32 708 Parlementair onderzoek Economische dimensie verduurzaming voedselproductie

Nr. 20 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2012

Tijdens het debat over het rapport van de klankbordgroep Economische dimensie verduurzaming voedselproductie van 18 januari jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 42 behandeling van het rapport van de klankbordgroep Economische dimensie verduurzaming voedselproductie) heb ik toegezegd om uw Kamer een rapport toe te sturen over investeringen van Nederlandse bedrijven en investeerders in landbouwgrond in het buitenland. Hierbij ontvangt u dit rapport, dat de vorm heeft van een nota van het Landbouweconomisch Instituut (LEI).1

De LEI-nota gaat over het areaal landbouwgrond dat Nederlandse bedrijven in bezit of gebruik hebben in het buitenland en de omvang van Nederlandse investeringen in grond in het buitenland. Uit de globale verkenning die het LEI voor deze nota heeft uitgevoerd blijkt dat Nederlandse bedrijven en investeerders, direct en indirect, gebruik maken van landbouwgronden in een groot aantal landen. Daarbij is het doel waarmee landbouwgrond verworven wordt en de wijze van gebruik verschillend. Boeren en tuinders die land aankopen of pachten in het buitenland hebben vaak primaire productie als kernactiviteit. Bij Nederlandse banken en pensioenfondsen is het gemeenschappelijke kenmerk dat zij vooral investeren in grote, internationaal opererende bedrijven die grote oppervlaktes landbouwgrond beheren of bezitten.

Het Ministerie van EL&I wilde beter inzicht krijgen in de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de trend die de laatste jaren zichtbaar is geworden dat overheden en bedrijven in toenemende mate investeren in landbouwgrond in andere landen. Zoals de nota aangeeft is het verwerven van landbouwgrond in het buitenland niet nieuw. Zo zijn na de Tweede Wereldoorlog vele Nederlandse boeren en tuinders geëmigreerd om elders een agrarisch bedrijf te starten. Zoals in de nota ook beschreven wordt kunnen investeringen in landbouwgrond voor de landen waar deze investeringen plaatsvinden nuttig zijn doordat het kan bijdragen aan de ontwikkeling van de landbouwsector in brede zin; voor bijvoorbeeld Ethiopië is dit ook de reden waarom dergelijke investeringen van overheidswege gestimuleerd worden.

In de LEI-nota wordt niet ingegaan op de wijze waarop landverwerving door Nederlandse bedrijven en investeerders heeft plaatsgevonden. De trend van toenemende investeringen in landbouwgrond in andere landen gaat echter in sommige gevallen gepaard met negatieve berichtgeving hierover, waarbij veelal gesuggereerd wordt dat er sprake zou zijn van «landgrabbing». In zijn algemeen kan gezegd worden dat «landgrabbing» plaatsvindt wanneer bij een landverwerving van grote stukken landbouwareaal, waarbij zeggenschap over en mee profiteren door oorspronkelijke gebruikers wordt genegeerd. Het doet echter geen recht aan de realiteit om alle investeringen in landbouwgrond in het buitenland met deze term te beschrijven. Of er bij landverwervingen waar Nederlandse bedrijven of investeerders betrokken waren sprake is geweest van schending van de rechten van de lokale bevolking kan op basis van deze nota niet worden vastgesteld. Ik heb echter geen signalen dat hiervan sprake is.

Zoals ik samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heb aangegeven in mijn reactie op het Oxfam-rapport «Land and Power» (bijlage bij kmrst. 31 250, nr. 77) en Kamervragen over dit onderwerp (o.a. 2011–2012 nr. 313), zet de regering zich in om te voorkomen dat landverwerving negatieve gevolgen heeft. In eerste instantie is het de overheid van het betrokken land die ervoor verantwoordelijk is dat investeringen in landbouwgrond geen negatieve effecten hebben voor de lokale bevolking. Bedrijven en investeerders hebben ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid waarbij bijvoorbeeld afspraken in ronde tafels, de Principles for Responsible Agricultural Investment en IFC Performance Standards een ondersteunende rol kunnen spelen. Om op internationaal niveau nader richting te geven aan discussies over de toenemende investeringen in landbouwgrond door buitenlandse partijen zal ik mij er voor blijven inzetten om de afronding van de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Security van het Committee on Food Security (CFS) tot een succes te maken. De regering verwacht bovendien van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt aanvragers van overheidsfinanciering om deze richtlijnen te onderschrijven.

De stijgende mondiale vraag naar landbouwproducten biedt kansen voor vergroting van de economische zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Slim gebruik maken van buitenlandse kennis en investeringen is daarbij essentieel. Door alle betrokken partijen bij landverwervingen bewust te maken van hun rechten en verantwoordelijkheden kunnen negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen worden. Op die manier kunnen investeringen in landbouwgrond bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de lokale landbouwsector en aan algemene economische ontwikkeling, en wordt de voedselzekerheid verhoogd en armoede verminderd.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven