Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 28 maart 2024, nr. MBO/44666754 houdende wijziging van de Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom in verband met onder andere de toevoeging van de mogelijkheid tot deelname aan een samenwerkingsverband door onderwijsinstellingen in het pro, vso en Caribisch Nederland alsmede het wegnemen van drempels voor onderwijsinstellingen in krimpgebieden

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aansluitende opleidingsroute:

opleidingsroute van vo, vso of vavo naar mbo en daarna hbo, die voldoet aan de eisen genoemd in artikel 3, derde lid;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

hbo-opleiding:
  • a. hbo-bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of

  • b. associate degree-opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

hogeschool:

hogeschool als bedoeld in onderdeel g van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor zover zij bekostigde hbo-opleidingen verzorgt;

leerling:

degene die onderwijs volgt aan een school;

mbo-opleiding:
  • a. beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of

  • b. beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

mbo-instelling:
  • a. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover zij bekostigde mbo-opleidingen verzorgt; of

  • b. Scholengemeenschap Bonaire, voor zover zij bekostigde mbo-opleidingen verzorgt;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

onderwijsinstelling:

school, vavo-instelling, mbo-instelling of hogeschool;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 4, vierde lid;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

school:
  • a. school als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, voor zover zij bekostigde vo-opleidingen verzorgt; of

  • b. school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, voor zover zij bekostigde vso-opleidingen verzorgt;

sectorkamer:

sectorkamer als beschreven door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en te raadplegen op https://www.s-bb.nl/organisatie/directie-en-bestuur/overlegtafels/sectorkamers-marktsegmenten/, waar de mbo-opleiding onder valt;

sectoronderdeel:

onderdeel als bedoeld in artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, waar de hbo-opleiding onder valt;

student:

degene die onderwijs volgt aan een vavo-instelling, mbo-instelling of hogeschool;

tekortsectoren:

sectoren techniek, woningbouw, zorg, onderwijs, klimaat en energie, veiligheid en kinderopvang;

vavo-opleiding:

opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, gericht op het behalen van een diploma havo of mavo als bedoeld in artikel 2.5 respectievelijk artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

vavo-instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover zij bekostigde vavo-opleidingen verzorgt;

vo-opleiding:
  • a. havo, mavo, vbo of praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 2.5 tot en met 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020; of

  • b. CCSLC, CSEC of CVQ als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES;

voedingsgebied:

postcodegebieden waarbinnen de leerlingen of studenten van de onderwijsinstellingen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband woonachtig zijn;

vso-opleiding:

voortgezet speciaal onderwijs in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de expertisecentra, gericht op het behalen van een diploma havo, mavo of vbo als bedoeld in de artikelen 2.5 tot en met 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘één hogeschool, één mbo-instelling en één vo-school of vavo-opleiding die geen onderdeel uitmaakt van de betrokken mbo-instelling’ vervangen door ‘één school of vavo-instelling, één mbo-instelling en één hogeschool, waarbij de mbo-instelling en de vavo-instelling niet dezelfde instelling zijn’.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘De aansluitende opleidingsroutes’ vervangen door ‘De aansluitende opleidingsroute’.

b. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. omvat qua inhoud en opzet op elkaar afgestemde onderwijsprogramma’s voor één of meer vo-, vso- of vavo-opleidingen, één of meer mbo-opleidingen en één of meer hbo-opleidingen;.

c. In onderdeel b wordt ‘leiden op’ vervangen door ‘leidt op’ en wordt ‘voedingsgebied van het samenwerkingsverband’ vervangen door ‘voedingsgebied’.

d. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. houdt vanaf het vo, vso of vavo al rekening met mogelijke doorstroom naar het hbo via het mbo, naast blijvende aandacht voor gediplomeerde uitstroom naar werk;.

e. In onderdeel d wordt ‘bevatten’ vervangen door ‘bevat’ en wordt ‘instellingen’ vervangen door ‘onderwijsinstellingen’.

f. In onderdeel e wordt ‘bevatten’ vervangen door ‘bevat’ en wordt ‘instellingen’ vervangen door ‘de onderwijsinstellingen’.

g. In onderdeel f wordt ‘worden’ vervangen door ‘wordt’.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het vierde lid wordt ‘De deelnemende opleidingen in het samenwerkingsverband, bedoeld in het tweede lid,’ vervangen door ‘De opleidingen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, waarvoor de aansluitende opleidingsroute zal worden ontwikkeld en uitgevoerd,’.

b. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot b tot en met f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. zijn inhoudelijk aan elkaar verwant of sluiten anderszins logisch op elkaar aan, blijkend uit doorstroom in de praktijk;.

c. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘de gekozen mbo- en hbo-opleidingen’ vervangen door ‘de gekozen hbo-opleiding of hbo-opleidingen’.

c. D onderdelen c (nieuw) en d (nieuw) komen te luiden:

  • c. in de mbo-opleiding of mbo-opleidingen zijn in totaal minimaal dertig studenten ingeschreven die afkomstig zijn van de scholen of vavo-instellingen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, waarbij er van iedere school of vavo-instelling ten minste één leerling of student afkomstig is;

  • d. in de hbo-opleiding of hbo-opleidingen zijn in totaal minimaal vijftien studenten ingeschreven die afkomstig zijn van de mbo-instellingen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, waarbij er van iedere mbo-instelling ten minste één student afkomstig is;.

d. In onderdeel e (nieuw) wordt ‘mbo-opleiding’ vervangen door ‘mbo-opleiding of mbo-opleidingen’.

e. In onderdeel f (nieuw) wordt ‘hbo-opleiding’ vervangen door ‘hbo-opleiding of hbo-opleidingen’.

4. In het vijfde lid wordt ‘onderdelen d en e’ vervangen door ‘onderdelen e en f’ en ‘naar een opleiding in een andere sectorkamer’ vervangen door ‘naar een opleiding in een andere sectorkamer of ander sectoronderdeel’.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het vierde lid:

    • a. is het minimale totaalaantal studenten, genoemd in het vierde lid, onderdelen c en d, vijftien in plaats van dertig respectievelijk acht in plaats van vijftien, indien:

      • 1°. aan de aan het samenwerkingsverband deelnemende mbo-instellingen per mbo-instelling minder dan 10.000 studenten zijn ingeschreven; en

      • 2°. de prognose is dat het aantal studenten aan elk van die mbo-instellingen tot 2037 met minimaal 5% zal afnemen;

    • b. is het minimale aantal studenten dat afkomstig is van elke onderwijsinstelling, genoemd in het vierde lid, onderdelen c en d, alsmede het minimale uitval- en switchpercentage, genoemd in het vierde lid, onderdeel e, niet van toepassing op onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland.

6. Het zevende lid komt te luiden:

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b, wordt ‘de gekozen opleidingen vo of vavo, mbo en hbo’ vervangen door ‘de gekozen vo-, vso- of vavo-, mbo- en hbo-opleidingen’.

b. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. een onderbouwing van de gekozen opleidingen waarvoor de aansluitende opleidingsroute zal worden ontwikkeld en uitgevoerd, waaruit blijkt dat die opleidingen voldoen aan het bepaalde in artikel 3, vierde lid;.

c. In onderdeel e wordt ‘bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdelen c tot en met e’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdelen a en c tot en met e’.

2. Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De subsidie wordt namens de onderwijsinstellingen in het samenwerkingsverband aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder. De penvoerder is het bevoegd gezag van een mbo-instelling die deelneemt aan het samenwerkingsverband, niet zijnde Scholengemeenschap Bonaire. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welk bevoegd gezag feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. De aanvraag wordt elektronisch ingediend met behulp van een aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website www.dus-i.nl.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding

Voor opleidingen in de beroepsonderwijskolom zouden leerlingen en studenten, zeker waar er sprake is van inhoudelijk verwante doorstroom, een naadloze aansluiting moeten ervaren. Daarvoor is onder andere nodig dat de onderwijsprogramma’s van voortgezet onderwijs (hierna: vo), middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) en hoger beroepsonderwijs (hierna: hbo) qua inhoud en opzet op elkaar aansluiten en een doorlopende lijn voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding wordt vormgegeven. Daarbij is het wenselijk dat leerlingen en studenten al kennismaken met en goed voorgelicht worden over vervolgopleidingen. Dit draagt bij aan het tegengaan van uitval in het algemeen en aan het tegengaan van uitval in de opleidingen die opleiden tot beroepen in de tekortsectoren in het bijzonder.

Om dit te stimuleren, is op 20 juli 2023 de Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom1 (hierna: de subsidieregeling) in werking getreden. Op basis daarvan kan een samenwerkingsverband van één of meer vo-scholen of vavo-instellingen2, één of meer mbo-instellingen en één of meer hbo-instellingen (hierna tezamen: onderwijsinstellingen) subsidie aanvragen om een aansluitende opleidingsroute te ontwikkelen en uit te voeren.3

Inmiddels is er één aanvraagtijdvak geweest van 1 juli 2023 tot en met 15 september 2023. Uit feedback uit het veld en van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-I) blijkt dat het wenselijk is om de subsidieregeling nog op enkele punten aan te passen voordat het (eerste) aanvraagtijdvak in 2024 opent.4 Deze wijzigingsregeling geeft daar uitwerking aan. Ook worden met deze wijzigingsregeling een aantal kleine omissies hersteld en technische verbeteringen aangebracht.

2. Wijzigingen

De hierna toegelichte wijzigingen hebben voornamelijk ten doel de subsidieregeling beter toegankelijk te maken voor onderwijsinstellingen die willen deelnemen aan een samenwerkingsverband.5

2.1 Deelname vso en pro aan samenwerkingsverband

Op basis van de subsidieregeling mag het vo-deel van de aansluitende opleidingsroute alleen vbo, mavo of havo omvatten en komen alleen vo-scholen en vavo-instellingen in aanmerking om als vo-partner deel te nemen aan een samenwerkingsverband.

Vanuit de Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs is het verzoek binnengekomen om het mogelijk te maken voor scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) om deel te nemen aan een samenwerkingsverband. Binnen het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het vso wordt namelijk ook vbo, mavo en havo verzorgd. De vso-leerlingen met dit uitstroomprofiel stromen door naar het mbo en hbo. Daarom is de regeling hierop aangepast en kunnen ook vso-scholen voortaan deelnemen aan een samenwerkingsverband voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, gericht op vbo, mavo of havo. Op die manier maken de vso-leerlingen een grotere kans om succesvol door te stromen naar het mbo of hbo.

Het pro is een onderwijssoort binnen het vo. Hoewel het pro leerlingen voorbereidt op functies onder het niveau van de entreeopleiding6, stromen in de praktijk ook veel pro-leerlingen door naar het mbo. Na bespreking met de Sectorraad praktijkonderwijs is daarom besloten om het ook voor pro-scholen mogelijk te maken om deel te nemen aan een samenwerkingsverband. Voor de pro-leerlingen die naar het mbo willen en kunnen, kan de kans om succesvol door te stromen op die manier eveneens worden vergroot.

2.2 Inhoudelijke verwantschap of logische doorstroom in de praktijk

Een aansluitende opleidingsroute bestaat op basis van de subsidieregeling uit één of meer v(s)o- of vavo-opleidingen, één of meer mbo-opleidingen en één of meer hbo-opleidingen.7 De opleidingen waarvoor de aansluitende opleidingsroute zal worden ontwikkeld en uitgevoerd, dienen inhoudelijk aan elkaar verwant te zijn. Uit de subsidieregeling blijkt echter niet duidelijk dat dit een eis vooraf is. Dat de opleidingen na het ontwikkelen van de aansluitende opleidingsroute qua inhoud en opzet op elkaar moeten zijn afgestemd, is een eis achteraf. Dit wordt met deze wijzigingsregeling verduidelijkt.

Het ontwikkelen van een aansluitende opleidingsroute kan echter ook in andere gevallen dan inhoudelijke verwantschap van de opleidingen waardevol zijn. Tijdens de aanvraagronde in 2023 is namelijk duidelijk geworden dat opleidingen die op het eerste gezicht geen inhoudelijke verwantschap hebben, wel anderszins logisch op elkaar kunnen aansluiten. Hierbij gaat het om opleidingen waartussen in de praktijk sprake is van doorstroom. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen in de zorg en techniek (vanuit een multidisciplinaire, inhoudelijke behoefte aan samenwerking) of ICT en commerciële economie (vanuit een regionale visie voor samenwerking).

Daarom wordt het met deze wijzigingsregeling tevens mogelijk om een subsidieaanvraag in te dienen voor het ontwikkelen en uitvoeren van een aansluitende opleidingsroute waarvan de opleidingen op het eerste gezicht niet inhoudelijk aan elkaar verwant zijn, maar wel logisch op elkaar aansluiten qua doorstroomcijfers in de praktijk. Het is aan de aanvrager om dit te onderbouwen.8Verder is het in dit geval extra van belang dat de aanvrager vooraf een realistische inschatting maakt of de subsidievoorwaarden daadwerkelijk haalbaar zijn. Voor opleidingen die niet inhoudelijk aan elkaar verwant zijn, kan het immers meer inspanningen vergen om te komen tot opleidingen die qua inhoud en opzet op elkaar zijn afgestemd en gezamenlijke leercontexten of -omgevingen hebben.9Goede voorbeelden hiervan zijn (keuze)vakken en multidisciplinaire projecten waarbij de toepassing van technologie in de zorg of sport en bewegen in het kader van het basisonderwijs door de Pabo wordt behandeld.

2.3 Verlaging doorstroomcijfer per onderwijsinstelling

De subsidieregeling vereist dat in de mbo-opleiding(en) waarvoor de aansluitende opleidingsroute wordt ontwikkeld, van elke vo-school of vavo-instelling binnen het samenwerkingsverband ten minste vijf leerlingen respectievelijk vavo-studenten afkomstig zijn.10 Voor de hbo-opleiding(en) waarvoor de aansluitende opleidingsroute wordt ontwikkeld, gaat het om ten minste vijf mbo-studenten van elke mbo-instelling binnen het samenwerkingsverband.11

Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen soms niet deelnemen aan een samenwerkingsverband. Dit speelt met name bij vo-scholen, omdat hun uitstromende leerlingen zich vaak wijd verspreiden over diverse mbo-opleidingen. De verwachting is dat dit ook geldt voor de vso-scholen die ingevolge deze wijzigingsregeling aan een samenwerkingsverband kunnen gaan deelnemen. Ook kan het spelen voor vavo-instellingen, nu de vavo- en mbo-instelling niet dezelfde instelling mogen zijn en de doorstroom van het vavo naar het mbo binnen de eigen instelling dus niet meetelt.12

Het is bij nader inzien echter onwenselijk om deze onderwijsinstellingen uit te sluiten van deelname aan een samenwerkingsverband wegens het niet halen van het genoemde aantal leerlingen of studenten. De bedoeling is immers om de doorstroom te verbeteren ten opzichte van de huidige doorstroom. Het aantal leerlingen of studenten volgt bovendien uit de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) en die hebben een vaste peildatum van 1 oktober van het voorafgaande jaar.13 Het aantal leerlingen of studenten is dus een momentopname en kan in enig jaar toevallig (veel) lager dan normaal zijn. Ook maken onderwijsinstellingen in krimpregio’s zo minder kans om in aanmerking te komen voor subsidie.

Daarom word het vereiste doorstroomcijfer per onderwijsinstelling met deze wijzigingsregeling verlaagd tot één leerling of student. De eis dat in de mbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute minimaal dertig leerlingen of vavo-studenten van alle v(s)o-scholen respectievelijk vavo-instellingen binnen het samenwerkingsverband tezamen afkomstig moeten zijn, blijft wel gelden.14 Ook de eis dat in de hbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute minimaal vijftien mbo-studenten van alle mbo-instellingen binnen het samenwerkingsverband tezamen afkomstig moeten zijn, blijft gelden.15 Op deze manier wordt geborgd dat de aansluitende opleidingsroutes wel genoeg volume blijven houden en de subsidie dus doelmatig wordt besteed. Zie echter wel de uitzondering voor krimpregio’s in paragraaf 2.4.

2.4 Verlaging totale doorstroomcijfers voor onderwijsinstellingen in krimpregio’s

Uit gesprekken met het veld zijn duidelijke signalen gekomen dat mogelijkheden voor deelname aan een samenwerkingsverband door onderwijsinstellingen in krimpregio’s beperkt worden door de door de regeling vereiste doorstroomcijfers.

Zoals reeds toegelicht onder paragraaf 2.3 worden de instroomcijfers per onderwijsinstelling met deze wijzigingsregeling verlaagd, maar vereist de regeling nog steeds dat er in totaal minimaal dertig leerlingen of vavo-studenten in de mbo-opleiding(en) en vijftien mbo-studenten in de hbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute zitten. De doorstroomcijfers in krimpregio’s zijn veelal te klein om genoemde totaaleisen te halen. Er is echter juist vanuit de krimpregio’s een dringende noodzaak om te investeren in betere aansluiting van de onderwijssectoren om uitval te voorkomen. Het onderwijsaanbod is beperkter, waardoor het vinden van een andere opleiding binnen de regio moeilijker kan zijn. Daarnaast kan een betere aansluiting binnen de beroepsonderwijskolom bijdragen aan behoud van leerlingen en studenten in de regio door ze meer onderwijskansen te bieden.

Daarom worden de vereiste totale doorstroomcijfers met deze wijzigingsregeling verlaagd indien uit de gegevens van DUO blijkt dat elk van de mbo-instellingen binnen het samenwerkingsverband minder dan 10.000 studenten heeft en de prognose is dat de studentenaantallen van die instellingen tot 2037 met minimaal 5% zal afnemen.16 In dat geval geldt dat de totaaleis voor de mbo-opleiding(en) van dertig naar vijftien leerlingen of vavo-studenten gaat en voor de hbo-opleiding(en) van vijftien naar acht mbo-studenten. Er is niet gekozen voor een criterium dat uitgaat van het voedingsgebied om te voorkomen dat grote instellingen, die voornamelijk buiten krimpgebieden gevestigd zijn maar toevallig één vestiging in een krimpgebied hebben, ook in aanmerking komen voor verlaging van de totale doorstroomcijfers.

2.5 Deelname onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland aan samenwerkingsverband
2.5.1 Huidige situatie

Op basis van de huidige regeling kunnen alleen onderwijsinstellingen uit Europees Nederland een samenwerkingsverband met elkaar vormen. Wel is bij de totstandkoming van de regeling met de Rijksdienst Caribisch Nederland afgesproken dat voor de jaren 2024 en 2025 gezamenlijk zou worden bekeken hoe de regeling kan worden aangepast, zodat onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland er in de toekomst alsnog gebruik van kunnen maken.17

De reden dat onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland geen samenwerkingsverband met elkaar kunnen vormen, is dat er in Caribisch Nederland geen bekostigde hbo-instellingen zijn. Dit betekent dat de regeling in de regio niet uitgevoerd kan worden voor de hele beroepsonderwijskolom, terwijl dit de primaire doelstelling van de regeling is. Caribisch Nederland kent weliswaar niet-bekostigde hbo-instellingen, maar die komen niet in aanmerking voor deelname aan een samenwerkingsverband. Daarnaast vormen de lage doorstroomcijfers binnen de regio een belemmering, net als in de krimpregio’s in Europees Nederland.

Er is echter wel behoefte aan versterking van de doorstroom binnen de regio. Ook de doorstroom naar Europees Nederland kan worden verbeterd. De subsidieregeling kan een bijdrage aan beide doelen leveren door mogelijk te maken dat onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland aan een samenwerkingsverband kunnen deelnemen. In overleg met de Rijksdienst Caribisch Nederland is de subsidieregeling hierop aangepast. Doorstroom naar mbo- en ho-instellingen18 in het Caribisch gebied kan verder opgepakt worden binnen het koninkrijksbrede programma Strategic Education Alliance (SEA), dat zich richt op het verbeteren van studiesucces van Caribische studenten. Daarnaast kan het geagendeerd en besproken worden in het Vierlandenoverleg.

2.5.2 Deelname Scholengemeenschap Bonaire aan samenwerkingsverband

Scholengemeenschap Bonaire verzorgt bekostigd pro, vbo, mavo en havo als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020). Ook verzorgt Scholengemeenschap Bonaire bekostigd mbo als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (hierna: WEB BES). Scholengemeenschap Bonaire kan dus als vo- en/of mbo-partner deelnemen aan een samenwerkingsverband.

Indien Scholengemeenschap Bonaire inderdaad besluit om voor vo én mbo deel te nemen aan een samenwerkingsverband, kan daarmee niet alleen de doorstroom naar Europees Nederland maar ook de interne doorstroom worden verbeterd. Indien de Gwendoline van Puttenschool (hierna: GvP) op Sint Eustatius en de Saba Comprehensive School (hierna: SCS) op Saba eveneens deelnemen – zie hierover paragraaf 2.5.3 – kan bovendien de doorstroom binnen de regio worden verbeterd.

2.5.3 Deelname GvP en SCS aan samenwerkingsverband

De overige bekostigde scholen in Caribisch Nederland zijn GvP op Sint Eustatius en SCS op Saba. Op deze scholen wordt geen vbo, mavo of havo gegeven, maar onderwijs volgens de systematiek van de Caribbean Examinations Council (hierna: CXC) en op kleine schaal pro.19 CXC-onderwijs is eveneens vo als bedoeld in de WVO 2020. Hoewel het CXC-onderwijs anders is qua inhoud en opzet dan het Europees Nederlands onderwijs, stromen in de praktijk wel leerlingen door naar Europees Nederland. Daarom mogen ingevolge deze wijzigingsregeling ook CXC-scholen als vo-partner deelnemen aan een samenwerkingsverband.

Indien GvP en/of SCS inderdaad besluiten om deel te nemen aan een samenwerkingsverband, kan daarmee de doorstroom naar Europees Nederland worden verbeterd. Indien Scholengemeenschap Bonaire eveneens deelneemt voor mbo – zie hierover paragraaf 2.5.2 – kan bovendien de doorstroom binnen de regio worden verbeterd.

Bij deelname van GvP of SCS is het wel van belang dat de penvoerder vooraf een realistische inschatting maakt of de subsidievoorwaarden daadwerkelijk haalbaar zijn. Zo kan het bijvoorbeeld lastig zijn om de CXC-opleidingen qua inhoud en opzet af te stemmen op de Europees Nederlandse opleidingen binnen de aansluitende opleidingsroute.20 Ook ervaren de leerlingen die doorstromen knelpunten op het gebied van taal, omdat de voertaal van CXC-onderwijs Engels is en er in Europees Nederland een beperkt aantal Engelstalige mbo-opleidingen zijn. Dit zou dus extra aandacht behoeven.

2.5.4 Uitzonderingen in de regeling voor onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland

Van de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland zijn geen doorstroom, uitval- en switchgegevens beschikbaar. Onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland zijn daarom uitgezonderd van de doorstroomeisen per onderwijsinstelling en het vereiste uitval- en switchpercentage voor mbo.21

Dit kan ertoe leiden dat onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland in de praktijk slechts een klein aandeel in de te ontwikkelen en uit te voeren aansluitende opleidingsroute hebben. Dit is niet passend voor een penvoerder. Daarom moet mbo-instelling die als penvoerder de subsidie aanvraagt, een mbo-instelling uit Europees Nederland zijn. Het kan dus niet Scholengemeenschap Bonaire zijn.

3. Verantwoording en controlebeleid

De financiële verantwoording van de subsidie uit deze regeling geschiedt in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1. In dit verantwoordingsregime mag de aanvrager – in dit geval dus de penvoerder – eventuele resterende middelen vrij besteden aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, mits de gesubsidieerde activiteiten volledig zijn verricht en aan alle subsidieverplichtingen is voldaan. De minister kan aan de penvoerder vragen om dit aan te tonen. De minister doet in dat geval een controle. Zie hierover de toelichting bij de totstandkoming van de subsidieregeling.22

Dat pro- en vso-scholen ingevolge deze wijzigingsregeling kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband, leidt niet tot wijzigingen in het controlebeleid. Dat onderwijsinstellingen uit Caribisch Nederland kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband, leidt wel tot een beperkte wijziging in het controlebeleid. De penvoerder dient ervoor te zorgen dat de andere aan het samenwerkingsverband deelnemende onderwijsinstellingen de penvoerder van de juiste informatie voorzien ten behoeve van de verantwoording van de subsidie. Bij een controle bij een penvoerder waarvan het samenwerkingsverband een onderwijsinstelling uit Caribisch Nederland omvat, kan het voor de minister evenwel lastig zijn om op zijn beurt de informatie van de penvoerder te verifiëren. Daarom zal in dat geval maatwerk worden toegepast door bijvoorbeeld online contact te hebben met de betreffende onderwijsinstelling uit Caribisch Nederland.

4. Privacy

Deze wijzigingsregeling leidt niet tot wijzigingen in de mate waarin onderwijsinstellingen persoonsgegevens verwerken om aan deze regeling te kunnen voldoen.

Wel worden de gegevens van DUO over de doorstroomcijfers23 aangepast wegens de verlaging van het vereiste doorstroomcijfer per onderwijsinstelling (zie paragraaf 2.3). De huidige gegevens geven de doorstroomcijfers per opleiding weer, tenzij het gaat om minder dan vijf doorgestroomde leerlingen of studenten. Hier is voor gekozen om herleidbaarheid van de doorstroomgegevens naar individuele leerlingen of studenten te voorkomen.

Na overleg met DUO blijkt het ook mogelijk om kleinere aantallen per opleiding weer te geven wanneer de totale herkomstgroep (bijvoorbeeld alle leerlingen van een bepaalde v(s)o-school naar een mbo-instelling) tenminste vijf groot is én de totale bestemmingsgroep (bijvoorbeeld alle studenten van een bepaalde mbo-instelling naar een bepaalde hbo-instelling) ook tenminste vijf groot is. Indien de totale herkomstgroep of totale bestemmingsgroep kleiner dan vijf leerlingen of studenten is, is dat zichtbaar in het databestand als lege Excelregel. Op die manier weten onderwijsinstellingen weten dat er minstens één leerling of student is doorgestroomd naar die specifieke opleiding. Die ontbrekende aantallen kunnen onderwijsinstellingen dan opvragen bij de front office van DUO. Op die manier hoeft DUO de gegevens niet openbaar te maken.

5. Regeldruk

Deze wijzigingsregeling bevat een aantal wijzigingen die van invloed zijn op de regeldruk.

Het feit dat ook vso- en pro-scholen kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband, is geen belasting voor de aanvraag en uitvoering. De criteria voor deelname aan de subsidieregeling blijven gelijk waardoor er niet meer activiteiten ondernomen hoeven te worden om met deze partners samen te werken. Het afstemmen met meer partijen zorgt wel voor meer regeldruk.

Het doorstroomcijfer per onderwijsinstelling is verlaagd. Dit maakt het makkelijker voor onderwijsinstellingen om aan de aanvraagcriteria te voldoen. Tegelijkertijd betekent dit wel dat er meer onderwijsinstellingen deel kunnen nemen aan een samenwerkingsverband. Het afstemmen met meer partijen zorgt wel voor meer regeldruk.

Voor onderwijsinstellingen uit krimpregio’s zijn de totale doorstroomcijfers verlaagd. Dit maakt het voor hen eveneens makkelijker om aan de aanvraagcriteria te voldoen. Tevens geeft dit hen verlichting voor de uitvoeringslast. Door de verlaging van de totale doorstroomcijfers is het waarschijnlijk mogelijk om met minder partijen een samenwerkingsverband op te zetten waardoor er minder onderlinge afstemming nodig is.

De opleidingen binnen de aansluitende opleidingsroute hoeven niet langer inhoudelijk aan elkaar verwant te zijn, mits sprake er sprake is van een logische doorstroom in de praktijk. Dit onderbouwen zou wel kunnen zorgen voor een verzwaring van de aanvraaglast.

Tot slot moeten partijen opnieuw kennisnemen van de (gewijzigde) regeling.

Om een indruk te geven van de verwachte regeldrukkosten is in onderstaande tabel een schatting weergegeven. Daarbij is uitgegaan van een aanvraaglast van gemiddeld 8 uur per penvoerder en 4 uur per aansluitende onderwijsinstelling. Voor de verantwoording, die administratief vrij licht is, wordt uitgegaan van een gemiddelde van 8 uur per penvoerder. Deze vindt jaarlijks plaats in de periode van drie jaar waarin de subsidie wordt uitgekeerd. Tot slot is uitgegaan van gemiddeld 12 uur per penvoerder om te besteden aan de inhoudelijke naleving van de subsidieverplichtingen. Daarbij kan gedacht worden aan het bijhouden van een overzichtelijke, controleerbare, doelmatige administratie of het meewerken aan de evaluatie van de subsidieregeling. Bij de berekening is uitgegaan van een uurtarief van € 54,– en voor managementwerkzaamheden van € 77,–.

Type administratieve handeling

Aantal uur

Kosten

Invullen aanvraagformulier en voorbereiding aanvraag (€ 54/u)

320 uur (40 penvoerders * 8 uur)

960 uur (240 aansluitende onderwijsinstellingen * 4 uur)

€ 69.120,–

Afstemming over gelden en verantwoording op managementniveau (€ 77/u)

280 uur (280 onderwijsinstellingen * 1 uur)

€ 21.560,–

Verantwoording (€ 54/u)

3 jaarlijkse evaluaties

960 uur (40 penvoerders * 8 uur * 3 jaar)

€ 51.840,–

Inhoudelijke nalevingskosten (€ 54/u)

480 uur (40 penvoerders * 4 uur * 3 jaar)

€ 25.920,–

Totaal

2.680 uur

€ 168.440,–

De totale regeldruk is per aanvraagjaar 0.34% van toe te wijzen € 50 miljoen voor 2024.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Uitvoering

Deze regeling is aan DUS-I voorgelegd voor een uitvoeringstoets. DUS-I acht de huidige regeling uitvoerbaar. Wel heeft DUS-I een paar aandachtspunten meegegeven. Deze aandachtspunten zijn waar nodig in de regeling en toelichting verwerkt. Ook heeft DUS-I aangegeven de voor de controle van de aanvraag benodigde gegevens in de jaren 2024 en 2025 uiterlijk op 1 april te willen ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1)

Aangezien er veel wijzigingen in artikel 1 zijn aangebracht, is artikel 1 in zijn geheel opnieuw vastgesteld. Hierna zullen deze wijzigingen worden toegelicht.

Toevoeging vso

Ten eerste wordt het ook voor vso-scholen mogelijk om deel te nemen aan een samenwerkingsverband voor de leerlingen die vbo, mavo of havo volgen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Daarom wordt ‘vso-opleiding’ als nieuw begrip toegevoegd en wordt het begrip ‘vo-school’ vervangen door het bredere begrip ‘school’. Onder het begrip ‘school’ moeten nu dus zowel vo-scholen als bedoeld in de WVO 2020 als vso-scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra worden verstaan. In de begripsbepalingen voor ‘leerling’, ‘onderwijsinstelling’ en ‘voedingsgebied’ werd verwezen naar het begrip ‘vo-school’, dus dat is eveneens veranderd in ‘school’. Verder is vso opgenomen in de begripsbepaling voor ‘aansluitende opleidingsroute’.

Toevoeging pro

Ten tweede wordt het ook voor pro-scholen mogelijk om deel te nemen aan een samenwerkingsverband. Aangezien pro onder het vo valt, is pro alleen opgenomen in de begripsbepaling voor ‘vo-opleiding’. Vso-scholen en vavo-instellingen verzorgen geen pro. Het blijft zo dat vwo-scholen geen deel mogen uitmaken van een samenwerkingsverband.

Toevoeging onderwijsinstellingen Caribisch Nederland

Ten derde wordt het ook voor onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland mogelijk om deel te nemen aan een samenwerkingsverband. Zie ook paragraaf 2.5 van de algemene toelichting.

Scholengemeenschap Bonaire verzorgt bekostigd pro, vbo, mavo en havo als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020. Aangezien er voor vo geen separate BES-wet is, hoeven hiervoor geen wijzigingen in de begripsbepalingen van de begrippen ‘vo-opleiding’ en ‘school’ te worden aangebracht; Scholengemeenschap Bonaire valt er immers reeds onder. Scholengemeenschap Bonaire verzorgt daarnaast mbo-opleidingen en is in Caribisch Nederland de enige bekostigde mbo-instelling die dat doet. Daarom is Scholengemeenschap Bonaire bij naam toegevoegd aan de begripsbepaling voor ‘mbo-instelling’. Ook is in de begripsbepaling voor ‘mbo-opleiding’ een verwijzing opgenomen naar de WEB BES.

Op Sint Eustatius en Saba wordt door GvP en SCS CXC-onderwijs en op kleine schaal pro verzorgd. CXC-onderwijs is eveneens vo als bedoeld in de WVO 2020. GvP en SCS kunnen dus als vo-partner deelnemen aan een samenwerkingsverband, maar alleen voor zover zij bekostigd pro of bekostigde CCSLC-, CSEC- of CVQ-opleidingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES verzorgen. CAPE-opleidingen als bedoeld in genoemd besluit zijn uitgezonderd, omdat die qua niveau vergelijkbaar zijn met vwo-opleidingen. Vwo-opleidingen kunnen geen onderdeel uitmaken van een aansluitende opleidingsroute.

In Caribisch Nederland is er geen vso, vavo en hoger onderwijs.

Krimp

Ten vierde worden de drempels om deel te nemen aan een samenwerkingsverband voor onderwijsinstellingen in krimpregio’s verlaagd. In artikel 3, zesde lid (nieuw), zijn hiervoor de criteria opgenomen (zie ook verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3, zesde lid).

Overig

Verder is nog een aantal overige technische verbeteringen aangebracht.

Ten eerste is het begrip ‘sectoronderdeel’ aan de begripsbepalingen toegevoegd. Alle hbo-opleidingen zijn in de Registratie Instellingen en Opleidingen ingedeeld in sectoronderdelen conform artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. In artikel 3, vijfde lid, werd verwezen naar ‘sectorkamer’, maar dat begrip is alleen passend voor de switch in het mbo. De begripsbepaling voor ‘sectorkamer’ is voorts in navolging van die voor ‘sectoronderdeel’ verduidelijkt.

Ten tweede is het begrip ‘bevoegd gezag’ toegevoegd. Per abuis ontbrak dit begrip, terwijl het wordt gebruikt in artikel 3, zevende lid (oud), straks in artikel 4, vierde lid (nieuw). Het gaat daarbij om het bevoegd gezag van een bekostigde mbo-instelling, aangezien dat het enige bevoegd gezag binnen het samenwerkingsverband is dat als penvoerder op kan treden.

Ten derde is het begrip ‘vavo-instelling’ toegevoegd, zodat in de rest van de regeling van ‘vavo-instelling’ kan worden gesproken waar het gaat om de samenstelling van het samenwerkingsverband en van ‘vavo-opleiding’ waar het gaat om de samenstelling van de aansluitende opleidingsroute. Dat onderscheid was voorheen niet overal in de regeling duidelijk. Ook is op die manier duidelijker dat de vavo-opleiding(en) door een andere mbo-instelling moeten worden verzorgd dan de mbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute (zie artikel 3, tweede lid).

De begripsbepaling voor ‘vavo’ is voorts samengevoegd met de begripsbepaling voor ‘vavo-opleiding’, zodat de begripsbepaling voor ‘vavo’ kan vervallen. In de rest van de regeling wordt namelijk alleen ‘vavo-opleiding’ gebruikt.

Ook voor vo, vso, mbo en hbo geldt dat er in de regeling alleen wordt gesproken van vo-, vso-, mbo- en hbo-opleidingen. Daarom is ‘vo’ in de begripsbepaling vervangen door ‘vo-opleiding’ en ‘mbo’ door ‘mbo-opleiding’. Voor vso was er voorheen geen begripsbepaling, maar is zoals gezegd het nieuwe begrip ‘vso-opleiding’ toegevoegd. Voor hbo zijn de begrippen ‘associate degree-opleiding’ en ‘hbo-bacheloropleiding’ kortheidshalve samengevoegd in het nieuwe begrip ‘hbo-opleiding’. Overigens wordt in het v(s)o normaliter niet gesproken van opleidingen, maar hier is voor gekozen ten behoeve van de leesbaarheid.

Daarnaast is de begripsbepaling van het begrip ‘voedingsgebied’ gewijzigd om te verduidelijken dat het om het voedingsgebied van het samenwerkingsverband gaat. In artikel 3, derde lid, onderdeel b, kan op die manier kortheidshalve worden gesproken van ‘voedingsgebied’. Verder is de begripsbepaling van het begrip ‘voedingsgebied’ ingekort door te spreken van ‘onderwijsinstellingen’ in plaats van v(s)o-scholen, vavo-instellingen, mbo-instellingen en hogescholen.

Tot slot is de inhoudelijke eis dat de penvoerder het bevoegd gezag van een mbo-instelling moet zijn, verplaatst van de begripsbepaling voor ‘penvoerder’ naar artikel 4, vierde lid (nieuw).

Artikel I, onderdeel B (wijziging artikel 3)

Tweede lid

In het tweede lid is ‘vo-school’ vervangen door ‘school’. Zoals toegelicht bij artikel 1 omvat het begrip ‘school’ tevens vso-scholen.

Verder is ‘vavo-opleiding’ vervangen door ‘vavo-instelling’. Dit is eveneens toegelicht bij artikel 1. Vavo-opleidingen worden verzorgd door regionale opleidingscentra (hierna: roc’s). Een roc dat ten behoeve van een vavo-opleiding aan het samenwerkingsverband deelneemt, mag tevens niet ten behoeve van een mbo-opleiding aan het samenwerkingsverband deelnemen. Dit volgde reeds uit het tweede lid, maar is anders geformuleerd in verband met de keuze voor het begrip ‘vavo-instelling’ in plaats van ‘vavo-opleiding’.

Derde lid

In de aanhef van het derde lid is ‘aansluitende opleidingsroutes’ vervangen door ‘aansluitende opleidingsroute’. Ook de onderdelen a tot en met f zijn op het gebruik van enkelvoud aangepast. Het gebruik van meervoud kon namelijk onterecht leiden tot de interpretatie dat het samenwerkingsverband meerdere aansluitende opleidingsroutes moet verzorgen en dat die op elkaar moeten zijn afgestemd (onderdeel a, oud) en inhoudelijk en qua opzet op elkaar moeten aansluiten (onderdeel c, oud). De onderdelen a en c gaan echter over de opleidingen binnen een aansluitende opleidingsroute.

Om bovenstaande nog verder te verduidelijken, is de inhoud van onderdeel c deels aan onderdeel a toegevoegd. De eis dat de opleidingen op elkaar aan moeten sluiten qua inhoud en opzet, volgt dus voortaan uit onderdeel a (nieuw) en niet langer uit onderdeel c. De enige eis die in onderdeel c (nieuw) resteert, is dat vanaf het vo of vavo al rekening wordt gehouden met mogelijke doorstroom naar een hbo-opleiding via het mbo. Verder is vso toegevoegd aan de onderdelen a en c.

In onderdeel b is ‘voedingsgebied van het samenwerkingsverband’ vervangen door ‘voedingsgebied’. Dat het om het voedingsgebied van het samenwerkingsverband gaat, volgt al uit de nieuwe begripsbepaling voor ‘voedingsgebied’ in artikel 1.

In de onderdelen d en e is ‘instellingen’ tot slot gewijzigd in ‘onderwijsinstellingen’, zodat ook de scholen eronder vallen.

Dit zijn allemaal technische verbeteringen.

Vierde lid

In de aanhef van het vierde lid wordt ‘De deelnemende opleidingen in het samenwerkingsverband, bedoeld in het tweede lid,’ vervangen door ‘De opleidingen, bedoeld in het derde lid, onder a, waarvoor de aansluitende opleidingsroute zal worden ontwikkeld en uitgevoerd’. Op die manier wordt de verhouding tussen het derde en vierde lid verduidelijkt. Uit het derde lid volgen de eisen waar de met de subsidie te ontwikkelen en uit te voeren aansluitende opleidingsroute uiteindelijk aan moet voldoen. Uit het vierde lid volgen de criteria waar de opleidingen waarvoor het samenwerkingsverband beoogt een aansluitende opleidingsroute te ontwikkelen en uit te voeren, vooraf aan moeten voldoen om te kunnen ‘deelnemen’ aan die aansluitende opleidingsroute. Dit is een technische verbetering die tevens is doorgevoerd in artikel 4, derde lid, onderdeel c.

Verder is een nieuw onderdeel a ingevoegd. Daaruit volgt dat de opleidingen inhoudelijk aan elkaar verwant moeten zijn of anderszins logisch op elkaar moeten aansluiten, blijkend uit de doorstroom in de praktijk. De eis van inhoudelijke verwantschap werd al toegepast, maar volgde niet duidelijk uit de oorspronkelijke subsidieregeling: in artikel 3, derde lid, onderdeel c (oud), stond weliswaar dat de opleidingen binnen de aansluitende opleidingsroute inhoudelijk en qua opzet op elkaar aan moeten sluiten, maar eisen vooraf horen zoals gezegd thuis in het vierde lid. Dat het in plaats van om inhoudelijke verwantschap ook kan gaan om logische doorstroom in de praktijk, is nieuw. Het is op grond van artikel 4, derde lid, onderdeel c, aan de aanvrager om in de subsidieaanvraag te onderbouwen dat er in de praktijk sprake is van logische doorstroom (zie ook paragaaf 2.2 van de algemene toelichting).

De oorspronkelijke onderdelen a tot en met d zijn als gevolg van de invoeging van het nieuwe onderdeel a verletterd tot de onderdelen b tot en met f.

Uit onderdeel b (nieuw) volgt nu dat de gekozen hbo-opleidingen moeten opleiden tot een beroep in een tekortsector. Eerder moesten zowel de gekozen mbo- als hbo-opleidingen opleiden tot een tekortsector, maar het volstaat om dit alleen van de hbo-opleidingen te eisen. De mbo-opleiding moet daar immers inhoudelijk aan verwant zijn of logisch op aansluiten, blijkend uit de doorstroom in de praktijk. Bovendien volgt uit artikel 3, derde lid, onderdeel b, reeds dat de te ontwikkelen en uit te voeren aansluitende opleidingsroute als geheel moet opleiden tot een beroep in een tekortsector.

In onderdeel c (nieuw) wordt de eis dat er in de mbo-opleiding minstens vijf leerlingen afkomstig moeten zijn van elke school of vavo-instelling, verlaagd tot één leerling of student. Dit neemt niet weg dat er in de mbo-opleiding minstens dertig studenten afkomstig moeten zijn van alle scholen en vavo-instellingen binnen het samenwerkingsverband tezamen.

In onderdeel d (nieuw) wordt de eis dat in de hbo-opleiding minstens vijf studenten afkomstig moeten zijn van elke mbo-instelling, verlaagd tot één student. Dit neemt niet weg dat er in de hbo-opleiding minstens vijftien studenten afkomstig moeten zijn van alle mbo-instellingen binnen het samenwerkingsverband tezamen.

In de onderdelen e (nieuw) en f (nieuw) is tot uitdrukking gebracht dat een aansluitende opleidingsroute ook meerdere mbo- en hbo-opleidingen kan omvatten.

Vijfde lid

Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A, over het begrip ‘sectoronderdeel’. Verder is de verwijzing naar het vierde lid, onderdelen d en e, vervangen door een verwijzing naar het vierde lid, onderdelen e en f. In het vierde lid zijn de oorspronkelijke onderdelen d en e namelijk verletterd.

Zesde lid

De inhoud van het oorspronkelijke zesde lid is verplaatst naar het zevende lid.

In onderdeel a van het opnieuw vastgestelde zesde lid is een bepaling opgenomen op basis waarvan de drempel voor onderwijsinstellingen in krimpgebieden om deel te nemen aan een samenwerkingsverband, wordt verlaagd. Indien de mbo-instellingen binnen het samenwerkingsverband elk minder dan 10.000 studenten hebben en de prognose is dat hun studentenaantallen met minimaal 5% zullen dalen tot 2037, wordt:

  • de eis dat in de mbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute dertig leerlingen of vavo-studenten afkomstig van de aan het samenwerkingsverband deelnemende v(s)o-scho(o)l(en) en vavo-instelling(en) moeten zijn24, verlaagd tot vijftien leerlingen of vavo-studenten; en

  • de eis dat in de hbo-opleiding(en) binnen de aansluitende opleidingsroute vijftien mbo-studenten afkomstig van de aan het samenwerkingsverband deelnemende mbo-instelling(en) moeten zijn25, verlaagd tot acht.

Uit onderdeel b van het opnieuw vastgestelde zesde lid volgt voorts een aantal uitzonderingen voor onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland. Onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland zijn namelijk nog niet aangesloten op het Register onderwijsdeelnemers. Dit betekent dat DUS-I het vereiste doorstroomcijfer per onderwijsinstelling, bedoeld in het vierde lid, onderdelen c en d, niet goed kan controleren. Daarom zijn deze eisen uitgezonderd. De totale doorstroomcijfers voor alle onderwijsinstellingen tezamen blijven wel gelden. Ook kan DUS-I het vereiste uitval- en switchpercentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel e, niet controleren voor een Caribisch Nederlandse mbo-opleiding. Daarom is deze eis eveneens uitgezonderd. Er zijn geen Caribisch Nederlandse hbo-opleidingen die onder deze subsidieregeling vallen, dus het is niet nodig om het vierde lid, onderdeel f, uit te zonderen.

Zevende lid

De inhoud van het oorspronkelijke zevende lid is verplaatst naar artikel 4, vierde lid. Het voorschrift dat de subsidie moet worden aangevraagd door een penvoerder, past namelijk beter bij de inhoud van artikel 4 (‘Aanvraag subsidie’) dan artikel 3 (‘Subsidiabele activiteiten’).

Het opnieuw vastgestelde zevende lid bevat nu de inhoud van het oorspronkelijke zesde lid, waaruit volgt op welke gegevens de minister zich baseert bij de beoordeling of is voldaan aan de vereisten uit het vierde lid, onderdelen c tot en met f (nieuw). Daar zijn ook de gegevens aan toegevoegd waar de minister zich op baseert bij de beoordeling of is voldaan aan de vereisten voor instellingen in krimpgebieden, volgend uit het nieuwe zesde lid.

Artikel I, onderdeel C (wijziging artikel 4)

Derde lid

Aan het derde lid, onderdeel b, is vso toegevoegd.

Het derde lid, onderdeel c, is opnieuw geformuleerd om te verduidelijken dat het hier gaat om de eisen waaraan de opleidingen waarvoor de aansluitende opleidingsroute zal worden ontwikkeld en uitgevoerd, vooraf aan moeten voldoen om te kunnen ‘deelnemen’ aan de aansluitende opleidingsroute. Dit is een technische verbetering die tevens is doorgevoerd in de aanhef van artikel 3, vierde lid.

In het derde lid, onderdeel e, is een verwijzing naar artikel 3, derde lid, onderdeel a, toegevoegd, omdat een deel van het oorspronkelijke artikel 3, derde lid, onderdeel c, daarnaar is verplaatst.

Vierde lid (nieuw) en vijfde lid (nieuw)

De inhoud van het nieuwe vierde lid is grotendeels afkomstig van het oorspronkelijke artikel 3, zevende lid. Daaraan is de eis toegevoegd dat de penvoerder een mbo-instelling moet zijn. Dit vereiste stond voorheen in de begripsbepalingen, maar past beter in het inhoudelijke deel van de regeling. Dit is een technische verbetering. Verder is daaraan toegevoegd dat de penvoerder niet Scholengemeenschap Bonaire mag zijn. Scholengemeenschap Bonaire mag weliswaar deelnemen aan een samenwerkingsverband, maar dus niet als penvoerder. Zie voor de toelichting hierop paragraaf 2.5.4 van de algemene toelichting.

Het oorspronkelijke vierde lid is vernummerd tot het vijfde lid. Omdat uit het nieuwe vierde lid reeds volgt dat de aanvraag wordt gedaan door een penvoerder, is het nieuwe vijfde lid ingekort om te voorkomen dat het vierde en vijfde lid hetzelfde regelen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is in afwijking van de vaste verandermomenten en in afwijking van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden, maar dat is niet bezwaarlijk voor de onderwijsinstellingen. Er kan namelijk van 1 mei 2024 tot en met 31 mei 2024 een subsidieaanvraag worden ingediend, dus onderwijsinstellingen die zich oriënteren op het aanvragen van een subsidie hebben nog ruim de tijd om de aanvraag voor te bereiden. Bovendien zijn voor de voorbereiding van de aanvraag benodigde gegevens van DUO al eerder gepubliceerd op de website van DUS-I. De criteria om subsidie aan te kunnen vragen of te kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband zijn ook ruimer geworden, niet strikter. De technische verbeteringen hebben geen gevolgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul


X Noot
2

Bekostigd vavo wordt verzorgd door regionale opleidingencentra (roc’s). Op grond van artikel 3, tweede lid, van de subsidieregeling mag een roc dat ten behoeve van mbo aan het samenwerkingsverband deelneemt, niet tevens ten behoeve van vavo aan het samenwerkingsverband deelnemen. Het moeten dus twee verschillende instellingen zijn. Daarom wordt het roc dat aan het samenwerkingsverband deelneemt ten behoeve van vavo, voor de duidelijkheid in de subsidieregeling en de toelichting aangeduid als ‘vavo-instelling’.

X Noot
3

Een samenwerkingsverband als bedoeld in deze subsidieregeling is dus niet hetzelfde als een samenwerkingsverband passend onderwijs.

X Noot
4

Het eerste aanvraagtijdvak van 2024 loopt van 1 mei 2024 tot en met 31 mei 2024. Indien het subsidieplafond daarna nog niet is bereikt, is er een tweede aanvraagtijdvak van 15 augustus 2024 tot en met 15 september 2024.

X Noot
5

De subsidie moet worden aangevraagd door een penvoerder. De penvoerder moet altijd een mbo-instelling zijn (niet zijnde Scholengemeenschap Bonaire). De andere onderwijsinstellingen binnen een samenwerkingsverband kunnen dus niet zelf subsidie aanvragen of ontvangen. Waar het in deze toelichting om andere onderwijsinstellingen dan de penvoerder gaat, wordt dan ook gesproken van ‘deelnemen aan een samenwerkingsverband’ en niet van ‘aanvragen van subsidie’.

X Noot
6

Zie artikel 2.8, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

X Noot
7

Artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de subsidieregeling. Overigens wordt in het v(s)o meestal niet van opleidingen gesproken, maar hier is voor gekozen ten behoeve van de leesbaarheid.

X Noot
8

Artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de subsidieregeling.

X Noot
9

Zie voor alle eisen aan de aansluitende opleidingsroute artikel 3, derde lid, van de subsidieregeling.

X Noot
10

Artikel 3, vierde lid, onderdeel b (oud)/c (nieuw), van de subsidieregeling.

X Noot
11

Artikel 3, vierde lid, onderdeel c (oud)/d (nieuw), van de subsidieregeling.

X Noot
12

Artikel 3, tweede lid, van de subsidieregeling.

X Noot
13

Artikel 3, zesde lid (oud)/zevende lid (nieuw), van de subsidieregeling. De gegevens van DUO zijn te raadplegen via www.dus-i.nl.

X Noot
14

Artikel 3, vierde lid, onderdeel b (oud)/c (nieuw), van de subsidieregeling.

X Noot
15

Artikel 3, vierde lid, onderdeel c (oud)/c (nieuw), van de subsidieregeling.

X Noot
16

Zowel het huidige aantal studenten als de prognoses per instelling zijn openbaar en te vinden op https://duo.nl/open_onderwijsdata/middelbaar-beroepsonderwijs/aantal-studenten/studenten-mbo-tellingen-prognoses.jsp (beiden op basis van de laatste peildatum op 1 oktober van het voorafgaande jaar). Op https://www.dus-i.nl/subsidies/versterking-aansluiting-beroepsonderwijskolom zal een lijst worden gepubliceerd van instellingen die aan genoemde criteria voldoen.

X Noot
17

Stcrt. 2023, 17079, zie toelichting onder kopje ‘Caribisch Nederland’.

X Noot
18

Dit zijn hbo- en wo-instellingen tezamen.

X Noot
19

Zie voor meer achtergrond de toelichting bij het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES, Stb. 2021, 166.

X Noot
20

Zie voor alle eisen aan de aansluitende opleidingsroute artikel 3, derde lid, van de subsidieregeling.

X Noot
21

Het vereiste uitval- en switchpercentage voor mbo volgt uit artikel 3, vierde lid, onderdeel d (oud)/e (nieuw). Dat is alleen relevant indien Scholengemeenschap Bonaire voor een of meer mbo-opleidingen deelneemt aan het samenwerkingsverband. Het uitval- en switchpercentage voor hbo is sowieso niet relevant, want in Caribisch Nederland is er geen bekostigd hbo.

X Noot
22

Stcrt. 2023, 17079, zie toelichting onder kopje ‘Verantwoording en controlebeleid’.

X Noot
23

Deze gegevens van DUO zijn te vinden via de website van DUS-I met algemene informatie over de subsidieregeling, https://www.dus-i.nl/subsidies/versterking-aansluiting-beroepsonderwijskolom.

X Noot
24

Artikel 3, vierde lid, onderdeel b (oud)/c (nieuw), van de subsidieregeling.

X Noot
25

Artikel 3, vierde lid, onderdeel c (oud)/d (nieuw), van de subsidieregeling.

Naar boven