31 936 Luchtvaartbeleid

AK VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2023

De leden van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking1 en voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 hebben kennisgenomen van de brief3 van de Staatssecretaris van Defensie van 9 december 2022, in reactie op de brief van de commissie van 4 oktober 2022 over de locatiekeuze nieuw radarstation Herwijnen. De leden van de fracties van het CDA en de SP hebben naar aanleiding hiervan een aantal aanvullende vragen en opmerkingen.

De leden van de fracties van GroenLinks, Fractie-Nanninga, PvdA, FVD en de OSF sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fracties van CDA en de SP. De leden van de fracties van de SP en ChristenUnie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de CDA-fractie. De leden van de fracties van het CDA, de Partij voor de Dieren en 50PLUS sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de SP-fractie.

Naar aanleiding hiervan is op 31 januari 2023 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Defensie.

De Staatssecretaris heeft op 28 februari 6 april 2023 uitstelberichten gestuurd en op 20 april 2023 inhoudelijk gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Staatssecretaris van Defensie

Den Haag, 31 januari 2023

De leden van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) en voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief4 van 9 december 2022, in reactie op de brief van de commissie van 4 oktober 2022 over de locatiekeuze nieuw radarstation Herwijnen. De leden van de fracties van het CDA en de SP hebben naar aanleiding hiervan aanvullende vragen en opmerkingen.

De leden van de fracties van GroenLinks, Fractie-Nanninga, PvdA, FVD en de OSF sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fracties van CDA en de SP. De leden van de fracties van de SP en ChristenUnie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de CDA-fractie. De leden van de fracties van het CDA, de Partij voor de Dieren en 50PLUS sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de SP-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van uw antwoorden met betrekking tot de zorgvuldige procedure en vergunningaanvraag en de opmerking dat er nieuwe berekeningen moeten worden gedaan. Deze leden vragen u waarom u verwacht dat deze nieuwe berekeningen geen effect hebben op de mogelijkheden tot plaatsing van de radar op de beoogde locatie in Herwijnen. Voorts vragen zij wat de gevolgen kunnen zijn van deze nieuwe berekeningen voor de gezondheid (geluid en straling) van de mensen in de woningen die binnen de straal van 1.500 meter staan (370 meter van de eerste woning en 900 meter van de kern) en op welke wijze de rijksregels consequent en betrouwbaar worden uitgevoerd c.q. toegepast.

Deze leden constateren dat u in een aantal antwoorden vermeldt dat de mailwisseling tussen medewerkers van Defensie en andere instanties persoonlijke beleidsopvattingen zijn van ambtenaren, maar geen formele standpunten van het Ministerie van Defensie. Zij vragen u om een vanuit het staats- en bestuursrecht onderbouwd betoog, waarin u deze verklaring toelicht.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie u om een vanuit het staats- en bestuursrecht onderbouwde toelichting, over de staats- en bestuursrechtelijke effecten van de aangenomen motie-Valstar en Stoffer5 en de politieke gevolgtrekking die u daaruit trekt met betrekking tot het doorzetten van de Rijkscoördinatieregeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie danken u voor de beantwoording van de gestelde vragen. Tot hun teleurstelling blijken cruciale vragen echter meer niet dan wel volledig beantwoord te zijn. Daarnaast versterkt de door deze leden nieuw ontvangen informatie uit Wob/Woo-verzoeken het beeld dat er in de gevolgde procedure cruciale momenten zijn geweest waarbij de vraag moet worden gesteld of er sprake is geweest van het toewerken naar een gewenste uitkomst. De leden van de SP-fractie willen, naar zij hopen ten overvloede, erop wijzen dat de gestelde vragen worden gesteld in het kader van de inlichtingenplicht, zoals verwoord in artikel 68 Grondwet. Zij merken op dat waar in de beslisnota bij de beantwoording van de vragen ambtelijk wordt opgemerkt: «De recente parlementaire vragen kunnen echter de indruk wekken dat de RCR-procedure of de locatie nog ter discussie staat6 », dat voor de leden van de SP-fractie, op grond van aanvullend ontvangen Wob/Woo-informatie die nog steeds wordt aangevuld, zowel de uitvoering van de RCR-procedure als de keuze voor Herwijnen als locatie nog steeds nadrukkelijk ter discussie staan.

Deze leden hebben grote zorgen over het nakomen van hun wettelijke verplichtingen bij gedane Wob/Woo-verzoeken door aanvragers, door partijen die bij de RCR-procedure zijn betrokken. De wettelijke termijnen worden door alle aangeschreven partijen ver overschreden. Daarmee worden de aanvragers op een informatieachterstand gezet en de leden van de SP-fractie achten dat uiterst ongewenst en schadelijk voor het vertrouwen in de overheid. Ter illustratie wijzen deze leden op de afhandeling van verzoeken van najaar 2020: zo duurde beantwoording door het Ministerie van Defensie ruim een jaar, door het Ministerie van EZK vijf maanden, door het Ministerie van Binnenlandse Zaken ruim twee jaar, werd er van het Ministerie van VWS al meer dan twee jaar nog niets ontvangen en weigert TNO iedere medewerking, zo constateren deze leden. In strijd met de wettelijke verplichtingen die voor ieder ministerie afzonderlijk gelden, heeft een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf aan aanvragers laten weten dat het Ministerie van Defensie de Wob/Woo-verzoeken coördineert voor de ministeries van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van VWS.

Daarnaast zijn op dit moment ook Woo-verzoeken van medio 2022 aan het Ministerie van Defensie nog onbeantwoord gebleven. De leden van de SP-fractie willen u nogmaals uitdrukkelijk op uw wettelijke verantwoordelijkheid wijzen om zorg te dragen voor een tijdige beantwoording van Woo-verzoeken volgens de wettelijke normen. Deelt u de mening dat het tijdig verstrekken van gevraagde informatie van belang is voor belanghebbenden om deze informatie te kunnen betrekken bij lopende procedures? Gaat u er zorg voor dragen dat op korte termijn de aanvragers alle gevraagde informatie zullen ontvangen? Op welke termijn zal dit gebeuren?

De leden van de fractie van de SP zullen, alvorens nadere vragen te stellen over de eerder ontvangen antwoorden, als eerste vragen stellen over nieuw ontvangen informatie uit een Wob/Woo-verzoek7 Deze leden hebben hierover de volgende vragen waarbij zoveel als mogelijk de volgorde van de Wob/Woo-stukken wordt aangehouden.

Sinds wanneer is TNO deelnemer aan Nederland Radarland8? Is TNO op enige wijze betrokken (geweest) bij de ontwikkeling van het radarsysteem van Thales, waarvan plaatsing is voorzien? Zo ja, op welke wijze en sinds wanneer? Zo ja, wat betekent dit voor de onafhankelijke rol als toetser en second opinion die TNO is toegedicht bij de RCR-procedure (Wob/Woo-document A004a)? Zo nee, kunt u uitsluiten dat TNO in het kader van Nederland Radarland, of anderszins, op enige wijze heeft deelgenomen aan overleggen over de Thales Smart-L radar? Klopt het dat een jarenlange samenwerking in 2011 heeft geleid tot een formele samenwerkingsovereenkomst die is getekend tussen de twee directies van TNO en Thales Nederland onder de naam Dutch Radar Centre of Expertise (D-Race)? Heeft TNO als lid van Nederland Radarland of anderszins enig financieel belang bij de Thales Smart-L radar? Heeft het Ministerie van Defensie direct of indirect enig financieel belang bij de Thales Smart-L radar?

Door het Rijksvastgoedbedrijf is intern een vraag gesteld over de relatie tussen de betreffende straling en de mogelijke invloed op een verhoogd risico op ALS (Wob/Woo-document A006). Kunt u bevestigen dat de conclusie van het ALS Centrum Nederland / UMC Utrecht juist is: «Er is dus nog maar beperkt onderzoek beschikbaar over het effect van radar op ALS en hier is dus geen goede uitspraak over te doen.» Deelt u de mening van de SP-fractieleden dat, indien deze conclusie juist is, niet met zekerheid kan worden gezegd dat risico’s zijn uitgesloten van een verhoogd risico op ALS? Deelt u de mening dat, gelet op de al aanwezige KNMI-radar in Herwijnen en de ruim 40 jaar aanwezigheid van (primaire) sterke radars van de Rijksluchtvaartdienst en LVNL vanaf 1971 tot 2012, dit tot extra voorzichtigheid en terughoudendheid zou moeten leiden in verband met de gezondheid van de inwoners van Herwijnen? Onderschrijft u de mening van de leden van de SP-fractie dat, gelet op de aanwezige hoog frequente puls straling van deze radar (nieuwe technologie), het voorzorgsprincipe/ ALARA zou moeten worden toegepast, zoals aangegeven door Gezondheidsraad, WHO en RIVM en wat ook wordt bevestigd in recent onderzoek uit Israël9 in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s voor de inwoners van Herwijnen?

De leden van de SP-fractie constateren dat uit verschillende documenten het beeld opdoemt van het Rijksvastgoedbedrijf dat als opdrachtgever vanwege voortgang van de procedure inhoudelijk stuurt op rapportages (bijvoorbeeld Wob/Woo-document A015):

«Mijn voorstel zou zijn om voor de aspecten geluid en gezondheid een addendum toe te voegen aan de onderzoeken en waar nodig aan de conclusies hierover in het VO. Daarmee blijft de planning haalbaar. Is dat voor jou een begaanbare weg of ben jij van mening dat de onderzoeken volledig opnieuw moeten worden geredigeerd? Dat laatste lijkt mij niet wenselijk omdat de huidige onderzoeken ter kennis zijn gebracht aan de lste en 2de kamer. Maar als er in jouw ogen redenen zijn om dat wel te doen hoor ik het graag.» Acht u het, in het kader van een zorgvuldige procedure en de juridische houdbaarheid daarvan, wenselijk dat het Rijksvastgoedbedrijf sturende invloed uit wil oefenen op de inhoud van rapportages?

Hoe binnen het Rijksvastgoedbedrijf naar de RCR wordt gekeken blijkt onder andere uit document A20 waarin een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf aan een andere medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf de stand van zaken van de RCR beschrijft:

«Check, Komt ie: Formeel staan wij als RVB aan de lat voor de RCR-procedure van Herwijnen. Echter bij het opstarten van de RCR heeft de 2de kamer zitten slapen en is de lste kamer wakker geschud door bezorgde omwonenden. In de lste kamer is het dossier «politiek» gemaakt.»

En verder: «Dit alles betekent dat ik niet de volledige regie heb over het proces van de RCR. Communicatie wordt bepaald in opdracht van DGB. Omdat ik niet direct toegang heb tot de stas en omdat het politiek bestuurlijk belang/imago van Defensie soms boven het project belang wordt gesteld is het lastig om in dit dossier te sturen.» Vindt u dat hiermee door het Rijksvastgoedbedrijf een passende weergave wordt gegeven van de RCR-procedure en kunt u aangeven wanneer en op welke wijze het imago van Defensie boven het projectbelang is gesteld?

Uit Wob/Woo-document A021 blijkt dat het Rijksvastgoedbedrijf problemen voorziet bij het rijksinpassingsplan: «Van behandelaren milieu en bouw krijg ik het signaal dat er twijfels zijn over de volledigheid aan vergunningen en onderzoeken om straks de radarpost Herwijnen te realiseren. Zij baseren dat op het niet terug kunnen vinden van een VOA in RVM of de aanwezige stukken en hun eigen expertise die zegt dat er waarschijnlijk meer moet zijn dan waar nu aan gewerkt wordt. Natuur en aanlegvergunning komen dan als le naar voren. Mijn beeld is dat de coördinatie van de RIP ligt bij 10.2.ewob. De vergunningen zijn een onderdeel daarvan. Ik maak mij zorgen over het risico wat wij als OMG kunnen lopen. Wil jij je een beeld vormen hiervan. Kijken we daarna samen naar hoe verder.» Kunt u aangeven op welke punten het aan volledigheid ontbrak voor het Rijksinpassingsplan, of die onvolledigheden nog steeds bestaan en, zo nee, hoe deze onvolledigheden zijn weggenomen?

Uit Wob/Woo-document A027a wordt kenbaar dat er een stikstofberekening is gemaakt die duidelijk maakt dat er sprake is van depositie bij plaatsing van de radar in Herwijnen. Dat leidt een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf tot de volgende opmerking: «Mijn nieuwe doorrekening met Calculator 2019 geeft niet het resultaat dat je had willen zien.» Het betreft hier correspondentie tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het Ministerie van Defensie. In het vervolg van de correspondentie wordt duidelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf aan het Ministerie van Defensie aangeeft dat via nieuwe berekeningen de depositie moet worden weggerekend om te voorkomen dat een Passende Beoordeling moet worden gemaakt: «Pak jij dit op richting Thales en BAM? Als zij onderbouwd (ruim) onder de 70.000 liter dieselverbruik op locatie blijven tijdens de bouw dan komen we op een depositie van 0. We stellen nu in het RIP dat er geen effecten zijn te verwachten op basis van de afstand, het relatief kleine bouwwerk en de minder gevoelige aard van de N2000 gebieden waar het om gaat. Maar als iemand straks in een zienswijze vraagt naar de onderbouwing, dan is de 10.2.9 Wob met uitkomst 0,01 mol niet genoeg. Een Passende Beoordeling is dan noodzakelijk om het effect te bepalen en dat geeft een hoop vertraging. Dus als we op voorhand bovenstaande onderbouwing kunnen leveren en dan opnieuw een 10.2.8 Wob met uitkomst 0 kunnen laten zien dan zitten we safe.» In reactie merkt het Ministerie van Defensie nog het volgende op: «Niet geeft alleen een Passende Beoordeling een hoop vertraging, maar je sleept daarmee ook een m.e.r.-plicht binnen. Terwijl we nu in alle redenaties beweren dat dit allemaal niet nodig is. Projecten met een depositie onder de 0,005 (0,0049 en minder) zijn niet vergunning plichtig. Dus als harde randvoorwaarde moet aan de bouwers worden gesteld dat hier aan wordt voldaan.» Hoe oordeelt u over het op papier wegwerken van mogelijke depositie om een Passende Beoordeling en een MER-plicht te omzeilen? Vindt u dit passen in een zorgvuldige procedure waarin de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft? In hoeverre wijkt de uiteindelijk toegepaste berekening af van de eerdere berekening die aantoonde dat er sprake zal zijn van depositie? Deze leden vragen u deze berekening als bijlage bij de beantwoording te voegen. Bent u bereid toe te zeggen, gelet op de door de correspondentie duidelijk geworden sturing en de recente uitspraken van de bestuursrechters over stikstofdepositie, dat er voor het project in Herwijnen een Passende Beoordeling en een Milieu Effect Rapportage zullen worden uitgevoerd?

