32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 424 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 september 2018

Bij het algemeen overleg met uw Kamer van 20 juni jl. heb ik toegezegd om u nader te informeren over de thema’s verdeling pensioen bij scheiding, nabestaandenpensioen, de regels rond benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan1 en de relatie tussen de rekenrente en de aard van het pensioencontract. Tevens doe ik met deze brief een aantal andere toezeggingen gestand.

Tussenstand wetgeving verdeling pensioen bij scheiding

De heer Omtzigt (CDA) heeft tijdens het Algemeen Overleg pensioenonderwerpen op 20 juni jl. aandacht gevraagd voor allerlei technische vraagstukken en mogelijke situaties die voortvloeien uit het wijzigen van de verdeelregels voor pensioen bij scheiden. De aandacht die hiervoor gevraagd wordt is terecht. Er wordt op dit moment hard gewerkt aan de uitwerking van de voorgestelde wijzigingen. Er vindt al enige tijd intensief overleg plaats met pensioenkoepels Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars. Hier wordt waardevolle informatie over de uitvoeringspraktijk opgehaald en worden oplossingen bedacht voor ingewikkelde situaties, onder andere die door de heer Omtzigt zijn aangekaart. Ook wordt er gesproken met het Actuarieel Genootschap (AG) en met vertegenwoordigers van beroepsgroepen die betrokken zijn bij scheidingen (advocaten, mediators en notarissen). Op deze manier proberen we zo veel mogelijk specifieke situaties, waar de voorgestelde wijzigingen uit het conceptwetsvoorstel impact op kunnen hebben, in kaart te brengen.

Ik heb ook kennis genomen van de position papers van de experts met wie uw Kamer op 6 juni jl. tijdens een ronde tafelgesprek heeft gesproken over dit onderwerp. Ik ben blij met de overwegend positieve reacties op de evaluatie en aangekondigde wetswijziging, en neem de kritische noten mee bij de verdere uitwerking van het conceptwetsvoorstel. Ik hecht eraan te benadrukken dat niet alle ingebrachte adviezen en suggesties kunnen worden overgenomen, alleen al vanwege het feit dat een deel van de suggesties een tegenstrijdige richting aangeeft.

De heer Omtzigt heeft tijdens het AO ook gevraagd hoe de nieuwe standaard verdeelmethode conversie zich verhoudt tot aanhangige initiatiefwetgeving op het terrein van alimentatie. Op het terrein van partneralimentatie wordt voorgesteld de periode van partneralimentatie te verkorten.2 Met betrekking tot kinderalimentatie wordt voorgesteld de berekeningssystematiek wettelijk te verankeren en de berekeningsmethoden te vereenvoudigen.3 De concept wetgeving in het kader van verdeling van pensioen bij scheiding heeft een beperkt verband met de initiatiefwetgeving rondom alimentatie. De lengte van de alimentatieperiode heeft geen invloed op wel of niet ontstaan van een recht op bijzonder partnerpensioen.

Of er na het overlijden van de alimentatieplichtige voor de achterblijvende ex-partner recht bestaat op bijzonder partnerpensioen is afhankelijk van de financiering van het partnerpensioen. Indien voorafgaand aan de scheiding het partnerpensioen werd gefinancierd op risicobasis, is er op de scheidingsdatum geen recht op bijzonder partnerpensioen ontstaan. Dit is alleen aan de orde bij financiering van partnerpensioen op kapitaalbasis.

Indien partnerpensioen is gefinancierd op kapitaalbasis, wordt dit bij conversie meegenomen in de eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de ex-partner. Bij verevening is dit niet het geval. Bij verevening ontstaat er een apart recht op bijzonder partnerpensioen voor de ex-partner.

Voorafgaand aan de beleidskeuze om conversie in plaats van verevening de standaard verdeelmethode te maken, heeft het AG gekeken naar de specifieke situatie van het wegvallen van alimentatie in combinatie met conversie.4 Als de verdelingsplichtige ex-partner kinder- en/of partneralimentatie betaalde, stopt deze betaling bij het overlijden. Er komt dan dus ook geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering. Wel kan er sprake zijn van andere inkomensbronnen die de verdelingsgerechtigde ex-partner mogelijk kan benutten om op dat moment in inkomen te voorzien.

Er kan mogelijk recht ontstaan op een nabestaandenuitkering uit hoofde van de Anw.5 Een andere vervangende inkomstenbron kan wezenpensioen zijn. Veel, zo niet alle pensioenregelingen bevatten een wezenpensioenuitkering bij overlijden van een ouder. Wezenpensioen wordt bij een scheiding niet aangetast, het volledige wezenpensioen wordt uitgekeerd. Als derde kan het, afhankelijk van de leeftijd van de achterblijvende ex-partner en de mogelijkheden in een pensioenregeling een optie zijn om het eigen geconverteerde ouderdomspensioen te vervroegen.

Het AG concludeert dat een aanzienlijke inkomensachteruitgang als gevolg van het wegvallen van alimentatie én het ontbreken van een bijzonder partnerpensioen zich naar verwachting maar in een zeer beperkt aantal situaties zal voordoen. Om voor deze specifieke situaties een oplossing te bieden ben ik voornemens om in het concept wetsvoorstel verevening als afwijkingsmogelijkheid in stand te houden. Conversie wordt de standaardverdeling, maar verevening kan een interessante optie zijn in die situaties waarin men afhankelijk is van alimentatie na een scheiding en een mogelijke inkomensachteruitgang vanwege overlijden wil (en kan) opvangen met bijzonder partnerpensioen.

Voor de volledigheid meld ik dat het conceptwetsvoorstel nu enkel onderdelen bevat die zien op pensioenverdeling bij scheiding. De bredere discussie over aanpassingen van het nabestaandenpensioen (bijvoorbeeld meer standaardisering, of een uniform partnerbegrip) maken geen deel uit van het wetsvoorstel.

Nabestaandenpensioen

Ik heb de heer Omtzigt (CDA) tijdens het AO van 20 juni jl. toegezegd terug te komen op de mogelijke problemen die er bestaan ten aanzien van het nabestaandenpensioen. Om eventuele problemen te verkleinen, ben ik hierover in gesprek gebleven met sociale partners. Ten behoeve van deze gesprekken met sociale partners kan de initiatiefnota van 13 juli 2018 van de leden Omtzigt en Bruins6 behulpzaam zijn. Op korte termijn kan uw Kamer een inhoudelijke reactie verwachten op de betreffende initiatiefnota en de voortgang van de toezeggingen die in het kader van het nabestaandenpensioen zijn gedaan op 20 juni jl.

Benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan

Zoals eerder aan uw Kamer aangekondigd, zijn de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid tot een herschikking van de Code Pensioenfondsen gekomen. Bij deze herschikking hebben zij tevens een norm over de regels rond benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan opgenomen in de Code Pensioenfondsen. Geregeld is dat een lid van het verantwoordingsorgaan wordt benoemd door het bestuur en wordt ontslagen door het verantwoordingsorgaan zelf. In uitzonderlijke situaties kan het bestuur in overleg met het intern toezicht een lid ontslaan, zoals bij strafrechtelijke overtredingen of handelingen in strijd met de gedragscode van het pensioenfonds. De herschikte Code Pensioenfondsen zal op korte termijn in de Staatscourant worden gepubliceerd. De Pensioenfederatie informeert de pensioensector binnenkort nader over de wijze waarop pensioenfondsen moeten rapporteren over de Code Pensioenfondsen en over de wijze waarop de Monitoringcommissie Code Pensioenfondsen de naleving van de herschikte Code Pensioenfondsen monitort.

