Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 31524 nr. 617 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 31524 nr. 617 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juli 2024
Zonder vakmensen komt Nederland tot stilstand. Het mbo heeft een essentiële rol om deze mensen op te leiden. De nauwe samenwerking hierbij tussen het onderwijs en het bedrijfsleven in Nederland is uniek in de wereld. Echter kent het mbo op verschillende terreinen ook nog grote uitdagingen: het terugdringen van voortijdig schoolverlaten (vsv) onder studenten, het bieden van kwalitatief goede stages, het op orde brengen van de basisvaardigheden en het opleiden van voldoende vakmensen voor de grote opgaven in de woningbouw, de zorg en de energietransitie.
Om met deze uitdagingen aan de slag te gaan, is in februari 2023 de Werkagenda MBO «Samen Werken aan Talent» afgesloten met een brede vertegenwoordiging van partners in en rond het mbo.1 In de Werkagenda staan concrete doelen en acties om het mbo te versterken. Hierin staan drie prioriteiten centraal: (1) het bevorderen van kansengelijkheid; (2) het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt (inclusief het Stagepact MBO 2023–2027) en (3) onderwijs voor de toekomst: kwaliteit, onderzoek en innovatie.
Sinds februari 2023 is hard gewerkt aan de implementatie van de afspraken uit de werkagenda. Alle ondertekenaars hebben plannen gemaakt om uitvoering te geven aan de werkagenda. In deze brief ga ik in op de voortgang die sinds de ondertekening van de Werkagenda en het Stagepact is geboekt. Ten eerste ga ik in op de geboekte voortgang per prioriteit uit de Werkagenda. De voortgang van het Stagepact is verwerkt in de voortgang van de prioriteit «het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt». Ten tweede ga ik in op de kwaliteitsagenda’s van de mbo-instellingen.2 Tot slot ga ik in op enkele moties en toezeggingen die betrekking hebben op de Werkagenda en het Stagepact.
Bij deze brief ontvangt uw Kamer tevens de startmeting van het monitoringsprogramma van de Werkagenda, bestaande uit een rapport per prioriteit (de bijlagen 1 tot en met 3). De rapporten geven de stand van zaken weer bij de start van de Werkagenda en het Stagepact. Tot en met 2027 zal ik jaarlijks op basis van deze indicatoren in kaart brengen in hoeverre er verbetering zichtbaar is ten opzichte van deze startmeting in het behalen van de doelen van de werkagenda en het stagepact. Ook stuur ik uw Kamer de evaluatie van de totstandkoming van de Werkagenda toe (bijlage 5). Hierover ga ik ook met de ondertekenaars van de Werkagenda in gesprek.
De geboekte voortgang per prioriteit
De afgelopen periode is een voortvarende start gemaakt met de uitwerking en uitvoering van de Werkagenda en het Stagepact. Er is hard gewerkt om de mbo-instellingen en hun partners in staat te stellen de ambities van de werkagenda en het stagepact te realiseren. Ik noem hieronder enkele mijlpalen. In bijlage 4 bij deze brief vindt uw Kamer een uitgebreid voortgangsoverzicht van de verschillende acties.
Om ook in de toekomst voldoende vakmensen op te kunnen leiden en studenten volledig tot hun recht te laten komen, zijn gelijke kansen voor elke student belangrijk. De Werkagenda beschrijft op het terrein van kansengelijkheid verschillende uitdagingen. Een grote groep studenten kampt met mentale problematiek, het aantal voortijdig schoolverlaters is hoog en studenten zijn lang niet altijd tevreden over de begeleiding op school. Mbo-studenten kunnen nog niet overal volwaardig deelnemen aan het studentenleven en zij voelen zich ook lang niet altijd gewaardeerd3. Daarom hebben we in de Werkagenda maatregelen aangekondigd om gelijkwaardigheid van studenten te bevorderen, kwetsbare studenten beter te ondersteunen en hen te begeleiden in de stap van school naar werk.
De afgelopen periode zijn al belangrijke stappen gezet. Ten eerste is de aanpak van voortijdig schoolverlaten geïntensiveerd om zoveel mogelijk studenten een kansrijke toekomst te bieden4. Toenemende uitval tast de bestaanszekerheid van jongeren aan en betekent verlies aan potentieel goed opgeleide vakmensen. Recent heeft uw Kamer hier ook aandacht voor gevraagd in de vorm van de met algemene stemmen aangenomen motie Soepboer over de moeizame herinstroom van studenten die uitvallen.5 Ten tweede is het in het bijzonder voor kwetsbaardere studenten belangrijk dat zij goed worden ondersteund in het onderwijs en bij de stap richting duurzaam werk. Samen met diverse partners in het mbo werk ik daarom aan de Verbeteragenda passend onderwijs. Deze loopt in 2025 af en de komende periode verken ik de vervolgstappen. Om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen in de stap van school naar werk, stuur ik na de zomer het wetsvoorstel «van school naar duurzaam werk» aan uw Kamer. Tot slot is het afgelopen najaar het programma studentenwelzijn STIJN gestart. Dit programma ondersteunt onder meer het gesprek op mbo-instellingen over mentale gezondheid.
Het bevorderen van gelijke kansen is niet alleen van belang binnen het mbo. Om mbo-studenten gelijke kansen te bieden én te zorgen voor voldoende vakmensen in de toekomst zal het mbo ook anders gewaardeerd moeten worden in de maatschappij. De afgelopen periode is het maatschappelijk debat hierover aangewakkerd. De verschillende opleidingen in het vervolgonderwijs zijn gelijkwaardig aan elkaar en die boodschap zal ik ook de komende periode blijven verkondigen. Maar een debat alleen is niet voldoende. Ik vind het daarom goed om te zien dat een meerderheid van de mbo-instellingen in hun kwaliteitsagenda aangeeft een studentenkaart in te voeren en dat in steeds meer steden mbo-studenten volwaardig kunnen deelnemen aan introductieweken.6 De komende periode verwacht ik ook van de resterende mbo-instellingen en steden dat hierop actie wordt ondernomen. Tot slot vind ik het belangrijk dat het kiezen voor beroepsonderwijs een positieve keuze is. Zeker in tekortsectoren is het van belang dat we voldoende vakmensen hebben. Om dit potentieel te benutten zijn inmiddels 22 samenwerkingsverbanden van vo-, mbo- en hbo-instellingen gestart met het verbeteren van de aansluiting tussen de opleidingen in (regionale) tekortsectoren.7
Voor de belangrijke maatschappelijke transities en het in stand houden van de brede welvaart zijn goed opgeleide vakmensen onmisbaar. Het kiezen van een passende opleiding is een belangrijke stap in het leven van jongeren en mede bepalend voor hun latere positie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. In de Werkagenda hebben de partners daarom afspraken gemaakt om de oriëntatie en voorlichting over mbo-opleidingen en beroepen te verbeteren, zodat studenten een weloverwogen keuze maken. Ook zetten we in op het versterken van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), omdat deze – zeker in tijden van arbeidsmarkttekorten – een belangrijke bijdrage kan leveren aan voldoende gekwalificeerde vakmensen. Op beide punten zijn de afgelopen periode verscheidene acties in gang gezet, die ik hieronder toelicht. Daarnaast zijn de effecten van maatregelen onderzocht om studenten te stimuleren te kiezen voor opleidingen in tekortsectoren, waarmee de bijdrage aan de maatschappelijke opgaven in Nederland vergroot zou kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek vindt uw Kamer in bijlage 6.
Oriëntatieprogramma’s
De meest genoemde reden voor studieuitval is dat de inhoud van de opleiding (toch) niet was wat studenten wilden8. Het maken van een passende en bestendige studiekeuze begint met goede loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB) in het voortgezet onderwijs. Ook in het mbo is het van belang dat studenten begeleid worden bij het maken van loopbaankeuzes, het opdoen van loopbaanvaardigheden en de ontwikkeling van hun professionele identiteit. Om LOB te versterken en te verbeteren heeft mijn voorganger vanaf 2023 jaarlijks structureel € 32 miljoen geïnvesteerd in de verbetering en versterking van LOB. Daarnaast is in mei 2024 de beleidsregel oriëntatieprogramma’s gepubliceerd9. Momenteel bieden mbo-instellingen oriëntatieprogramma’s om studenten die nog geen studiekeuze kunnen maken te begeleiden naar een passende keuze. In de beleidsregel wordt toegelicht welke wettelijke ruimte zij hebben om (her)oriëntatie aan te bieden. Conform de motie Westerveld/Tseggai10 is het op grond van de beleidsregel oriëntatieprogramma’s mogelijk voor studenten om meerdere domeinen te verkennen voordat zij een studiekeuze maken. Zo kan een student ontdekken of diens zorgvuldigheid beter tot zijn recht komt in een opleiding tot mediavormgever of in een opleiding tot elektrotechnicus. Met een pilot laat ik tussen 2024–2028 monitoren of oriëntatieprogramma’s effectief zijn in het terugdringen van uitval en onnodige switch en of de wettelijke kaders toereikend zijn of aanpassing behoeven. Daarbij volg ik met interesse de inhoudelijke keuzes van studenten: in welke mate kiezen studenten voor bijvoorbeeld bbl-opleidingen of opleidingen die bijdragen aan maatschappelijke opgaven als de zorg of de energietransitie?
Bbl-offensief
Mede naar aanleiding van de motie El Yassini11, werk ik op dit moment met partners uit het mbo en bedrijfsleven aan het verder versterken van de positie van de bbl. Doel is dat meer studenten voor wie dit passend is, via een mbo-leerwerkplek binnen bedrijven worden opgeleid. Studenten die een bbl hebben gevolgd, hebben in de eerste 5 jaar na afstuderen namelijk een betere positie op de arbeidsmarkt12. Mede doordat de arbeidsmarkt krap is, stijgt de laatste jaren de instroom in de bbl. Van 26% van de totale instroom in het mbo in 2022, naar ruim 31% dit jaar13. Dit is een positieve ontwikkeling. Duurzame versterking van de bbl blijft echter nodig. Dat doe ik al op verschillende manieren. Enerzijds via beleidsmaatregelen: de Subsidieregeling praktijkleren is bijvoorbeeld verlengd om het bieden van leerwerkplaatsen te stimuleren. Anderzijds is communicatie belangrijk: op verschillende plaatsen wordt inmiddels meer aandacht gevraagd voor de bbl, bijvoorbeeld in de brief die vmbo-examenleerlingen in oktober zullen ontvangen, bij de oriëntatieprogramma’s en binnen het Stagepact mbo. Daarnaast is verkend wat er nog meer nodig is voor het versterken van de bbl. Op basis daarvan zijn sinds dit voorjaar gesprekken gevoerd met werkgevers, studenten, onderwijs en werknemersbonden over nog meer concrete maatregelen voor een bbl-offensief. Daarbij spreken we ook over de rol van werkgevers bij het voorzien in reis- en onkostenvergoedingen. Na de zomer informeer ik uw Kamer over de uitkomsten.
Stagepact
Een goede stage is belangrijk voor alle studenten. In het Stagepact MBO 2023–2027 zijn met een brede coalitie van partners afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat alle studenten een stage of leerbaan krijgen met uitstekende begeleiding en randvoorwaarden14, waaronder een passende vergoeding voor de stage. Uit de startmeting en de slotrapportage Actieplan stages en leerbanen, bijlage 7 bij deze brief, blijkt dat er nu al enkele jaren geen wezenlijke stagetekorten meer zijn. Dat laat onverlet dat er lokaal of voor bepaalde opleidingen (tijdelijk) sprake kan zijn van een tekort.
De afgelopen periode hebben alle partners zich ingezet om de doelstellingen uit het Stagepact te bereiken. Lang niet alle mbo-instellingen hadden bij de start van het Stagepact beleid op stagediscriminatie. Sindsdien is er veel in gang gezet bij de mbo-instellingen om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Een eerste blik op de kwaliteitsplannen van de mbo-instellingen laat zien dat op veel mbo-instellingen hard wordt gewerkt om meldpunten stagediscriminatie in te richten, de toegankelijkheid te vergroten, dan wel om onder studenten meer bekendheid te geven aan al bestaande meldpunten. Ook zijn de mbo-instellingen aan de slag met stagematching. Op 12 juli jl. is het onderzoek van SEO en Verwey-Jonker instituut naar knelpunten en randvoorwaarden van stagematching gepubliceerd.15 De inzichten worden door de scholen en betrokkenen benut voor de implementatie van stagematching en het onderzoek zal onderdeel worden van de voortgangsrapportage in het najaar.
Vanuit OCW, SBB, VNO-NCW/MKB-Nederland en de MBO Raad worden instellingen en leerbedrijven ondersteund bij het verbeteren van de stagebegeleiding en bij de aanpak van stagediscriminatie16. Zo ondersteunt de MBO Raad mbo-instellingen door hen met het Kennispunt Beroepspraktijkvorming (BPV) te informeren over het Stagepact en te zorgen voor een lerend netwerk van BPV-coördinatoren vanuit alle mbo-scholen. In 2023 en 2024 organiseerde OCW een landelijk Stagepact-evenement waar betrokkenen uit scholen, leerbedrijven en regio’s samenkwamen om inspiratie, kennis en goede voorbeelden uit te wisselen. Ook heeft SBB de ondersteuning aan praktijkopleiders van leerbedrijven versterkt en VNO-NCW/MKB-NL lanceerde de website «check je stageplek» voor werkgevers17.
Tot slot is het voor mij van groot belang dat studenten die stagelopen een passende stagevergoeding ontvangen. De sociale partners hebben op 12 oktober 2023 – verenigd in de Stichting van de Arbeid – hierover een aanbeveling gedaan.18 Dat was een mooie eerste stap. Nu zijn in circa 10% van de cao’s afspraken opgenomen over stagevergoeding voor studenten uit de beroepsopleidende leerweg (bol). Dit percentage moet (fors) omhoog. Ik wil daarom werkgevers nogmaals oproepen om studenten een stagevergoeding te bieden en sociale partners vragen om hierover afspraken te maken in cao’s. Ook streef ik in dit verband naar uw Kamer eind 2024 over het onderzoek naar de invoering van een minimum stagevergoeding te informeren, naar aanleiding van de motie Stultiens en Ergin19. Mocht er de komende tijd onverhoopt toch onvoldoende van de grond komen dan behoort een wettelijke regeling van de stagevergoeding ook nog altijd tot de mogelijkheden.
Onderzoek «studiekeuze in beweging»
Bovenstaande laat zien welke stappen er al zijn ondernomen om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Maar als we studenten echt willen opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst, is er meer nodig. Op dit moment kiezen nog teveel studenten voor opleidingen die beperkte kansen op een duurzame plek op de arbeidsmarkt opleveren. Mijn voorganger heeft dit onder andere beschreven in zijn Kamerbrief van 13 december 202320. Steeds vaker klinkt daarom de roep om sturende maatregelen vanuit de overheid. De effecten van dergelijke maatregelen zijn tot op heden onbekend. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van acht mogelijk stimulerende maatregelen in het mbo, hbo en wo. Het gaat om: (1) numerus fixus, (2) verlaging collegegeld, (3) verlaging of afschaffing lesgeld, (4) tweede studie in zorg en onderwijs tegen wettelijk collegegeld, (5) verhoging salaris BBL, (6) baangaranties, (7) diplomabonus en (8) warme overdracht. Veel van de onderzochte maatregelen zijn niet (op grote schaal) in de praktijk uitgevoerd. Er is dus geen experimenteel bewijs dat deze maatregelen in de praktijk bewezen effectief zijn. In het onderzoek is daarom met name gebruik gemaakt van een vignettenstudie en interviews met belanghebbenden en focusgroepen. Het rapport trekt daarom grotendeels conclusies over de verwachte effectiviteit van onderzochte maatregelen, en niet over de daadwerkelijke effectiviteit.
Uit het onderzoek blijkt dat van de meeste maatregelen niet kan worden bewezen dat het effect heeft op het verhogen van de instroom in bepaalde opleidingen voor tekortsectoren. De verwachte effectiviteit is laag. Wel worden er positieve effecten verwacht van de verhoging van het bbl-minimumloon. Ook is het effectief om jongeren al vanaf jonge leeftijd te ondersteunen met goede loopbaanbegeleiding, voorlichting en mogelijkheden voor oriëntatie. Voor de andere maatregelen geldt dat ze mogelijk wel andere effecten hebben die belangrijk zijn voor het opleiden van voldoende mensen voor maatschappelijke sectoren. Zo kan numerus fixus bijdragen aan het voorkomen van instroom in opleidingen met minder arbeidsmarktperspectief, en kunnen een diplomabonus, de baangarantie en een warme overdracht van school naar werk uitval tijdens de studie voorkomen.
In het kader van een tweetal moties ga ik nog concreet in op twee onderzochte maatregelen.
In de motie El Yassini/Kwint21 is gevraagd om te onderzoeken op welke manier baangaranties, zoals de AanDeBak-garanties op Rotterdam Zuid, breder kunnen worden ingezet in Nederland. Voor het verhogen van de instroom in tekortsectoren noemt het onderzoek deze maatregel als losstaand instrument «beperkt effectief». Studenten die twijfelen tussen twee opleidingen in hun interessegebied nemen de baangarantie mee in hun overweging bij het kiezen van een studie. Als de baangarantie wordt afgegeven bij een opleiding buiten het interessegebied, dan geldt dat niet. Sommige groepen zijn volgens het onderzoek vatbaarder voor de baangarantie dan anderen. Met name jongeren die zijn opgegroeid in een omgeving waar er «slechtere ervaringen» zijn met de arbeidsmarkt, nemen de baangarantie eerder in overweging.
Op Rotterdam Zuid staat de baangarantie niet op zichzelf. De AanDeBak-garantie is het sluitstuk van een breed en langdurig LOB-programma. Al vanaf groep 6 wordt er gefocust op drie sectoren: zorg, techniek en haven. Leerlingen ontvangen veel ondersteuning en begeleiding. De garantie dient als extra stimulans om leerlingen te motiveren. In december 2023 is door de 19 burgemeesters die betrokken zijn bij het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid afgesproken te onderzoeken op welke manier de AanDeBak-garanties (loopbaanoriëntatie en baangaranties) onderdeel kunnen worden van de gebiedsgerichte aanpak in hun focusgebied(en). Om de gebieden hierbij te ondersteunen hebben de Ministeries van BZK en OCW in april jl. een werksessie georganiseerd waar de gebieden een start maakten met een lokaal plan met behulp van beschikbare kennis uit Rotterdam Zuid en betrokkenheid van VNO-NCW. Naast Rotterdam Zuid wordt inmiddels in 17 van de 20 focusgebieden gewerkt aan een plan voor loopbaanoriëntatie en baangaranties als onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak. O.a. in Tilburg Noord-West en Roosendaal-Ring wordt ernaar gestreefd later dit jaar de eerste AanDeBak-garanties te lanceren. Dat doet mij deugd en ik ben benieuwd naar de resultaten. De motie doe ik hierbij gestand.
Conform de motie Bouchallikht/De Hoop22 is in het onderzoek ten slotte ook specifiek gekeken naar het effect van de kosten van leermiddelen op de studiekeuze van mbo studenten. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat verschillen in schoolkosten mbo-studenten ontmoedigen om voor een opleiding in een tekortsector te kiezen. De kosten van leermiddelen lijken ook niet significant hoger in tekortsectoren. Daarnaast blijkt dat toekomstige studenten en hun ouders doorgaans bij het kiezen van de studie niet naar de schoolkosten kijken. De motie doe ik hierbij gestand. In het najaar informeer ik uw Kamer in bredere zin over de stand van zaken en mijn ambities op het onderwerp schoolkosten, gelijktijdig met het versturen van de marktverkenning leermiddelenmarkt mbo.
Het mbo leidt haar studenten op voor de arbeidsmarkt of een vervolgstudie en ook om volwaardig deel te kunnen nemen aan onze maatschappij als geheel. Basisvaardigheden en burgerschap zijn daarin belangrijke pijlers. In april jongstleden heeft mijn voorganger uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de Aanpak basisvaardigheden in het mbo. Deze aanpak sluit aan op de afspraken die we in de Werkagenda hebben gemaakt en schept de randvoorwaarden voor goed basisvaardighedenonderwijs. Denk daarbij aan aanpassing van wet- en regelgeving en aanvullende eisen voor docenten basisvaardigheden. Het belang van de inzet op basisvaardigheden wordt onderstreept door het dalende percentage studenten dat met een voldoende voor het centraal examen Nederlands (77% in 2022/2023) of het examen rekenen het mbo verlaat. Ik vind het van het grootste belang om dit tij te keren. Ook op het terrein van burgerschap is de afgelopen periode het nodige werk verzet. Zo herijk ik de kwalificatie-eisen en zal er een instellingsexamen worden ingevoerd.
Tot slot vind ik ook de positie van het mbo in onderzoek belangrijk. Praktijkgericht onderzoek levert een wezenlijke bijdrage aan de opgaven waar we als maatschappij voor staan. Het biedt nieuwe inzichten en een ander perspectief. Daarom zijn het Comeniusprogramma en de Onderwijspremie ook voor het mbo opgezet om onderzoek in het mbo te stimuleren. Ook hebben mbo-instellingen extra middelen (€ 3 miljoen) gekregen om nieuwe practoraten te starten en bestaande practoraten uit te breiden.
Het werken aan onderwijskwaliteit is één van de prioriteiten van de Werkagenda en dit zal met de voorgestelde aanpak op, onder andere, de basisvaardigheden de komende periode ook blijven. Hiermee voer ik de motie van het lid Tseggai23 uit. Hierin wordt de regering verzocht om het verbeteren van de onderwijskwaliteit in het mbo de komende periode prioriteit te maken.
Kwaliteitsagenda’s: motor voor uitvoering
Samen met in- en externe partners, zoals het regionale bedrijfsleven, gemeenten en de ondernemings- en studentenraad, hebben alle mbo-instellingen een kwaliteitsagenda ontwikkeld waarin zij aangeven hoe zij werk maken van de ambities in de Werkagenda en het Stagepact. Dit hebben zij gedaan op basis van een uitgebreide analyse van hun positie op de verschillende doelstellingen. Daarbij hadden de mbo-instellingen ook nadrukkelijk de mogelijkheid om eigen keuzes te maken. De instellingen kregen ruimte om te prioriteren via het «pas toe of leg uit» principe. Per maatregel uit de Regeling kwaliteitsafspraken kon de instelling in haar plan beargumenteren of de maatregel wordt toegepast of niet. Overigens zijn vier maatregelen wel verplicht gesteld vanwege de hoge urgentie op die terreinen, te weten: loopbaanoriëntatie, een tweetal maatregelen rondom stages24, carrièreperspectief en practoraten.
Beoordelingsproces
De mbo-instellingen hebben aan de hand van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027 hun kwaliteitsagenda’s opgesteld. In hun kwaliteitsagenda vertalen zij de doelstellingen uit de Werkagenda en het Stagepact naar hun eigen regio en instelling. In tegenstelling tot de eerdere rondes voor de aanvraag van kwaliteitsmiddelen is nu niet gekozen voor een resultaatafhankelijk deel van de aanvullende bekostiging. Uitgangspunt is het vertrouwen in de professionals in het veld om de juiste keuzes te maken. Uiteraard in gezamenlijk overleg met hun regionale partners. Een gezamenlijke monitoring om de ontwikkelingen te volgen en – waar nodig – bij te sturen hoort daar bij.
Commissie Kwaliteitsafspraken MBO (CKMBO)
De CKMBO is een onafhankelijke commissie die mij heeft geadviseerd over de ingediende kwaliteitsagenda’s. Zij staan de mbo-instellingen met raad en daad bij tijdens het schrijfproces en de vervolmaking van hun agenda’s en adviseren mij vervolgens aan de hand van het beoordelingskader van de Regeling kwaliteitsafspraken of de ingediende kwaliteitsagenda van voldoende niveau is. Uiteindelijk neem ik een besluit over de ingediende kwaliteitsagenda.
Beoordeling van de plannen
De mbo-instellingen konden op twee momenten hun kwaliteitsagenda indienen. In de eerste tranche hebben tien instellingen hun plannen ingediend, in de tweede tranche hebben de overige 42 instellingen hun kwaliteitsagenda aangeboden.25 Inmiddels is het beoordelingsproces van alle kwaliteitsagenda’s voor de periode 2024–2027 afgerond. Vier instellingen hebben gebruik gemaakt van de herkansingsmogelijkheid. Ook deze vier instellingen hebben inmiddels een positief oordeel mogen ontvangen. De mbo-instellingen hebben (afhankelijk van de ronde) in maart of juni 2024 de middelen ontvangen. Ook de instelling die in de tweede ronde gebruik heeft gemaakt van de herkansingsmogelijkheid krijgt binnen afzienbare tijd de middelen.
Na goedkeuring van de kwaliteitsagenda, ontvangen de instellingen kwaliteitsmiddelen om invulling te geven aan hun plannen. Inmiddels hebben alle mbo-instellingen een positief oordeel ontvangen en de middelen toegekend gekregen. Het gaat in 2024 om een bedrag van ruim € 700 miljoen. Het is al met al een intensief proces geweest. De instellingen hebben hierbij ondersteuning en advies ontvangen van de Commissie Kwaliteitsafspraken MBO (CKMBO) en de MBO Raad.
Eerste beelden uit de kwaliteitsagenda’s
De kwaliteitsagenda’s zijn een belangrijke motor bij de uitvoering van de doelstellingen van de Werkagenda en het Stagepact. Er is veel werk verzet bij de vorming van de agenda’s. Ik waardeer de inzet van de mbo-instellingen en hun partners. Ik heb mooie kwaliteitsagenda’s de revue zien passeren. Veel van de analyses die instellingen hebben gemaakt, leveren hen nieuwe inzichten op voor nieuwe of hernieuwde samenwerking en maatregelen. Het laat zien dat een flink aantal instellingen in de sector stappen heeft gezet in het (her)positioneren van het mbo in de regio.
Een eerste blik op de begrotingen in de plannen laat zien dat de mbo-instellingen relatief veel middelen inzetten op de doelstellingen rondom het verbeteren van de begeleiding voor mbo niveau 2-studenten, het terugdringen van vsv en het verbeteren van het carrièreperspectief. Voor deze doelstellingen hebben de instellingen ook specifiek budget ontvangen. Op verschillende punten, zoals bijvoorbeeld vsv en stagebegeleiding, zie ik dat er een duidelijke samenhang is tussen de omvang van problematiek en de hoeveelheid middelen die de instelling hieraan uitgeeft vanuit de kwaliteitsagenda.
Als ik de begrotingen in de kwaliteitsplannen nader bekijk zijn er echter ook aandachtspunten. De mbo-instellingen zetten hun middelen vaak verspreid over vrijwel alle doelstellingen in. De meerderheid van de instellingen (zo’n 60%) zet geld op alle doelstellingen in. Ook past een groot deel van de instellingen nagenoeg alle maatregelen toe binnen die doelstelling. Ze maken in die zin dus beperkt uitgesproken keuzes. Dat maakt dat op elk thema iets gebeurt, maar de vraag is of dat dan genoeg is om echte verandering te bewerkstelligen op de thema’s die voor de instelling en de sector als geheel nodig zijn. Het is weliswaar positief om te zien dat instellingen op alle doelstellingen verbetering willen bereiken, maar dit kent ook risico’s. Ten eerste dat de inzet van middelen (en mensen) versnippert, ten tweede dat er mogelijkerwijs te weinig meters worden gemaakt op de grootste uitdagingen voor de instelling en de sector als geheel. De komende periode wil ik hierover het gesprek met de instellingen en de sectorvertegenwoordigers aangaan. De uitkomsten hiervan zal ik opnemen in de brief dit komend najaar aan uw Kamer.
Op sommige punten en bij een aantal mbo-instellingen is nog meer ambitie nodig als we de beweging die we met de Werkagenda voor ogen hebben ook echt willen realiseren. Ik licht hieronder twee thema’s uit waarbij de lat (bij een deel van de instellingen) de komende periode nog verder omhoog moet.
▪ Stagepact: De uitvoering van het Stagepact is en blijft van onverminderd belang. Een flink aantal mbo-instellingen zet in op versterking van de begeleiding. Ik zie echter nog niet bij alle mbo-instellingen de benodigde urgentie. In een aantal kwaliteitsagenda’s zie ik, bijvoorbeeld, een afwachtende houding ten aanzien van de afgesproken (minimaal) drie contactmomenten tijdens de stage. Datzelfde geldt voor het professionaliseren van het stagebeleid en de stagebegeleiders. Op dit moment is slechts 36% van de studenten tevreden met de begeleiding door de instelling26. De mbo-instellingen formuleren hier weliswaar doelen op, maar de ambitie voor 2027 ligt vaak slechts enkele procentpunten hoger. Uit een eerste beschouwing van de kwaliteitsagenda’s, blijkt dat instellingen die op dit vlak een grotere uitdaging hebben, niet meer ambitie tonen dan instellingen die het al aanmerkelijk beter doen. Ik ga dit nader analyseren, maar ga hierover uiteraard ook met de sector in gesprek.
▪ Opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst: Mbo-instellingen maken in hun kwaliteitsagenda’s weinig scherpe keuzes met betrekking tot hun opleidingsaanbod. Dit is zorgelijk, ook omdat de Werkwijze Kansrijk Opleiden van het onderwijs en het bedrijfsleven is gestopt27. Willen we ook in de toekomst voldoende vakmensen opleiden, dan vraagt dit om keuzes in het opleidingsaanbod en het (verder) stimuleren van de studiekeuze van studenten richting bepaalde opleidingen. Samenwerking in de regio, met het bedrijfsleven en met andere mbo-instellingen, is daarbij cruciaal. Vooral omdat het aantal studenten in het mbo de komende jaren zal dalen en de vraag naar goed opgeleide vakmensen onverminderd hoog lijkt te blijven. Het is dus essentieel dat hierop stappen worden gezet, juist ook voor de maatschappelijke uitdagingen waar Nederland voor staat. Vanwege deze uitdagingen is het belangrijk niet alleen te zorgen voor een goede aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, naar ook dat studenten worden opgeleid voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Ik kom daarom in het najaar met een aanpak voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Hierin neem ik de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek «studiekeuze in beweging mee». Ook benut ik hierbij de uitkomsten van het advies van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO (CMMBO) «sturing en instandhouding van regionale mbo infrastructuur». Dit advies wordt bijgevoegd bij de brief waarin uw Kamer wordt geïnformeerd over de aanpak op dalende studentenaantallen.
Het vervolg: monitoring, analyse en sturing.
Om te kunnen zien of de gewenste beweging plaatsvindt is voor de Werkagenda en het Stagepact een monitoringsprogramma opgezet28. De (bijgevoegde) startmeting vormt hiervoor de basis. De partners volgen de komende jaren de ontwikkeling van de indicatoren horend bij de doelstellingen uit de Werkagenda en het Stagepact, bespreken het verhaal achter deze informatie en sturen waar nodig bij. Uw Kamer wordt elk najaar over deze voortgang geïnformeerd middels een tussenmeting en een bijbehorende voortgangsbrief. Komend najaar staat daarin de inhoud van de Kwaliteitsagenda’s centraal. Ik heb dan ook meer gedetailleerd inzicht in de (concrete) doelstellingen die voor 2027 zijn geformuleerd en welke middelen instellingen daaraan koppelen. Met die informatie kan ik ook terugkomen op de motie Martens-America en De Kort (beiden VVD) over het koppelen van concrete doelstellingen aan gelden29. In het najaar van 2025 volgt bij de tussenmeting tevens een «mid-term review». Dat moment kan gebruikt worden om, indien nodig, meer ingrijpend bij te sturen.
Op bovenstaande wijze geef ik invulling aan het met uw Kamer afgesproken proces van verantwoording en (waar nodig) de bijstelling van de aanpak. Ik wil daarbij wel benadrukken dat de startmeting nog geen resultaten laat zien van de reeds gedane inspanningen. Overigens leiden ingezette acties ook niet in alle gevallen direct tot zichtbare effecten. Veel bewegingen hebben enige tijd nodig om zichtbaar te worden.
Moties en toezeggingen
Naar aanleiding van debatten met uw Kamer zijn er enkele moties aangenomen en is een aantal toezeggingen gedaan op specifieke onderdelen van de Werkagenda en het Stagepact. Gezien de recente kabinetswisseling zal ik mijn reactie op een aantal moties en toezegging niet nu, maar (kort) na de zomer aan uw Kamer doen toekomen. Op een viertal moties en toezeggingen informeer ik uw Kamer wel in deze brief.
Motie Westerveld over extracurriculaire activiteiten
Conform de motie van het lid Westerveld (GL/PvdA)30 is onderzocht hoe het ook voor minderjarige mbo-studenten zonder startkwalificatie31 mogelijk kan worden gemaakt om een vrijstelling te krijgen voor extracurriculaire activiteiten. Minderjarige mbo-studenten zonder startkwalificatie hebben een kwalificatieplicht en moeten daarom onderwijs volgen. Hiermee willen we de kansen van startende jongeren op de arbeidsmarkt vergroten. Op dit moment kunnen kwalificatieplichtige mbo-studenten daarom geen vrijstelling krijgen voor bijvoorbeeld een voltijds bestuursjaar. Om dit wel mogelijk te maken is een wijziging nodig van de Leerplichtwet, de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en lagere regelgeving. Hiermee kan vrijstelling van de kwalificatieplicht mogelijk gemaakt worden. Daarnaast zijn wijzigingen in wet- en regelgeving nodig ten aanzien van studiefinanciering, lesgeld en financiële compensatie voor het oplopen van studievertraging.
Moties van de leden De Jong (D66)/De Hoop (GL/PvdA) en de leden Dassen (VOLT)/Koekoek (VOLT)/De Hoop (GL/PvdA)/Van der Plas (BBB) over Erasmus+
De motie van de leden Romke de Jong (D66) en De Hoop (GroenLinks/PvdA)32 verzoekt de regering Europese samenwerking te stimuleren door programma’s als Erasmus+ onder de aandacht te brengen bij scholen en partijen. Zo kan innovatief taalonderwijs via digitale leermethoden voor minderheidstalen verder gestimuleerd worden. Het kabinet stimuleert minderheidstalen op verschillende manieren. Zo heeft de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in april 2024 de Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer (BFTK)33 ondertekend, waarin Rijk en provincie vastleggen op welke manier zij in de periode 2024–2028 werken aan de bescherming en bevordering van de Friese taal en cultuur.
Daarnaast verzoeken de leden Dassen (VOLT), Koekkoek (VOLT), De Hoop (GroenLinks/PvdA) en Van der Plas (BBB) in een motie34 om (mede) op basis van het onderzoek «Internationalisering in het mbo» een plan te ontwikkelen om de mogelijkheden voor mbo-studenten op het gebied van internationalisering te faciliteren en benutten.35 Daarbij zou ook gekeken moeten worden naar wat er binnen mbo-instellingen nodig is. Uw Kamer is in de Kamerbrief van 13 december 202336 geïnformeerd over het genoemde onderzoek naar internationalisering in het mbo. Dit onderzoek laat zien dat mbo-studenten goed gebruik maken van de mogelijkheden van Erasmus+ in het mbo. En dat zij daarbij ondersteund worden door internationaliseringscoördinatoren. Het budget voor individuele mobiliteit wordt ruim overvraagd. Om tegemoet te komen aan de behoefte van mbo-studenten, verken ik momenteel hoe we in EU-verband kunnen inzetten op een uitbreiding van het Erasmus+-budget voor individuele mobiliteit in het mbo.
Motie Dassen over wederzijdse diplomaerkenning
In de motie Dassen37 heeft uw Kamer gevraagd om inspanning voor wederzijdse erkenning van mbo-diploma's tussen Europese lidstaten, met als voornaamste inzet het wegnemen van barrières voor de maatschappelijk cruciale sectoren. Dit sluit aan bij prioriteiten in de Werkagenda mbo38. Afgelopen jaar is in Europees verband hiervoor aandacht gevraagd. Bij een werkbezoek aan Spanje in april 2023 heeft de voormalig Minister van OCW met de Spaanse Minister van Onderwijs en Beroepsonderwijs afgesproken een pilot te starten over wederzijdse diploma-erkenning in het mbo. Onder leiding van het Spaanse Ministerie van Onderwijs is vervolgens een inventarisatie gedaan naar het starten van een pilot op dit thema in Spanje, Nederland en Portugal, en voornoemde motie uitgevoerd.
Ten behoeve van de verkenning heeft SBB, op verzoek van OCW, in kaart gebracht welke kwalificaties overeenkwamen of vergelijkbaar zijn met Spaanse kwalificaties in de sectoren logistiek, constructie, civiele techniek, energie en verduurzaming van de gebouwde omgeving. De verkenning laat zien dat wederzijdse diploma-erkenning in het mbo (zeer) complex is. Dit komt niet alleen door de variëteit in stelsels van beroepsonderwijs, maar ook doordat beroepen en de hiervoor benodigde kennis en vaardigheden per land kunnen verschillen. Bijvoorbeeld op het vlak van materialenkennis of de handelingen die iemand mag uitvoeren. Tijdens het Spaanse EU-voorzitterschap zijn de resultaten gepresenteerd en is hierop gereflecteerd gedurende de halfjaarlijkse vergadering van Directeuren-Generaal voor Beroepsonderwijs (DGVT). Hierbij was ook een Nederlandse delegatie aanwezig. Het voorzitterschap stelde voor een online catalogus van kwalificaties te maken, om vergelijkbare kwalificaties in EU-landen inzichtelijker te maken. Hiervoor was echter onvoldoende draagvlak. Ook werd geconcludeerd dat er al veel hulpmiddelen beschikbaar zijn.
Om Europese arbeidsmobiliteit te bevorderen, ook onder mbo-afgestudeerden, is het benodigd om inzichtelijk te maken over welke kennis en/of vaardigheden een individu beschikt. Daarom verleg ik de focus naar initiatieven die kansrijker zijn. Ten eerste is dat het recent door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel NLQF, dat ervoor moet zorgen dat het niveau van opleidingen in Europa onderling vergeleken kan worden. Ten tweede helpt de ontwikkeling van de nationale skillstaal CompetentNL39, welke aansluit op de Europese standaard ESCO40, hierbij. Hiermee kan namelijk fijnmaziger worden beschreven wat iemand al kent, leert in een opleiding en nodig heeft op de arbeidsmarkt.
Tot slot wil ik mij meer richten op de grensregio’s, daar waar leren en werken over de grens een alledaagse realiteit is. Met partners in de Nederlandse-Duitse grensregio wordt op dit moment verder verkend wat er nog meer mogelijk en nodig is om de arbeidsmobiliteit voor mbo-afgestudeerden verder te verbeteren. Daaraan gekoppeld kijk ik ook hoe uitvoering gegeven kan worden de motie Dassen waarin de regering is verzocht te onderzoeken hoe het Benelux-Baltische verdrag ook voor mbo-opleidingen en kwalificaties te laten gelden.41 Ik zal uw Kamer hierover op de hoogte houden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
Aangeboden als bijlage bij Kamerstukken II 2022/2023, 31 524, nr. 549. Partners/ondertekenaars: Ministerie van OCW, MBO Raad, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), VNO-NCW & MKB Nederland, Beroepsvereniging opleiders mbo (BVMBO), Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB mbo).
Alle kwaliteitsagenda’s zijn hier terug te vinden: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2024/03/19/kwaliteitsagendas-2024-2027-middelbaar-beroepsonderwijs
Uit de Job-monitor (2024) blijkt dat 33% van de studenten zich net zoveel student voelt als een student op een hbo-instelling of universiteit.
Het Actieplan voorkomen voortijdig schoolverlaten en begeleiden naar een kansrijke toekomst is meegestuurd als bijlage bij Kamerstukken II 2023/2024, 26 695, nr. 143.
Hiermee voldoe ik aan de toezegging gedaan in het Commissiedebat mbo van 16 april jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 616) om in de voortgangsrapportage over de Werkagenda in te gaan op de studentenkaarten in het mbo.
Het betreft de subsidieregeling Versterking aansluiting beroepsonderwijskolom, waarvoor tot en met 2025 € 150 mln. beschikbaar is gesteld. Zie: Stcrt. 2024, nr. 11365 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-11365.html).
Factsheet voortijdig schoolverlaten ROA, tabel B2. Zie: https://roa.nl/sites/roa/files/roa_f_2021_5_factsheet_vsv_2020.pdf
Kamerstukken II 2023/2024, 31 524, nr. 590. Zie ook: Samen gericht opleiden voor wendbare vakmensen IBO Toekomstbestendigheid van het mbo | Rapport | Rijksoverheid.nl.
Aangeboden als bijlage bij Kamerstukken II 2022/2023, 31 524, nr. 549. Partners/ondertekenaars: Ministerie van OCW, Ministerie van SZW, MBO Raad, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), VNO-NCW & MKB Nederland, Beroepsvereniging opleiders mbo (BVMBO), Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB mbo), CNV Onderwijs, CNV Jongeren, FNV, FNV Young & United, Algemene Onderwijsbond (AOb), Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv).
Brief aan decentrale partijen over passende stagevergoeding | Stichting van de Arbeid (stvda.nl)
Professionaliseren van stagebeleid en stagebegeleiders en studenten op de hoogte brengen van de wijze waarop ze (binnen en buiten de instelling) stagediscriminatie kunnen melden.
In verband met de fusie van ROC van Amsterdam met ROC TOP, hebben deze instellingen in overleg met de CKMBO gezamenlijk een plan ingediend.
Deze indicatoren zijn benoemd in het Monitoringsplan «Zicht op wat werkt» (aangeboden bij Kamerstukken II 2023/2024, 31 524, nr. 572)
Een startkwalificatie betekent dat iemand in het bezit is van minimaal een diploma havo, vwo of mbo-niveau 2
W. van Casteren, J. Lodewick, P. den Boer, E. Keppels, «Internationalisering in het mbo», ResearchNed, oktober 2023. Zie: https://open.overheid.nl/documenten/d67a9c46-8222-45f5-83b7-74ad927667b1/file
Onder prioriteit 1 (kansengelijkheid) binnen de Werkagenda mbo is opgenomen dat OCW in gesprek gaat met het veld over het wegnemen van barrières, waaronder wederzijdse erkenning van diploma’s tussen landen, om de Europese arbeidsmarkt te benutten.
ESCO staat voor European Skills, Competences, Qualifications and Occupations en is een Europese classificatie van vaardigheden, competenties en beroepen. Zie ook: https://esco.ec.europa.eu/nl/about-esco/what-esco.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-617.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.