Bij het locatieonderzoek in 2019 wordt een aantal criteria samengevoegd om tot kaartjes te komen van het dekkingsgebied (Wob/Woo-document B00410). Deze kaartjes worden door TNO gemaakt. Na rondzending blijkt dat het resultaat niet is zoals door het Rijksvastgoedbedrijf gewenst en dit leidt tot de volgende reactie die door het Rijksvastgoedbedrijf verzonden wordt aan 8 personen (5x Ministerie van Defensie, 2x TNO en 1x Rijksvastgoedbedrijf): «Het idee wordt hiermee wel duidelijk. Mag ik voorzichtig wel een opportunistisch elementje toevoegen?: Ik zou een zoekgebied waar Herwijnen in valt ook wel prettig vinden want als dat niet de uitkomst is, wordt het een lastiger verhaal om daar toch te blijven zitten. Herwijnen moet in ieder geval in de buurt zitten om als locatie geloofwaardig te blijven. Kijk ik naar de onderstaande zoekgebieden dan zie ik dat alleen in de tweede versie Herwijnen er (nog net) in valt. Bij de eerste en de derde bij lange na niet. Misschien moet de formule nog een klein beetje worden opgepoetst om dat te bereiken? (ja, dit is natuurlijk dubieus als het een objectief onderzoek moet zijn...». Wat is uw oordeel over het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf voorstelt om de formule dusdanig aan te passen dat het resultaat zo wordt beïnvloed dat Herwijnen binnen het zoekgebied gaat vallen. Vindt u het te verdedigen dat berekeningen worden aangepast om te zorgen dat Herwijnen als locatie de uitkomst wordt? Wat is uw oordeel dat dit, gelet op de brede verspreiding van dit voorstel, breed bekend was binnen het Ministerie van Defensie?

Vindt u het acceptabel dat TNO door de opdrachtgever gevraagd wordt om berekeningen zo aan te passen dat die de gewenste uitkomst op gaan leveren? Waarom zijn de drie betreffende kaartjes onleesbaar gemaakt? Zijn de berekeningen aangepast en zo ja op welke wijze en met welke uitkomst? De leden van de SP-fractie verzoeken de drie kaartjes waarbij Herwijnen niet, of slechts marginaal binnen het zoekgebied vielen, als bijlage bij de antwoorden te voegen.

Waarom wordt vastgehouden aan de locatie Herwijnen, nu blijkt dat er belangrijke belemmeringen zijn voor de dekking van de locatie Herwijnen als gevolg van de Amercentrale (Wob/Woo-document B010): «Ik dacht dat hij 80 meter hoog was, maar dat was een vergissing. Hij is 135 meter hoog. De breedte van opening aan de top is 70 meter. Een aanzienlijk bouwwerk. Op basis van het onderstaande grafiekje moet je méér dan 40 km afstand aanhouden om er géén schaduwwerking van op de radar te ondervinden. De actuele afstand naar Herwijnen is ruim 24 km. Dat betekent dat deze koeltoren dus ook nu al een effect heeft op het bereik van Herwijnen in het zuidwesten (en dat weten we ook uit de praktijk sinds de problemen met A16/Zonzeel).» De leden van de SP-fractie vragen u of het juist is dat de locatie Herwijnen geen dekking zou bieden voor de belangrijke Marinehaven Vlissingen en andere delen van Zeeland en Limburg?

Over de ontvangen antwoorden op eerder gestelde vragen hebben de leden van de SP-fractie nog de volgende opmerkingen en vragen. In zijn algemeenheid is de teneur van de beantwoording zeer terughoudend en gaat deze niet in op vragen om nadere onderbouwing, zo menen deze leden. Dit resulteert veelvoudig in het herhalen van eerder toegezonden informatie waarbij volgens hen voorbij wordt gegaan aan inhoudelijk verdiepende vragen over juist die informatie. Dat leidt ertoe dat deze leden nadere vragen stellen met het verzoek tot een adequate inhoudelijke beantwoording van de gestelde vragen.

Bij de inleiding van uw beantwoording valt het de leden van de SP-fractie op dat u een gekleurd beeld schetst van het parlementaire proces. U noemt een aantal moties die verworpen zijn, maar er wordt geen melding gemaakt van de aangenomen moties-Van Helvert c.s.11, die door u terzijde zijn geschoven en die niet worden uitgevoerd, zo constateren deze leden. Zij vragen u waarom deze moties onvermeld zijn gebleven.

Het niet uitvoeren van de in de Tweede Kamer aangenomen moties om de RCR te stoppen en geen radar in Herwijnen te plaatsen vraagt om meer duiding dan ze simpelweg niet noemen alsof ze geen plaats hebben gehad in het parlementaire proces tot op heden. Graag verzoeken zij u daarom om een nadere duiding. Daarbij valt het deze leden ook op dat u een onjuiste gekleurde weergave van de motie-Valstar en Stoffer12 geeft omdat die niet alleen vraagt om jaarlijks metingen uit te voeren en vijf jaar na realisatie te evalueren, maar ook om te bezien of er gelijkwaardige alternatieve locaties zijn indien nodig. Waarom wordt dit deel van de motie door u weggelaten in de inleiding en wordt dit deel van de motie over de alternatieve locaties wel door u serieus genomen? Hoe ziet u dat dit deel van de motie nog kan worden uitgevoerd in de toekomst als alternatieve locaties niet worden beschermd tot het moment van uitvoering van de motie?

De leden van de SP-fractie betreuren het dat u meent dat een aantal vragen van deze leden op onjuiste aannames zijn gebaseerd. Zij stellen vast dat de gestelde vragen feitelijk van aard zijn en juist bedoeld zijn om door te vragen op door Ministerie van Defensie als feiten gepresenteerde aannames. De informatie uit de aangereikte Wob/Woo-verzoeken, schetsen een duidelijk beeld van gekleurde aannames en daarop gebaseerde standpunten van het Ministerie van Defensie. Nadere vragen over de samenhang en inhoud van eerder gegeven antwoorden en verzonden brieven, in het licht van de informatie uit de Wob/Woo-verzoeken, zijn noodzakelijk om verdere duiding te krijgen. Een verwijzing naar de eerdere antwoorden en brieven volstaat daarom niet naar de mening van de leden van de SP-fractie.

Deze leden vinden het nog steeds onbegrijpelijk dat in een zorgvuldig parlementair proces de definitieve rapporten in het kader van de heroriëntering pas op 3 juni 2022 aan de Tweede Kamer zijn gestuurd. Dit knelt temeer omdat het laatste onderzoek op 21 januari 2022 is vastgesteld en de gesprekken met gemeenten en provincies al in februari 2022 zijn afgerond. Zij herhalen daarom de vraag wanneer de onderscheidenlijke rapporten door het ministerie zijn ontvangen en in welke volgorde. Hebben de opstellers van de verschillende rapporten kennis kunnen nemen van de eerder uitgebrachte rapporten? Zo ja, wie en wanneer? Welke rapporten zijn gedeeld met de betrokken gemeenten waar gesprekken mee zijn gevoerd?

In de integrale afweging van 12 mei 202213 wordt aangegeven dat in scenario 1 het voortzetten van het onderzoek naar alternatieve locaties de gesprekken met gemeenten en provincies nog drie tot zes maanden zouden duren. Hoe kunnen deze gesprekken dan in februari 2022 zijn afgerond? De leden van de SP-fractie ontvangen graag de gespreksverslagen van de gesprekken die met de gemeenten zijn gevoerd als bijlage bij de beantwoording van de vragen. Zijn de gemeenten er in de gesprekken op gewezen en zijn ze verzocht om geen besluiten te nemen die de positie als alternatieve locatie onmogelijk zouden maken?

Is de nieuwe beleidslijn van 2022 dat locaties niet in de weg mogen staan bij de plannen voor woningbouw en energietransitie met de gemeenten in deze gesprekken gedeeld voordat het parlement daarover is geïnformeerd?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de argumentering voor de RCR gedurende het proces naar behoefte door het ministerie wordt aangepast. U voert nu het actuele dreigingsbeeld vanwege Oekraïne aan, maar de onderzoeken voor de heroriëntering waren al voor de inval in Oekraïne afgerond. Een mogelijke plaatsing over vierenhalf jaar verandert daarnaast niets aan het actuele dreigingsbeeld. Waarom blijft u dit als argument aanvoeren, terwijl de eerdere argumenten om de RCR te starten hele andere waren?

In uw beantwoording schrijft u over de integrale afweging: «na bestudering van de resultaten van de onderzoeken – en in de wetenschap dat er geen ideale locatie voorhanden is – komt het kabinet tot de conclusie dat er onvoldoende perspectief is om binnen afzienbare tijd te komen tot een kansrijke en meer geschikte locatie dan Herwijnen.» De criteria «kansrijk» en «geschikt» zijn ieder van een andere orde. Het criterium kansrijk is een bestuurlijke inschatting en afhankelijk van de mate waarin het ministerie bereid is haar bevoegdheden in te zetten. Deelt u deze mening? Is dit niet het enige criterium dat door u van belang is geacht bij de afweging nu er meerdere locaties operationeel geschikt zijn bevonden? Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat volgens het criterium van het «bestuurlijke kansrijk zijn zonder gedoe» niet al op voorhand kan worden geconcludeerd dat dit niet anders kon leiden dan naar de uitkomst Herwijnen, omdat daar de RCR al was ingezet tegen de wil van de gemeente? Erkent u dat doordat Herwijnen eerder is aangewezen als een radarverstoringsgebied daarmee een eerlijke vergelijking met alternatieve locaties, zoals bijvoorbeeld MC Lopik, op voorhand onmogelijk wordt gemaakt?

Het argument dat u de inwoners van Herwijnen niet langer in onzekerheid wil laten is naar de mening van de leden van de SP-fractie een omkering van de feitelijke situatie en tekenend voor uw eenzijdige benadering. De inwoners van Herwijnen meenden er sinds het aannemen van de twee moties van Helvert c.s.14 in de Tweede Kamer op te mogen vertrouwen dat u de uitdrukkelijke uitgesproken mening van de Tweede Kamer zou eerbiedigen. Deelt u de mening van deze leden dat u door uw besluit niet zekerheid heeft geboden, maar deze juist teniet heeft gedaan voor de inwoners van Herwijnen?

Met betrekking tot de locatie MC Lopik antwoordt u dat de locatie afvalt omdat de drie daar aanwezige windmolens worden vervangen. Is er met de gemeente gesproken over mogelijke alternatieven voor de drie windmolens waardoor de bijdrage aan de energietransitie op een ander wijze kan worden ingevuld? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd als deze locatie verder aan alle voorwaarden voldoet? Waarom zijn de elf windmolens in Windpark Deil geen belemmering voor de radar in Herwijnen en zouden dit type windmolen en wijze van plaatsing de bezwaren voor locatie MC Lopik kunnen wegnemen? In antwoord op de vraag of de windmolens aan het eind van hun economische levensduur zijn antwoordt u: «Ja, de gemeente Lopik heeft aangegeven dat deze windmolens aan het eind van hun economische levensduur zijn en worden vervangen. De vervanging betreft vrijwel zeker een vervanging met (veel) grotere windmolens op dezelfde locatie, maar met een iets andere opstelling.» Is de conclusie van deze leden juist dat dit betekent dat er nog geen besluit is genomen over de invulling van de vervanging van de windmolens in Lopik?

Deelt u de mening van deze leden dat wanneer in Herwijnen het radarverstoringsgebied zou worden opgeheven er bijvoorbeeld windmolens in Zuilichem en/of langs de A15 in Herwijnen geplaatst zouden kunnen worden, hetgeen nu onmogelijk is gemaakt? Zou dit niet juist een plus op kunnen leveren voor de energietransitie, indien hier meer windmolens geplaatst kunnen orden dan op een alternatieve locatie? Waarom telt volgens u voor de energietransitie alleen hetgeen dat is gerealiseerd of wordt gerealiseerd als positief criterium, maar niet de negatieve effecten voor de energietransitie als gevolg van het aanwijzen van een radarverstoringsgebied meegewogen? Hoe verhoudt zich dit in het kader van een brede afweging in de energietransitie tot de drie windmolens in Lopik?

In hoeverre zijn de bouwplannen rondom MC Lopik een belemmering voor de plaatsing van een radar? In de beantwoording spreekt u over de voorgenomen bouwplannen in Lopik als een complicerende factor, maar niet als een blokkerende factor. Het enkele feit dat er bouwactiviteiten zijn gepland maakt nog niet dat deze de plaatsing van een radar onmogelijk maakt. Op welke afstand van het defensieterrein zijn de bouwplannen gepland?

Is er overlegd met de gemeente of de bouwplannen zo kunnen worden ingepast, indien dit überhaupt nodig mocht zijn, dat dit geen belemmering vormt voor plaatsing van de radar? Waarom zouden nieuwe bouwplannen op veilige afstand een negatief criterium zijn voor plaatsing van een radar en is bestaande bebouwing dat niet voor de locatie Herwijnen? De leden van de SP-fractie vragen u of de conclusie juist is dat vanwege de klaarblijkelijke onwil van het ministerie om te overleggen met de gemeente over een alternatieve oplossing voor de drie te vervangen windmolens, zelfs met behoud van bijdrage aan de energietransitie, de locatie MC Lopik afvalt ondanks dat het voor wat betreft radardekking uitstekend voldoet en dat het een eigen defensieterrein is van 100.000 vierkante meter en ook aan alle overige voorwaarden voldoet?

Op de vraag of u ervoor gaat zorgen dat de motie-Valstar en Stoffer inhoudelijk volledig uitgevoerd gaat worden, en ook uitgevoerd kan worden, antwoordt u bevestigend en dat dit is belegd en geborgd binnen Defensie. De volledige uitvoering, zoals u schrijft, heeft naar verwachting een tijdsbeslag van ongeveer negen jaar. De leden van de SP-fractie stellen vast dat uw antwoord feitelijk onjuist is. Hoe kunt u toezeggen en gestand doen dat de motie volledig wordt uitgevoerd, wanneer de radarbeschermingsgebieden van de locaties Meerkerk, Nieuwpoort en Goudriaan uit het eerste locatieonderzoek (4-2-2020) tussentijds worden opgeheven en op de belangrijkste overige alternatieve locaties (Lopikerwaard zuid, MC Lopik, Polsbroek Cabauw en Vlist, Hoenkoop, Snelrewaard, Montfoort, Ottoland, Noordeloos) uit het tweede locatieonderzoek (19-11-2021) geen radarbeschermingsgebied wordt ingesteld? Op welke wijze denkt u nog alternatieve locaties te vinden indien dit uit evaluatie vijf jaar na ingebruikname nodig blijkt te zijn?

In antwoord op een vraag over de perceelgrootte van de locatie Herwijnen antwoordt u dat het terrein in Herwijnen kleiner is dan de initiële zoekgrootte van 100x100 meter, maar dat de locatie Herwijnen op grond van nauwkeuriger (stralings-)berekeningen groot genoeg is voor het plaatsen van de radar. Door wie zijn deze berekeningen gemaakt en wie heeft hier opdracht toe gegeven? De leden van de SP-fractie willen deze nauwkeuriger stralingsberekeningen graag als bijlage bij de beantwoording ontvangen.

Naar aanleiding van een vraag over de plaatsing van de radar in vergelijk met de plaatsing van de radar in Wier antwoordt u dat de vergunning in Wier stelt dat aan de ICNIRP-richtlijn wordt voldaan. Deze leden vragen wat dit antwoord betekent. Is proefondervindelijk vastgesteld dat de radar in Wier aan de ICNIRP-richtlijn voldoet of wordt hier alleen in de vergunning van uitgegaan?

De huidige plannen in Herwijnen voorzien dat de radartoren op 35 meter van publiek toegankelijk terrein komt te staan. De uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de vergunningsaanvraag tonen volgens de Staatssecretaris aan dat de radar in Herwijnen voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen. In welke uitgevoerde onderzoeken is vastgesteld dat de plaatsing van de radar op 35 meter van publiek toegankelijk terrein voldoet aan de ICNIRP-richtlijn? Waarom heeft de ILT wel aanvullende eisen gesteld in Wier en waarom zouden die niet gelijkelijk ook in Herwijnen worden gesteld? Heeft er vooroverleg plaatsgevonden met de ILT over de eisen voor plaatsing van de radar op het terrein in Wier? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de inwoners van Herwijnen nog veel vragen hebben over het voldoen aan de (vernieuwde) ICNIRP-richtlijn (International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection). Waarom zijn er gedurende de periode van 15 december 2020 tot 15 januari 2021 en vervolgens op 18-20 mei 2021 opnieuw metingen gedaan met de Smart-L radar? Voldeden de eerste metingen niet aan de ICNIRP-richtlijn? Omwille van de navolgbaarheid ontvangen deze leden graag de conceptrapporten van de eerste meetperiode als bijlage bij de antwoorden. Waarom zijn de metingen opgesteld volgens een testplan van opdrachtgever Defensie (in samenwerking met fabrikant Thales)? Waarom waren er meerdere versies van het testplan nodig? Is het testplan aangepast aan de gewenste uitkomsten? Acht u onafhankelijkheid en objectiviteit voldoende gewaarborgd nu de door Dekra uitgevoerde metingen niet alleen zijn uitgevoerd volgens een testplan opgesteld door de opdrachtgever, maar dat gedurende de metingen het radarsysteem ook werd bediend door de opdrachtgever? Waarom is er niet voor gekozen om de uitvoerder van de metingen zelf een testplan op te laten stellen en de radar te bedienen om op deze wijze de onafhankelijkheid van het onderzoek te borgen en twijfel weg te nemen?

In antwoord op de vraag van deze leden over de gezondheidsrisico’s en geluidsoverlast antwoordt u dat uit diverse onderzoeken en metingen van verschillende, onafhankelijke, partijen blijkt dat het radarstation ruimschoots voldoet aan de geldende richtlijnen om de gezondheid van de omgeving te beschermen, ook op de kleinste van de hierboven genoemde afstanden. Welke partijen beoordeelt u als onafhankelijk? Uit welke onderzoeken, niet metingen, blijkt dat het radarstation ruimschoots voldoet aan de geldende richtlijnen om de gezondheid van de omgeving te beschermen, ook op de kleinste afstanden? Ziet u TNO als onafhankelijke partij?

De leden van de SP-fractie merken op dat waar u meent dat de door deze leden in de vraag genoemde afstanden van woningen onjuist zijn omdat deze afwijken van de in het locatieonderzoek genoemde afstanden, u blijkbaar uitgaat van de onfeilbaarheid van de eigen onderzoeken. De leden kunnen niet anders constateren dan dat er zeker acht woningen in Herwijnen zijn met een afstand van minder dan 900 meter tot de Smart-L radar. De dichtstbijzijnde zijn en blijven 370 en 450 meter. De andere woningen bevinden zich op een afstand tussen de ca. 600 en 900 meter.

Over de stralingsniveaus meldt u in uw beantwoording: «Zoals gesteld in de brief van 3 juni jl., neemt dit niet weg dat binnen het hek (niet publiek toegankelijk) wél hogere stralingsniveaus kunnen voorkomen.» En verder: «In extreme inzetomstandigheden zou de radar in theorie de stralingsnormen vlak buiten het hek kunnen overschrijden.» Wat bedoelt u met «vlak buiten het hek»? Op welke afstand zou de radar in extreme inzetomstandigheden de stralingsnormen buiten het hek kunnen overschrijden, gelet op het feit dat het radarterrein direct grenst aan openbare wegen? Zou in dat geval de normen van de ICNIRP-richtlijn worden overschreden? Zijn hier berekeningen van gemaakt en, zo ja, kunt u deze berekeningen per afstand als bijlage bij de antwoorden meezenden?

In de vergunningsaanvraag voor Wier wordt gesproken over een totaal verbruik vermogen van 257.000 Watt, waarvan 225.000 Watt voor de radar. Acht u dit een realistisch vermogen, gelet op de piekbelasting? Het piekvermogen van de veel kleinere KNMI-radar in Herwijnen bedraagt al 500.000 Watt. De vorige radar van LVLN in Herwijnen had 1.200.000 Watt piekvermogen.

Terecht merkte u bij uw beantwoording op dat de afleiding van het piekvermogen met een factor tien tot elf hoger dan het gemiddelde vermogen niet kan worden afgeleid uit het Dekra rapport. De leden van de SP-fractie verwezen hier abusievelijk naar, waar bedoeld werd te verwijzen naar het meetrapport van Agentschap Telecom van 13 december 2021.15 Hiermee kan alsnog het piekvermogen worden afgeleid. Zij vragen daarom nogmaals om uw reactie van: is het juist dat het piekvermogen van de radar in Herwijnen een factor 10 tot 11 hoger ligt dan het reguliere verbruik tot ca. 2.250.000 tot 2.500.000 Watt?

In antwoord op de vraag of u iedere twijfel kunt uitsluiten over de rechtsgeldigheid van de RCR zegt u: «Ik ben ervan overtuigd dat de RCR-procedure in Herwijnen rechtsgeldig is. Doorslaggevend is daarvoor de instemming van de Eerste Kamer met de RCR-procedure op 17 december 2019 en het recentelijk aannemen van de motie Valstar & Stoffer door de Tweede Kamer op 7 juli 2022.» De leden van de SP-fractie vragen u of het juist is dat de Tweede Kamer nooit een expliciet besluit heeft genomen over instemming met de RCR (in eerdere vragen werd geciteerd hoe het Rijksvastgoedbedrijf dit beschreef als dat de Tweede Kamer heeft zitten slapen)? Klopt het dat zowel u als uw voorgangers uitgaan van de aanname dat de Tweede Kamer met de RCR heeft ingestemd, volgens u door middel van het instemmen van de motie-Valstar en Stoffer16? Analoog aan deze redeneerlijn vragen deze leden aan u waarom er door u en uw voorgangers niet wordt uitgegaan van de aanname dat door het instemmen door de Tweede Kamer met de moties-Van Helvert c.s.17 over het stoppen van de RCR en het niet plaatsen van de radar in Herwijnen, de Tweede Kamer juist niet heeft ingestemd met de RCR en dat de latere motie- Valstar en Stoffer niet af kan doen aan een eerder niet instemmen door de Tweede Kamer met de RCR?

De leden van de SP-fractie zien uit naar een tijdige beantwoording van de gestelde vragen en de ontvangst van de gevraagde bijlagen.

De leden van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) en voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, E.B. van Apeldoorn

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2023

Op 31 januari jl. heb ik uw brief «Nadere vragen inzake locatiekeuze nieuw radarstation Herwijnen» (kenmerk 165192.53U) ontvangen. In deze brief stelt u een groot aantal vragen inzake het nieuwe radarstation in Herwijnen, in reactie op mijn antwoorden op eerdere vragen van u over dit onderwerp (Kamerstuk 31 936, EK, AJ). Gezien de omvang en complexiteit van de vragen is het niet mogelijk om uw vragen binnen de verzochte termijn van vier weken te beantwoorden. De benodigde afstemming met andere (rijks)overheden en instanties vraagt daarnaast om meer tijd. Ik streef ernaar om u eind maart een reactie te doen toekomen.

De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2023

Op 31 januari jl. heb ik uw brief «Nadere vragen inzake locatiekeuze nieuw radarstation Herwijnen» (kenmerk 165192.53U) ontvangen. In deze brief stelt u vragen inzake het nieuwe radarstation in Herwijnen, in reactie op mijn antwoorden op eerdere vragen van u over dit onderwerp (Kamerstuk 31 936, EK, AJ). Op 27 februari j.l. (ref. BS2023004903) heb ik toegelicht dat ik ernaar streefde om u eind maart een reactie te doen toekomen. Helaas blijkt dat de beantwoording meer tijd vraagt dan verwacht. Bij de beantwoording zijn meerdere organisaties betrokken; het verzamelen van alle informatie en de afstemming kosten tijd. Op dit moment worden de antwoorden gefinaliseerd, u zult deze zo spoedig mogelijk ontvangen, uiterlijk op 20 april.

De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2023

Op 31 januari heb ik uw brief (kenmerk 165192.53U) ontvangen waarin u nadere vragen stelt over mijn brief van 9 december jl. (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ) inzake het nieuwe radarstation Herwijnen. Mijn brief betrof een reactie op eerdere vragen van uw leden over mijn brief van 3 juni 2022 (Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AH) waarin ik het kabinetsbesluit om de RCR-procedure voor het radarstation Herwijnen voort te zetten heb toegelicht.

Alvorens ik reageer op uw vragen, maak ik van de gelegenheid gebruik om terug te blikken op mijn brief van 3 juni 2022 en mijn brief van 9 december 2022. In deze brieven heb ik verschillende zaken toegelicht. In de brief van 3 juni licht ik toe waarom het kabinet tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende perspectief is om binnen afzienbare tijd tot een kansrijke en meer geschikte locatie dan Herwijnen te komen en dat het kabinet daarom heeft besloten om de RCR-procedure voor de plaatsing van de radar in Herwijnen voort te zetten. In de brief van 9 december heb ik een nadere toelichting gegeven over het parlementaire proces, de rechtsgeldigheid van de RCR-procedure en heb ik geschetst dat de parlementaire behandeling van het RCR-besluit is afgerond en dat de RCR-procedure op dit moment loopt.

In deze brief beantwoord ik de nadere vragen die u heeft gesteld. Ik constateer dat het antwoord op sommige vragen in het verleden al is gegeven. In de beantwoording zal ik refereren naar deze antwoorden.

De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van uw antwoorden met betrekking tot de zorgvuldige procedure en vergunningaanvraag en de opmerking dat er nieuwe berekeningen moeten worden gedaan. Deze leden vragen u waarom u verwacht dat deze nieuwe berekeningen geen effect hebben op de mogelijkheden tot plaatsing van de radar op de beoogde locatie in Herwijnen. Voorts vragen zij wat de gevolgen kunnen zijn van deze nieuwe berekeningen voor de gezondheid (geluid en straling) van de mensen in de woningen die binnen de straal van 1.500 meter staan (370 meter van de eerste woning en 900 meter van de kern) en op welke wijze de rijksregels consequent en betrouwbaar worden uitgevoerd c.q. toegepast.

Op basis van de onderzoeken naar de effecten van de radarstations in Wier en Herwijnen is de verwachting dat het radarstation in Herwijnen zal voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. De nieuwe berekeningen hebben geen effect op het geluid en de stralingsbelasting in de omgeving. Als onderdeel van de RCR-procedure ziet de vergunningverlener Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toe op kwalitatieve onderzoeken en toetsing aan de wet- en regelgeving. De vergunningsaanvraag is gereed en wordt binnenkort ingediend bij de ILT.

Deze leden constateren dat u in een aantal antwoorden vermeldt dat de mailwisseling tussen medewerkers van Defensie en andere instanties persoonlijke beleidsopvattingen zijn van ambtenaren, maar geen formele standpunten van het Ministerie van Defensie. Zij vragen u om een vanuit het staats- en bestuursrecht onderbouwd betoog, waarin u deze verklaring toelicht.

De ambtenaren van het Ministerie van Defensie handelen onder ministeriele verantwoordelijkheid, ook indien zij advies c.q. een persoonlijke visie uiten in interne of externe mailwisseling. Ik nodig alle ambtenaren van Defensie ook uit deze te uiten en vrijelijk te adviseren en tegenspraak te bieden. Dit betekent echter niet dat alle visies en standpunten van ambtenaren ook een weergave zijn van het standpunt van de verantwoordelijk bewindspersoon ter zake. In het onderhavige geval doet dat onderscheid zich voor.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie u om een vanuit het staats- en bestuursrecht onderbouwde toelichting, over de staats- en bestuursrechtelijke effecten van de aangenomen motie-Valstar en Stoffer en de politieke gevolgtrekking die u daaruit trekt met betrekking tot het doorzetten van de Rijkscoördinatieregeling.

Vanwege de parlementaire geschiedenis van dit dossier is het antwoord op deze vraag uitgebreid. Voor een zo volledig mogelijke toelichting is het van belang om eerst een toelichting te geven over de Wet ruimtelijke ordening, waarin de Rijkscoördinatieregeling is beschreven, en vervolgens een overzicht te geven van de parlementaire geschiedenis van dit dossier. Tezamen schetst dit de wettelijke onderbouwing van de RCR-procedure voor het radarstation Herwijnen.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening moet een RCR-besluit worden toegezonden naar beide Kamers der Staten Generaal. Aan een RCR-besluit kan volgens deze wet geen uitvoering worden gegeven dan nadat beide Kamers daarmee hebben ingestemd. Met een RCR-besluit wordt geacht te zijn ingestemd indien geen van beide Kamers binnen vier weken na de toezending van dat besluit een besluit heeft genomen omtrent de behandeling ervan.

Het RCR-besluit voor het radarstation in Herwijnen is op 7 juni 2019 door de toenmalige Staatssecretaris van Defensie naar de beide Kamers gestuurd. Beide Kamers hebben vervolgens besloten tot behandeling van het RCR-besluit.

De behandeling in de Eerste Kamer heeft plaatsgehad op 2 en 3 december 2019. Er is op 3 december 2019 één motie ingediend. Deze is op 17 december 2019 verworpen. De Eerste Kamer heeft op 17 december 2019 expliciet ingestemd met het RCR-besluit.

De Tweede Kamer heeft het RCR-besluit behandeld op 4 en 11 september 2019. Op 11 september 2019 zijn diverse moties ingediend. Twee daarvan hadden de strekking om de radar niet in Herwijnen te plaatsen en alternatieve locaties te zoeken. De beide moties zijn op 24 september 2019 in meerderheid verworpen. De wel aan- en overgenomen moties hebben geleid tot twee nadere onderzoeken, één naar de gezondheidseffecten en één naar alternatieve locaties.

Uit de verwerping van de twee moties om de radar niet te plaatsen heeft mijn voorganger destijds afgeleid dat het RCR-besluit kon worden afgekondigd in de Staatscourant zodat de RCR formeel kon aanvangen. Dat is ook medegedeeld in de Kamerbrief van 6 februari 2020. Op 14 februari 2020 is het RCR-besluit gepubliceerd in de Staatscourant.

Ook na de publicatie in de Staatscourant is het RCR-besluit voor Herwijnen meerdere malen behandeld in de Tweede Kamer en zijn meerdere moties ingediend, waaronder op 30 november 2020 de motie-Van Helvert c.s. waarbij de regering werd verzocht een andere locatie te zoeken voor de radar in plaats van Herwijnen. Deze motie is aangenomen op 8 december 2020.

In een brief van 2 februari 2021 aan de Tweede Kamer heeft mijn voorganger aangegeven dat het Ontwerp Rijksinpassingsplan niet zou worden gepubliceerd totdat het alternatievenonderzoek is voltooid. Tot die tijd werden er, zo is daarbij nadrukkelijk aangegeven, geen onomkeerbare stappen gezet met betrekking tot de plaatsing van het radarstation in Herwijnen. Op 3 februari 2021 werd door Van Helvert c.s. een motie ingediend om de RCR te stoppen en een alternatieve locatie te zoeken. Deze motie is op 9 februari 2021 aangenomen.

Bij brief van 3 maart 2021 heeft mijn voorganger aan de Tweede Kamer bericht dat het de intentie is om uitvoering te geven aan de motie, maar dat tegelijkertijd de zorgvuldigheid vereist dat er meer zicht bestaat op de gevolgen van het stoppen van RCR-procedure. Daarbij is aangegeven dat het onderzoeken van de juridische consequenties en de alternatieve mogelijkheden om het luchtruim te bewaken tijd vergt, en dat tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet. Vervolgens zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd.

Bij brief van 3 juni 2022 heb ik na bestudering van de resultaten van de inmiddels uitgevoerde onderzoeken – en in de wetenschap dat er geen ideale locatie voorhanden is – de Tweede Kamer laten weten het kabinet tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende perspectief is om binnen afzienbare tijd te komen tot een kansrijke en meer geschikte locatie dan Herwijnen. Om die reden heeft, zo staat in de brief, het kabinet besloten de RCR-procedure voor de plaatsing van het radarstation in Herwijnen voort te zetten en de motie van Helvert c.s. niet volledig uit te voeren. De brief bevat vervolgens de motivatie voor dat besluit.

De brief van 3 juni 2022 is besproken in het overleg van de vaste commissie voor Defensie op 29 juni 2022. Op 7 juli 2022 zijn tijdens de tweeminutendebatten Materieel Defensie drie moties ingediend over de radar in Herwijnen. De motie Van Haga, Fritsma, Van Dijk verzoekt de regering om een andere locatie te zoeken dan de locatie in Herwijnen. De motie Van Dijk verzoekt de regering de beslissing over de plaatsing van het radarstation voor een periode van drie maanden aan te houden en in die periode verder onderzoek te doen naar een alternatieve locatie. Deze twee moties zijn verworpen. De motie Valstar & Stoffer verzoekt het kabinet na plaatsing van het radarstation in Herwijnen metingen uit te voeren en te toetsen aan de hand van geldende gezondheidsnormen, omwonenden, de gemeente en de Tweede Kamer hier jaarlijks over te informeren en om 5 jaar na realisatie van de radar te evalueren en te bezien of er gelijkwaardige alternatieven voorhanden zijn. In reactie op de motie Valstar & Stoffer heb ik tijdens het debat opgemerkt dat dat wanneer de Kamer instemt met deze motie, het kabinet dat beschouwt als instemming van de Tweede Kamer met de keuze voor Herwijnen als locatie en met de voortzetting van de RCR-procedure voor Herwijnen. De motie is vervolgens aangenomen. Met het aannemen van de motie is naar mijn oordeel kenbaar gemaakt dat (verdere) behandeling van het RCR-besluit niet meer nodig was omdat met het RCR-besluit is ingestemd. Uit de Wet ruimtelijke ordening kan dan worden afgeleid dat uitvoering gegeven kan worden aan het RCR-besluit.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie danken u voor de beantwoording van de gestelde vragen. Tot hun teleurstelling blijken cruciale vragen echter meer niet dan wel volledig beantwoord te zijn. Daarnaast versterkt de door deze leden nieuw ontvangen informatie uit Wob/Woo-verzoeken het beeld dat er in de gevolgde procedure cruciale momenten zijn geweest waarbij de vraag moet worden gesteld of er sprake is geweest van het toewerken naar een gewenste uitkomst. De leden van de SP-fractie willen, naar zij hopen ten overvloede, erop wijzen dat de gestelde vragen worden gesteld in het kader van de inlichtingenplicht, zoals verwoord in artikel 68 Grondwet. Zij merken op dat waar in de beslisnota bij de beantwoording van de vragen ambtelijk wordt opgemerkt: «De recente parlementaire vragen kunnen echter de indruk wekken dat de RCR-procedure of de locatie nog ter discussie staat», dat voor de leden van de SP-fractie, op grond van aanvullend ontvangen Wob/Woo-informatie die nog steeds wordt aangevuld, zowel de uitvoering van de RCR-procedure als de keuze voor Herwijnen als locatie nog steeds nadrukkelijk ter discussie staan.

In reactie op bovenstaande verwijs ik graag naar het antwoord op bovenstaande vraag.

Deze leden hebben grote zorgen over het nakomen van hun wettelijke verplichtingen bij gedane Wob/Woo-verzoeken door aanvragers, door partijen die bij de RCR-procedure zijn betrokken. De wettelijke termijnen worden door alle aangeschreven partijen ver overschreden. Daarmee worden de aanvragers op een informatieachterstand gezet en de leden van de SP-fractie achten dat uiterst ongewenst en schadelijk voor het vertrouwen in de overheid. Ter illustratie wijzen deze leden op de afhandeling van verzoeken van najaar 2020: zo duurde beantwoording door het Ministerie van Defensie ruim een jaar, door het Ministerie van EZK vijf maanden, door het Ministerie van Binnenlandse Zaken ruim twee jaar, werd er van het Ministerie van VWS al meer dan twee jaar nog niets ontvangen en weigert TNO iedere medewerking, zo constateren deze leden. In strijd met de wettelijke verplichtingen die voor ieder ministerie afzonderlijk gelden, heeft een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf aan aanvragers laten weten dat het Ministerie van Defensie de Wob/Woo-verzoeken coördineert voor de ministeries van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van VWS.

Daarnaast zijn op dit moment ook Woo-verzoeken van medio 2022 aan het Ministerie van Defensie nog onbeantwoord gebleven. De leden van de SP-fractie willen u nogmaals uitdrukkelijk op uw wettelijke verantwoordelijkheid wijzen om zorg te dragen voor een tijdige beantwoording van Woo-verzoeken volgens de wettelijke normen. Deelt u de mening dat het tijdig verstrekken van gevraagde informatie van belang is voor belanghebbenden om deze informatie te kunnen betrekken bij lopende procedures? Gaat u er zorg voor dragen dat op korte termijn de aanvragers alle gevraagde informatie zullen ontvangen? Op welke termijn zal dit gebeuren?

Wat de door Defensie ontvangen Woo-verzoeken betreft kan ik het volgende toelichten. Op 30 november 2021 heeft Defensie naar aanleiding van Woo-verzoeken onderliggende documenten (zoals e-mailverkeer tussen ambtenaren) over het radarstation openbaar gemaakt. Deze documenten dateren uit de periode 2014 tot aan 1 november 2020. Er wordt hard gewerkt aan de afhandeling van een aantal nieuwe, omvangrijke Woo-verzoeken waarbij de onderliggende communicatie en voorbereidende stukken voor de periode 1 november 2020 tot heden zijn opgevraagd. Deze Woo-verzoeken vragen ook afstemming met andere betrokkenen.

Daarnaast heeft Defensie op de website www.defensie.nl/onderwerpen/radarstations alle informatie gepubliceerd over de beslissing van de plaatsing van een radarstation in Herwijnen. Iedereen kan hier alle informatie vinden die ten grondslag ligt aan dit besluit. Deze website bevat daarnaast ook uitgebreide informatie over andere thema’s, zoals geluid, straling of windmolens, en verslaglegging van verschillende informatiebijeenkomsten in o.a. Herwijnen (incl. de antwoorden op veelgestelde vragen).

De leden van de fractie van de SP zullen, alvorens nadere vragen te stellen over de eerder ontvangen antwoorden, als eerste vragen stellen over nieuw ontvangen informatie uit een Wob/Woo-verzoek. Deze leden hebben hierover de volgende vragen waarbij zoveel als mogelijk de volgorde van de Wob/Woo-stukken wordt aangehouden. Sinds wanneer is TNO deelnemer aan Nederland Radarland?

Sinds de oprichting in 2002.

Is TNO op enige wijze betrokken (geweest) bij de ontwikkeling van het radarsysteem van Thales, waarvan plaatsing is voorzien? Zo ja, op welke wijze en sinds wanneer? Zo ja, wat betekent dit voor de onafhankelijke rol als toetser en second opinion die TNO is toegedicht bij de RCR-procedure (Wob/Woo-document A004a)? Zo nee, kunt u uitsluiten dat TNO in het kader van Nederland Radarland, of anderszins, op enige wijze heeft deelgenomen aan overleggen over de Thales Smart-L radar?

TNO is niet direct betrokken geweest bij de ontwikkeling van het SMART-L radarsysteem. TNO heeft Defensie wel ondersteund met onderzoeken naar het SMART-L radarsysteem. Experts van TNO hebben uitsluitend op verzoek van de Defensie Materieel Organisatie aan overleggen deelgenomen om technische duiding te verzorgen over het door Thales aan Defensie geleverde SMART-L radarsysteem, zoals bijvoorbeeld de verscheidene onderzoeken naar straling. Deze experts van TNO zijn niet in het kader van Nederland Radarland of anderszins betrokken geweest bij het verwervingstraject van het radarstation.

Klopt het dat een jarenlange samenwerking in 2011 heeft geleid tot een formele samenwerkingsovereenkomst die is getekend tussen de twee directies van TNO en Thales Nederland onder de naam Dutch Radar Centre of Expertise (D-Race)?

Ja.

Heeft TNO als lid van Nederland Radarland of anderszins enig financieel belang bij de Thales Smart-L radar?

Nee.

Heeft het Ministerie van Defensie direct of indirect enig financieel belang bij de Thales Smart-L radar?

Defensie heeft een direct financieel belang bij de SMART-L radar in de zin dat een duurdere SMART-L radar leidt tot hogere kosten voor Defensie. Daarnaast heeft Defensie geïnvesteerd in de ontwikkeling van de SMART-L radar. Zoals gebruikelijk voor dergelijke samenwerkingen tussen Defensie en de industrie, heeft Defensie daarbij met Thales een royalty-regeling gesloten, die inhoudt dat Defensie bij verkoop van een door Thales nieuw geproduceerde radar een royalty ontvangt. Vanuit beide perspectieven is het belang van Defensie dat Thales een zo goed mogelijk product tegen de beste prijs ontwikkelt.

Door het Rijksvastgoedbedrijf is intern een vraag gesteld over de relatie tussen de betreffende straling en de mogelijke invloed op een verhoogd risico op ALS (Wob/Woo-document A006). Kunt u bevestigen dat de conclusie van het ALS Centrum Nederland / UMC Utrecht juist is: «Er is dus nog maar beperkt onderzoek beschikbaar over het effect van radar op ALS en hier is dus geen goede uitspraak over te doen.»

Het Ministerie van Defensie is er niet op toegerust om een conclusie van een expertisecentrum als het ALS Centrum op juistheid te beoordelen. Wel kan het Ministerie van Defensie verwijzen naar het onderzoeksrapport van de Gezondheidsraad «5G en Gezondheid» van 2 september 2020 waarin de Gezondheidsraad verschillende adviezen voor vervolgonderzoek naar gezondheidsrisico’s geeft, al adviseert de Gezondheidsraad niet expliciet om nader onderzoek te doen naar neurodegeneratieve ziekten, zoals ALS. De Gezondheidsraad adviseert in de brede zin om de ICNIRP-richtlijnen te hanteren.

Deelt u de mening van de SP-fractieleden dat, indien deze conclusie juist is, niet met zekerheid kan worden gezegd dat risico’s zijn uitgesloten van een verhoogd risico op ALS?

In algemeenheid kan worden opgemerkt dat er geen garanties bestaan en dat de wetenschap risico’s nooit volledig kan uitsluiten. In de brief van 17 november 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 806) is beschreven hoe Defensie het voorzorgsbeginsel toepast en dat de voorzieningenrechter op 25 mei 2020 deze handelwijze en de toepassing van de ICNIRP-richtlijnen als toepassing van het voorzorgsbeginsel heeft beoordeeld.

Deelt u de mening dat, gelet op de al aanwezige KNMI-radar in Herwijnen en de ruim 40 jaar aanwezigheid van (primaire) sterke radars van de Rijksluchtvaartdienst en LVNL vanaf 1971 tot 2012, dit tot extra voorzichtigheid en terughoudendheid zou moeten leiden in verband met de gezondheid van de inwoners van Herwijnen?

Op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten en adviezen van relevante experts is er geen reden tot zorg. In het kader van de vergunningverlening voor o.a. radarstations wordt door de toezichthouder ILT nadrukkelijk naar mogelijke gezondheidsrisico’s gekeken. Uit alle gedane onderzoeken naar de SMART-L radar blijkt dat er geen reden is tot zorg over gezondheidsrisico’s.

Onderschrijft u de mening van de leden van de SP-fractie dat, gelet op de aanwezige hoog frequente puls straling van deze radar (nieuwe technologie), het voorzorgsprincipe/ ALARA zou moeten worden toegepast, zoals aangegeven door Gezondheidsraad, WHO en RIVM en wat ook wordt bevestigd in recent onderzoek uit Israël in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s voor de inwoners van Herwijnen?

Wat betreft de toepassing van het voorzorgsprincipe, verwijs ik naar de brief van 17 november 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 806) waarin uitgebreid wordt toegelicht hoe voorzorg wordt toegepast in het geval van het SMART-L radarstation.

De leden van de SP-fractie constateren dat uit verschillende documenten het beeld opdoemt van het Rijksvastgoedbedrijf dat als opdrachtgever vanwege voortgang van de procedure inhoudelijk stuurt op rapportages (bijvoorbeeld Wob/Woo-document A015): »Mijn voorstel zou zijn om voor de aspecten geluid en gezondheid een addendum toe te voegen aan de onderzoeken en waar nodig aan de conclusies hierover in het VO. Daarmee blijft de planning haalbaar. Is dat voor jou een begaanbare weg of ben jij van mening dat de onderzoeken volledig opnieuw moeten worden geredigeerd? Dat laatste lijkt mij niet wenselijk omdat de huidige onderzoeken ter kennis zijn gebracht aan de lste en 2de kamer. Maar als er in jouw ogen redenen zijn om dat wel te doen hoor ik het graag.» Acht u het, in het kader van een zorgvuldige procedure en de juridische houdbaarheid daarvan, wenselijk dat het Rijksvastgoedbedrijf sturende invloed uit wil oefenen op de inhoud van rapportages?

Hoe binnen het Rijksvastgoedbedrijf naar de RCR wordt gekeken blijkt onder andere uit document A20 waarin een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf aan een andere medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf de stand van zaken van de RCR beschrijft:

«Check, Komt ie: Formeel staan wij als RVB aan de lat voor de RCR-procedure van Herwijnen. Echter bij het opstarten van de RCR heeft de 2de kamer zitten slapen en is de lste kamer wakker geschud door bezorgde omwonenden. In de lste kamer is het dossier «politiek» gemaakt.» En verder: « Dit alles betekent dat ik niet de volledige regie heb over het proces van de RCR. Communicatie wordt bepaald in opdracht van DGB. Omdat ik niet direct toegang heb tot de stas en omdat het politiek bestuurlijk belang/imago van Defensie soms boven het project belang wordt gesteld is het lastig om in dit dossier te sturen.» Vindt u dat hiermee door het Rijksvastgoedbedrijf een passende weergave wordt gegeven van de RCR-procedure en kunt u aangeven wanneer en op welke wijze het imago van Defensie boven het projectbelang is gesteld?

Uit Wob/Woo-document A021 blijkt dat het Rijksvastgoedbedrijf problemen voorziet bij het rijksinpassingsplan: «Van behandelaren milieu en bouw krijg ik het signaal dat er twijfels zijn over de volledigheid aan vergunningen en onderzoeken om straks de radarpost Herwijnen te realiseren. Zij baseren dat op het niet terug kunnen vinden van een VOA in RVM of de aanwezige stukken en hun eigen expertise die zegt dat er waarschijnlijk meer moet zijn dan waar nu aan gewerkt wordt. Natuur en aanlegvergunning komen dan als le naar voren. Mijn beeld is dat de coördinatie van de RIP ligt bij 10.2.ewob. De vergunningen zijn een onderdeel daarvan. Ik maak mij zorgen over het risico wat wij als OMG kunnen lopen. Wil jij je een beeld vormen hiervan. Kijken we daarna samen naar hoe verder.» Kunt u aangeven op welke punten het aan volledigheid ontbrak voor het Rijksinpassingsplan, of die onvolledigheden nog steeds bestaan en, zo nee, hoe deze onvolledigheden zijn weggenomen?

Bovenstaande vragen refereren naar Wob/Woo-documenten waarin ambtenaren van het Rijksvastgoedbedrijf worden geciteerd. Hierbij wil ik opmerken dat bovenstaande passages niet representatief zijn voor het totale dossier en de samenwerking tussen Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf. Het betreft momentopnames uit overleggen en correspondentie over de wijze waarop processen zorgvuldig doorlopen kunnen worden.

Open communicatie tussen ambtenaren van het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie en medewerkers van TNO, ieder vanuit hun eigen rollen en verantwoordelijkheid, is belangrijk voor het samenbrengen van perspectieven en belangen en het daarmee succesvol afronden van verschillende projecten, waaronder het project Herwijnen. Uitgangspunt in deze samenwerking is een optimaal resultaat en zorgvuldige (bestuurlijke) besluitvorming.

Ten aanzien van de vraag over onvolledigheden in het Voorontwerp Rijksinpassingsplan merk ik op dat over de volledigheid van het Voorontwerp Rijksinpassingsplan, ten tijde van het opstellen van het citeerde bericht, nog onduidelijkheden bestonden. Deze onduidelijkheden zijn weggenomen voordat het definitieve Voorontwerp Rijksinpassingsplan werd vastgesteld.

Uit Wob/Woo-document A027a wordt kenbaar dat er een stikstofberekening is gemaakt die duidelijk maakt dat er sprake is van depositie bij plaatsing van de radar in Herwijnen. Dat leidt een medewerker van het Rijksvastgoedbedrijf tot de volgende opmerking:» Mijn nieuwe doorrekening met Calculator 2019 geeft niet het resultaat dat je had willen zien.» Het betreft hier correspondentie tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het Ministerie van Defensie. In het vervolg van de correspondentie wordt duidelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf aan het Ministerie van Defensie aangeeft dat via nieuwe berekeningen de depositie moet worden weg gerekend om te voorkomen dat een Passende Beoordeling moet worden gemaakt: »Pak jij dit op richting Thales en BAM? Als zij onderbouwd (ruim) onder de 70.000 liter dieselverbruik op locatie blijven tijdens de bouw dan komen we op een depositie van 0. We stellen nu in het RIP dat er geen effecten zijn te verwachten op basis van de afstand, het relatief kleine bouwwerk en de minder gevoelige aard van de N2000 gebieden waar het om gaat. Maar als iemand straks in een zienswijze vraagt naar de onderbouwing, dan is de 10.2.9 Wob met uitkomst 0,01 mol niet genoeg. Een Passende Beoordeling is dan noodzakelijk om het effect te bepalen en dat geeft een hoop vertraging. Dus als we op voorhand bovenstaande onderbouwing kunnen leveren en dan opnieuw een 10.2.8 Wob met uitkomst 0 kunnen laten zien dan zitten we safe.» In reactie merkt het Ministerie van Defensie nog het volgende op:»Niet geeft alleen een Passende Beoordeling een hoop vertraging, maar je sleept daarmee ook een m.e.r.-plicht binnen. Terwijl we nu in alle redenaties beweren dat dit allemaal niet nodig is. Projecten met een depositie onder de 0,005 (0,0049 en minder) zijn niet vergunning plichtig. Dus als harde randvoorwaarde moet aan de bouwers worden gesteld dat hier aan wordt voldaan.» Hoe oordeelt u over het op papier wegwerken van mogelijke depositie om een Passende Beoordeling en een MER-plicht te omzeilen? Vindt u dit passen in een zorgvuldige procedure waarin de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft?

Bovenstaand citaat – uit mailverkeer tussen medewerkers over een op dat moment lopend project – is onderdeel van een gedachtewisseling tussen medewerkers met als doel om berekeningen nauwkeuriger te laten uitvoeren. Ik ondersteun de inzet om tot zo zorgvuldig mogelijke berekeningen en zo laag mogelijke depositie te komen, zodat op basis van zo accuraat mogelijke informatie vervolgstappen kunnen worden gezet.

In hoeverre wijkt de uiteindelijk toegepaste berekening af van de eerdere berekening die aantoonde dat er sprake zal zijn van depositie? Deze leden vragen u deze berekening als bijlage bij de beantwoording te voegen. Bent u bereid toe te zeggen, gelet op de door de correspondentie duidelijk geworden sturing en de recente uitspraken van de bestuursrechters over stikstofdepositie, dat er voor het project in Herwijnen een Passende Beoordeling en een Milieu Effect Rapportage zullen worden uitgevoerd?

Op dit moment loopt de RCR-procedure en onderdeel daarvan is om – nu het radarstation een koepel krijgt – het project opnieuw door te rekenen. Het doorrekenen van de stikstofdepositie in de gebruiks- en bouwfase is daar onderdeel van, ten behoeve van de vergunningsaanvraag. Op basis van de uitkomst van die berekeningen kan worden beoordeeld of nader onderzoek zoals een Milieu Effect Rapportage (m.e.r.) nodig is. Op dit moment wordt nog gewerkt aan de berekeningen.

Bij het locatieonderzoek in 2019 wordt een aantal criteria samengevoegd om tot kaartjes te komen van het dekkingsgebied (Wob/Woo-document B0047). Deze kaartjes worden door TNO gemaakt. Na rondzending blijkt dat het resultaat niet is zoals door het Rijksvastgoedbedrijf gewenst en dit leidt tot de volgende reactie die door het Rijksvastgoedbedrijf verzonden wordt aan 8 personen (5x Ministerie van Defensie, 2x TNO en 1x Rijksvastgoedbedrijf):»Het idee wordt hiermee wel duidelijk. Mag ik voorzichtig wel een opportunistisch elementje toevoegen?: Ik zou een zoekgebied waar Herwijnen in valt ook wel prettig vinden want als dat niet de uitkomst is, wordt het een lastiger verhaal om daar toch te blijven zitten. Herwijnen moet in ieder geval in de buurt zitten om als locatie geloofwaardig te blijven. Kijk ik naar de onderstaande zoekgebieden dan zie ik dat alleen in de tweede versie Herwijnen er (nog net) in valt. Bij de eerste en de derde bij lange na niet. Misschien moet de formule nog een klein beetje worden opgepoetst om dat te bereiken? (ja, dit is natuurlijk dubieus als het een objectief onderzoek moet zijn...». Wat is uw oordeel over het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf voorstelt om de formule dusdanig aan te passen dat het resultaat zo wordt beïnvloed dat Herwijnen binnen het zoekgebied gaat vallen. Vindt u het te verdedigen dat berekeningen worden aangepast om te zorgen dat Herwijnen als locatie de uitkomst wordt? Wat is uw oordeel dat dit, gelet op de brede verspreiding van dit voorstel, breed bekend was binnen het Ministerie van Defensie? Vindt u het acceptabel dat TNO door de opdrachtgever gevraagd wordt om berekeningen zo aan te passen dat die de gewenste uitkomst op gaan leveren?

De mailwisseling uit het Woo-document waaraan wordt gerefereerd betreft een momentopname uit een open discussie tussen het Rijksvastgoedbedrijf, TNO en diverse Defensieonderdelen over de beste aanpak van het onderzoek naar alternatieve locaties. Deze woordkeuze vind ik ongelukkig, echter is de geciteerde passage uit het Woo-document een momentopname uit een langere gedachtewisseling tussen Rijksvastgoedbedrijf, TNO en diverse Defensieonderdelen waar uit de brede context blijkt dat het gaat om het vinden van passende criteria voor de vestiging van dit radarstation en dat er geen sprake is van vooropgezette uitkomsten.

Daarnaast geeft TNO aan dat de berekeningen niet zijn aangepast om een gewenste uitkomst te verkrijgen. TNO is een onafhankelijke organisatie die zich heeft gecommitteerd aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit. Een belangrijk principe is dat onderzoek van TNO zich nimmer laat leiden door niet-wetenschappelijke overwegingen, zoals persoonlijke, commerciële of politieke belangen.

Waarom zijn de drie betreffende kaartjes onleesbaar gemaakt?

Ik verwijs u hierbij naar hetgeen is overwogen op grond van de veiligheid van de Staat in het desbetreffende Wob-besluit (ref. BS2021016370): «In deze documenten staat gedetailleerde informatie waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid over de dekkingsgraad en capaciteit van de SMART-L radar. Deze informatie maak ik niet openbaar, omdat openbaarmaking daarvan de veiligheid van de Staat schaadt. Het gaat hierbij om specifieke gegevens over de dekkingsgraad en de hoogte van de metingen van de radar, waarbij precies zichtbaar wordt wat de capaciteit van de SMART-L radar is. Inzicht in dit soort militaire operationele gegevens kan door een kwaadwillende gebruikt worden, waardoor het risico bestaat dat de verdediging van het Nederlandse luchtruim in gevaar kan komen. Dit dient vanzelfsprekend te worden voorkomen.»

Zijn de berekeningen aangepast en zo ja op welke wijze en met welke uitkomst? De leden van de SP-fractie verzoeken de drie kaartjes waarbij Herwijnen niet, of slechts marginaal binnen het zoekgebied vielen, als bijlage bij de antwoorden te voegen.

TNO geeft aan dat de berekeningen in het model niet zijn aangepast. TNO gebruikt een model voor het berekenen van radardekking. Dat model is toegepast op de verschillende locaties. De verantwoording over de uitwerking van het zoekgebied is weergegeven in het onderzoeksrapport van het Rijksvastgoedbedrijf (aangeboden per brief van 6 februari 2020, Kamerstuk 31 936, nr. 718).

Waarom wordt vastgehouden aan de locatie Herwijnen, nu blijkt dat er belangrijke belemmeringen zijn voor de dekking van de locatie Herwijnen als gevolg van de Amercentrale (Wob/Woo-document B010): »Ik dacht dat hij 80 meter hoog was, maar dat was een vergissing. Hij is 135 meter hoog. De breedte van opening aan de top is 70 meter. Een aanzienlijk bouwwerk. Op basis van het onderstaande grafiekje moet je méér dan 40 km afstand aanhouden om er géén schaduwwerking van op de radar te ondervinden. De actuele afstand naar Herwijnen is ruim 24 km. Dat betekent dat deze koeltoren dus ook nu al een effect heeft op het bereik van Herwijnen in het zuidwesten (en dat weten we ook uit de praktijk sinds de problemen met A16/Zonzeel).»

Het is, zoals eerder aangegeven, onmogelijk om een locatie te vinden waar er geen sprake is van enige verstoring. Daarvoor gelden radarverstoringsnomen, vastgelegd in het Barro/Rarro. De locatie Herwijnen biedt, ondanks de objecten die het beeld beperkt verstoren, de beste radardekking van alle onderzochte locaties.

De leden van de SP-fractie vragen u of het juist is dat de locatie Herwijnen geen dekking zou bieden voor de belangrijke Marinehaven Vlissingen en andere delen van Zeeland en Limburg?

Nee. Het radarstation Herwijnen biedt dekking boven deze locaties, maar niet overal op lage hoogte. Het gebrek aan dekking op lage hoogte boven deze locaties wordt aangevuld door buurlanden.

Over de ontvangen antwoorden op eerder gestelde vragen hebben de leden van de SP-fractie nog de volgende opmerkingen en vragen. In zijn algemeenheid is de teneur van de beantwoording zeer terughoudend en gaat deze niet in op vragen om nadere onderbouwing, zo menen deze leden. Dit resulteert veelvoudig in het herhalen van eerder toegezonden informatie waarbij volgens hen voorbij wordt gegaan aan inhoudelijk verdiepende vragen over juist die informatie. Dat leidt ertoe dat deze leden nadere vragen stellen met het verzoek tot een adequate inhoudelijke beantwoording van de gestelde vragen. Bij de inleiding van uw beantwoording valt het de leden van de SP-fractie op dat u een gekleurd beeld schetst van het parlementaire proces. U noemt een aantal moties die verworpen zijn, maar er wordt geen melding gemaakt van de aangenomen moties-Van Helvert c.s., die door u terzijde zijn geschoven en die niet worden uitgevoerd, zo constateren deze leden. Zij vragen u waarom deze moties onvermeld zijn gebleven. Het niet uitvoeren van de in de Tweede Kamer aangenomen moties om de RCR te stoppen en geen radar in Herwijnen te plaatsen vraagt om meer duiding dan ze simpelweg niet noemen alsof ze geen plaats hebben gehad in het parlementaire proces tot op heden. Graag verzoeken zij u daarom om een nadere duiding.

Voor een nadere duiding van de parlementaire geschiedenis op dit dossier verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie op pagina 2 en 3 van deze brief.

Daarbij valt het deze leden ook op dat u een onjuiste gekleurde weergave van de motie-Valstar en Stoffer geeft omdat die niet alleen vraagt om jaarlijks metingen uit te voeren en vijf jaar na realisatie te evalueren, maar ook om te bezien of er gelijkwaardige alternatieve locaties zijn indien nodig. Waarom wordt dit deel van de motie door u weggelaten in de inleiding en wordt dit deel van de motie over de alternatieve locaties wel door u serieus genomen?

Het is geenszins bedoeld om de indruk te wekken dat dit deel van de motie bewust wordt weggelaten. In de brief van 9 december 2022 (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ) heb ik toegezegd dat de motie Valstar & Stoffer inhoudelijk volledig wordt uitgevoerd. Dat betekent dat Defensie vijf jaar na realisatie van de radar ook zal bezien of er gelijkwaardige alternatieven voorhanden zijn.

Hoe ziet u dat dit deel van de motie nog kan worden uitgevoerd in de toekomst als alternatieve locaties niet worden beschermd tot het moment van uitvoering van de motie?

Zoals vermeld in de brief 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940) en de brief van 9 december 2022 (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ) komen de radarverstoringsgebieden voor de alternatieve locaties Nieuwpoort, Goudriaan en Meerkerk te vervallen zodra er zekerheid is over het radarstation in Herwijnen. Tot die tijd blijft de radardekking van de genoemde alternatieve locaties behouden, met het volle verstand dat in de toekomst kan blijken dat dit onnodige beperkingen heeft opgelegd op met name de energietransitie en woningbouwopgave. Het is in het nationale veiligheidsbelang, het belang van de energietransitie en woningbouwopgave, en het belang van de gemeenten en inwoners van Herwijnen en alternatieve locaties om de RCR-procedure zo voorspoedig mogelijk te doorlopen.

Het klopt dat deze alternatieve locaties naar verwachting vervallen vóórdat het onderzoek naar gelijkwaardige alternatieven n.a.v. de motie Valstar & Stoffer wordt uitgevoerd. Dat betekent echter niet dat de motie vanaf dat moment niet meer uitvoerbaar is. Het blijft mogelijk om vijf jaar na realisatie van het radarstation in Herwijnen te onderzoeken of er gelijkwaardige alternatieven voorhanden zijn. Een dergelijk onderzoek zal naar verwachting vergelijkbaar zijn met het onderzoek naar alternatieve wijzen van luchtruimbewaking (bijlage 1 van de brief van 3 juni 2022), waarbij ook is gekeken naar andere vormen van luchtruimbewaking dan met radarsystemen op land.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat u meent dat een aantal vragen van deze leden op onjuiste aannames zijn gebaseerd. Zij stellen vast dat de gestelde vragen feitelijk van aard zijn en juist bedoeld zijn om door te vragen op door Ministerie van Defensie als feiten gepresenteerde aannames. De informatie uit de aangereikte Wob/Woo-verzoeken, schetsen een duidelijk beeld van gekleurde aannames en daarop gebaseerde standpunten van het Ministerie van Defensie. Nadere vragen over de samenhang en inhoud van eerder gegeven antwoorden en verzonden brieven, in het licht van de informatie uit de Wob/Woo-verzoeken, zijn noodzakelijk om verdere duiding te krijgen. Een verwijzing naar de eerdere antwoorden en brieven volstaat daarom niet naar de mening van de leden van de SP-fractie. Deze leden vinden het nog steeds onbegrijpelijk dat in een zorgvuldig parlementair proces de definitieve rapporten in het kader van de heroriëntering pas op 3 juni 2022 aan de Tweede Kamer zijn gestuurd. Dit knelt temeer omdat het laatste onderzoek op 21 januari 2022 is vastgesteld en de gesprekken met gemeenten en provincies al in februari 2022 zijn afgerond. Zij herhalen daarom de vraag wanneer de onderscheidenlijke rapporten door het ministerie zijn ontvangen en in welke volgorde.

In de brief van 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940) wordt naar vier verschillende documenten verwezen. In chronologische volgorde zijn dat:

  • 1. Het onderzoek van TNO n.a.v. de motie Belhaj van 30 november 2020. Dit onderzoek is vastgesteld door TNO op 15 september 2021 en door Defensie ontvangen op 16 september 2021.

  • 2. Een onderzoek van het Rijksvastgoedbedrijf naar mogelijke aanvullende alternatieve locaties voor het radarstation. Dit onderzoek is op 19 november 2021 vastgesteld door het Rijksvastgoedbedrijf en op 21 november 2021 ontvangen door Defensie.

  • 3. Een intern onderzoek van het ministerie Defensie in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf naar mogelijke alternatieve wijzen voor de bewaking van het Nederlandse luchtruim. Dit onderzoek is op 21 januari 2022 vastgesteld.

  • 4. Een interne integrale beoordeling van het Ministerie van Defensie die op 12 mei 2022 is vastgesteld.

Tussen de ontvangst van het eerste rapport en de vaststelling van het laatste rapport heb ik uw Kamer op 27 oktober 2021 (Kamerstuk 31 936-AC) geïnformeerd dat de rapporten nog niet klaar waren, maar wel al duidelijk was dat er meerdere locaties geïdentificeerd waren en dat voor het maken van een juiste afweging het van belang was om met de desbetreffende gemeenten in gesprek te gaan.

Hebben de opstellers van de verschillende rapporten kennis kunnen nemen van de eerder uitgebrachte rapporten? Zo ja, wie en wanneer?

Ja. Voor het uitvoeren van de verschillende rapporten was kennis en expertise van verschillende opstellers benodigd. Zowel TNO, het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie hebben elkaar inzicht geboden in de onderzoeken. Ter illustratie: het is voor het Rijksvastgoedbedrijf niet mogelijk om te berekenen wat de stralingsbelasting is van een SMART-L radarstation op een alternatieve locatie. Daarvoor is expertise van TNO benodigd. In de periode van de uitvoering van de onderzoeken is er doorlopend contact geweest tussen de verschillende partijen.

Welke rapporten zijn gedeeld met de betrokken gemeenten waar gesprekken mee zijn gevoerd?

De rapporten ten grondslag aan het besluit van 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940) zijn gedeeld met de betrokken gemeenten. Dit betreft de vier rapporten zoals beschreven in de voorgaande antwoorden van deze brief.

In de integrale afweging van 12 mei 2022 wordt aangegeven dat in scenario 1 het voortzetten van het onderzoek naar alternatieve locaties de gesprekken met gemeenten en provincies nog drie tot zes maanden zouden duren. Hoe kunnen deze gesprekken dan in februari 2022 zijn afgerond?

De daadwerkelijk gevoerde gesprekken en de mogelijke gesprekken beschreven in scenario 1 van de integrale beoordeling zijn verschillende gesprekken. Eind 2021 – begin 2022 zijn er verkennende gesprekken gevoerd met de gemeenten en provincie, zoals aangekondigd in de brief van 27 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925-X, nr. 24). Voor het vervolgproces schetst de integrale beoordeling twee scenario’s op basis van de inzichten uit verschillende onderzoeken en de eerder genoemde verkennende gesprekken. Een van die scenario’s (scenario 1) schetst de optie voor (vervolg)gesprekken met de gemeenten en provincies om nader in kaart te brengen wat de (ruimtelijke) impact is van de komst van de radar op de maatschappelijke opgaven omtrent woningbouw en de energietransitie (specifiek: hoogbouw en wind op land). Aangezien voor scenario 2 (locatiekeuze op basis van beschikbare informatie) is gekozen, zijn de gesprekken zoals beschreven in scenario 1 niet gevoerd.

De leden van de SP-fractie ontvangen graag de gespreksverslagen van de gesprekken die met de gemeenten zijn gevoerd als bijlage bij de beantwoording van de vragen. Zijn de gemeenten er in de gesprekken op gewezen en zijn ze verzocht om geen besluiten te nemen die de positie als alternatieve locatie onmogelijk zouden maken?

In overleg met de gemeenten en provincie zijn er geen gespreksverslagen van de vertrouwelijke gesprekken gemaakt. Ik doe geen uitspraken over de inhoud van deze vertrouwelijke gesprekken.

Is de nieuwe beleidslijn van 2022 dat locaties niet in de weg mogen staan bij de plannen voor woningbouw en energietransitie met de gemeenten in deze gesprekken gedeeld voordat het parlement daarover is geïnformeerd?

Uit de gesprekken met de gemeenten en provincie bleek dat er zorgen waren over de impact van het radarstation op de opgaven omtrent de energietransitie en woningbouw. Dit heeft het Ministerie van Defensie en het kabinet meegewogen in het besluit om de RCR-procedure voor het radarstation in Herwijnen voort te zetten.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de argumentering voor de RCR gedurende het proces naar behoefte door het ministerie wordt aangepast. U voert nu het actuele dreigingsbeeld vanwege Oekraïne aan, maar de onderzoeken voor de heroriëntering waren al voor de inval in Oekraïne afgerond. Een mogelijke plaatsing over vierenhalf jaar verandert daarnaast niets aan het actuele dreigingsbeeld. Waarom blijft u dit als argument aanvoeren, terwijl de eerdere argumenten om de RCR te starten hele andere waren?

Zoals beschreven in mijn brief van 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940) is de spoedige realisatie van het radarstation van belang vanwege het gebrek aan adequate radardekking op dit moment en het aanstaande verlies van het verouderde MPR-station in Nieuw Milligen – los van de huidige veiligheidssituatie. Daarnaast is de veiligheidssituatie door de inval in Oekraïne blijvend veranderd, waardoor de urgentie van spoedige realisatie is verhoogd.

In uw beantwoording schrijft u over de integrale afweging: «na bestudering van de resultaten van de onderzoeken – en in de wetenschap dat er geen ideale locatie voorhanden is – komt het kabinet tot de conclusie dat er onvoldoende perspectief is om binnen afzienbare tijd te komen tot een kansrijke en meer geschikte locatie dan Herwijnen.» De criteria «kansrijk» en «geschikt» zijn ieder van een andere orde. Het criterium kansrijk is een bestuurlijke inschatting en afhankelijk van de mate waarin het ministerie bereid is haar bevoegdheden in te zetten. Deelt u deze mening? Is dit niet het enige criterium dat door u van belang is geacht bij de afweging nu er meerdere locaties operationeel geschikt zijn bevonden? Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat volgens het criterium van het «bestuurlijke kansrijk zijn zonder gedoe» niet al op voorhand kan worden geconcludeerd dat dit niet anders kon leiden dan naar de uitkomst Herwijnen, omdat daar de RCR al was ingezet tegen de wil van de gemeente?

Nee. Er zijn meerdere criteria van belang geweest in de afweging van verschillende geschikte locaties. Uit die afweging blijkt dat de locatie Herwijnen op vrijwel alle aspecten het beste scoort.

Erkent u dat doordat Herwijnen eerder is aangewezen als een radarverstoringsgebied daarmee een eerlijke vergelijking met alternatieve locaties, zoals bijvoorbeeld MC Lopik, op voorhand onmogelijk wordt gemaakt?

Nee.

Het argument dat u de inwoners van Herwijnen niet langer in onzekerheid wil laten is naar de mening van de leden van de SP-fractie een omkering van de feitelijke situatie en tekenend voor uw eenzijdige benadering. De inwoners van Herwijnen meenden er sinds het aannemen van de twee moties van Helvert c.s. in de Tweede Kamer op te mogen vertrouwen dat u de uitdrukkelijke uitgesproken mening van de Tweede Kamer zou eerbiedigen. Deelt u de mening van deze leden dat u door uw besluit niet zekerheid heeft geboden, maar deze juist teniet heeft gedaan voor de inwoners van Herwijnen?

Nee, het kabinet kan ervoor kiezen om moties niet of slechts deels uit te voeren. Ik kan mij echter voorstellen dat de inwoners uit Herwijnen door de aangenomen motie hoop hebben gekregen dat Herwijnen daardoor geen mogelijke locatie voor het radarstation zou zijn.

Met betrekking tot de locatie MC Lopik antwoordt u dat de locatie afvalt omdat de drie daar aanwezige windmolens worden vervangen. Is er met de gemeente gesproken over mogelijke alternatieven voor de drie windmolens waardoor de bijdrage aan de energietransitie op een ander wijze kan worden ingevuld? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd als deze locatie verder aan alle voorwaarden voldoet?

Ik verwijs graag naar het eerdere antwoord over de vertrouwelijkheid van de gesprekken met de gemeenten en provincies. Over het algemeen kan ik aangeven dat is gesproken over wat er nodig zou zijn om een radarstation wel mogelijk te maken. Uit de gesprekken met alle gemeenten bleek dat er geen of onzeker draagvlak is voor het plaatsen van een radarstation. In de integrale beoordeling wordt daarnaast beschreven dat: «Het [is] onwaarschijnlijk dat inzicht in de impact van de radar op de maatschappelijke opgaven [zoals de energietransitie] zal leiden tot het vinden van een meer geschikte locatie of draagvlak voor een alternatieve locatie.»

Waarom zijn de elf windmolens in Windpark Deil geen belemmering voor de radar in Herwijnen en zouden dit type windmolen en wijze van plaatsing de bezwaren voor locatie MC Lopik kunnen wegnemen?

Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik voor het antwoord op deze vraag over windpark Deil naar de brief van 17 november 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 806). In het algemeen kan echter worden gesteld dat de effecten van een windpark of -molen op radarbeelden per definitie in elke situatie anders zijn. Doordat de windmolens bij MC Lopik dichtbij MC Lopik staan biedt een ander type windmolen of verplaatsing binnen het aangewezen zoekgebied aldaar geen oplossing.

In antwoord op de vraag of de windmolens aan het eind van hun economische levensduur zijn antwoordt u: «Ja, de gemeente Lopik heeft aangegeven dat deze windmolens aan het eind van hun economische levensduur zijn en worden vervangen. De vervanging betreft vrijwel zeker een vervanging met (veel) grotere windmolens op dezelfde locatie, maar met een iets andere opstelling.» Is de conclusie van deze leden juist dat dit betekent dat er nog geen besluit is genomen over de invulling van de vervanging van de windmolens in Lopik?

De gemeente Lopik geeft aan dat de vervanging van de windmolens op dezelfde locatie, maar met een iets andere opstelling, is vastgesteld in het Toets- en afwegingskader voor het grootschalig opwekken van duurzame elektriciteit van de gemeente Lopik. Er is nog geen bestemmingsplan voor de windmolens vastgesteld.

Deelt u de mening van deze leden dat wanneer in Herwijnen het radarverstoringsgebied zou worden opgeheven er bijvoorbeeld windmolens in Zuilichem en/of langs de A15 in Herwijnen geplaatst zouden kunnen worden, hetgeen nu onmogelijk is gemaakt? Zou dit niet juist een plus op kunnen leveren voor de energietransitie, indien hier meer windmolens geplaatst kunnen orden dan op een alternatieve locatie?

De plaatsing van windmolens in de bredere omgeving van Herwijnen is niet op voorhand onmogelijk, zo blijkt ook uit het gegeven dat windpark Deil kan blijven bestaan. De RES-regio’s in de bredere omgeving van Herwijnen zijn doorlopend in overleg met Defensie, al dan niet via het Rijksvastgoedbedrijf, om de mogelijkheden voor windmolens te onderzoeken.

Waarom telt volgens u voor de energietransitie alleen hetgeen dat is gerealiseerd of wordt gerealiseerd als positief criterium, maar niet de negatieve effecten voor de energietransitie als gevolg van het aanwijzen van een radarverstoringsgebied meegewogen? Hoe verhoudt zich dit in het kader van een brede afweging in de energietransitie tot de drie windmolens in Lopik?

Zoals in de integrale beoordeling van 3 juni 2022 (Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AH) wordt beschreven, wordt juist het verdringingseffect van het aanwijzen van een nieuw radarverstoringsgebied als negatief aspect gewogen. Het aanwijzen van een nieuw radarverstoringsgebied leidt namelijk tot het (deels) ongeschikt maken van RES-zoekgebieden voor toekomstige windmolens. De locatie MC Lopik wordt echter met name om een andere reden als ongeschikt beoordeeld. MC Lopik is ongeschikt omdat de drie bestaande windmolens de radardekking onacceptabel maken. Beide onderwerpen hebben te maken met de energietransitie, maar bevinden zich in een andere fase van de energietransitie (zoekgebieden versus bestaande windmolens) en zijn daarom op verschillende manieren meegenomen in de zoektocht naar alternatieve locatie.

In hoeverre zijn de bouwplannen rondom MC Lopik een belemmering voor de plaatsing van een radar? In de beantwoording spreekt u over de voorgenomen bouwplannen in Lopik als een complicerende factor, maar niet als een blokkerende factor. Het enkele feit dat er bouwactiviteiten zijn gepland maakt nog niet dat deze de plaatsing van een radar onmogelijk maakt. Op welke afstand van het defensieterrein zijn de bouwplannen gepland? Is er overlegd met de gemeente of de bouwplannen zo kunnen worden ingepast, indien dit überhaupt nodig mocht zijn, dat dit geen belemmering vormt voor plaatsing van de radar? Waarom zouden nieuwe bouwplannen op veilige afstand een negatief criterium zijn voor plaatsing van een radar en is bestaande bebouwing dat niet voor de locatie Herwijnen?

De gemeenteraad van Lopik heeft op 20 december 2022 ingestemd18 met een bestemmingsplan dat voorziet in de uitbreiding van het aangrenzende industrieterrein De Copen. De uitbreiding omsluit de locatie MC Lopik. Dagelijks werken vele honderden mensen op industrieterrein De Copen. Daarbij komt dat, zoals in bovenstaande antwoorden is geschetst, er geen of onzeker draagvlak voor de alternatieve locaties is. Dat geldt ook voor MC Lopik. Om deze redenen schat Defensie het bestaande industrieterrein en de uitbreiding daarvan als complicerend in. Dit staat nog los van het gegeven dat de bestaande windmolens op slechts tientallen meters van het defensieterrein de plaatsing van het radarstation onmogelijk maken.

De leden van de SP-fractie vragen u of de conclusie juist is dat vanwege de klaarblijkelijke onwil van het ministerie om te overleggen met de gemeente over een alternatieve oplossing voor de drie te vervangen windmolens, zelfs met behoud van bijdrage aan de energietransitie, de locatie MC Lopik afvalt ondanks dat het voor wat betreft radardekking uitstekend voldoet en dat het een eigen defensieterrein is van 100.000 vierkante meter en ook aan alle overige voorwaarden voldoet?

Dat is onjuist. Zie daarvoor de eerdere antwoorden in deze en mijn recente brief van 9 december 2022 (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ) met betrekking tot de locatie MC Lopik.

Op de vraag of u ervoor gaat zorgen dat de motie-Valstar en Stoffer inhoudelijk volledig uitgevoerd gaat worden, en ook uitgevoerd kan worden, antwoordt u bevestigend en dat dit is belegd en geborgd binnen Defensie. De volledige uitvoering, zoals u schrijft, heeft naar verwachting een tijdsbeslag van ongeveer negen jaar. De leden van de SP-fractie stellen vast dat uw antwoord feitelijk onjuist is. Hoe kunt u toezeggen en gestand doen dat de motie volledig wordt uitgevoerd, wanneer de radarbeschermingsgebieden van de locaties Meerkerk, Nieuwpoort en Goudriaan uit het eerste locatieonderzoek (4-2-2020) tussentijds worden opgeheven en op de belangrijkste overige alternatieve locaties (Lopikerwaard zuid, MC Lopik, Polsbroek Cabauw en Vlist, Hoenkoop,

Snelrewaard, Montfoort, Ottoland, Noordeloos) uit het tweede locatieonderzoek (19-11-2021) geen radarbeschermingsgebied wordt ingesteld? Op welke wijze denkt u nog alternatieve locaties te vinden indien dit uit evaluatie vijf jaar na ingebruikname nodig blijkt te zijn?

Graag verwijs ik naar het eerdere antwoord over de invulling van de motie Valstar & Stoffer op pagina 9 van deze brief.

In antwoord op een vraag over de perceelgrootte van de locatie Herwijnen antwoordt u dat het terrein in Herwijnen kleiner is dan de initiële zoekgrootte van 100x100 meter, maar dat de locatie Herwijnen op grond van nauwkeuriger (stralings-)berekeningen groot genoeg is voor het plaatsen van de radar. Door wie zijn deze berekeningen gemaakt en wie heeft hier opdracht toe gegeven? De leden van de SP-fractie willen deze nauwkeuriger stralingsberekeningen graag als bijlage bij de beantwoording ontvangen.

Deze berekeningen zijn uitgevoerd door TNO in opdracht van Defensie. De ICNIRP-richtlijn schrijft de maximale stralingsbelasting voor publiek toegankelijk terrein voor. Het perceel van het radarstation is niet publiek toegankelijk terrein, het terrein daarbuiten wel. In de toetsing aan de ICNIRP-richtlijnen is daarom de omvang van het perceel relevant, maar niet bepalend. De uitkomsten van deze berekeningen zijn onderdeel geweest van verschillende TNO onderzoeken die aan het parlement zijn toegestuurd (o.a. brief van 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940), 9 september 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 806) en 6 februari 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718)), zijn gepubliceerd op de website www.defensie.nl/onderwerpen/radarstations en zijn tevens onderdeel van de vergunningsaanvraag bij ILT.

Naar aanleiding van een vraag over de plaatsing van de radar in vergelijk met de plaatsing van de radar in Wier antwoordt u dat de vergunning in Wier stelt dat aan de ICNIRP-richtlijn wordt voldaan. Deze leden vragen wat dit antwoord betekent. Is proefondervindelijk vastgesteld dat de radar in Wier aan de ICNIRP-richtlijn voldoet of wordt hier alleen in de vergunning van uitgegaan?

Uit berekeningen van TNO voor de plaatsing van het radarstation en metingen van het Agentschap Telecom (sinds 2023 genaamd «Rijksinspectie Digitale Infrastructuur») en DEKRA na realisatie van het radarstation in Wier blijkt dat het radarstation voldoet aan de stralingslimieten die worden voorgeschreven in de ICNIRP-richtlijn.

