke behandeling migranten

Meldcode cultureel bepaald huiselijk geweld

De Commissie Meijers geeft aan dat als het kabinet kiest voor het invoeren van een code waarin de etnische afkomst dan wel de culturele achtergrond van de verdachte wordt genoteerd, rekening moet worden gehouden met geldende regelgeving omtrent de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast geldt dat de eventuele specifieke aanpak van huiselijk geweld, waarbij personen met een migratieachtergrond betrokken zijn, niet in strijd mag komen met nationale en internationale normen van non-discriminatie. Voorts lijkt het de commissie in dit verband nuttig de oorzaken van de oververtegenwoordiging van verdachten c.q. daders, die een culturele achtergrond hebben, nader te onderzoeken.

De Raad van State heeft in augustus 2011 zijn advies op het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gezonden. Na verwerking van het advies wordt het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Cultureel bepaald huiselijk geweld en kindermishandeling (eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking) vallen onder de meldcode. Met een uitgebreid implementatietraject worden organisaties en zelfstandig beroepsbeoefenaren in de verschillende sectoren, waaronder de gezondheidszorg en het onderwijs, op de invoering van de wet voorbereid. Het kabinet kiest niet voor een meldcode waarin de etnische afkomst of de culturele achtergrond van de verdachte of het slachtoffer wordt genoteerd. Het wetsvoorstel is daarmee in overeenstemming met nationale en internationale normen van non-discriminatie. Er is uiteraard rekening gehouden met de geldende regelgeving omtrent de bescherming van persoonsgegevens. Het College bescherming persoonsgegevens heeft zich positief over het wetsvoorstel uitgesproken. Waar het gaat om reguliere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt geen onderscheid gemaakt naar etnische afkomst of culturele achtergrond. Wel wordt in de toelichting op het wetsvoorstel aangegeven dat de stappen die gezet moeten worden bij het signaleren van vrouwelijke genitale verminking of eergerelateerd geweld op bepaalde punten anders moeten worden ingevuld dan bij de andere vormen van geweld. Dit is niet in strijd met de nationale en internationale normen van non-discriminatie.

Voorts heeft de minister van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer bij brief van 13 januari 2011 gemeld18 nader onderzoek te zullen verrichten naar twee opvallende uitkomsten van eerder onderzoek. Ten eerste de oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de groep daders die met justitie in aanraking komen. De vraag is namelijk of dit beeld ook geldt voor de gehele groep daders van huiselijk geweld. Ten tweede geven secundaire analyses in de eerste helft van 2011 meer duidelijkheid over de pleger en de aard van het geweld gericht op mannen. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.

Beperking uitkering als gevolg van keuze voor gedrag of kleding

De Commissie Meijers geeft aan dat het kabinet zich voorneemt een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) te weigeren, te korten of in te trekken «indien gedrag of kleding van iemand feitelijk zijn kansen op beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt beperkt». Artikel 18 van de WWB kent reeds de mogelijkheid om als sanctie bij verwijtbaar gedrag een verlaging van de uitkering op te leggen. In veel gemeentelijke verordeningen is al bepaald dat een verlaging van de uitkering kan worden opgelegd als uiterlijkheden of gedragingen aantoonbaar of aannemelijk leiden tot ernstige beperkingen in de toegang tot de arbeidsmarkt. Het weigeren of intrekken van bijstand zijn nieuwe sancties die een aanzienlijke verzwaring van het sanctiestelsel betekenen en in de praktijk met name opgelegd kunnen worden aan allochtonen die wegens hun godsdienst bepaalde kleding dragen. Nieuwe maatregelen mogen niet in strijd komen met artikel 1 Grondwet of Richtlijn 2000/43/EG, de zogenoemde Rasrichtlijn.

De WWB gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zoals gedrag of kleding van iemand, die feitelijk zijn kansen op en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt beperkt, kan nu al gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering in de vorm van een tijdelijke verlaging – de WWB spreekt in dit verband van «maatregel» in plaats van «sanctie». De WWB kent de plicht voor gemeenten om een maatregel op te leggen als de betrokkene zijn verplichting niet nakomt, behoudens indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gemeenten hebben hierin geen vrijheid. Het vaststellen van de hoogte en de duur van maatregelen behoort tot de bevoegdheden van de gemeenten, die zij in een verordening dienen vorm te geven. Het al of niet schenden van de inlichtingenverplichting en de arbeidsverplichting wordt steeds individueel getoetst aan de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van betrokkene. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt naar (etnische) afkomst. In het individuele geval moet immers komen vast te staan dat het dragen van bepaalde kleding of gedrag een belemmering vormt om daadwerkelijk werk te vinden.

Er wordt thans onderzocht of het wenselijk is om de hoogte en de duur van de verlaging voor deze situatie expliciet in de WWB te regelen. Het gaat dus niet om «nieuwe sancties» maar om het codificeren van de bestaande maatregelen in deze situatie. Ook bij eventuele wijziging van de WWB zal steeds individueelworden getoetst of deze aan de betrokkene kunnen worden opgelegd. Er is derhalve geen strijd met artikel 1 van de Grondwet of Richtlijn 2000/43/EG.

De minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 175, nr. 17.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 32 840, nrs. 1–3.

X Noot
3

Kamerstukken II 2008/09, 30 573, nr. 33 en Kamerstukken II 2009/10, 32 175, nr. 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 444 nrs. 1–4.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 30 573, nr. 64.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010/11, 30 573, nr. 73.

X Noot
7

Kamerstukken II 2010/11, 32 780 VII, nr. 2.

X Noot
8

Besluit van 15 juni 2011 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid en tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit inburgering in verband met die inwerkingtreding (Staatsblad 2011, 291).

X Noot
9

Kamerstukken II 2010–2011 32 144, nr. 5.

X Noot
10

De afkorting staat voor Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.

X Noot
11

Kamerstukken II 2010–2011, 32 144, nr. 5.

X Noot
12

Idem.

X Noot
13

Kamerstukken II 2010/11, 32 843, nrs. 1 t/m 4.

X Noot
14

Kamerstukken II 2010/11, 17 050, nr. 403.

X Noot
15

Kamerstukken II 2007/08, 31 549, nrs. 1–3.

X Noot
16

Kamerstukken II 2009/10, 31 549, nr. 5.

X Noot
17

Kamerstukken II 2010/11, 30 573, nr. 61.

X Noot
18

Kamerstukken II 2010/11 28 345, nr. 109.

Naar boven