31 532 Voedingsbeleid

Nr. 88 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft op 29 maart 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 25 november 2011 houdende de reactie op SP-nota «Maatregelen tegen hoge voedselprijzen, honger en speculatie» (31 532, nr. 70);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 6 oktober 2011 inzake uitstel reactie m.b.t. beleggingen in grondstoffen door pensioenfondsen (31 532, nr. 66);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 17 november 2011 over beleggingen in agrarische grondstoffen (31 532, nr. 68);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 18 januari 2012 houdende de reactie op het rapport «Rethinking the F&A Supply Chain» van Rabobank International Food & Agribusiness Research and Advisory (31 532, nr. 74);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 2 februari 2012 inzake het rapport «Betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij transnationale grondverwerving» (32 708, nr. 20);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 1 maart 2012 over prijsvolatiliteit en G20 ( 32 708, nr. 21);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 15 maart 2012 houdende de reactie n.a.v. ZEMBLA-uitzending «Handel in honger» (31 532, nr. 76);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 22 maart 2012 houdende beantwoording vragen commissie betreffende MiFID in relatie tot voedselspeculatie (31 532, nr. 75).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Franke

Voorzitter: Jansen

Griffier: Peen

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Jansen, De Lange, Van Gerven, El Fassed, Koopmans, Van Veldhoven, Snijder-Hazelhoff, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ouwehand,

en staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom. Ik stel voor om een spreektijd van vier minuten per fractie te hanteren in de eerste termijn van de Kamer. Ik merk aan de reacties van de commissieleden dat men dat te kort vindt. Als zij vijf minuten spreektijd willen, krijgen zij uiteraard vijf minuten. Ik houd de interrupties dan wel heel kort, anders blijven wij niet binnen de tijd die voor dit overleg is uitgetrokken. De eerste woordvoerder is de heer De Lange van de PvdA-fractie.

De heer De Lange (PvdA): Voorzitter. Uiteraard is de PvdA tegen handel in honger. Daarom is het van belang dat wij nu bijeen zijn voor dit algemeen overleg. Wereldwijd is er genoeg voedsel voor iedereen. Toch gaat iedere dag één op de zes mensen met honger naar bed. Ongeveer een miljard mensen lijdt honger. Dat besef je niet als je in Nederland elke dag gewoon naar de Albert Heijn kunt gaan. Arme mensen in ontwikkelingslanden worden disproportioneel hard getroffen door hoge voedselprijzen. Zij waren al gewend om zo'n 60% van hun inkomen aan voedsel te besteden. Tijdens de prijzenpiek tussen 2007/2008 en 2011 steeg dit percentage vaak naar 80. Volgens de Verenigde Naties hebben door de hoge voedselprijzen van de afgelopen jaren zo'n 140 miljoen mensen extra honger geleden.

Ik besef heel goed dat de hoge voedselprijzen meerdere oorzaken hebben. Ik noem de stijgende vraag en mislukte oogsten. In Azië maken honderden miljoenen mensen een inhaalslag door stijgende koopkracht. Deze mensen willen graag net zo veel vlees eten als wij in Nederland. De PvdA-fractie wil graag enkele zaken aanstippen die de voedselprijzen omhoog hebben gestuwd en daarmee het probleem van honger in de wereld hebben vergroot en verdiept. Zaken die hierbij van belang zijn, zijn ons inziens in de eerste plaats speculatie op de grondstoffenmarkten en in de tweede plaats landjepik, oftewel «land grabbing». In de derde plaats speelt ook de productie van biobrandstoffen van de eerste generatie een rol. Graag denken wij met het kabinet mee over maatregelen om de oorzaken van honger in de wereld aan te pakken.

Ik kom in de eerste plaats op speculatie op de grondstoffenmarkten. Wij kunnen lang en kort praten over de vraag hoe groot precies het effect van de explosief toegenomen financiële speculatie is op de voedselprijzen. Wij zijn het er met z'n allen over eens dat niet bewezen kan worden dat er geen effect is. Verder is duidelijk dat de opbrengsten van speculatie niet naar de allerarmsten in de wereld gaan. De heer José Graziano da Silva, het nieuwe hoofd van de Food and Agriculture Organization van de VN heeft gezegd: «Speculation only benefits banks and hedge funds, not producers, processors and buyers, and certainly not consumers». Als er alleen al een redelijke kans bestaat dat speculatie met grondstoffen leidt tot honger en mensenlevens in gevaar brengt, dan moet de overheid sterk handelend optreden. Zij moet dat alleen al doen op basis van het voorzorgsprincipe. Die redelijke kans bestaat op dit moment inderdaad. In de Verenigde Staten heeft de overheid daadwerkelijk opgetreden. Wij vragen de staatssecretaris dan ook of hij er in Brussel concreet voor wil pleiten dat de voorgestelde Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) en Markets in Financial Instruments Regulation (MiFIR) op z'n minst op hetzelfde niveau worden gebracht als bij de Amerikaanse Dodd-Frank Act. Is de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat in de Europese richtlijnen de volgende zaken zouden moeten worden opgenomen? In de eerste plaats moet het instrument van positielimieten worden toegepast als er sprake is van excessieve speculatie. In de tweede plaats moet het besluit hierover bij een sterke, kundige en onafhankelijke Europese publieke toezichthouder worden neergelegd. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Ik kom bij mijn tweede punt, namelijk land grabbing. In ontwikkelingslanden is sprake van landjepik als gevolg van stijgende voedselprijzen en de groeiende vraag naar biobrandstoffen. De PvdA-fractie wil het kabinet graag complimenteren voor de constructieve opstelling bij de totstandkoming van de vrijwillige richtlijn die de commission on food security op 9 maart heeft aangenomen. Uit verschillende rapporten, bijvoorbeeld die van het LEI en van Profundo, blijkt dat ook Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen in de periode tussen 2000 tot 2011 grootschalig hebben geïnvesteerd in land, veelal in ontwikkelingslanden. Het gaat daarbij om ongeveer 15 miljoen hectare, oftewel 22 miljoen voetbalvelden. Het is dus prima dat deze nieuwe richtlijn er nu is. Nu komt het aan op de implementatie. Wat doet de staatssecretaris om te garanderen dat Nederlandse actoren niet de facto aan land grabbing blijven doen? Hoe past hij deze nieuwe richtlijn toe op het bedrijfsleveninstrumentarium? Wat gaat de staatssecretaris doen als een Nederlands bedrijf of een Nederlandse financiële instelling zich niet houdt aan deze richtlijnen?

Ik kom op mijn laatste punt, namelijk de biobrandstoffen. De PvdA-fractie wil niet dat voedsel verdwijnt in de benzinetank. Volgens onder andere de Wereldbank, de FAO en de OESO drijven biobrandstoffen voedselprijzen omhoog. In de motie-Leegte c.s., die mede is ondertekend door de PvdA-fractie, wordt de staatssecretaris juist verzocht om de bijmenging van biobrandstoffen te stimuleren, maar alleen als het daarbij gaat om biobrandstoffen van de tweede generatie. Op die manier komt de voedselzekerheid niet in het geding.

De voorzitter: Kunt u uw betoog afronden, mijnheer De Lange?

De heer De Lange (PvdA): Ja, voorzitter. Honger is vaak een gevolg van politieke keuzes. Daarom roep ik de staatssecretaris op om het gegok met voedsel, iets waarmee bankiers bezig zijn, te beteugelen. Ik roep hem op om ons eten niet te gebruiken als benzine. Ik roep hem op om ervoor te zorgen dat investeerders niet het land inpikken van kleine, vaak arme Afrikaanse boeren. De beste investering op de grondstoffenmarkt is een investering in het vergroten van de productie van voedsel. Begin daarom bij de kleine boeren. Bij hen valt nog veel winst te behalen. Dit is noodzakelijk in een wereld waarin de voedselprijzen stijgen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De heer De Lange heeft over land grabbing op zich een heel duidelijk verhaal. Wat moeten wij volgens hem doen met een land als China, waar land grabbing zeer veel voorkomt? China heeft zo'n beetje half Afrika opgekocht. Wat moeten wij daaraan volgens de heer De Lange doen?

De heer De Lange (PvdA): Vanuit Nederland kunnen wij twee dingen doen. In de eerste plaats kunnen wij er alles aan doen om te voorkomen dat er vanuit Nederland zelf wordt geïnvesteerd in deze zaken. In de tweede plaats kunnen wij regeringen helpen en ondersteunen in landen waarin land grabbing plaatsvindt. Wij kunnen ook de krachten helpen en ondersteunen die in deze landen tegen land grabbing in opstand komen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat zijn allemaal zaken achteraf. Wat doen we aan de voorkant, dus nog voordat er sprake is van land grabbing? Hoe kunnen wij land grabbing voorkomen? Nederland kan ontzettend veel willen doen, maar de Chinezen staan nu aan de lat. Welke oplossingen zijn er volgens de heer De Lange op dat punt? We kunnen hierover een heel debat voeren, maar welke oplossingen kan de heer De Lange bieden?

De heer De Lange (PvdA): Mijn tweede punt in mijn antwoord aan mevrouw Snijder ging niet over een maatregel aan de achterkant, maar juist aan de voorkant. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het versterken van het maatschappelijk middenveld in landen waar land grabbing plaatsvindt. Op die manier kunnen de kleine boeren en de burgers in die landen een vuist maken. Daaraan kunnen wij veel doen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van Gerven van de SP-fractie.

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Nederlandse banken en pensioenfondsen speculeren in financiële producten die honger veroorzaken. Deze schokkende conclusie kan getrokken worden na de ZEMBLA-uitzending «Handel in honger» van 23 december 2011. Er wordt twintig maal meer maïs of graan verhandeld door financiële spelers dan er werkelijk maïs of graan te verhandelen valt. Deze handelaren zien geen korrel maïs of graan, maar werken met zo veel geld dat het de werkelijke prijzen van deze gewassen opdrijft. Dit is volgens Olivier de Schutter van de VN «extreem immoreel». Ook Oxfam Novib trekt aan de bel. Alleen al in 2011 vervielen 44 miljoen mensen extra in armoede vanwege de hoge voedselprijzen. Volgens Oxfam is er ook steeds meer wetenschappelijk bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de sterk toegenomen speculatie op de derivatenmarkt voor agrarische grondstoffen bijdraagt aan de buitensporige stijging van voedselprijzen. Uit het rapport Feeding the Financial Hype, van SOMO, blijkt dat er internationaal steeds meer wetenschappelijk bewijs is dat de sterk toegenomen speculatie op de derivatenmarkt voor grondstoffen zorgt voor extreme voedselprijzen. Dat heeft bijgedragen aan het ontstaan van prijspieken in 2008 en 2011. Ook zijn er steeds meer bewijzen dat deze stijgende voedselprijzen rechtstreeks leiden tot toename van armoede en ondervoeding.

Uit het SP-onderzoek onder de titel «De boer aan het woord» blijkt dat 75% van de Nederlandse boeren vindt dat de overheid maatregelen moet nemen tegen voedselspeculatie. Misschien is de staatssecretaris het stiekem wel een van de mensen die dat vinden. Tijdens het vorige overleg stond hij in ieder geval niet onsympathiek tegenover de aanpak van speculatie. Hij was toen bereid om een onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van pensioenfondsen en hij was bereid om met deze fondsen rond de tafel te gaan zitten. Ik vrees echter dat de staatssecretaris inmiddels is teruggefloten door de minister van Financiën en andere speculatieadepten, aan wie de lessen van de bankencrisis en de overmatige speculatie in financiële producten kennelijk voorbij zijn gegaan. Het rapport waarop de regering haar nieuwe terughoudendheid bij de aanpak van voedselspeculatie baseert, deugt niet. Meijerink en anderen hebben een klassieke fout gemaakt in de onderzoeksopzet door praktisch alleen tegenstanders te interviewen. Die tegenstanders zijn bovendien direct belanghebbenden. Men heeft met de mensen van WC-EEND gesproken. En wat adviseerden deze mensen? Jawel: WC-EEND! Er is geen eigen onderzoek. Op discutabele gronden worden uit de beschikbare onderzoeken er slechts 40 geplukt die worden bestudeerd. Het vele bewijsmateriaal dat in hoofdzaak over de oliemarkt gaat, wordt daarbij niet bekeken. Iedereen die iets van de derivatenhandel weet, weet ook dat derivaten van olie en voedsel in dezelfde index gaan.

De heer Koopmans (CDA): Het is interessant om te constateren dat door de heer Van Gerven tegenover het onderzoek van het LEI het buitengewoon wetenschappelijke systeem van de website van de SP wordt gezet. Het onderzoek van de SP was een uitvraag. Belangrijker vind ik de vraag wat de heer Van Gerven bedoelt met de woorden «tegen speculatie». Wat is precies speculatie? Welke maatregelen moeten volgens de heer Van Gerven worden genomen om wat precies te voorkomen?

De heer Van Gerven (SP): De heer Koopmans kent het woord speculeren. Het gaat erom dat er wordt gespeculeerd met grondstoffen voor voedsel. Op allerlei terreinen leggen heel veel mensen een duidelijk verband tussen enerzijds de speculatie met grondstoffen, die in de afgelopen tien jaar enorm is toegenomen, en anderzijds de enorme prijsfluctuaties die met name in 2008 hebben plaatsgevonden.

De heer Koopmans (CDA): Is de SP tegen derivaten? Is de SP tegen financiële producten die mogelijk een bijdrage leveren aan het verminderen van prijsvolatiliteit? Laat de heer Van Gerven eens wat preciezer zijn. Ik kom niet veel verder met de algemene termen waarvoor hij nu kiest. Ik probeer echt met hem mee te denken, maar ik kom niet verder.

De heer Van Gerven (SP): Wij verwachten niet anders van leden van de CDA-fractie dan dat zij meedenken. Het zou helemaal mooi zijn als zij straks ook nog mee zouden handelen en met ons tot bepaalde conclusies zouden komen. Het is uiteraard prima als een producent zich verzekert tegen bepaalde risico's van prijsfluctuaties. In mijn inleiding zei ik echter al dat de producten soms twintig keer worden verhandeld. Dan is er dus duidelijk iets anders aan de hand. Daarbij gaat het niet om het afdekken van een bepaald productie- of prijsrisico. Nee, dan gaat het echt om speculatie. Dat zou de heer Koopmans ook moeten weten.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Waar ligt volgens de heer Van Gerven de grens tussen zich indekken en speculeren? In het begin van zijn betoog zei de heer Van Gerven dat 44 miljoen extra mensen honger lijden. Dat is uiteraard gewoon vreselijk. De heer Van Gerven legde een direct verband tussen deze 44 miljoen mensen extra die honger lijden en de voedselspeculatie. Waarop baseert hij dat verband? In hoeverre spelen ook andere zaken volgens hem een rol, zoals failing states, het klimaatprobleem, verspilling in de betrokken landen en de inefficiënte infrastructuur? Welk gedeelte van de wereldvoedselproblematiek is volgens de SP direct te koppelen aan speculatie?

De heer Van Gerven (SP): Heel veel mensen menen dat speculatie een duidelijke invloed heeft op de voedselprijzen. Dat de honger in de wereld toeneemt, is mede het gevolg van de stijging van de voedselprijzen. Nederlanders geven gemiddeld 10% van hun inkomen uit aan voedsel. In sommige landen is dat percentage wel 80. Een prijsstijging kan voor deze mensen het verschil uitmaken tussen het wel en het niet kunnen betalen van een product. Daarvandaan komt het aantal van 44 miljoen mensen. Mevrouw Van Veldhoven vraagt of dit voor honderd procent te wijten is aan alleen de voedselspeculatie. Nee, een en ander is uiteraard te wijten aan de prijsstijging van het voedsel. Die prijsstijging wordt echter voor een substantieel deel veroorzaakt door speculatie.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Nu zegt de heer Van Gerven in ieder geval al dat het niet geheel aan de speculatie te wijten is, maar voor een substantieel deel. Hier aan tafel zijn wij het er waarschijnlijk allemaal mee eens dat de honger de wereld uit moet. Moeten wij het hongerprobleem echter aanpakken met het terugdringen van speculatie? Het onderscheid tussen handel en speculatie is moeilijk te maken. Is het aanpakken van de honger via de weg van het terugdringen van speculatie wel de meest effectieve weg? Wij weten eigenlijk nog niet goed welk deel van de voedselprijzen wordt bepaald door speculatie. Ook de SP kan hierover niet meer helderheid bieden. De heer Van Gerven heeft waarschijnlijk het gevoel dat speculatie daarbij een belangrijke rol speelt. Ik vind ook dat die rol moet worden bekeken. Ik wil echter graag van de SP wat concreter horen hoe groot volgens die fractie het probleem van de speculatie nu eigenlijk is.

De heer Van Gerven (SP): Er wordt door een aantal mensen gewezen op de mogelijk grote invloed van speculatie op de voedselprijzen. Dat blote feit moet voldoende zijn om speculatie met voedsel en grondstoffen af te wijzen. Uiteraard zijn ook andere factoren van invloed, zoals voedselproductie en klimaat. Dat is zonneklaar. Ook die invloeden spelen een rol. Daarop kunnen wij natuurlijk minder invloed uitoefenen. Speculatie is echter mensenwerk. Speculatie kunnen wij aan banden leggen en beïnvloeden door wet- en regelgeving in Europa, in Amerika en in de hele wereld. Dat zou toch ook de fractie van D66 moeten aanspreken?

De voorzitter: De heer Van Gerven vervolgt zijn betoog.

De heer Van Gerven (SP): Ja, voorzitter. Ik had het over het onderzoek van Meijerink. Volgens de Duitse onderzoeker Marcus Henn wordt systematisch het onderzoek dat onderschrijft dat speculatie een grote invloed heeft op de voedselprijzen, strenger beoordeeld dan de literatuur waarin dit wordt tegengesproken. Laten wij slecht onderzoek niet gebruiken als excuus voor slecht beleid. De Verenigde Naties, de FAO, het IMF, de Wereldbank en de Amerikaanse Senaat concluderen dat financiële speculatie een belangrijke oorzaak is van hoge voedselprijzen. Dat zeg ik ook nog maar eens tegen de woordvoerder van het CDA. Er is zelfs een speciale rapporteur en expert op dit vlak bij de VN. Ik vraag de staatssecretaris of hij bereid is om een second opinion te vragen aan die speciale VN-rapporteur.

Niet alleen pensioenfondsen en banken doen aan deze handel in honger. Door lakse Europese regels is voedselspeculatie voor iedereen met geld mogelijk. Daarom vraag ik de staatssecretaris om het bij de herziening van de regels in de MiFID niet aan de beurzen zelf over te laten om de handelspositie te limiteren. De vluchtwegen en alternatieve arrangementen moeten worden ingeperkt. Wij moeten ervoor zorgen dat alle schimmige «over the counter»-derivatenhandel wordt geregistreerd via een officiële beurs. Wij moeten hoogfrequente handel aan banden leggen, geen uitzonderingen toelaten en voor goede controle zorgen. Bovenal is het van groot belang om een race naar de bodem tussen beursen te voorkomen. Daarom moet dit niet aan de markt worden overgelaten, maar moeten gemeenschappelijke minimumeisen worden gesteld. Is de staatssecretaris het met de SP-fractie eens dat voor het voorkomen van deze internationale race naar de bodem de Europese regelgeving in ieder geval niet slapper zou moeten zijn dan de Dodd-Frank Act in de VS?

Wat gaat Nederland inbrengen op de landbouwbijeenkomst van de G20 op hoog ambtelijk niveau betreffende het aan banden leggen van deze voedselspeculatie? Mijn fractie ontvangt graag een brief van de staatssecretaris, bijvoorbeeld vijf weken voor die bijeenkomst. Op die manier kan de Kamer er nog over spreken voordat de bijeenkomst wordt gehouden. In de brief moet de inzet van de staatssecretaris precies worden verwoord. Ik verzoek dit met klem, omdat de staatssecretaris nu het imago dreigt te krijgen van een staatssecretaris die wegkijkt als wordt gesproken over de handel in honger. Dat is een imago dat hij niet zou moeten willen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. De toegenomen schommelingen van de voedselprijzen en de gestage stijging van deze prijzen raken niet alleen onze eigen boeren, maar vooral de allerarmsten in de wereld. Deze mensen zijn tot 80% van hun inkomen kwijt aan voedsel. In 2008 kwamen er door de stijgende voedselprijzen in één klap 100 miljoen armen bij. In 2011 kwamen er nog eens 44 miljoen bij. Afrikaanse boeren hebben helemaal niet geprofiteerd van de prijsstijgingen, zoals de staatssecretaris heeft beweerd. Durft staatssecretaris Bleker dat onomwonden toe te geven, net als zijn collega staatssecretaris Knapen deed?

De hoge voedselprijzen worden veroorzaakt door voedselspeculatie, biobrandstoffen, landroof en de steeds grotere vraag naar vlees. Onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat de enorm toegenomen speculatie op de derivatenmarkt voor agrarische producten een excessieve stijging van de voedselprijzen tot gevolg heeft. Speculanten hebben op veel voedseltermijnmarkten de meerderheid van de contracten. Te veel macht is op deze manier in handen gekomen van slechts een paar commerciële partijen. De Europese Unie zou daarom de financiële speculatie op de grondstoffenderivatenmarkt moeten beperken. Minimaal zou de Europese Unie haar regels en toezicht op een vergelijkbaar niveau moeten brengen als het niveau dat men in de Verenigde Staten heeft bereikt. Is de staatssecretaris bereid om bij de besprekingen van de MiFID en de MiFIR te pleiten voor het versterken hiervan, onder andere op de punten van het wettelijk vastleggen van het instrument positielimieten en het neerleggen van besluiten hierover bij een publieke toezichthouder?

Vandaag heeft het Europees Parlement in ieder geval groen licht gegeven voor de European Markets Infrastructure Regulation (EMIR). Ik hoor daarop graag een reactie van de staatssecretaris. Is hij bovendien bereid om te pleiten voor het vergroten van de capaciteit en deskundigheid van de Europese markttoezichthouder, de ESMA? Die moeten vergelijkbaar worden met de capaciteit en deskundigheid van de CFTC in de Verenigde Staten. Ook op dit punt hoor ik graag een reactie van de staatssecretaris.

De staatssecretaris pleit voor voedselvoorraden om de prijzen te dempen, maar het is van belang dat vooral ontwikkelingslanden kunnen dempen. Alleen als ontwikkelingslanden voorraden kunnen aanleggen en hierin worden ondersteund, kan ook de EU dat doen. De hoge voedselprijzen zijn zowel voor Europese boeren als voor boeren uit ontwikkelingslanden zeer schadelijk.

Het tempo van het versneld bijmengen van biobrandstoffen dat staatssecretaris Atsma aankondigt, is volgens mijn fractie onrealistisch. Criteria voor duurzame biomassa zijn van tafel geveegd. Dat heeft enorme milieu- en klimaatschade tot gevolg en het bedreigt de voedselzekerheid. Een hoger tempo zorgt voor nog grotere problemen. Hoe gaat de staatssecretaris dit een halt toeroepen en ervoor zorgen dat de voedselzekerheid van Afrika niet verder lijdt onder zijn drang om het tempo op te voeren? Waarom wachten we niet op de evaluatie van het biobrandstoffenbeleid in 2014, waarin wordt getoetst op de effecten voor voedselprijzen, landrechten en arbeidsomstandigheden?

In ontwikkelingslanden wordt intussen steeds meer land opgekocht door overheden en bedrijven, waarbij boeren onrechtmatig van hun land worden verdreven en van hun inkomsten worden beroofd zonder compensatie. Nederland heeft zich ingezet voor de totstandkoming van de vrijwillige richtlijnen tegen landroof van de Committee on World Food Security (CFS). Dat is natuurlijk heel goed, maar is de staatssecretaris ook bereid om de CFS-richtlijnen op te nemen in het bedrijfsleveninstrumentarium? Ik overweeg hierover een motie in te dienen.

Ook de stijgende vleesconsumptie vormt een bedreiging voor voedselzekerheid. Veel voedsel, zoals graan, en land gaan hieraan verloren. Wat gaat de regering hier precies aan doen?

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter, ...

De voorzitter: Mijnheer Koopmans, ook u hebt één interruptie, en die hebt u gebruikt.

De heer Koopmans (CDA): Ik wilde alleen vragen ...

De voorzitter: Nee, u wilt van alles vragen, maar nu even niet.

De heer El Fassed (GroenLinks): Helaas!

Ook voor de Nederlandse boer is de situatie nijpend. Boer Chrispijn van der Dries heeft aangekondigd, zondag een paar ton aardappelen op de Dam te zullen dumpen. Power to the pieper, zouden we zeggen. Het is dan weliswaar 1 april, maar de absurd lage prijs die boeren voor hun producten krijgen, is allesbehalve een grap. Dat geldt ook voor penen en uien. Het geld blijft ergens bij de tussenhandel hangen en prijzen worden gedrukt door massale import van goedkope aardappelen uit Egypte en Israël, terwijl de schuren hier uitpuilen. Terwijl boeren de aardappelen hier noodgedwongen laten wegrotten of onderploegen, leiden er meer dan een miljard mensen honger op de wereld. Dat moet toch slimmer en eerlijker kunnen? Wat doet de staatssecretaris voor de Nederlandse boer? Is hij bereid om samen met zijn Europese collega's te bekijken hoe ze de machtspositie van boeren kunnen verstevigen? De Tweede Kamer heeft hierover een motie van mijn collega Grashoff aangenomen. Is de staatssecretaris bereid om te bekijken hoe hij en zijn collega's de macht van de tussenhandel aan banden kunnen leggen? Is hij bereid om ook goed te bekijken welke ruimte Nederland zelf binnen de Europese mededingingsregels heeft om de marktmacht van Nederlandse boeren te versterken? In 2007 heeft het Britse Tesco besloten om boeren meer te betalen voor varkens en kippen. In 2010 besloot het om de boeren meer te betalen voor melk. Dat zouden Nederlandse supermarkten ook kunnen doen: boeren meer betalen voor hun producten. Zou de staatssecretaris daarover in gesprek willen gaan met de supermarktbranche?

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Dit is een debat vol dilemma's. De CDA-fractie gunt de Nederlandse boer een hoge graanprijs en baalt ervan als een Keniaan, die wil eten, op de wereldmarkt moeite heeft om diezelfde hoge graanprijs te betalen. De CDA-fractie vindt het heel goed om in het kader van het energiebeleid in de hele wereld in toenemende mate biomassa te gebruiken, maar baalt ervan dat in Senegal als gevolg daarvan de rijstprijzen stijgen. Dit is in een notendop hoe de wereld momenteel in elkaar zit. Grote woorden – het ligt aan de speculatie! – doen geen recht aan de werkelijkheid. De heer El Fassed noemde, veel breder dan de heer Van Gerven, een aantal facetten, die een grote invloed hebben op de wereldmarktprijzen en de manier waarop die tot stand komen. «Wereldmarktprijs» is een heel technische definitie, maar het echte zorgpunt is uiteindelijk dat een heleboel mensen onvoldoende te eten hebben, omdat ze het eten niet tot hun beschikking hebben en het niet kunnen betalen. Honger, dat is het pijnlijke deel. De CDA-fractie vraagt de regering dus of zij, in het kader van Europese bijdragen aan de G20-bijeenkomsten, de noodzaak om te kijken naar een aantal thema's in voldoende mate bij de wereld op tafel kan leggen.

De heer De Lange (PvdA): Zoals ik al heb gezegd, ziet de PvdA-fractie wel degelijk dat er heel veel met elkaar samenhangt en er verschillende oorzaken zijn voor de prijsstijgingen. Maar is de heer Koopmans ervan op de hoogte dat Deutsche Bank afgelopen week besloten heeft om met voedselspeculatie te stoppen? Zou Deutsche Bank dat niet hebben besloten omdat er een relatie is tussen voedselspeculatie en prijsschommelingen?

De heer Koopmans (CDA): Het is goed als de regering antwoord geeft op de vraag of toezichthouders voldoende mogelijkheden hebben om in te grijpen. Er zijn namelijk momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop vormen van speculatie een bijdrage hebben geleverd aan prijsvorming. Natuurlijk. Maar waar ik niet zo veel trek in heb, omdat ik denk dat het de werkelijkheid echt geweld aandoet, is om te beweren dat de speculatie het probleem is: als we die oplossen, gaat het wel goed in de wereld! Nee, dat is niet zo. Het is dus van belang dat de regering en de Europese Unie precies bekijken met welke instrumenten we alle facetten beter in onze greep krijgen. De Wereldbank en het IMF kunnen daarin een rol spelen en we moeten er in WTO-verband en in G20-verband over spreken. Dat is in een heel ingewikkelde wereld, waarin bijvoorbeeld ook een land als China een rol speelt. Wij wonen in een land met 16,5 miljoen inwoners. Dat is daar een klein stadje. De Chinezen willen hun monden vullen en dat ook voor de toekomst garanderen, en zijn dus expansief bezig om te bekijken hoe ze dat kunnen zekerstellen. Dat heeft allerlei ingewikkelde en nare gevolgen, maar tegelijkertijd begrijp ik ook dat de Chinese leiders vinden dat er wel gegeten moet kunnen blijven worden. In debatten over vleesconsumptie heb ik al gezegd dat het prachtig is dat wij tegen elkaar zeggen dat het wel een onsje minder kan, maar dat er een miljard Indiërs zijn, die wel eens kip bij hun rijst willen. Dat maakt het leven toch wat ingewikkelder.

De heer Van Gerven (SP): Even voor de geschiedschrijving: de SP-fractie heeft niet gezegd dat voedselspeculatie de enige reden is waarom prijzen stijgen. Het debat gaat over de vraag of het moreel verantwoord is. Als we met zijn allen constateren dat speculeren invloed heeft op prijsstijgingen van voedsel, waardoor mogelijk miljoenen, zo niet honderden miljoenen mensen in de problemen komen, hebben we dan niet de morele plicht om daar iets aan te doen? Dat is de vraag die ik de heer Koopmans voorleg.

De heer Koopmans (CDA): De heer Van Gerven begon goed, maar eindigde weer met speculatie als enige probleem. Daar moeten we zeker iets aan doen als er excessen zijn, maar de problematiek is veel breder. In onze ogen is het vergroten en efficiënter maken van de voedselproductie ook van belang. De CDA-fractie vraagt dan ook op welke wijze staatssecretaris Bleker van EL&I en staatssecretaris Knapen van ontwikkelingssamenwerking daarin samenwerken. In hoeverre sluit het topsectorenbeleid erop aan? En het beleid van staatssecretaris Atsma met betrekking tot water, dat ook in een internationaal kader speelt? Hoe sluit dat aan op deze problemen? Naast een aantal vragen op het gebied van het financieel instrumentarium is dat ook een onderdeel van het bestrijden van de wereldvoedselproblematiek.

De heer Van Gerven (SP): Een van de belangrijkste oorzaken van de recente prijsstijging van voedingsmiddelen is de rol van speculanten die op korte termijn winst maken ten koste van een waardig leven voor een heel grote groep mensen. Unilever-topman Polman zei dat naar aanleiding van de enorme prijsstijging in 2008. Ik herhaal dus de vraag aan het CDA. Vindt de heer Koopmans niet dat Nederlandse banken en pensioenfondsen die onze staatssteun krijgen, zich moeten terugtrekken uit de grondstoffenderivatenmarkt, omdat die mogelijk kan leiden tot onaanvaardbare prijsstijgingen?

De heer Koopmans (CDA): De CDA-fractie vraagt de regering om voor Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen de OESO-richtlijnen te implementeren die op dat gebied zijn geformuleerd voor multinationale ondernemingen. Daar moeten wij elkaar op aanspreken. Betekent dit dat wij zeggen dat er een totaalverbod moet komen op handel in derivaten en het indekken van risico's, waar de woorden van de heer Van Gerven op neer lijken te komen? Nee. Daar geloven wij niet in, maar wel in een zorgvuldige implementatie en in het aanspreken van ondernemingen in Nederland en in Europa. Dat is wel een weg die wij op zouden willen gaan.

De heer De Lange (PvdA): Mijn vraag sluit aan bij de discussie die zojuist plaatsvond. Ik denk dat de heer Koopmans mij kan steunen in mijn verzoek aan de staatssecretaris om de Europese richtlijn wat aan te passen met betrekking tot het instrument van positielimieten wanneer sprake is van excessieve speculatie, en in mijn verzoek om een onafhankelijke Europese toezichthouder die dat bepaalt. We kunnen het hebben over de criteria en we kunnen eindeloos ingaan op het volume en de hoeveelheid van posities die zijn ingenomen en de effecten op de prijs, maar steunt de heer Koopmans mij in deze twee verzoeken?

De heer Koopmans (CDA): Dat zijn vragen waar ik mij bij kan aansluiten, omdat ze precies zijn en in het juiste kader aan de orde komen, namelijk in Europees verband.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik ben blij dat de heer Koopmans daarbij aansluit, want daar gaat het natuurlijk om. Als het gaat om coherentie, dus het ene beleid laten aansluiten bij het andere beleid, houdt het CDA vaak een heel verhaal. Alles is ingewikkeld en het is een dilemma, met mooie beschrijvingen van die dilemma's. Het stopt echter bij handelen. We hebben nu twee mogelijkheden voor de regering om te handelen in Europees verband. In het Verdrag van Lissabon staat dat de Europese Unie kan handelen uit voorzorg. Dan hoef je geen sluitend bewijs te hebben, maar kan de EU handelen als er een ernstige zaak is. We hebben hier twee concrete voorstellen en ik ben blij dat de heer Koopmans zich daarbij aansluit.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer El Fassed (GroenLinks): Is de heer Koopmans bereid om te wachten op de evaluatie van het biobrandstoffenbeleid in 2014, omdat het daarbij juist gaat over duurzaamheid en arbeidsomstandigheden en dat soort zaken?

De heer Koopmans (CDA): Tegen mij mag best gezegd worden dat het CDA de wereld als complex ziet. Ik heb daar meer mee dan met versimpelen. Ik voel me juist niet thuis bij de neiging die sommige partijen hebben om te zeggen «als we maar minder vlees gaan eten, komt alles goed» of «als we de speculatie maar aanpakken, komt alles goed». Ik denk dat het en-en-en is. Je moet overal naar kijken, ook naar het vergroten van de productie. Dat is ook volstrekt noodzakelijk. Dan hoeft mevrouw Ouwehand die vraag alvast niet te stellen. 9 miljard mensen in 2 050 kunnen alleen gevoed worden indien de landbouw in de wereld vergroot wordt en intensiever, effectiever en efficiënter wordt. Voor Nederland is daarbij in de ogen van de CDA-fractie een belangrijke rol weggelegd in bijvoorbeeld veredeling en techniek. Daarover heb ik een vraag aan staatssecretaris Bleker. Op welke wijze gaat hij aan de slag met de kennis en kunde die in Nederland aanwezig zijn, en op welke wijze laat hij bedrijven daarmee aan de slag gaan?

In het tweede deel van de vraag van de heer El Fassed, over biomassa, zit ook zo'n soort dilemma. Nederland is voor diversificeren van energie, maar ja, kernenergie willen we niet, gasopslag in Bergen willen we niet, CO2-opslag willen we niet, molens in de achtertuin willen we niet en een mestvergister in de buurt ook niet. We willen het allemaal niet maar het moet wel. Daar kom je niet verder mee. Dat is een van de problemen waar we mee zitten. En biomassa staat nu ook ineens op het lijstje van zaken die niet zonder problemen zijn. Voor een deel terecht overigens. Uiteindelijk zullen we wel naar elkaar toe moeten groeien, en een systematiek moeten vinden waarbij we en-en-en doen. Anders maken wij niet mee dat er aan het einde van de jaren twintig en dertig een voldoende gediversificeerd en duurzaam energiesysteem is.

De heer El Fassed (GroenLinks): Natuurlijk moet je naar het hele plaatje kijken. In verschillende debatten, of het nu ging over ontwikkelingssamenwerking of over de veredeling van planten en over kwekersrechten, heb ik altijd gezegd dat het niet eenvoudig is, maar dat we er wel naar moeten handelen. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om naar het hele plaatje te kijken en niet alleen naar het Nederlandse beleid maar ook naar de effecten daarvan in Afrika. Ik heb concrete zaken genoemd waarop gewoon doorgepakt kan worden.

De voorzitter: Voordat ik de heer Koopmans weer het woord geef, maak ik een opmerking over de tijd. Ik volg het debat tussen de Kamerleden natuurlijk met belangstelling, maar ik kan mij zomaar voorstellen dat de staatssecretaris ook nog iets wil zeggen. Houd daar dus rekening mee.

De heer Koopmans (CDA): Ik wil het ook kort houden. Ik vond dit deel van het betoog van de heer El Fassed nog beter dan zijn inbreng!

Mevrouw Ouwehand (PvdD): We dachten gisteravond allemaal dat vandaag, 29 maart 2012, een historische dag zou worden. Die verwachting is vandaag in rook opgegaan, maar de heer Koopmans redt de dag! Ik heb hem namelijk echt horen zeggen dat hij het mooi vindt dat we hier tegen elkaar zeggen dat het een onsje minder moet met dat vlees eten. Volgens mij is dat voor het eerst. En hij onderstreepte het daarna nog eens door te sneren naar de Partij voor de Dieren door te zeggen dat er partijen zijn die denken dat het alleen goed komt als je minder vlees eet, maar dat het en-en-en moet. Dus: minder vlees eten met zijn allen.

De voorzitter: Nou, de dag van mevrouw Ouwehand is goed!

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil de heer Koopmans deze credits geven en hem een vraag stellen. Wat verwacht hij van de staatssecretaris, als hij het mooi vindt als we hier tegen elkaar zouden zeggen dat het een onsje minder moet? Want dan zou de staatssecretaris iets anders moeten gaan doen dan nu.

De heer Koopmans (CDA): De grote winst van de bijdrage van mevrouw Ouwehand is dat zij ook volstaat met een onsje minder, en dat het dan wel goed is. Zo begreep ik haar betoog tenminste.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Nee hoor!

De heer Koopmans (CDA): Dan moet ik mevrouw Ouwehand teleurstellen. Ik ben een beetje in the mood voor grote handreikingen, maar als mevrouw Ouwehand niet wil, doe ik het ook niet! Het onsje minder was een metafoor. Niet voor vlees, maar gewoon in algemene zin. Wij leven hier in het Westen in een enorme luxe, en een onsje minder in een westerse wereld vol met obesitas is een metafoor voor: inderdaad, wij zullen er met elkaar over na moeten denken hoe we dit kunnen doen. Daar hebben we in het verleden op het gebied van voedselverspilling en efficiënte productie al vaak genoeg goede voorbeelden van gegeven. Ik noem de Nederlandse intensieve veehouderij, met de laagste CO2-footprint ter wereld. Ik zeg nu weer tegen de Nederlandse regering: exporteer die kennis en kunde over de wereld.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mijn betoog draaide helemaal niet om de vraag of de Partij voor de Dieren met een onsje of 150 gram minder kan volstaan. Mijn betoog draaide om het uitgebreid in de watten leggen van de heer Koopmans vanwege de goede inzichten die hem vandaag kennelijk hebben bereikt. Ik zal het verslag van deze vergadering nalezen. Ik ben blij dat er hardwerkende mensen zijn die hier notuleren voor ons, want ik hoorde de heer Koopmans toch echt zeggen dat het om een onsje minder vlees ging en niet om: we moeten minder weggooien en misschien wat minder eten, want we zijn te dik. Het zou voor het CDA ook leuk zijn als het kabinet daar beleid op zou voeren. Deze regering zegt helemaal niet dat we minder moeten eten en minder moeten consumeren. Als dat dus vandaag, in dit debat, officieel de lijn wordt van het CDA, dan ben ik bereid om de heer Koopmans de hemel in te prijzen!

De heer Koopmans (CDA): Dat is me te ver weg! En ik zou tegen die aardige meneer van de Dienst Verslag en Redactie willen zeggen: schrijf ook even op dat wij van mening zijn dat de regering, en deze regering, zeker geen beleid moet gaan voeren op het gebied van wat mensen willen eten.

Voorzitter, ik heb nog twee punten. Het is interessant en van groot belang dat het de Duitsers is gelukt om de Chinese protectionistische houding te doorbreken. Ik vraag de staatssecretaris van landbouw en de staatssecretaris van buitenlandse handel op welke wijze Nederland daarbij aansluit, daaraan meedoet of daar in Europees verband van profiteert of dezelfde voordelen geniet. Want daar gaat het uiteindelijk om.

Staatssecretaris Bleker: Kan de heer Koopmans de vraag even herhalen? Want misschien hebben de ambtenaren die wel begrepen, maar ik nog niet.

De heer Koopmans (CDA): De mevrouw naast u zat te knikken.

Staatssecretaris Bleker: Maar om te beoordelen of het antwoord correct is, wil ik zelf ook graag horen wat de vraag is.

De heer Koopmans (CDA): Een ontwikkeling met onoverzichtelijke gevolgen is de aantasting van het vrijemarktprincipe door protectionisme van onder meer China, waardoor de beschikbaarheid van grondstoffen voor EU-lidstaten wordt beperkt. De Duitsers hebben in dezen de Chinese markt voor een deel open weten te breken, in tegenstelling tot andere staten in de EU. Op zich is het goed dat dit de Duitsers gelukt is, en mijn vraag is hoe wij daarbij aansluiten en op welke wijze we dat in Europees verband doen.

Een belangrijk facet naast het voeden van monden ter voorkoming van honger is dat een goede voedselproductie en een goede voedselzekerheid migratiestromen in de wereld verminderen. Dat is een belangrijk onderdeel van het rapport dat de commissie-Frissen voor het CDA heeft geschreven. Ik vraag nog eens aan staatssecretaris Bleker op welke wijze ook hij en staatssecretaris Knapen daarin samenwerken.

Tot slot heb ik nog een vraag over de MiFID. De staatssecretaris stelt namelijk dat de transparantie over posities dusdanig moet zijn dat de toezichthouder adequate maatregelen kan treffen. Dat roept natuurlijk de vraag op welke maatregelen dat zijn. Is daar voldoende grip op? Heeft de regering daar voldoende zicht op? Heeft de regering het gevoel dat het in voldoende mate mogelijk is om te kunnen ingrijpen bij excessen?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. We staan voor grote uitdagingen. De vraag naar voedsel stijgt, water is er te veel of juist veel te weinig, de prijs van voedsel wordt hoger en schommelt sterker en grond wordt schaarser, doordat we er niet langer alleen ons voedsel maar ook ons plastic tasje en onze benzine op moeten telen. Mijn fractie ziet in deze uitdagingen niet alleen maar risico's, maar ook kansen. Voor boeren in ontwikkelingslanden om op marginalere gronden toch een toereikend salaris te verdienen. Voor innovatie, het ontwikkelen van efficiënte en duurzame productiemethoden die honger duurzaam de wereld uit kunnen helpen. Daarvoor is echter een aantal zaken nodig en die zijn nog niet allemaal goed geregeld: vrije en volwassen markten voor landbouwproducten, verduurzaming door kennis en innovatie en door het betalen van een reële prijs, minder verspilling en efficiënt gebruik van gewassen, geen voedsel in de tank. Hierover spreken wij op een ander moment met minister Verhagen. Ik beperk mij daarom nu tot de eerste twee punten.

Als de prijzen schommelen, is het aantrekkelijk om naar bescherming te grijpen, maar voor dat je het weet, ben je verder van huis. Wat D66 betreft ligt de rol van de overheid vooral in het verbeteren van de werking van de markten, omdat er meer voedsel efficiënt gedistribueerd moet worden om de honger de wereld uit te helpen. Een sterkere mondiale voedselketen komt niet tot stand als ieder land krampachtig stuurt op de eigen belangen of eigen angsten door de grenzen te sluiten voor export of import – zie ook de acties van Poetin – of vasthoudt aan achterhaalde systemen als quota en productiesturing. Dit doel kan wel worden bereikt door meer transparantie op de markten, minder handelsbarrières in rijke landen en vooral door veel efficiëntere en duurzame landbouw in ontwikkelingslanden en betere beprijzing van de negatieve milieugevolgen van productie en consumptie van landbouwproducten en -dieren.

Nog los van prijsstijgingen wekken prijsschommelingen vroeger of later de verdenking van speculatie. Dit algemeen overleg is daarvan wellicht ook het bewijs. Volgens het LEI is er echter nog geen wetenschappelijk bewijs voor een grote of blijvende rol van speculatie bij de stijging van de voedselprijzen. Dat leveranciers zich indekken tegen prijsvolatiliteit is van alle tijden en goed ontwikkelde financiële instrumenten en voorraden kunnen bijdragen aan een grotere liquiditeit. Dat is normaal. Het wordt echter anders als een enkele partij een te dominant aandeel verwerft zoals recent is geprobeerd bij cacao. Zeker voor basisgewassen als graan en rijst moeten wij dat soort zaken scherp in de gaten houden. Gezien het primaire belang van voedsel moeten wij daarbij absoluut waakzaam zijn.

Het lijkt in ieder geval zeker dat wij de komende tijd veel vaker met deze verdenking zullen worden geconfronteerd. Meer transparantie kan dan helpen om de echte excessen en echte problemen van loze alarmen te onderscheiden. Het AMIS (Agriculture Market Information System) voor landbouwmarkten is daarbij een nuttig instrument, maar ik heb begrepen dat de deelname aan dit systeem vrijwillig is. Dit lijkt mij een recept voor een gatenkaas aan informatie en cijfers.

Ik heb drie vragen aan de staatssecretaris. Wil hij in zijn contacten met partners hen aanmoedigen om actief deel te nemen aan het AMIS? Zou de FAO kunnen aansturen op het zekerstellen van de informatiestromen voor de belangrijkste voedselgewassen? Ik meen mij te herinneren dat de staatssecretaris goede contacten heeft bij de FAO. Aan de andere kant is het de vraag hoe kwetsbaar wij zijn voor situaties waarin er wel een te grote dominantie op bepaalde voedselgewassen zou ontstaan of er een tijdelijk of hevig tekort ontstaat. Is daarvan een analyse opgesteld of kan de staatssecretaris in Brussel pleiten voor zo'n analyse? Wil hij ons op de hoogte houden van de relevante aspecten van de herziening van de MiFiD en de Richtlijn marktmisbruik waarover ook anderen al hebben gesproken? Dit zijn cruciale instrumenten voor het aanpakken van excessen en het voorkomen van problemen.

Hoe is de stand van zaken in de Doha-onderhandelingen gelet op het belang van de vrije wereldmarkt en het afbreken van de barrières in rijke landen? Hoe heeft de staatssecretaris gevolg gegeven aan de motie-Hachchi/Ferrier over het afbreken van barrières voor de landbouwexport?

Dan de verduurzaming van onze voedselproductie. Begin dit jaar heeft de Kamer daarover een debat gevoerd met de staatssecretaris. Ik ben benieuwd naar zijn brief over de taskforce. Ik voeg daaraan vandaag nog een paar vragen toe. Verschillende EU-landen kijken op dit moment naar de mogelijkheid van een hogere btw om tekorten te ondervangen of de lasten op werk te verlagen. Wellicht ontbreken ook in het Catshuis de varianten van staatssecretaris Weekers niet. Misschien komt daar zelfs de vleestaks nog langs. Mijn fractie heeft al eerder een lans gebroken voor een herbezinning op het lage btw-tarief op voedsel, in het bijzonder op vlees. Vlees is in Nederland goedkoper dan in de omringende landen. Vriend en vijand zijn het erover eens dat wij eigenlijk niet de werkelijke prijs voor ons vlees betalen gezien alle milieulasten. Wij moeten dit rechttrekken.

In het kader van de verduurzaming maakt D66 zich zorgen over het intrekken van de grondwaterbelasting. Welke prikkel is er nu nog om zuinig om te gaan met grondwater? Is de staatssecretaris van mening dat er een meer reële prijs voor voedsel moet worden betaald? In welke zin staat dit onderwerp in Brussel of bij de FAO op de agenda? Welke mogelijkheden biedt het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid om de excellente Nederlandse kennis- en kunde van verduurzaming van de landbouw te exporteren, bijvoorbeeld over gewassen die beter tegen zout of droogte kunnen? Wil de staatssecretaris ons op de hoogte houden van de implementatie van de richtlijn met het oog op «land grabbing»? Wordt dit in Nederland integraal onderdeel van bijvoorbeeld het initiatief Duurzame handel? De fractie van GroenLinks heeft al de mogelijkheid van een motie geopperd. Ik zie hier een mooie combinatie ontstaan.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Voor de VVD-fractie is het duidelijk: er bestaat geen causaal verband tussen handel en beleggingen in grondstoffen en structurele negatieve effecten op economie, voedselzekerheid en de agrarische sector in het bijzonder. Dit is naar mijn mening intussen in veel onderzoeken aangetoond. Ik deel dan ook de mening die de staatssecretaris heeft verwoord in de brief van 1 maart, namelijk dat met name voorraden, oogsten en vooral ook oogstramingen een cruciale rol spelen. Mijn fractie is dan ook van mening dat er beter inzicht moet zijn in de toekomstige beschikbaarheid van agrarische grondstoffen door middel van exactere berekeningen van de oogstramingen, van voorraden en marktverwachtingen om sterke excessieve volatiliteit in de voedselprijzen tegen te gaan. Ik benadruk het belang van goede openbare data, opdat marktpartijen zich zo goed mogelijk kunnen informeren en daarop kunnen reageren. Het pas gelanceerde AMIS kan hierin voorzien. Dit systeem wordt echter nog ontwikkeld. Kan de staatssecretaris zeggen wanneer het gereed is? Welke acties onderneemt hij verder om ervoor te zorgen dat er beter inzicht komt in de data?

Een ander belangrijk punt voor voldoende productie is naar mijn mening ook dat de prijzen reëel zijn en dat er voldoende wordt betaald voor de productie. Uit veel rapporten blijkt dat als de prijzen goed zijn, er ook productie is, terwijl de productie wegvalt als die slecht wordt betaald met alle risico's van dien. Dit betekent dat moet worden geïnvesteerd in kennis en voedselproductie waar ter wereld dan ook. Deelt de staatssecretaris mijn opvattingen?

Mijn fractie kan zich volledig vinden in de doelstelling van het actieplan van de G20 om de agrarische productie en de productiviteit te verbeteren. Het verbeteren van de productiviteit van de mondiale landbouw is noodzakelijk om ook in de toekomst aan de toenemende vraag naar landbouwproducten te kunnen voldoen. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris deze doelstelling van het actieplan volledig onderschrijft. Welke rol is naar zijn mening hierin weggelegd voor de Nederlandse landbouwsector, ook afgezet tegen de Nederlandse agro-export en de discussies over effectiviteit en efficiëntie van onze landbouw? Hoe verhoudt dit verhaal zich tot het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid?

De VVD-fractie is van mening dat Europa en Nederland in het bijzonder te weinig oog hebben voor het geostrategisch belang van voedsel en voedselproductie. De wereldbevolking groeit en de vraag naar voedsel wordt steeds groter. Voedsel en voedselproductie zouden strategischer kunnen worden ingezet en beter kunnen worden benut dan nu het geval is. De Nederlandse landbouwsector zou hierin een rol van betekenis kunnen spelen. Ik verwijs naar het artikel onder de titel «Voedsel geeft macht» waarin de heer De Wijk schrijft dat onze landbouw een belangrijke troef is die wij op meerdere fronten kunnen inzetten. Hij duidt dan niet alleen op de voedselproductie, maar ook op kennis en eventueel een uitruil van zaken in onderhandelingen met Afrika. Dit is een beetje in navolging van het optreden van China, maar dan op een andere manier. China doet alleen maar aan «land grabbing» maar wij zouden in een ruilsituatie een veel strategischer inzet kunnen kiezen. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. De wereld is één groot voedselsysteem dat sinds het begin van dit decennium een belangrijke verandering heeft doorgemaakt; van een situatie van voedseloverschotten naar een situatie van voedselschaarste. De groei van de wereldbevolking, gemiddeld meer inkomen, gemiddeld een calorierijker dieet en de toename van de toepassing van biobrandstoffen zijn daarvan belangrijke oorzaken. De gevolgen hiervan treffen vooral de allerarmsten. De prijzen van voedsel zijn verdubbeld en daardoor kunnen de allerarmsten, die zo'n 80% of zelfs meer van hun inkomen aan voedsel uitgeven, minder voedsel kopen.

Onder de druk van de schaarste wordt er ondertussen geschaakt met voedsel. Bedrijven proberen de voedselketen onder controle te krijgen om de stevige prijsschommelingen en de aanvoeronzekerheden op te vangen. In de internationale betrekkingen speelt voedsel een belangrijke rol. Ook mijn oog was gevallen op het artikel van Rob de Wijk die er onlangs voor pleitte de Europese landbouw strategisch in te zetten om de toegang tot grondstoffen van onder andere China te garanderen. Welke visie heeft de Nederlandse regering op de strategische inzet van voedsel en voedselpotentieel in het geopolitieke verkeer?

Ook op de financiële markten wordt geschaakt met voedsel. Er wordt gespeculeerd op de prijs van agrarische producten met als gevolg extra prijsvolatiliteit. Veel Nederlandse banken en pensioenfondsen doen hieraan mee. De staatssecretaris zwaait met een rapport van het LEI om ons te bezweren dat het allemaal wel meevalt met de gevolgen daarvan. Conclusies van de VN-rapporteur en het onderzoek van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) wijzen in een andere richting. En let op, ook het LEI geeft aan dat meer onderzoek nodig is naar de effecten van speculatie op de prijs.

Wij mogen hier niet in de utopie van de vrije markt blijven geloven, om met Hans Achterhuis te spreken. Transparantie van de reële en de financiële markten is onvoldoende om het probleem van voedselspeculatie op te lossen. Een strengere marktmeester is nodig. Is de staatssecretaris bereid dit samen met zijn buitenlandse collega's te zijn? Wil hij dan ook in Europa aandringen op nog scherpere regels met betrekking tot voedselspeculatie?

De positie van pensioenfondsen en banken in Nederland springt bij dit alles ook in het oog. Naar aanleiding van alarmerende berichten over de rol van Nederlandse pensioenfondsen in de voedselspeculatie wil de staatssecretaris ook hier meer transparantie bereiken. Waar met de voeten kan worden gestemd, heeft transparantie inderdaad zin, maar in pensioenland stap je niet zomaar over van fonds A naar fonds B. Is de regering bereid verdergaande stappen te zetten om de invloed van afnemers op hun pensioenfondsen te vergroten? Geruststellende taal is niet op zijn plaats. Verschillende buitenlandse banken, waaronder de Deutsche Bank, hebben al aangekondigd te zullen stoppen met het aanbieden van beleggingsproducten met voedselspeculatie. Is de staatssecretaris het ermee eens dat banken en pensioenfondsen in Nederland dat voorbeeld zouden moeten volgen? Is hij bereid om met een wettelijke regeling te komen als zelfregulering op dit punt uitblijft?

Dan nog de versnelling van de biobrandstofambities van de staatssecretaris van milieu. Staatssecretaris Atsma wil in 2016 al aan de Europese norm van 10% zitten. Mijn vraag is of staatssecretaris Bleker nog eens afstemming wil zoeken met zijn collega's over de effecten daarvan op de voedselmarkten en de voedselprijzen. De fractie van de ChristenUnie juicht duurzame energie toe, maar die moet dan wel over de volle breedte duurzaam en eerlijk zijn. Daarom vraag ik of het niet verstandiger is te wachten op de resultaten van een Europese evaluatie in 2014 van biobrandstof en de effecten daarvan op de voedselzekerheid. Ik krijg hierop graag een reactie, want wij hebben niet voor niets de zogenaamde Cramercriteria afgesproken.

Tot slot. De voedselvoorraden zijn historisch laag zodat de prijspieken die nu optreden, lastig kunnen worden opgevangen. Ik heb het, naar ik meen, al eerder gedaan maar ook vandaag verwijs ik nog maar eens naar de Bijbelse les van Jozef: in magere jaren, zoals nu in een tijd van schaarste, moet je kunnen bouwen op een stevige voedselvoorraad om prijspieken te kunnen opvangen en, internationaal gezien, ook van betekenis te kunnen zijn. Tal van organisaties pleiten ook voor vergroting van de voedselvoorraad. Wil de staatssecretaris zich hard maken voor een duurzame Europese opbouw van voorraden? Ik meen dat wij daarmee Europa, maar ook de rest van de wereld een goede dienst kunnen bewijzen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. U begrijpt dat ik nog steeds onder de indruk ben van de bijdrage van de heer Koopmans, ook al schrok hij er zelf een beetje van. Ik blijf erbij, het is een mooie dag vandaag.

De heer Koopmans (CDA): Dat vind ik ook.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Zie je, ik wist wel dat we dat eens zouden worden. Het komt helemaal goed.

De voedselprijzen en de voedselspeculatie vormen een ingewikkeld onderwerp, maar dit is op geen enkele manier een excuus om achterover te leunen of, als dat uiteindelijk toch de bedoeling was van de heer Koopmans, een beetje obligaat praatje af te steken en dat niet door te vertalen in oplossingen of ieder geval pogingen daartoe. De wereld is niet maakbaar, ik geef iedereen die dat zegt dit onmiddellijk na, maar de wereld kan wel stuk. Als je daaraan keihard een bijdrage levert, zou je daarmee op zijn minst moeten ophouden. In navolging van enkele andere woordvoerders vraag ik de staatssecretaris of hij allereerst de positie wil innemen dat het moreel verwerpelijk is om te speculeren met basisbehoeften terwijl er zo veel honger in de wereld is. Ik vraag hem of hij zich met de Partij voor de Dieren en anderen zich plaatsvervangend schaamt als hij er achter komt dat Nederlandse pensioenfondsen daarbij zijn betrokken. Ik hoop dat hij dan als een dolle gaat zoeken naar mogelijkheden om daaraan een einde te maken. Dat zou zijn positie moeten zijn. Het zou een goede ambitie zijn als hij met open vizier kijkt naar wat hij kan doen en als hij zich nergens achter verschuilt. Dat zou ik van hem willen horen.

Wij kunnen natuurlijk ook de pijn verminderen. Nederland heeft een grote voetafdruk. Dit betekent dat wij beslag leggen op meer hectares van de landbouwgrond die in de wereld beschikbaar is dan ons in alle eerlijkheid toekomt. Ook daarvoor zou je je moeten schamen en zeker als je er niets aan doet. Erken de rol van de veel te hoge vleesconsumptie. Het gaat niet om voedsel versus voedsel, het gaat om eerste levensbehoeften van mensen in kwetsbare landen tegen over de lekkere trek hier. Hoe de heer Koopmans er ook omheen draait, daar komt het wel op neer. Wij kunnen en moeten minder vlees eten. Ook als hij de stijgende vraag in India en China niet zouden kunnen afremmen, dan nog kunnen wij de druk op die landbouwgronden verminderen. Dat moeten we dan dus ook doen. Prijsbeleid is een van de instrumenten daarvoor. Eerlijke voorlichting en externe kosten moeten worden doorberekend. Begin met de btw op vlees, vis en zuivel naar 19% te brengen, maar waarom zouden we dat ook niet doen met bloemen? Bloemen zijn geen eerste levensbehoefte en als het menens is met de zorg over de honger in de wereld, dan zou je ook daarop een 19%-tarief moeten zetten.

Volumebeleid is absoluut van belang, maar ik zie het kabinet dit nog niet doen, ook niet in de debatten met de staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking. In de ene kabinetsbrief wordt gesproken over grote zorgen en de voornemens voor voedsel en water, terwijl in een andere kabinetsbrief staat dat bijvoorbeeld de palmolieproductie omhoog gaat en dat biobrandstoffen sneller moeten worden bijgemengd dan iedereen verantwoord acht. De staatssecretaris zou ook die ontwikkelingen in het kader van het voedselbeleid scherp moeten volgen. Als er geen volumebeleid is, plunderen wij de aarde nog veel harder dan zij aankan en niet wij zullen daarvan de eerste klap opvangen, maar juist de meest kwetsbare mensen op deze aarde.

Een andere belangrijke component is dat wij moeten inzetten op regionalisering van de voedselproductie. Wij hebben het in tal van voorbeelden kunnen zien. Soms raakt het onszelf, in het geval van de EHEC-bacterie, maar vaker raakt het mensen die er niets tegen kunnen inbrengen en die letterlijk van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met grote crises. Regionale voedselproductie en kortere ketens maken minder kwetsbaar. Kan de staatssecretaris op zijn minst de wijsheid daarvan erkennen en toezeggen dat hij die samen met staatssecretaris Knapen inzet in het beleid?

De voorzitter: Voordat ik de staatssecretaris het woord geef, vraag ik hem om kort aan te geven hoe zijn betoog is opgebouwd. Ik stel voor dat wij ons beperken tot één interruptie, want meer tijd hebben wij simpelweg niet. Aan het eind van ieder blokje krijgen de gelegenheid om op dat ontwerp te interrumperen.

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Blok 1 gaat over speculatie en diverse Europese en nationale instrumenten die daarvoor van belang zijn. Dan volgt een blokje over «land grabbing», de inzet van de G20, biobrandstoffen en wat overige onderwerpen. Staat u mij toe om geen algemene beschouwing te houden. Ik heb goed geluisterd naar de dialoog tussen de leden van de Kamer. Als je een evenwichtige rapportage geeft van die dialoog, dan geeft die ongeveer de problematiek weer en alle nuances van zowel die problematiek als de oplossingen ervoor. Ik volsta met die algemene beschouwing.

Dan een cruciaal punt. Uiteindelijk is het onderwerp: voedselzekerheid, de beschikbaarheid van betaalbaar voedsel voor alle mensen op deze aardbol. Daarbij moeten wij beseffen dat er op de aardbol anderhalf tot twee miljard boeren, voedselproducenten, zijn. Het overgrote deel van de voedselproductie is lokaal. Het gaat om lokale markten, soms heel kleine lokale markten. Voor de beschikbaarheid van voedsel voor mensen in arme landen is dus in ieder geval als alle eerste van belang dat daar überhaupt voedsel en grondstoffen voor voedsel worden geproduceerd. De inzet van Nederland via het beleid voor ontwikkelingssamenwerking met als een van de speerpunten voedselzekerheid, is dat de ministeries van Economie, Landbouw en Innovatie en van Buitenlandse Zaken met het bedrijfsleven voor een aantal, naar ik meen veertien, landen heel gericht inzetten op het verhogen van de productie op die lokale en regionale markten.

Verder is de politiek in een land grotendeels bepalend voor de mate waarin dat voedsel beschikbaar komt voor mensen en gebieden waar de productieomstandigheden minder gunstig zijn, bijvoorbeeld van Zuid-Kenia naar Noord-Kenia. Is men met andere woorden bereid om wat in vruchtbare gebieden wordt geproduceerd, beschikbaar te stellen voor minder vruchtbare gebieden? En dan heb ik het dus niet over grote vraagstukken als de mondiale markt, de mondiale prijsvorming en de mondiale productie, maar primair over de vraag hoe wij lokaal en regionaal de productie zouden kunnen verhogen.

De inzet van Nederland is erop gericht om daaraan met het bedrijfsleven en het ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage te leveren. Het gaat dan dus niet zozeer om het exporteren van producten naar die landen als wel om het versterken van de productiemogelijkheden van de mensen in die gebieden. Wij doen dat door middel van praktische technologie, de veredeling van groenterassen om ze minder gevoelig te maken voor de klimatologische omstandigheden en het organiseren van het maatschappelijk middenveld. Dat laatste zeg ik in reactie op een vraag van de heer De Lange, want hij wees op het belang om telers beter te organiseren. Dat is de kern van ons beleid om het op microniveau te regelen. Met «microniveau» bedoel ik dan de regio's in die landen.

Ik zal in dit overleg niet ingaan op het handelssysteem en het handelen in voedselgrondstoffen, want het zou vooral moeten gaan over de basisgrondstoffen voor voedsel. Die hebben namelijk een effect op de prijzen van voedsel en diervoeder. Hierbij is natuurlijk ook sprake van gelegitimeerde systemen voor voorraadbeheer en het gelegitimeerde streven om je te verzekeren tegen al te grote prijsfluctuaties. Sommigen zijn echter alleen maar uit op financieel gewin via handelstransacties en voorraadvorming. Dat laatste heeft enige invloed, maar dat laat onverlet dat iedereen gelijk heeft die vandaag heeft gezegd dat je niet alle handelssystemen voor voedsel en grondstoffen onder het woord «speculatie» moet proberen te vatten. Het is namelijk echt niet zo dat iedereen die zich bezighoudt met handelstransacties in grondstoffen uit is op financieel gewin.

Verder is het ook veel te simpel om te stellen dat de prijsvorming en de beschikbaarheid voor iedereen van grondstoffen en voedsel in zeer sterke mate afhankelijk zijn van het fenomeen van ongewenste speculatie. Die stelling is echt te simpel. Wij moeten er dan ook vooral voor zorgen dat wij greep krijgen op ongewenste excessieve handelstransacties met voedsel en grondstoffen. Hoe gaan wij dat doen? Wij doen dat via de regelgeving van de MiFID. In oktober 2011 is die gepubliceerd. De afronding van de besluitvorming hierover is voorzien voor het einde van dit jaar, maar het is niet zeker dat deze termijn gehaald wordt.

De Kamer is bekend met de MiFID. De richtlijn heeft vooral betrekking op de vergroting van de transparantie, de vermindering van de systeemrisico's door verplichte handel op gereguleerde handelsplatformen, de afwikkeling van derivatentransacties via een centrale tegenpartij, het toepassen van positielimieten en adequate toezichthoudende bevoegdheden. Wij vinden al deze zaken belangrijk. Wij zullen ons er dan ook voor inzetten dat het systeem van de richtlijn, zo mogelijk versterkt, wordt vastgesteld en geïmplementeerd. Verder zetten wij ons zeker ook in voor de voorgenomen versterking van de positie van de Europese toezichthouder. Dat is van belang, omdat deze toezichthouder door de nieuwe regelgeving over meer mogelijkheden beschikt om informatie over posities op te vragen. De toezichthouder kan verder verzoeken om de afbouw van posities en kan partijen beperken in hun mogelijkheden om te investeren in derivaten. De MiFID biedt ons ten slotte de mogelijkheid om op te treden in het geval van excessieve omstandigheden.

Mevrouw Wiegman, de heer Koopmans, de heer Van Gerven en de heer El Fassed vroegen of de toezichthouder over voldoende mogelijkheden beschikt om in te grijpen. Dat is het geval. Op grond van de verordening inzake marktmisbruik heeft de AFM namelijk de mogelijkheid om marktmisbruik op te sporen en aan te pakken. Dat komt neer op: informatie opvragen, dwangsommen opleggen, boetes opleggen en het beperken van de mogelijkheden om posities in grondstoffen en derivaten in te nemen. De Europese toezichthouder speelt daarbij een coördinerende rol.

Wij hebben dus al de nodige instrumenten en die worden in de toekomst bovendien versterkt. De AFM en de ESMA krijgen in dat geheel een coördinerende rol. De AFM en de ESMA worden daardoor de door de commissie gewenste versterkte marktmeester. De Kamer kan ervan op aan dat wij die voorstellen in het belang van voedselzekerheid en transparantie zullen steunen. Zo nodig zullen wij helpen die voorstellen aan te scherpen.

Het komt niet vaak voor in de Nederlandse politiek dat de Verenigde Staten als een lichtend voorbeeld worden genoemd, maar vandaag is dat wel gebeurd. De Europese wetgeving is anders dan de Amerikaanse, maar zowel de intentie als de mogelijkheden van de zojuist door mij genoemde richtlijn zijn vergelijkbaar met wat er in de Verenigde Staten wordt gerealiseerd.

Wij kunnen natuurlijk een vergelijkend warenonderzoek gaan doen, maar het lijkt mij beter om te wachten op de definitieve richtlijn. Het is namelijk mijn overtuiging dat toezichthouders als de Nederlandse AFM in buitengewone marktomstandigheden – in de Verenigde Staten spreekt men dan over excessieve speculatie – op kunnen treden. Het is mijn oordeel dat het een gelijkwaardig systeem kan worden.

De heer De Lange heeft gesproken over strenge positielimieten. Positielimieten beperken de handel in termijncontracten en daarmee moet op zichzelf voorzichtig worden omgegaan, want dergelijke contracten kunnen wel degelijk functioneel zijn. Een argument voor het instellen van positielimieten is het voorkomen van marktmanipulatie. Dat is echter afhankelijk van de karakteristieken van de markt en het gedrag van de marktpartijen. De toezichthouder kan een en ander per markt beoordelen. De huidige Europese voorstellen in het kader van MiFID voorzien in een dergelijke rol voor de toezichthouder. Het is in beginsel dus mogelijk.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of ik bereid ben om de Tweede Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van de beraadslagingen in Europa over MiFID. Daartoe ben ik uiteraard bereid. Het is mijn verwachting dat het Deense voorzitterschap in juni voorlopige conclusies zal trekken. Ik zal de Kamer daarover nog voor de zomer informeren.

Ik ga mee met de heer Van Gerven wanneer hij zegt dat MiFID het systeem versterkt. Het zal echter met name in Europa en de G20 moeten gebeuren. Frankrijk heeft al een belangrijke aanzet gegeven tot meer transparantie op de markten. Door de transparantie te vergroten, door de positie van de toezichthouder te versterken en door de toezichthouder meer mogelijkheden te geven om informatie op te vragen kunnen wij mogelijke ongewenste speculatie eerder in beeld brengen. Vervolgens kunnen wij het dan aanpakken. Dat is een effectievere methode dan een generieke discussie over de vraag wanneer er nu wel of niet sprake is van speculatie en wanneer het ongewenste effecten heeft. Het wordt daardoor namelijk meer een politiek ideologische discussie dan een instrumentele discussie.

Mevrouw Wiegman en de heer El Fassed wezen op het belang van voorraden. Lokale voorraden in voedselonzekere gebieden zijn inderdaad wenselijk. Daarbij is overigens zeker ook een rol weggelegd voor de overheden ter plekke. Ik zei al dat voor die regio's niet alleen productieverhoging en beter functionerende markten van belang zijn, maar ook verbetering van de distributie. Wat er wordt geproduceerd, moet immers zonder al te grote verliezen bij de consument terechtkomen. Ik benadruk dat, omdat er in sommige landen sprake is van naoogstverliezen van 40% tot 80%. Er is dan wel geoogst, maar het voedsel komt dan helemaal niet in de keten terecht, omdat het op de akker, tijdens de opslag of tijdens het transport verloren gaat.

Publieke Europese voorraden zijn naar mijn oordeel niet wenselijk. In het verleden is het duur en inefficiënt gebleken. Private partijen doen overigens wel aan voorraadvorming. Het stabiliseren van prijzen door middel van buffer stocks is in het verleden eveneens niet gelukt. In de praktijk zijn namelijk juist de niveaus van voorraden en prijzen niet vast te stellen. Het is heel erg moeilijk om dat aan de hand van een algemeen planidee te bepalen. Belangrijk is wel dat het systeem van private voorraadvorming adequaat kan functioneren. Op Europees niveau gaat dat overigens goed.

Er is een vraag gesteld over de VN-rapporteur. Dat raakt aan de discussie over de vraag in welke mate er sprake is van speculatie/ongewenste speculatie en wat de effecten daarvan kunnen zijn. De VN-rapporteur heeft een brede analyse gemaakt. Het beleid is dan ook niet gebaseerd op een enkel rapport, overigens net zoals de Europese richtlijn. Er is breed gekeken naar de diverse rapportages.

En dan nu «power to the pieper». Ik heb voor dit overleg nog even naar de actuele voedselprijzen gekeken. Dat doe ik overigens dagelijks. Ik denk dat de heer Van Gerven met zijn vraag hierover doelde op de consumptieaardappelen. In 2011 stonden die op € 7,00 per 100 kilo. In 2010 was die prijs gestegen naar bijna € 19,00. De huidige prijs heb ik niet paraat, maar de prijsvorming in de Nederlandse land- en tuinbouw laat normale fluctuaties zien. Het is overigens ook wel goed dat sommige prijzen zijn gestegen, want de prijzen lagen echt op een veel te laag niveau. Sommigen denken misschien dat het kassa is voor de boeren als de prijzen met 20% stijgen, maar de vervoerskosten van bijvoorbeeld snijmaïs, een belangrijk veevoerproduct, zijn in 2010 en 2011 met 31% gestegen. Dergelijke prijsstijgingen zie je ook bij kunstmest en een belangrijk deel van de extra omzet belandt dan ook zeker niet direct in de portemonnee van de boeren. Het is gewoon goed dat sommige prijzen zijn gestegen, want als dat niet was gebeurd, hadden de boeren opgedraaid voor de kostenstijgingen als gevolg van exogene omstandigheden.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik vind het jammer dat de staatssecretaris zich zo sceptisch uitlaat over Europese voedselvoorraden. Ik heb daar namelijk niet het beeld bij van de ouderwetse boterbergen en melkplassen. Dat was inderdaad duur en inefficiënt. Ik moet er verder ook niet aan denken dat wij wederom voedsel zouden moeten dumpen, integendeel. Dat is ook de reden dat ik het artikel van Rob de Wijk aanhaalde. Hij stelt namelijk dat voedselvoorraden niet alleen een dempend effect kunnen hebben op die enorme schommelingen, maar ook strategisch ingezet kunnen worden, bijvoorbeeld tegen een land als China. Mijn vraag betreft dus eigenlijk een heel andere manier van denken over het opbouwen en inzetten van voedselvoorraden.

Staatssecretaris Bleker: Ik ben uiteraard ook overtuigd van het geopolitieke en strategische belang van voedselproductie, maar ik denk daarbij zeker niet in de eerste plaats aan voorraadvorming. Dankzij 50 jaar Europees landbouwbeleid is Europa in staat om in zijn eigen voedselbehoefte en in die van een deel van de rest van de wereld te voorzien. Europa heeft een hoogwaardig productievermogen en dat is op zichzelf al een machtsbasis. Hoe moet je daar vervolgens mee omgaan? Wij zullen er vooral voor moeten zorgen dat onze machtsbasis niet erodeert en dat die niet voor een deel wordt overgenomen door buitenlandse «machten». Dit gegeven is in Australië en Nieuw-Zeeland de aanleiding voor een discussie over de wenselijkheid van de overname van grootschalige melkproductiebedrijven door Chinese holdings. Wij moeten mijns inziens dus vooral zuinig zijn op onze machtsbasis. Wij doen toch zeker onze havens ook niet in de verkoop? En dat moeten wij met ons agrarisch productievermogen dus ook niet doen. In de onderhandelingen zullen wij met onze machtsbasis vervolgens strategisch om moeten gaan. Dat is de volgorde der dingen. Ik geloof dus niet in het belang van voorraden. Het verschaft je alleen maar een incidentele machtsbasis, terwijl je nu juist moet streven naar handhaving van je structurele machtspositie, een positie die eruit bestaat dat je jezelf van voldoende voedsel kunt voorzien en voedsel kunt produceren voor de rest van de wereld.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Oké, maar wat gaat de staatssecretaris dan precies doen? Ik vraag dat, omdat wij aan de vooravond staan van nieuw Europees landbouwbeleid. Welke nieuwe elementen om die positie te handhaven gaat de staatssecretaris bij zijn Europese collega's inbrengen?

Staatssecretaris Bleker: In de eerste plaats zet ik in op continuering van het Europese landbouwbeleid, want dat is dus ook continuering van onze machtsbasis. In de tweede plaats zal ik inzetten op innovatie en duurzaamheid en in de derde plaats zullen wij moeten gaan nadenken over de vraag of onze voedselproductie niet al te afhankelijk is van de import van eiwitten uit andere delen van de wereld. Wij zullen zeker moeten bezien of wij ook op dat punt zelfvoorzienend kunnen worden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): De staatssecretaris onderschrijft mijn standpunt dat je excessen moet aanpakken en dat speculatie niet de primaire oorzaak van honger is. Ik hoorde een ander geluid in de bijdrage van de SP en daarmee zijn wij het dus beiden klaarblijkelijk niet eens.

Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de Kamer zal informeren over de ontwikkelingen in Brussel. Zal hij in die brief ook ingaan op ongewenste marktposities in bijvoorbeeld de cacaosector en bij primaire voedselgrondstoffen? Langs welke lijnen zal er verder worden beoordeeld wanneer er sprake is van excessieve speculatie?

Staatssecretaris Bleker: Beide vragen beantwoord ik met ja. Dat zal gebeuren.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik kom nog even terug op de voedselvoorraden, want volgens mij zou het wel een goede zaak zijn dat ontwikkelingslanden voedselvoorraden aanleggen. De markten zijn daar namelijk nog vaak fragiel. Wat doet Nederland om ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden in ieder geval over de mogelijkheid om voedselvoorraden aan te leggen gaan beschikken? Ik vraag dat, omdat het ontwikkelingslanden nu nog vaak onmogelijk wordt gemaakt.

Staatssecretaris Bleker: Het is niet verboden, maar het zou inderdaad wel moeten worden bevorderd. Het is dan ook niet voor niets een actiepunt van de G20.

De heer El Fassed (GroenLinks): Maar wij zitten niet in de G20.

Staatssecretaris Bleker: In het geval van het specifieke terrein van de agro- en voedingssector behoort Nederland wel tot de G20. Wij behoren daar naar het oordeel van Mexico ook geheel terecht toe. Wij spreken hierover op dit moment dan ook op hoog ambtelijk niveau binnen het verband van de G20.

De heer Van Gerven (SP): Ik constateer dat D66 zich op een ultraliberaal standpunt heeft gepositioneerd.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Met het CDA blijkbaar in de rol van de SP.

De heer Van Gerven (SP): Dat is een constatering en ik moet natuurlijk een vraag stellen. Mijn vraag is hoe speculatie kan bijdragen aan het primaire doel van vergroting van het voedselaanbod. Is het niet beter om te investeren in productie? En moet speculatie niet juist worden ontmoedigd? Ik vraag dat ook, omdat mijn vraag niet is beantwoord of het moet worden tegengegaan dat pensioenfondsen en banken in commodities investeren.

Staatssecretaris Bleker: De Kamer heeft een brief ontvangen over de handelswijze van Nederlandse banken en pensioenfondsen, overigens op verzoek van de heer Van Gerven. Volgens mij is hierop in de brief redelijk uitgebreid ingegaan. Investeren in voedsel en voedselvoorraden is op zichzelf goed, maar dan moet het wel netjes gebeuren. Het is dan ook op zichzelf niet verkeerd dat Nederlandse banken en pensioenfondsen dit doen. Dat geldt overigens ook voor participatie in investeringen in de agrarische ontwikkeling van arme landen. Maar ook hier geldt: als er sprake is van onoorbare speculatie, dan is het zeker onwenselijk. Daarover moet je mijns inziens echter niet in generieke termen spreken. Je moet echt specifiek die situaties benoemen waar men uitsluitend op winst uit is en waar men verder geen nuttig doel dient. Nogmaals, daar moet je niet in generieke termen over spreken, maar in termen van het specifiek benoemen. Dat het uitsluitend om winst gaat en verder geen nuttig doel dient, daarvan zeggen wij dat het ongewenst is. Banken en pensioenfondsen opereren nu binnen de wet. Er is geen noodzaak tot verdere beperkingen. Bij alle investeringen zijn afwegingen rond maatschappelijk verantwoord ondernemen belangrijk. Dat geldt ook voor pensioenfondsen en banken. Pensioenfondsen hebben ons ook aangegeven zich hiervan bewust te zijn en actief die afweging te willen maken. Toepassing van het voorzorgprincipe is uit dien hoofde niet aan de orde, omdat het een onnodige beperking zou betekenen voor termijnmarkten wat dan uiteindelijk zou leiden tot hogere kosten. Dat is hoe er mee wordt omgegaan. En dan denk ik van: dan houdt het ook een keer op.

De heer Van Gerven (SP): Het houdt niet op, het begint pas. Als ik de staatssecretaris goed begrijp vindt hij het prima dat er geïnvesteerd wordt in productie maar is hij het met de SP eens dat speculatie omwille van winst niet zou moeten. Dat laatste is echter wat er op grote schaal gebeurt bij commodities, dus bij grondstoffenderivaten en dergelijke. Daar wordt massaal aan verdiend en dat heeft niets met productie te maken.

Staatssecretaris Bleker: Maar er zijn twee dingen.

De heer Van Gerven (SP): Ja, er zijn heel veel dingen. Als de staatssecretaris dat onderscheid maakt, dan zou hij toch met de SP van oordeel moeten zijn dat het beleid van de pensioenfondsen en de banken op dat punt moet worden aangescherpt. Die maken dat onderscheid namelijk niet.

Staatssecretaris Bleker: Er zijn inderdaad twee dingen. Met medewerking van deze partijen hebben we u een inzicht gegeven in de betrokkenheid en de keuze die men maakt op dit terrein. Er is voor ons geen aanleiding om te zeggen dat er sprake is van een ernstige situatie. We willen de fondsen wel blijven aanspreken op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Werkgevers en werknemers kunnen de fondsen ook aanspreken daarop en dat doen ze ook. De besturen van de fondsen kunnen zich daarop dus ook richten. Er zijn door dit kabinet voorstellen gedaan om die besturen te versterken en om ervoor te zorgen dat in de jaarverslagen verantwoording wordt afgelegd over onder andere maatschappelijk verantwoord ondermen. Daarnaast wijs ik erop dat die fondsen en banken in Nederland straks ook vallen onder de aangescherpte regelgeving inzake toezicht van de MiFID.

Verder is gevraagd naar de FAO-richtlijnen. Ik kan melden dat de onderhandelingen ter zake recentelijk zijn afgerond. Het punt is geagendeerd voor de bijeenkomst van het Comité voor Voedselzekerheid in mei. Het betreft inderdaad vrijwillige richtlijnen voor overheden over omgang met formele en traditionele gebruiksrechten van land in de visserij en de bosbouw, over hoe om te gaan met veranderingen van deze rechten, over investeringen in herverdeling en over goede compensatie bij overdracht. Dit is een belangrijke eerste stap. Bedrijven en ngo's hebben daarover meegepraat. Het is een unieke overeenstemming. Hopelijk is het een keerpunt rond dit thema dat wordt opgepakt onder verantwoordelijkheid van de VN. In juni zal ik de Kamer rapporteren over hoe het gelopen is in dat Comité voor Voedselzekerheid waar het betreft de implementatie van deze richtlijnen.

Dan kom ik op het punt van land grabbing. Zoals gezegd, komt er in mei/juni duidelijkheid over de implementatie van de vrijwillige richtlijnen. Ik stel mij voor dat ik in de zo-even genoemde rapportage in juni ook zal ingaan op de uitkomsten en over hoe Nederland daar gevolg aan zal geven. Ik denk aan een aantal zaken; die kan ik nu wel noemen, maar het lijkt me slimmer om die in die brief specifiek te noemen.

De heer De Lange (PvdA): We zien die brief graag tegemoet, maar misschien kan de staatssecretaris nu reeds toezeggen dat er wat betreft de instrumenten die de overheid zelf in handen heeft, zoals subsidieverlening, een koppeling gaat plaatsvinden met de vraag of men zich al dan niet houdt aan zo'n richtlijn.

Staatssecretaris Bleker: Als bedrijven die echt gericht investeren in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden, willen participeren in projecten van ons of willen «meegenieten» van bepaalde subsidies van ons, zal door ons van die bedrijven bikkelhard geëist worden dat ze zuiver op de graat zijn, in de zin dat ze zich gewoon houden aan die vrijwillige richtlijn en ze daarop ook kunnen worden aangesproken. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik er ook voorbeelden van heb gezien of over heb gehoord waarvan ik moet zeggen dat het eigenlijk te gek voor woorden is als je je daarin begeeft. Zo heb ik voorbeelden gehoord van grote Chinese bedrijven. Dus we moeten oppassen dat we onszelf bij voorbaat niet aan de schandpaal nagelen, want er zijn namelijk ook andere grote jongens die zich op dit terrein manifesteren. Dat laat overigens onverlet dat het bij ons zeker niet mag gebeuren.

Gevraagd is naar onze inzet in de G20. Mexico, de huidige voorzitter van de G20, bouwt voort op het Franse actieplan. In twee meetings op hoog ambtelijk niveau zal Nederland een inbreng leveren. Onze inbreng zal er met name op gericht zijn om de capaciteiten die aanwezig zijn bij de driehoek bedrijfsleven, overheid en onderwijs- en onderzoeksinstellingen, in te zetten voor de doelstelling van de G20, te weten productieverhoging in verschillende delen van de wereld op een duurzame en klimaatvriendelijke manier. Daar zal onze bijdrage zich vooral op richten. Dat zal ook onze inzet zijn in de conferentie die waarschijnlijk in september wordt gehouden als vervolg op de conferentie van november 2010 in Vietnam over voedselzekerheid en klimaat. De brief over onze inzet binnen de G20 krijgt de Kamer.

Mevrouw Snijder heeft gezegd dat AMIS meer inzicht moet geven in de fysieke kant van de markt. Dat is inderdaad een belangrijk punt. Dat systeem moet behulpzaam zijn voor het functioneren van de markt en om excessen in beeld te krijgen. Deelname van belangrijke partijen is van groot belang voor succes. Ik wil dat waar het gaat om Nederlandse partijen echt met klem bevorderen, ondersteunen en stimuleren waar dat maar mogelijk is. Je zou bijna kunnen zeggen: als je maatschappelijk verantwoord ondernemer wil zijn in deze wereld van voeding, agri en grondstoffen, dan moet je bereid zijn om mee te werken aan dat vrijwillige marktinformatiesysteem. In juni is het operationeel.

Verder zijn vragen gesteld over de biobrandstoffen, waarbij tevens de ladder van Cramer, de oud-minister van Milieu, in beeld kwam. Zij heeft dat boek toen als professor geschreven en is daarna minister geworden. Dat is natuurlijk een fantastisch mooie volgorde: eerst een boek schrijven en het dan vervolgens als bewindspersoon uitvoeren. Dat zal mij niet meer lukken, maar het is niet anders. Sommigen zeggen weleens dat ik het boek dat ik geschreven heb met voeten treed, maar laat ik nu geen oude wonden bij mijzelf open rijten. Volgens mij komen we door de technologie minder voor het dilemma te staan wat betreft het benutten van agrarische producten voor energieopwekking omdat we in toenemende mate in staat zijn om met precisietechnologie agrarische restproducten die niet nodig zijn voor voedselproductie, te benutten voor energieopwekking. Dat moet volgens mij de oplossing zijn: het met zeer hoogwaardige technologie scheiden van de niet voor de voedselketen relevante onderdeeltjes van agrarische producten om ze vervolgens in de energieketen te brengen. Dan nog overigens blijft een zorgvuldige afweging van belang, maar dat is hoe ik het vanuit de agrarische hoek bezie. Dus het simpelweg produceren van producten die ook voor de voedselketen van belang zijn en ze vervolgens in de energiebak stoppen, dat is iets wat volgens mij tien jaar geleden aan de orde was. Nu zijn we toch wel drie, vier, vijf generaties in technologie verder, en dat is maar goed ook. Dus die spanning wordt minder sterk.

Verder is gevraagd naar de strategische omgang met grondstoffen en de geopolitieke strategie van de Europese Unie. De WTO regelt de vrije handel. China wordt ook via die lijn aangesproken. Nederland heeft via de Grondstoffennota de aanzet gegeven voor het beleid. Dat wordt binnenkort besproken met, naar ik meen, de minister, hoewel ik het gerucht heb gehoord dat ik de minister moet vervangen. De nadruk ligt daarbij op Europees wat kan en indien nodig nationale inzet. In Europa gebeurt dat via het vlaggenschip van een bronefficiënt en middelenefficiënt Europa. Handel is essentieel voor de Nederlandse economie. Onze lijn is vooral strategisch omgaan met grondstoffen vanuit Europees perspectief en minder vanuit nationaal perspectief.

Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd naar de reële prijs van voedsel. Ik heb eerder al plenair aangegeven dat we gaan proberen de marktmacht van de primaire producenten in Europa via Europese verordeningen en goede afspraken met de NMa te versterken. Hoe dat precies moet, weten we nog niet, maar waar dat verantwoord kan, gaan we dat doen.

Ik zie geen heil in fiscale maatregelen. Ik weet echt niet of er in het Catshuis gesproken wordt over de vleestaks. Ik durf wel een voorspelling te geven maar zelfs dat doe ik niet.

Dan de stand van zaken rond Doha. Ja, vooral stand. We hebben met de Kamer een speciaal overleg gehad over internationale handel. De WTO-aanpak blijft van belang. Brede multilaterale akkoorden zijn een alternatief voor zover ze zo veel mogelijk Doha-proof zijn en ze het belang van ontwikkelingslanden dienen.

De heer Koopmans heeft aangegeven dat goede productie migratiestromen vermindert. Het reduceren van welvaartverschillen reduceert ook migratiestromen. Dat geldt niet alleen Europees maar ook mondiaal. Ik ben het op zichzelf dus eens met de heer Koopmans; echter, het is een van de factoren die bepalend zijn.

Het is absoluut van belang dat er sprake is van aansluiting van topsectoren bij de agenda voor ontwikkelingssamenwerking. Op de begroting van het ministerie van EL&I is 300 mln. beschikbaar om topsectoreninzet te koppelen aan ontwikkelingssamenwerkingsdoelen. Dat blijven we dus doen. De ministeries van Buitenlandse Zaken en van EL&I trekken hierin gezamenlijk op. Dat is ook beschreven in de brief over voedselzekerheid van oktober 2011.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik krijg nog graag antwoord op mijn vraag of de staatssecretaris onze mening deelt dat een reële prijs essentieel is voor productie.

Wat betreft het geostrategisch belang van voedsel verwijst de staatssecretaris naar de grondstoffen. Daar heeft het inderdaad een relatie mee, maar wat ik bedoelde te zeggen is dat voedsel veel meer macht heeft. Ik zou willen dat de staatssecretaris nog eens grondig kijkt naar het interview met de heer De Wijk. De visie die hij daarin naar voren brengt geeft namelijk een heel bijzondere kijk op hoe we om zouden moeten gaan met het strategisch belang van voedsel.

Staatssecretaris Bleker: Het antwoord op beide vragen is ja.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De staatssecretaris heeft een heleboel vragen niet beantwoord, maar ik zou zo graag van hem willen weten of hij denkt dat volumebeleid noodzakelijk is dan wel of hij misschien denkt dat de aarde uitdijt en we er wel twee of drie aardbollen bij kunnen kopen om in de stijgende consumptievraag te kunnen voorzien.

Staatssecretaris Bleker: Ik denk dat beheersing van voedselconsumptiedrang van belang is.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mooi, ik wil het feestje verder niet bederven. Dit is voor nu even leuk.

De voorzitter: Dan zijn we hiermee gekomen aan het eind van dit algemeen overleg.

De heer Van Gerven (SP): Ik wil in ieder geval een VAO aanvragen.

De voorzitter: Daar kom ik zo meteen op, want u was niet de eerste die dat overwoog.

Ik lees eerst de toezeggingen voor. De Kamer ontvangt in juni 2012 een brief over de voortgang van het Comité voor Voedselzekerheid betreffende de implementatie van de richtlijn, waarbij tevens wordt ingegaan op de aanpak van ongewenste marktproducten, ongewenste marktmacht en excessen en hoe Nederland daaraan gevolg geeft.

De Kamer ontvangt de Nederlandse inzet voor het G20-overleg voorafgaand aan dat overleg.

De heer El Fassed heb ik horen overwegen een VAO aan te vragen. Dat overweegt hij nog steeds?

De heer El Fassed (GroenLinks): Ja.

De voorzitter: Dan komt er een VAO met als eerste spreker de heer El Fassed.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Koopmans (CDA), Van Bochove (CDA), Samsom (PvdA), Smilde (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Brinkman (PVV), Van Raak (SP), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), voorzitter, Heijnen (PvdA), Karabulut (SP), Elissen (PVV), Ziengs (VVD), ondervoorzitter, Monasch (PvdA), Schouw (D66), De Boer (VVD), Hennis-Plasschaert (VVD), Lucassen (PVV), Verhoeven (D66), Grashoff (GroenLinks) en Hazekamp (PvdD).

Plv. leden: Van der Burg (VVD), Dijkgraaf (SGP), Sterk (CDA), Bruins Slot (CDA), Van Dam (PvdA), Knops (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Klaveren (PVV), Paulus Jansen (SP), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Kuiken (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Fritsma (PVV), Steur (VVD), Vermeij (PvdA), Pechtold (D66), Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD), Taverne (VVD), Bontes (PVV), Hachchi (D66), Voortman (GroenLinks) en Ouwehand (PvdD).

Naar boven