De huidige plannen in Herwijnen voorzien dat de radartoren op 35 meter van publiek toegankelijk terrein komt te staan. De uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de vergunningsaanvraag tonen volgens de Staatssecretaris aan dat de radar in Herwijnen voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen. In welke uitgevoerde onderzoeken is vastgesteld dat de plaatsing van de radar op 35 meter van publiek toegankelijk terrein voldoet aan de ICNIRP-richtlijn?

De metingen in de praktijk van DEKRA in Wier tonen aan dat op 35 meter aan de ICNIRP-richtlijnen wordt voldaan. Deze metingen bevestigen de theoretische berekeningen van TNO uit eerdere onderzoeken. De metingen van DEKRA en onderzoeken van TNO zijn gepubliceerd op de website www.defensie.nl/onderwerpen/radarstations.

Waarom heeft de ILT wel aanvullende eisen gesteld in Wier en waarom zouden die niet gelijkelijk ook in Herwijnen worden gesteld? Heeft er vooroverleg plaatsgevonden met de ILT over de eisen voor plaatsing van de radar op het terrein in Wier? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?

In de vergunning voor het radarstation in Wier zijn geen aanvullende eisen gesteld door ILT. Het is gebruikelijk dat er vooroverleg tussen de vergunningsaanvrager en het bevoegd gezag plaats vindt. Ook in dit geval heeft er overleg plaatsgevonden tussen Defensie en ILT. Het doel van dit overleg was om te komen tot een ontvankelijke aanvraag die door ILT in behandeling genomen kan worden.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de inwoners van Herwijnen nog veel vragen hebben over het voldoen aan de (vernieuwde) ICNIRP-richtlijn (International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection). Waarom zijn er gedurende de periode van 15 december 2020 tot 15 januari 2021 en vervolgens op 18-20 mei 2021 opnieuw metingen gedaan met de Smart-L radar? Voldeden de eerste metingen niet aan de ICNIRP-richtlijn? Omwille van de navolgbaarheid ontvangen deze leden graag de conceptrapporten van de eerste meetperiode als bijlage bij de antwoorden.

In de metingen van DEKRA (periode december 2020 – januari 2021) kwamen enkele meetwaardes lager uit dan verwacht op basis van de modellering van TNO. Om zeker te stellen dat de radar voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen zijn daarom de metingen van DEKRA in mei 2021 herhaald. Daaruit bleek dat de nieuwe waardes inderdaad hoger waren, maar binnen de ICNIRP-richtlijnen.

Waarom zijn de metingen opgesteld volgens een testplan van opdrachtgever Defensie (in samenwerking met fabrikant Thales)? Waarom waren er meerdere versies van het testplan nodig? Is het testplan aangepast aan de gewenste uitkomsten?

Er is een testplan opgesteld en aangescherpt om zeker te stellen dat de radar in alle mogelijk «operating modes» wordt getoetst aan de ICNIRP-richtlijn. Het DEKRA-rapport licht de «operating modes» nader toe. Het testplan is opgesteld door TNO.

Acht u onafhankelijkheid en objectiviteit voldoende gewaarborgd nu de door Dekra uitgevoerde metingen niet alleen zijn uitgevoerd volgens een testplan opgesteld door de opdrachtgever, maar dat gedurende de metingen het radarsysteem ook werd bediend door de opdrachtgever? Waarom is er niet voor gekozen om de uitvoerder van de metingen zelf een testplan op te laten stellen en de radar te bedienen om op deze wijze de onafhankelijkheid van het onderzoek te borgen en twijfel weg te nemen?

Het testplan is opgesteld door een onafhankelijke partij (TNO) en de metingen zijn uitgevoerd door een andere onafhankelijke partij (DEKRA). DEKRA heeft expertise in het meten van elektromagnetische velden, niet in het bedienen van een complex en geclassificeerd militair radarsysteem. Vanwege de betrokkenheid van twee onafhankelijke onderzoeksinstituten, die ook elkaar kunnen toetsen en belang hebben bij kwalitatief goede en juiste onderzoeken, ben ik van mening dat de onafhankelijkheid en objectiviteit van de metingen voldoende is gewaarborgd.

In antwoord op de vraag van deze leden over de gezondheidsrisico’s en geluidsoverlast antwoordt u dat uit diverse onderzoeken en metingen van verschillende, onafhankelijke, partijen blijkt dat het radarstation ruimschoots voldoet aan de geldende richtlijnen om de gezondheid van de omgeving te beschermen, ook op de kleinste van de hierboven genoemde afstanden. Welke partijen beoordeelt u als onafhankelijk?

Als het gaat om straling: TNO, Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (voorheen: Agentschap Telecom), DEKRA. Als het gaat om geluid: TNO.

Uit welke onderzoeken, niet metingen, blijkt dat het radarstation ruimschoots voldoet aan de geldende richtlijnen om de gezondheid van de omgeving te beschermen, ook op de

kleinste afstanden?

Er zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd door TNO waaruit blijkt dat het radarstation voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen (o.a. brief van 3 juni 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 940), 9 september 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 806) en 6 februari 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718). Deze zijn in de afgelopen jaren op verschillende momenten met het parlement gedeeld en gepubliceerd op de website www.defensie.nl/onderwerpen/radarstations.

Ziet u TNO als onafhankelijke partij?

Ja. TNO houdt zich aan strikte kwaliteitsnormen en gedragscodes om onafhankelijk advies te borgen.

De leden van de SP-fractie merken op dat waar u meent dat de door deze leden in de vraag genoemde afstanden van woningen onjuist zijn omdat deze afwijken van de in het locatieonderzoek genoemde afstanden, u blijkbaar uitgaat van de onfeilbaarheid van de eigen onderzoeken. De leden kunnen niet anders constateren dan dat er zeker acht woningen in Herwijnen zijn met een afstand van minder dan 900 meter tot de Smart-L radar. De dichtstbijzijnde zijn en blijven 370 en 450 meter. De andere woningen bevinden zich op een afstand tussen de ca. 600 en 900 meter.

Op basis van informatie van het Rijksvastgoedbedrijf kan ik slechts concluderen dat deze bevindingen niet worden gedeeld. Ik verwijs daarvoor naar het onderzoek naar alternatieve locaties van het Rijksvastgoedbedrijf (Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AH van 3 juni 2022) en mijn eerdere reactie op een vergelijkbare vraag in mijn brief van 9 december 2022 (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ).

Over de stralingsniveaus meldt u in uw beantwoording: «Zoals gesteld in de brief van 3 juni jl., neemt dit niet weg dat binnen het hek (niet publiek toegankelijk) wél hogere stralingsniveaus kunnen voorkomen.» En verder: «In extreme inzetomstandigheden zou de radar in theorie de stralingsnormen vlak buiten het hek kunnen overschrijden.» Wat bedoelt u met «vlak buiten het hek»? Op welke afstand zou de radar in extreme inzetomstandigheden de stralingsnormen buiten het hek kunnen overschrijden, gelet op het feit dat het radarterrein direct grenst aan openbare wegen? Zou in dat geval de normen van de ICNIRP-richtlijn worden overschreden? Zijn hier berekeningen van gemaakt en, zo ja, kunt u deze berekeningen per afstand als bijlage bij de antwoorden meezenden?

Extreme inzetomstandigheden zijn theoretische oorlogssituaties waarvoor andere regels gelden en deze laten zich niet voorspellen. Om deze reden en het feit dat het gaat om complexe natuurkundige materie, is het niet mogelijk om berekeningen voor deze situaties te maken. Het radarsysteem is zo ingericht dat het radarstation in vredessituatie buiten het hek van het perceel voldoet aan de ICNIRP-richtlijnen. In een dergelijk oorlogsscenario is het wellicht noodzakelijk om de beveiliging te verwijderen, om bijvoorbeeld een ballistisch object of vijandelijk vliegtuig te kunnen blijven volgen. Het kan dan voorkomen dat er buiten het hek van het radarstation niet wordt voldaan aan de ICNIRP-richtlijnen. In het algemeen kan worden opgemerkt dat in een dergelijk scenario het belangrijker is om Nederland te beschermen tegen een aanval en om slachteroffers te voorkomen, dan dat wordt voorkomen dat (zeer) kortstondig de ICNIRP-richtlijnen worden overschreden.

In de vergunningsaanvraag voor Wier wordt gesproken over een totaal verbruik vermogen van 257.000 Watt, waarvan 225.000 Watt voor de radar. Acht u dit een realistisch vermogen, gelet op de piekbelasting?

Ja. Dit betreft het gemiddelde benodigd verbruik per uur. Dit is iets anders dan het piekvermogen, zoals ook toegelicht in mijn brief van 9 december 2022 (Kamerstukken I, 2022–2023, 31 936, AJ). Over het piekvermogen worden geen uitspraken gedaan, aangezien dit om operationele redenen geclassificeerde informatie betreft.

Het piekvermogen van de veel kleinere KNMI-radar in Herwijnen bedraagt al 500.000 Watt. De vorige radar van LVLN in Herwijnen had 1.200.000 Watt piekvermogen. Terecht merkte u bij uw beantwoording op dat de afleiding van het piekvermogen met een factor tien tot elf hoger dan het gemiddelde vermogen niet kan worden afgeleid uit het Dekra rapport. De leden van de SP-fractie verwezen hier abusievelijk naar, waar bedoeld werd te verwijzen naar het meetrapport van Agentschap Telecom van 13 december 2021. Hiermee kan alsnog het piekvermogen worden afgeleid. Zij vragen daarom nogmaals om uw reactie van: is het juist dat het piekvermogen van de radar in Herwijnen een factor 10 tot 11 hoger ligt dan het reguliere verbruik tot ca. 2.250.000 tot 2.500.000 Watt?

Om operationele redenen is dit geclassificeerde informatie, waar ik geen uitspraken over kan doen.

In antwoord op de vraag of u iedere twijfel kunt uitsluiten over de rechtsgeldigheid van de RCR zegt u: «Ik ben ervan overtuigd dat de RCR-procedure in Herwijnen rechtsgeldig is. Doorslaggevend is daarvoor de instemming van de Eerste Kamer met de RCR-procedure op 17 december 2019 en het recentelijk aannemen van de motie Valstar & Stoffer door de Tweede Kamer op 7 juli 2022.» De leden van de SP-fractie vragen u of het juist is dat de Tweede Kamer nooit een expliciet besluit heeft genomen over instemming met de RCR (in eerdere vragen werd geciteerd hoe het Rijksvastgoedbedrijf dit beschreef als dat de Tweede Kamer heeft zitten slapen)? Klopt het dat zowel u als uw voorgangers uitgaan van de aanname dat de Tweede Kamer met de RCR heeft ingestemd, volgens u door middel van het instemmen van de motie-Valstar en Stoffer? Analoog aan deze redeneerlijn vragen deze leden aan u waarom er door u en uw voorgangers niet wordt uitgegaan van de aanname dat door het instemmen door de Tweede Kamer met de moties-Van Helvert c.s. over het stoppen van de RCR en het niet plaatsen van de radar in Herwijnen, de Tweede Kamer juist niet heeft ingestemd met de RCR en dat de latere motie- Valstar en Stoffer niet af kan doen aan een eerder niet instemmen door de Tweede Kamer met de RCR?

Voor de beantwoording op deze vragen verwijs ik graag naar de antwoorden op pagina 2 en 3 van deze brief.


X Noot
1

Samenstelling:

Faber-Van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP),

Jorritsma-Lebbink (VVD), Atsma (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), Prast (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), Arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (Fractie-Nanninga), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Dessing (FVD), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Otten (Fractie-Otten), Vos (PvdA), Van Wely (Fractie-Nanninga),Raven (OSF) en Krijnen (GL).

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), vacant (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AJ.

X Noot
4

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AJ.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2021–2022, 27 830, nr. 369.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AJ.

X Noot
8

Stichting NIDV, «Defensie-en veiligheidsbeurs NEDS 2022 zet Nederland op de radar», 17 november 2022 Defensie-en veiligheidsbeurs NEDS 2022 zet Nederland op de radar – NIDV.

X Noot
9

Michael Peleg et al., «On radar and radio exposure and cancer in the military setting» Environmental Research volume 216, deel 2, 1 januari 2023, https://www.sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S0013935122019375

X Noot
10

Waarschijnlijk, want nummering ontbreekt op dit document.

X Noot
11

Motie-Van Helvert c.s. Kamerstukken II, 2020–2021, 27 830, nr. 332 en Motie-Van Helvert c.s., Kamerstukken II, 2020–2021, 35 570 X, nr. 24.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2021–2022, 27 830, nr. 369.

X Noot
13

«Integrale beoordeling van de onderzoeken in het kader van de RCR-procedure ten behoeve van een radarstation in Herwijnen», Bijlage bij Kamerstukken I, 2021–2022, 31 936, AH.

X Noot
14

Motie-Van Helvert c.s. Kamerstukken II, 2020–2021, 27 830, nr. 332 en motie-Van Helvert c.s., Kamerstukken II, 2020–2021, 35 570 X, nr. 24.

X Noot
15

Agentschap Telecom, «Rapport meting elektromagnetisch veld nabij radarpost Wier», 13 december 2021 https://www.antennebureau.nl/documenten/rapporten/2022/03/01/vermogensdichtheidmeting-wier

X Noot
16

Kamerstukken II, 2021–2022, 27 830, nr. 369.

X Noot
17

Motie-Van Helvert c.s. Kamerstukken II, 2020–2021, 27 830, nr. 332 en Motie-Van Helvert c.s., Kamerstukken II, 2020–2021, 35 570 X, nr. 24.

X Noot
18

Het verslag en bijbehorende documentatie van de desbetreffende raadsvergadering is openbaar beschikbaar via de website lopik.raadsinformatie.nl

Naar boven