Instemmingsrecht van de OR bij de uitvoeringsovereenkomst

Met de Wet van 22 juni 2016 tot Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen is het instemmingsrecht voor ondernemingsraden gewijzigd.7 Geregeld is onder meer dat ondernemingsraden een instemmingsrecht hebben bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de uitvoeringsovereenkomst, voor zover dit van invloed is op de arbeidsvoorwaarde pensioen. Het instemmingsrecht is niet van toepassing als de aangelegenheid al inhoudelijk geregeld is in een cao, een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan of indien sprake is van een verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is toegezegd twee jaar na de inwerkingtreding te monitoren hoe de wijziging van het instemmingsrecht uitpakt in de praktijk. Hierbij is specifiek gevraagd naar rechterlijke uitspraken dan wel de voorfase daarvan.8 Ik heb hiertoe navraag gedaan bij sociale partners, pensioenfondsen, verzekeraars, pensioen- en medezeggenschapsjuristen en platforms van ondernemingsraden. De wetswijziging wordt, voor zover er ervaring mee opgedaan is, als positief ervaren. Voorafgaand aan de wetswijziging was er onduidelijkheid over de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst. Deze onduidelijkheid is weggenomen, waardoor de gesprekken tussen OR en werkgever direct over de inhoud kunnen gaan. Dit bevordert het proces. Ook lijkt de aandacht voor pensioenen bij zowel werkgevers als ondernemingsraden te zijn toegenomen. Opgemerkt wordt wel dat werkgevers en ondernemingsraden zich er niet altijd van bewust zijn dat ook als de OR heeft ingestemd met een wijziging (van de uitvoeringsovereenkomst) ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen, de werknemer zelf nog moet instemmen. Wanneer er een cao van toepassing is, waarin het pensioen en de uitvoering hiervan geregeld is, is dit niet van toepassing

Rechtszaken over de gewijzigde bevoegdheden en specifiek bij voornemens om de pensioenuitvoering in het buitenland te beleggen, zijn mij niet bekend. Er is mij alleen één rechtszaak bekend, waarbij de onderneming de OR om instemming met een wijziging van de uitvoeringsovereenkomst had gevraagd, terwijl de onderneming zich tot de vakbond diende te wenden.9

Pensioenfondsen

Met de wetswijziging is geregeld dat het instemmingsrecht voor ondernemingsraden ook geldt indien de uitvoering van de pensioenovereenkomst bij een pensioenfonds is ondergebracht. Door pensioenfondsen wordt aangedragen dat zij deze wijziging als enigszins complex en verwarrend ervaren, vanwege de vermeende samenloop met de bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan. Ik maak graag van deze brief gebruik om het onderscheid in bevoegdheden voor betrokken partijen te verhelderen.

De Pensioenwet (PW) maakt onderscheid tussen enerzijds de arbeidsvoorwaardelijke pensioenafspraken, die tot uitdrukking komen in de (individuele) pensioenovereenkomst en anderzijds de uitvoering van die afspraken. Het pensioen als arbeidsvoorwaarde is een zaak van werkgevers en werknemers. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering berust bij de pensioenuitvoerder. De complexiteit die pensioenfondsen ervaren is dat de OR nu ook een rol heeft bij de uitvoeringsovereenkomst. Het is belangrijk te benadrukken dat dit instemmingsrecht van de OR, conform bovenstaande tweedeling, de arbeidsvoorwaardelijke kant betreft. Ondernemingsraden zullen dus ook vanuit een arbeidsvoorwaardelijk oogpunt naar wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst kijken. Voor pensioenfondsorganen geldt de uitvoering als uitgangspunt van hun advies. Ook is het belangrijk op te merken dat instemming van de OR wordt gevraagd over een voorlopig besluit van de werkgever. De medezeggenschap van de OR is ook gericht aan de werkgever. Het adviesrecht van het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan heeft betrekking op het handelen van het bestuur van het pensioenfonds. De medezeggenschap van pensioenfondsorganen is daarmee gericht aan het pensioenfondsbestuur.

Ik ben ervan overtuigd dat met deze verheldering de praktijk zich verder zal uitkristalliseren en hiermee afdoende geborgd is bij toekomstige wijzigingen in uitvoeringsovereenkomsten.

De relatie tussen de rekenrente en de aard van het pensioencontract

Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg pensioenen op 20 juni jl. heb toegezegd, heb ik contact gezocht met de president van De Nederlandsche Bank (DNB), de heer Knot, om na te gaan welke uitspraak hij heeft gedaan over de rekenrente en op welke wijze deze uitspraak moet worden geïnterpreteerd.

In een gesprek van de vaste commissie voor Financiën over macro-economische risico’s voor het financiële stelsel op 6 juni jongstleden heeft de heer Knot aangegeven dat de keuze van de rekenrente een afgeleide is van de manier waarop pensioenverplichtingen worden aangegaan. In de bijgevoegde brief van de heer Knot wordt de visie van DNB op dit onderwerp nader toegelicht10.

Daarin wordt bevestigd dat het uitgangspunt van het kabinet dat de mate van zekerheid waarmee pensioenaanspraken en -rechten naar de toekomst nagekomen moeten worden, geen invloed heeft op de te hanteren rekenrente. Ook in een minder zeker pensioencontract moet de rekenrente altijd de risicovrije rentetermijnstructuur (RTS) zijn. Bij hetzelfde fondsvermogen is de dekkingsgraad in een minder zeker pensioencontract dan ook niet anders dan in het huidige contract. Meer of minder zekerheid komt tot uitdrukking in de mate waarin buffers moeten worden aangehouden, maar niet in een andere rekenrente.

Motie inzake pensioenaanspraken in Griekenland

Uw Kamer heeft op 5 juli jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 103, item 12) de motie van het lid Omtzigt aangenomen, inzake Nederlanders die een pensioenaanspraak hebben in Griekenland (Kamerstuk 32 043, nr. 417). De motie verzoekt de regering direct in contact te treden met de Griekse regering en afspraken te maken waardoor mensen deze pensioenen kunnen innen, hetzij via een speciaal loket, hetzij via de SVB. De motie verzoekt de regering tevens te berichten over de gemaakte voortgang.

Ik kan u berichten dat begin augustus een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de Nederlandse ambassadeur in Athene en de Griekse viceminister van het Griekse Ministerie van Arbeid, Sociale verzekeringen en Sociale Solidariteit, die verantwoordelijk is voor pensioenen. Tijdens het gesprek is het verzoek van uw Kamer onder de aandacht gebracht. In het gesprek is duidelijk geworden dat de knelpunten bij het aanvragen en behandelen van de pensioenbetalingen betrekking hebben op de identificatie van de personen die een pensioen aanvragen. Daarvoor is bijvoorbeeld een specifiek Grieks fiscaal nummer nodig, waarover de aanvragers niet altijd beschikken.

Het Griekse ministerie heeft aangegeven open te staan voor suggesties om de betalingen aan Nederlanders te versnellen. In overleg met SVB zijn derhalve enkele suggesties gedaan, die door de Nederlandse ambassadeur na het gesprek nogmaals per brief onder de aandacht zijn gebracht. Ik heb begrepen dat er na het gesprek de nodige contacten zijn geweest met de SVB en dat er inmiddels voortgang is geboekt in de lopende pensioenaanvragen. Dat neemt niet weg dat pensioengerechtigden zelf nog bepaalde handelingen tegenover de Griekse overheid moeten verrichten, die de Nederlandse overheid niet voor hen kan doen.

De Griekse Minister heeft toegezegd om de Nederlandse ambassade te informeren over de voortgang. Ik vertrouw erop dat de lopende aanvragen spoedig kunnen worden afgewikkeld. In het volgende Algemeen Overleg pensioenonderwerpen, dat reeds is gepland voor 5 december aanstaande, kan ik uw Kamer desgewenst informeren over de laatste stand van zaken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstuk 32 043, nr. 421.

X Noot
2

Kamerstuk 34 231.

X Noot
3

Kamerstuk 34 154.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 32 043, nr. 393.

X Noot
5

De nabestaandenuitkering Anw is net zo hoog als de partneralimentatie die de overleden (alimentatieplichtige) ex-partner moest betalen. Als de partneralimentatie hoger is dan het maximumbedrag aan Anw, krijgt de achtergebleven ex-partner de maximale nabestaandenuitkering Anw.

X Noot
6

Kamerstuk 34 996, nr. 2

X Noot
8

Handelingen II 2015/16, nr. 91, item 10

X Noot
9

Rb. Amsterdam 30 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7912, PJ 2017/4 (KLM / VNV)

X Noot
10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven