Besluit van 15 juni 2011 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid en tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit inburgering in verband met die inwerkingtreding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Immigratie en Asiel van 29 april 2011, 2011-2000171400, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel XIV van het Besluit modern migratiebeleid, artikel 14, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3, derde lid, van de Wet inburgering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 mei 2011, no. W.04.11.0159/I );

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Immigratie en Asiel van 7 juni 2011, nr. 2011-2000188170;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De volgende artikelen van het Besluit modern migratiebeleid treden in werking met ingang van 19 juni 2011:

  • a. artikel I, onderdelen A, C, onder 2 en 3, F, H, onder 3, I, onder 2, P, U, met uitzondering van artikel 3.23b, eerste lid, onder d, en derde lid, FF, met uitzondering van artikel 3.30a, tweede lid, 3.30b, vierde lid, en 3.30c, II, EEE, LLL, QQQ, voor zover het betreft artikel 3.89b, TTT, voor zover het betreft artikel 3.91c, UUU, onder 3 en 5, WWW, onder 2 en 4, FFFF, onder 2, 3 en 4, QQQQ, onder 1 en 3, YYYY, onder 2, en GGGGG;

  • b. artikel VI, onderdeel 2;

  • c. artikel VIII, onderdelen B en C.

ARTIKEL II

Tot het tijdstip waarop artikel I, onderdeel H, onder 1, van het Besluit modern migratiebeleid in werking treedt wordt:

  • a. in artikel 2.1a, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voor «een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van die vreemdeling» gelezen: een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met die vreemdeling;

  • b. in artikel 3.23b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voor «een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid» gelezen: een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming;

  • c. in artikel 3.30a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voor «een vreemdeling als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, die arbeid ten behoeve van een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende werkgever verricht of wil verrichten» gelezen: een vreemdeling als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen;

  • d. in artikel 2, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen voor «een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van» gelezen «een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met» en wordt voor «een kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000» gelezen «een kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit 2000».

ARTIKEL III

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel bb door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • cc. verblijf als houder van de Europese blauwe kaart.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het vierde lid is mede van toepassing indien de verblijfsvergunning is verleend onder één van de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder y tot en met cc.

B

In artikel 3.48, eerste lid, wordt aan het slot van onderdeel c onder vervanging van de punt door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van arbeidsgerelateerde uitbuiting, dan wel als minderjarige zonder verblijfstitel is tewerkgesteld, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de voormalig werkgever en de vreemdeling hieraan medewerking verleent.

C

Na artikel 3.51, vijfde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verblijfsvergunning kan eveneens worden verleend, indien de vreemdeling:

    • a. onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaar rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft gehad als gezinslid van een houder van een door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart, en

    • b. op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, als gezinslid van de in onderdeel a bedoelde houder van de Europese blauwe kaart ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

D

Na artikel 3.59b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.59c

  • 1. De Europese blauwe kaart wordt verleend met een geldigheidsduur tot drie maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.30b, eerste lid, onder a, maar niet langer dan vier jaar.

  • 2. De verblijfsvergunning op grond van artikel 3.23b wordt verleend voor de duur van het verblijfsrecht van de houder van de Europese blauwe kaart.

ARTIKEL IV

In artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit inburgering wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • p. verblijf als houder van de Europese blauwe kaart.

ARTIKEL V

Op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel H, onder 1, van het Besluit modern migratiebeleid in werking treedt, vervalt artikel 3.4, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 19 juni 2011.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 15 juni 2011

Beatrix

De Minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers

Uitgegeven de zeventiende juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de gedeeltelijke inwerkingtreding van het Besluit modern migratiebeleid voor zover dat besluit dient ter:

  • implementatie van de EU-richtlijn blauwe kaart;1

  • implementatie van de EU-richtlijn sancties werkgever voor illegale tewerkstelling;2

  • aanscherping van het salariscriterium in de nationale kennismigrantenregeling (artikel 3.30a, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000) conform parlementaire toezegging.3

Voor het overige is inwerkingtreding nog niet mogelijk om ICT-redenen.4

De gedeeltelijke inwerkingtreding is niet mogelijk gebleken zonder het treffen van nadere wettelijke voorzieningen. Artikel II van het voorliggende besluit is een overgangsbepaling voor een juiste lezing van de benamingen van de verblijfsdoelen. De artikelen III en IV zorgen ervoor dat de reeds benodigde delen van de implementatiebepalingen uit het Besluit modern migratiebeleid voor zover nodig worden overgenomen in tijdelijke bepalingen die zijn aangepast aan de niet-inwerkingtreding van diverse vernummeringen.

Daartoe zijn de artikelen III en IV van het voorliggende besluit achtereenvolgens ontleend aan het Besluit modern migratiebeleid, voor zover dit wijzigingen aanbrengt in de volgende artikelen (in de nummering van het Besluit modern migratiebeleid): artikel 3.4, eerste lid, onder e, en vierde lid, artikel 3.48, eerste lid, onder d, artikel 3.51, tweede lid, artikel 3.58, tweede lid en negende lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 2.1, eerste lid, onder i, van het Besluit inburgering. De tijdelijke bepalingen worden in de toekomst vervangen door de nog in werking te treden delen van het Besluit modern migratiebeleid. Slechts voor de tijdelijke bepaling artikel 3.4, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is een vervalbepaling nodig. Dit is geregeld in artikel V van dit besluit.

Als inwerkingtredingsdatum is aangehouden de implementatiedatum van de richtlijn blauwe kaart, te weten 19 juni 2011. De inwerkingtreding wijkt daarmee af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Het besluit betreft implementatie van een Europese richtlijn, waarvoor afwijking van het kabinetsstandpunt is toegestaan.5

De Minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers


X Noot
1

Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, PbEU L 155.

X Noot
2

Richtlijn nr. 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, PbEU L 168.

X Noot
3

Kabinetsnotitie arbeidsmigratie van buiten de EU, Kamerstukken II 2010/11, 32 144, nr. 5, par. 6.

X Noot
4

Toegelicht in de brief van de minister voor Immigratie en Asiel aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 30 maart 2011, Kamerstukken II 2010/11, 30 573, nr. 66.

X Noot
5

Uitzonderingsgrond 4, Kamerstukken II 2009/2010, 29 515, nr. 309, blz. 4.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven