31 923 Inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284)

Nr. 9 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aanleiding wetsvoorstel

Het wetsvoorstel voorziet in de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284). In het besluit van 30 juni 2010 wordt uitvoering gegeven aan de motie van 3 december 2009 van Tweede Kamerlid Atsma c.s. (Kamerstukken 2009/2010, 32 123 XIV, nr. 89), waarin de regering wordt verzocht om een overgangstermijn voor bestaande verrijkte en te verrijken kooien voor legkippen van 1 januari 2017 te verlengen naar 1 januari 2021.

Het besluit van 30 juni 2010 is bij brief van 7 juli 2010 (Kamerstukken I/II, 2009/2010, 31 923, B/nr. 3, derde herdruk) voorgelegd aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). Binnen dertig dagen na overlegging kan, ingevolge dit artikel, door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat de inwerkingtreding van het besluit bij wet zal worden geregeld.

Ten minste dertig leden van de Tweede Kamer en ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer hebben bij brief van 28 september 2010 respectievelijk bij brief van 29 september 2010 (Kamerstukken II, 2010/2011, 31 923, nr. 4 respectievelijk Kamerstukken I, 2010/2011, 31 923, C) de wens te kennen gegeven dat de inwerkingtreding van het besluit bij wet wordt geregeld.

Wijziging Legkippenbesluit 2003

Het Legkippenbesluit 2003, zoals het nu geldt, is een één op één implementatie van de richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen. In die richtlijn wordt onder andere het houden van kippen in een legbatterij per 1 januari 2012 verboden. De richtlijn biedt ruimte om nationaal strengere voorschriften vast te stellen.

In november 2007 heeft de Tweede Kamer de motie Cramer en Atsma aangenomen (Kamerstukken II, 2007/08, 31 200 XIV, nr. 120) waarin de regering wordt verzocht om het houden van legkippen in de verrijkte kooi te verbieden en het houden van legkippen alleen nog toe te staan, wanneer dit geschiedt volgens de normen van het Duitse kooisysteem «Kleingruppenhaltung», in Nederland «koloniehuisvesting» genoemd. De welzijnsnormen van de koloniehuisvesting zijn op een aantal onderdelen strenger dan de Europese eisen voor de verrijkte kooi. Zo biedt het systeem van koloniehuisvesting, in tegenstelling tot de normen uit Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen, ook minimumnormen voor de nest- en strooiselruimte. Het Landbouw Economisch Instituut en de Animal Sciences Group van Wageningen UR concluderen dat gemiddeld genomen legkippen in dit systeem meer mogelijkheden hebben tot het uiten van soortspecifiek gedrag en daarmee een beter welzijnsniveau hebben dan legkippen in een verrijkte kooi volgens de normen van richtlijn 1999/74/EG.

Aan deze motie is gevolg gegeven door middel van een wijziging van het Legkippenbesluit 2003. In april 2008 is aan de Tweede Kamer gemeld dat er een overgangstermijn aan het verbod op de verrijkte kooi zou worden gekoppeld (Kamerstukken II, 2007/2008, 28 286, nr. 213). De overgangstermijn zou gelden voor de verrijkte kooien die voor 18 april 2008 waren gebouwd of ten behoeve waarvan voor 18 april 2008 een milieuvergunning was verleend of een bouwvergunning aangevraagd en het systeem bovendien voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen. Daarnaast zou het overgangsregime ook betrekking heben op de zogenoemde te verrijken kooien die tijdig zijn aangepast aan de eisen van de verrijkte kooi.

Op 4 december 2008 heeft de toenmalige minister van LNV de Kamer geïnformeerd over de beslissing om voor verrijkte kooien die binnen het overgangsregime vallen, een overgangstermijn te hanteren tot 1 januari 2021. Deze termijn is voornamelijk gebaseerd op een analyse van de afschrijvingsperiode voor verrijkte kooien. Op 18 december 2008 is echter een motie aangenomen van het Tweede Kamerlid Ouwehand (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 700 XIV, nr. 106), waarin de regering wordt verzocht de overgangstermijn voor de verrijkte kooi in te stellen tot 1 januari 2017. Het wijzigingsbesluit is, inclusief de op verzoek van de Tweede Kamer ingekorte overgangtermijn voor de verrijkte kooi, op 30 maart 2009 gepubliceerd in het Staatsblad, maar is nog niet in werking getreden (Stb. 2009, 161).

Hierna volgde een nahangprocedure op grond van artikel 110, eerste lid, GWWD. Naar aanleiding daarvan heeft de Tweede Kamer bij motie Atsma c.s. (Kamerstukken II, 2008/2009, 21501–32, nr. 347) in juli 2009 verzocht om, voordat tot besluitvorming over het wijzigingsbesluit wordt overgegaan, een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de schade van een verbod op de verrijkte kooi voor de circa 30 ondernemers die al in deze kooien hebben geïnvesteerd. In november 2009 heeft de toenmalige minister van LNV dit onderzoeksrapport naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar aanleiding van dit onderzoeksrapport heeft de Tweede Kamer in december 2009 de motie Atsma c.s. aangenomen (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XIV, nr. 89), waarin de regering wordt verzocht de overgangstermijn voor de verrijkte kooi (weer) te verlengen van 1 januari 2017 naar 1 januari 2021. Een wijzigingsbesluit van die strekking is bij besluitvan 30 juni 2010 gepubliceerd (Stb. 2010, 284).

Er volgde opnieuw een nahangprocedure op grond van artikel 110, eerste lid, GWWD. Kort daarna hebben zowel de Tweede als de Eerste Kamer (Kamerstukken II, 2010/2011, 31 923, nr. 4 respectievelijk Kamerstukken I, 2010/2011, 31 923, C) verzocht om de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010 (inzake de verlenging van de overgangstermijn voor de verrijkte kooi tot 2021 bij wet te laten geschieden.

Het onderhavige wetsvoorstel geeft uitvoering aan dit verzoek.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven