Besluit van 30 maart 2009, houdende een verbod op het houden van legkippen in verrijkte kooien en vaststelling van nieuwe minimumnormen voor het houden van legkippen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 februari 2009, no. TRCJZ/2009/337, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 35, 38 en 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 5 maart 2009, nr. W11.09.0040/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 maart 2009, nr. TRCJZ/2009/650, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Legkippenbesluit 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan legkippen in een kooi als bedoeld in artikel 4a te houden indien de legkippen ten minste worden gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 4a en 7 tot en met 10.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid is het tot en met 31 december 2016 toegestaan legkippen in een kooi als bedoeld in artikel 5 te houden indien de legkippen ten minste worden gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 5 en 7 tot en met 10, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat:

    • a. het voor 18 april 2008 is gebouwd, of

    • b. ten behoeve van dit huisvestingssysteem voor 18 april 2008:

      • 1°. een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, of

      • 2°. een aanvraag voor een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, is gedaan en:

        • een aanvraag voor een milieuvergunning is gedaan, of

        • een melding als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan,

        en dat het huisvestingssysteem voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen.

  • 5. In afwijking van het tweede lid is het tot en met 31 december 2011 toegestaan legkippen te houden in een kooi als bedoeld in artikel 6 indien de legkippen ten minste worden gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 6, 7, 8, eerste, tweede en vijfde lid, 9 en 10, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat het voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen.

B

In paragraaf 3.1 wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Een kooi als bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft:

    • a. een hoogte van ten minste 60 cm aan de zijde van de kooi waar de voerbak zich bevindt;

    • b. een hoogte van ten minste 50 cm boven de bruikbare oppervlakte;

    • c. een oppervlakte van ten minste 25.000 cm2, en

    • d. ten minste twee zitstokken.

  • 2. Legkippen die worden gehuisvest in een kooi als bedoeld in artikel 2, derde lid, hebben ten minste de beschikking over:

    • a. 800 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip met een gewicht van ten hoogste twee kilogram en 900 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip met een gewicht van meer dan twee kilogram;

    • b. een nest;

    • c. een met strooisel bedekte ruimte waar de legkippen kunnen scharrelen en bodempikken;

    • d. een zitstok met een lengte van ten minste 15 cm per legkip en een vrije ruimte boven de zitstok van ten minste 20 cm;

    • e. een voerbak met een lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant van ten minste 12 cm per legkip met een gewicht van ten hoogste twee kilogram en van ten minste 14.5 cm per legkip met een gewicht van meer dan twee kilogram;

    • f. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat, en

    • g. een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt dan wel drink-nippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn.

  • 3. De zitstokken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden op verschillende hoogtes in de kooi geplaatst.

  • 4. Het nest, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is minder verlicht dan andere gedeelten van de kooi en heeft een oppervlak van ten minste:

    • a. 2700 cm2, wanneer in de kooi 30 of minder legkippen worden gehouden, of

    • b. 90 cm2 per legkip, wanneer in de kooi meer dan 30 legkippen worden gehouden.

  • 5. De met strooisel bedekte ruimte, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, heeft een oppervlak van ten minste:

    • a. 2700 cm2, wanneer in de kooi 30 of minder legkippen worden gehouden, of

    • b. 90 cm2 per legkip, wanneer in de kooi meer dan 30 legkippen worden gehouden.

C

In artikel 5, eerste lid, wordt in de aanhef «een kooi» vervangen door: een kooi als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

D

De aanhef van artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

Legkippen die worden gehuisvest in een kooi als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, hebben ten minste de beschikking over:.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kan terug werken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 30 maart 2009

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de eerste april 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

§ 1. Inleiding

Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de motie van de Tweede Kamerleden Cramer en Atsma, waarin de regering onder meer is verzocht om het houden van legkippen in zogenoemde verrijkte kooien te verbieden, en het houden van legkippen in kooien alleen nog toe te staan wanneer dit geschiedt volgens de normen van het Duitse systeem van de «Kleingruppenhaltung» (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XIV, nr. 120). In Nederland wordt voor dit systeem de term «koloniehuisvesting» gehanteerd.

Om te voorkomen dat pluimveehouders al dan niet in anticipatie op het aangekondigde verbod op de verrijkte kooi nog gaan investeren in deze kooien, is voorzien in een overgangstermijn voor bestaande gevallen. Daartoe heb ik op 18 april 2008 per brief aan het parlement gemeld voor welke kooien de overgangstermijn zal gaan gelden (Kamerstukken II 2007–2008, 28 286, nr. 213).

In het algemene deel van deze nota van toelichting worden de regels ten aanzien van de koloniehuisvesting toegelicht in paragraaf 2, en het overgangsregime voor verrijkte kooien in paragraaf 3. In paragraaf 4 worden vervolgens de bedrijfseconomische effecten behandeld. Ten slotte worden in paragraaf 5 de milieueffecten behandeld.

§ 2. Koloniehuisvesting

Uitgangspunt van het Legkippenbesluit 2003 is dat legkippen niet in kooien, maar in alternatieve huisvestingssystemen worden gehuisvest (artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit). Op dit uitgangspunt bestaat een drietal uitzonderingen.

  • 1. Koloniehuisvesting (artikel 2, derde lid): huisvesting van legkippen in een kooisysteem is in beginsel slechts toegestaan, indien het systeem voldoet aan de eisen als vermeld in artikel 4a en de algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen als vermeld in de artikelen 7 tot en met 10. Het systeem van koloniehuisvesting betreft een aangepaste kooi en bevat strengere normen dan de normen die in Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen zijn neergelegd. De inhoud van de strengere normen wordt verderop in deze paragraaf toegelicht.

  • 2. De verrijkte kooi (artikel 2, vierde lid): als gevolg van de wijziging van het Legkippenbesluit is huisvesting van legkippen in een verrijkte kooi op grond van artikel 2, vierde lid, tot en met 31 december 2016 slechts toegestaan in kooien die

    • voor 18 april 2008 zijn gebouwd, of

    • ten aanzien waarvan voor 18 april 2008

      • a) een milieuvergunning is verleend, of

      • b) een bouwvergunning is verleend, een milieuvergunning is aangevraagd en een melding als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan,

      en die voor 18 april 2010 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen.

    De verrijkte kooi is eveneens een aangepaste kooi. Dit huisvestingssysteem dient te voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 5 en de algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen als vermeld in de artikelen 7 tot en met 10.

  • 3. De legbatterij (artikel 2, vijfde lid): huisvesting in een legbatterij is tot en met 31 december 2011 toegestaan als het systeem voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen. De legbatterij betreft een niet-aangepaste kooi. Huisvesting in dit systeem dient te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 6 en de algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen als vermeld in de artikelen 7, 8, eerste, tweede en vijfde lid, 9 en 10.

Het nieuwe artikel 4a, waarin de eisen voor de koloniehuisvesting zijn neergelegd, regelt ten opzichte van de verrijkte kooi meer bruikbare oppervlakte per legkip, een grotere hoogte van de kooi, een groter totaaloppervlak van de kooi en een groter oppervlak van de met strooisel bedekte ruimte. Daarnaast gelden extra eisen voor het nest en voor de zitstokken.

In tegenstelling tot de normen uit Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen biedt het systeem van koloniehuisvesting ook minimumnormen voor de nest- en strooiselruimte. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) en de Animal Sciences Group van Wageningen UR concluderen dat gemiddeld genomen legkippen in dit systeem meer mogelijkheden hebben tot het uiten van soortspecifiek gedrag en daarmee een beter welzijnsniveau hebben dan legkippen in een verrijkte kooi volgens de normen van richtlijn 1999/74/EG.

Een bijkomend voordeel is dat het systeem van de koloniehuisvesting aansluit bij de marktontwikkelingen in Duitsland. In dit voor de Nederlandse legpluimveesector belangrijkste afzetland is vanaf 1 januari 2010 dit systeem als enige kooisysteem toegestaan.

§ 3. Verbod op verrijkte kooien en overgangsregime

Op 18 december 2008 is de motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 XIV, nr. 106) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi in te stellen tot 1 januari 2017. Deze motie voer ik uit.

De overgangstermijn tot 1 januari 2017 geldt voor verrijkte kooien die onder artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit vallen. Dit betreft verrijkte kooien die voor 18 april 2008 waren gebouwd of ten behoeve waarvan voor 18 april 2008 een milieuvergunning was verleend of een bouwvergunning was aangevraagd en het systeem bovendien voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen. Het overgangsregime heeft ook betrekking op de zogenoemde te verrijken kooien die tijdig zijn aangepast aan de eisen voor de verrijkte kooi. Anticiperend op het verbod op de legbatterij heeft een aantal ondernemers voor 1 januari 2003 een kooi gebouwd en in gebruik genomen met zodanige kooiafmetingen dat in een later stadium, zonder aanpassingen aan de kooi zelf, door middel van het aanbrengen van inrichtingselementen (zitstokken, nesten, ruimte met strooisel) wordt voldaan aan de eisen van de verrijkte kooi. Op basis van richtlijn 1999/74/EG moet een te verrijken kooi, die voor 1 januari 2003 gebouwd en in gebruik genomen moet zijn, uiterlijk op 31 december 2011 aan alle vereisten van de verrijkte kooi voldoen. Te verrijken kooien, waarin de inrichtingselementen zijn aangebracht, voldoen aan de eisen voor de verrijkte kooi en vallen derhalve onder het bepaalde in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a. De inrichtingselementen kunnen geplaatst worden zonder dat er bouwhandelingen hoeven te worden verricht. Te verrijken kooien konden tot 1 januari 2003 worden gebouwd en voldoen daarmee aan het criterium van het overgangsregime dat de kooien voor 18 april 2008 gebouwd moeten zijn.

§ 4. Gevolgen voor het bedrijfsleven

Het toestaan van de koloniehuisvesting in plaats van de verrijkte kooi brengt een beperkte toename van de gemiddelde kostprijs per ei met zich. Op basis van het eerder vermelde LEI-rapport is de kostprijs per ei afkomstig uit een verrijkte kooi 8% hoger ten opzichte van de legbatterij en naar verwachting 10 à 11% hoger voor eieren geproduceerd in koloniehuisvesting.

De introductie van het systeem van koloniehuisvesting en het verbod op de verrijkte kooi brengt geen extra administratieve lasten met zich; er worden geen nieuwe registraties of administraties voorgeschreven.

§ 5. Gevolgen voor het milieu

Bij het bepalen van de gevolgen voor het milieu van het verbod op de verrijkte kooi en de introductie van het systeem van koloniehuisvesting is aangenomen dat veehouders die thans over een verrijkte kooi beschikken op termijn zullen overschakelen op koloniehuisvesting en dat deze wijziging van het legkippenbesluit geen invloed zal hebben op de keuze van veehouders met batterijhuisvesting bij de omschakeling naar een alternatief systeem. In dat geval kan het bepalen van de gevolgen voor het milieu van dit wijzigingsbesluit beperkt blijven tot een vergelijking van de milieueffecten van de koloniehuisvesting met die van de verrijkte kooi.

De eisen die in dit besluit aan koloniehuisvesting worden gesteld, leiden, in vergelijking met de verrijkte kooi, tot grotere groepen legkippen per kooi. Dat kan gevolgen hebben voor de omvang van de emissies. Door de Animal Sciences Group (ASG) is onderzocht in hoeverre de emissies van ammoniak, geur, methaan en lachgas bij koloniehuisvesting gebaseerd kunnen worden op de emissie(factoren) van andere huisvestingssystemen in de legkippenhouderij, zoals legbatterijen, verrijkte kooien, volière- en scharrelhuisvesting (ASG, Emissieafleiding Kleinvolière, oktober 2008).

De omvang van de emissies van ammoniak en geur zijn afhankelijk van de wijze waarop mest uit de stal wordt afgevoerd en opgeslagen. Ook de afvoerfrequentie en de drogingsmethode zijn van invloed op de hoeveelheid emissie. Bij de koloniehuisvesting kunnen daarvoor methodes worden toegepast die ook bij verrijkte kooien gebruikt worden. Indien mestbeluchting wordt toegepast en de mest frequent wordt afgevoerd, kan de emissiefactor voor ammoniak volgens ASG worden gebaseerd op die van de verrijkte kooi zoals deze momenteel is opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij. Ook voor de emissie van geur verwachten de deskundigen van ASG geen verschil met die van de verrijkte kooi (en de andere huisvestingssystemen voor legkippen).

De eisen die in dit besluit aan het systeem van koloniehuisvesting worden gesteld kunnen ook van invloed zijn op de emissie van fijn stof. De uitbreiding van de mogelijkheid om te scharrelen en te stofbaden kan een hogere emissie van fijn stof tot gevolg hebben. De verrijkte kooi en koloniehuisvesting zijn op deze punten vergelijkbaar en daardoor is ook de emissie van fijn stof vergelijkbaar.

Bij de toepassing van mestbeluchting en een frequente afvoer van de mest zullen er bij koloniehuisvesting nauwelijks emissies van methaan en lachgas optreden. Op dit punt is koloniehuisvesting vergelijkbaar met batterijhuisvesting en verrijkte kooien.

Ook ten aanzien van de emissies naar het oppervlaktewater en de bodem zijn geen effecten te verwachten. Normaliter vinden vanuit de huisvesting waarin legkippen worden gehouden namelijk geen emissies naar het oppervlaktewater plaats en evenmin naar de bodem, omdat de mest van legkippen over het algemeen niet op het bedrijf wordt opgeslagen maar direct vanuit de stal wordt afgevoerd.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het verbod op de verrijkte kooi en de introductie van het systeem van koloniehuisvesting naar verwachting niet tot nadelige gevolgen voor het milieu zal leiden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven