Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 14731 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 14731 | beleidsregel |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 1.3.5, onderdeel c, 2.2.1, derde lid, onderdeel j, 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, 7.2.7, derde lid, onderdelen c en d, 8.1.1, vijfde lid, en 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, juncto 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 1.3.1, onderdeel c, 2.2.1, derde lid, onderdeel i, 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, 8.1.1, negende lid en 10.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES
Besluit:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
opleiding als bedoeld in de artikelen 7.1.2, tweede lid, en 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel juncto 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, gericht op het behalen van een kwalificatie als bedoeld in de artikelen 7.1.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs respectievelijk 7.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;
rechtspersoon of orgaan als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;
onderricht in de praktijk van het beroep als bedoeld in artikel, 7.2.8, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en respectievelijk artikel 7.2.7, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;
regionaal opleidingscentrum of beroepscollege;
loopbaanoriëntatie en -begeleiding als bedoeld in artikelen 1.3.5, onderdeel c, en 2.2.1, derde lid, onderdeel j, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en respectievelijk de artikelen 1.3.1, onderdeel c, 2.2.1, derde lid, onderdeel i, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
deel van de beroepsopleiding, voorafgaand aan de keuze voor een kwalificatie, waarbij de student is ingeschreven op een opleidingsdomein.
1. Deze beleidsregel regelt de wijze waarop de Minister ten aanzien van het bevoegd gezag van een instelling gebruik maakt van zijn bevoegdheden, bedoeld in artikel 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en respectievelijk artikel 10.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, onverminderd de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen 2022.
2. Deze beleidsregel verduidelijkt de wijze waarop het bevoegd gezag van een instelling invulling kan geven aan zijn wettelijke taak voor LOB door middel van een oriëntatieprogramma.
3. Deze beleidsregel heeft betrekking op LOB voor studenten die toelatingsrecht hebben tot een basisberoeps-, vak-, middenkader- of specialistenopleiding.
4. Een oriëntatieprogramma is bedoeld voor een student die:
a. bij de aanmelding nog geen weloverwogen studiekeuze voor een kwalificatie kan maken en om die reden eerst een oriëntatieprogramma wenst te volgen, of
b. na de aanmelding voor een kwalificatie als gevolg van het intakegesprek of studiekeuzeadvies, bedoeld in artikel 8.0.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsnog de behoefte heeft aan het volgen van een oriëntatieprogramma, voordat er een inschrijving voor een kwalificatie plaatsvindt, of
c. Na een verkeerde studiekeuze zich wil oriënteren op een nieuwe kwalificatie.
1. Een oriëntatieprogramma duurt, gelet op artikel 7.2.4a, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, maximaal één studiejaar en de inschrijving geschiedt via een opleidingsdomeininschrijving als bedoeld in artikel 8.1.1, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. In afwijking van het eerste lid stelt het bevoegd gezag in Bonaire, gelet op artikel 7.4.9, eerste lid, onderdeel c, onder 4, en onderdeel e van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES de studieduur van een beroepsopleiding vast en de inschrijving geschiedt via een opleidingsdomeininschrijving als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.
3. Met het oriëntatieprogramma wordt invulling gegeven aan een deel van de wettelijke LOB-opdracht voor studenten die zich eerst willen oriënteren op het aanbod aan beroepsonderwijs dat bij hen past, voordat zij een keuze maken voor een kwalificatie.
4. De student die wenst deel te nemen aan een oriëntatieprogramma wordt ingeschreven op het meest passende opleidingsdomein. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden bepaald, wordt de student ingeschreven op een willekeurig opleidingsdomein.
5. Nadat de student een weloverwogen studiekeuze heeft gemaakt, en onverminderd het eerste lid, stroomt de student zo snel mogelijk door naar de gekozen kwalificatie.
6. Het bevoegd gezag van de instelling draagt ervoor zorg dat een oriëntatieprogramma wordt vormgegeven binnen de maximale wettelijke studieduur. Hierbij neemt het bevoegd gezag de artikelen 7.2.4a en 7.2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs in acht. In geval van een oriëntatieprogramma dat wordt verzorgd door een instelling, als bedoeld in artikel 1.1.1 Wet educatie en beroepsonderwijs BES, zorgt het bevoegd gezag voor een programma dat wordt vormgegeven binnen de door het bevoegd gezag gestelde studieduur.
7. Het bevoegd gezag neemt artikel 8.1.1c van de Wet educatie en beroepsonderwijs in acht en selecteert niet op basis van motivatie of ogenschijnlijke geschiktheid van de student.
1. Nadat de student is ingeschreven op een opleidingsdomein zorgt het bevoegd gezag van de instelling ervoor dat de student onderricht krijgt voor LOB, zodat de student tot een toekomstbestendige studiekeuze kan komen.
2. Een oriëntatieprogramma kan al dan niet domeinoverstijgend zijn en heeft tot doel om de student via persoonlijke begeleiding en oriënterende activiteiten inzicht te verschaffen in diens talenten, capaciteiten, interesses, het arbeidsmarktperspectief en de beroepspraktijk behorend bij diverse beroepsopleidingen om te komen tot een weloverwogen studiekeuze.
3. De elementen, als bedoeld in bijlage 1, onderdeel 1, van het Examen- en kwalificatiebesluit WEB, die bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding aan bod komen, zijn onderdeel van het oriëntatieprogramma.
4. De generieke onderdelen Nederlands, rekenen, loopbaanoriëntatie en -begeleiding en burgerschap zijn onderdeel van het oriëntatieprogramma en worden dientengevolge aan de student aangeboden. De student wordt voor zover mogelijk in de gelegenheid gesteld relevante keuzedelen te volgen. Het bevoegd gezag mag ook de inhoud van andere kwalificaties, waaronder beroepspraktijkvorming, aanbieden in het kader van loopbaanoriëntatie als dat passend is in het licht van het studiekeuzeproces van de student.
1. In afwijking van artikel 3 kan de student die twijfelt aan een reeds gekozen kwalificatie ingeschreven blijven op zijn huidige kwalificatie en zich in het kader van LOB oriënteren op zijn studiekeuze, zolang hij in ieder geval nog één of meer beroepsgerichte onderdelen of eventuele wettelijke beroepsvereisten van zijn kwalificatie volgt.
2. In afwijking van het eerste lid neemt het bevoegd gezag in overleg met de student uiterlijk drie maanden, nadat is vastgesteld dat de student dat onderwijs niet meer volgt, een beslissing over de inschrijving van de student. Dit gebeurt indien een student geen beroepsonderwijs meer volgt en in het bijzonder de beroepsgerichte onderdelen of de eventuele wettelijke beroepsvereisten niet meer volgt.
3. De beslissing kan, met instemming van de student, inhouden dat deze wordt ingeschreven op een oriëntatieprogramma, en daarmee een overschrijving naar een opleidingsdomein plaatsvindt, of in een andere kwalificatie.
In plaats van de eerste volzin kan het bevoegd gezag ook een verwijderingsbeslissing, als bedoeld in artikel 8.1.7d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, nemen. In dat geval maakt het bevoegd gezag de beslissing tot verwijdering schriftelijk en voorzien van een deugdelijke motivering aan de student bekend.
1. Gelet op artikel 8.1.1, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt uit hoofde van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op een correcte en consistente toekenning van het recht op studiefinanciering de student die is ingeschreven op een opleidingsdomein aangemerkt als te zijn ingeschreven op het hoogste opleidingsniveau waar de student gelet op zijn vooropleiding toegang toe heeft.
2. Gelet op artikel 8.1.1, negende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt uit hoofde van de Wet studiefinanciering 2000 BES met het oog op een correcte en consistente toekenning van het recht op studiefinanciering de student die is ingeschreven op een opleidingsdomein aangemerkt als te zijn ingeschreven op het hoogste opleidingsniveau waar de student gelet op zijn vooropleiding toegang toe heeft.
1. De brief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 januari 2010 met als onderwerp: ‘In- en doorstroomklassen’ wordt ingetrokken.
2. De brief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 maart 2010 met als onderwerp: ‘Specifieke informatie instroom- en doorstoomklassen’ wordt ingetrokken.
1. De Minister evalueert de werking en effecten van de beleidsregel in de praktijk.
2. Een tussentijdse evaluatie vindt plaats eind 2026.
3. De Minister evalueert de beleidsregel in 2028 voor alle studenten die een oriëntatieprogramma op basis van de opleidingsdomeininschrijving hebben gevolgd.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap R.H. Dijkgraaf
Met deze beleidsregel wordt nader geduid hoe bestaande wet- en regelgeving ruimte biedt voor domein-overstijgende oriëntatie in het mbo. In dat kader wordt onder meer aangegeven welke inschrijfpositie is voorgeschreven. Een oriëntatieprogramma is bedoeld voor studenten die in het mbo nog geen gerichte studiekeuze kunnen maken. Via een opleidingsdomeininschrijving en loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) is een oriëntatieprogramma voorafgaand aan de keuze voor een specifieke kwalificatie mogelijk. Huidige oriëntatieprogramma’s die gebruikmaken van een andere inschrijfpositie dan de opleidingsdomeininschrijving dienen hun programma’s om te vormen naar de inschrijfpositie en kaders die zijn geschetst in deze beleidsregel. Daarnaast worden in deze beleidsregel de kaders geschetst voor een pilot om de resultaten en de omschreven werkwijze voor oriëntatieprogramma’s te evalueren.
Een oriëntatieprogramma heeft tot doel studenten te begeleiden bij het maken van een passende en bestendige studiekeuze, waardoor het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) en onnodige studiewissel kan worden verminderd. Onder onnodige studiewissel wordt de overstap naar een andere opleiding verstaan die voorkomen had kunnen worden door betere studiekeuzevoorlichting. Oriëntatieprogramma’s staan open voor alle studenten die toelatingsrecht hebben tot niveau 2, 3 of 4 die nog geen gerichte studiekeuze kunnen maken. De mbo-student met een diploma van het voortgezet onderwijs of een overgangsbewijs naar 4 havo of 4 vwo, kan deelnemen aan een oriëntatieprogramma als er nog geen studiekeuze kan worden gemaakt. Ook als zij eerder zijn uitgevallen, opnieuw mbo willen volgen en willen oriënteren op hun studiekeuze kunnen zij deelnemen aan een oriëntatieprogramma. Ook mbo-studenten die reeds een opleiding hebben gekozen en zich opnieuw op hun studiekeuze willen heroriënteren kunnen deelnemen. Oriëntatieprogramma’s staan niet open voor entreestudenten (mbo niveau 1). De entreeopleiding is bedoeld voor mensen zonder een diploma van een vooropleiding en zonder toelatingsrecht tot mbo niveau 2. Tijdens de entreeopleiding kan een student -net als in een oriëntatieprogramma- individuele coaching en loopbaanbegeleiding krijgen. Een oriëntatieprogramma als bedoeld in deze beleidsregel heeft voor studenten die de entreeopleiding volgen om die reden geen toegevoegde waarde.
De beleidstheorie is dat een oriëntatieprogramma kan bijdragen aan een weloverwogen, passende studiekeuze voor studenten die bij instroom in het mbo -of na een verkeerde studiekeuze- nog geen gerichte studiekeuze kunnen maken. Zo kan voortijdig schoolverlaten of het onnodig wisselen van studie mogelijk worden voorkomen. Deze beleidstheorie wordt in het kader van de pilot getoetst. Oriëntatieprogramma’s zijn nadrukkelijk bedoeld als aanvullend LOB-instrument en niet als vervanging van de bestaande inzet op LOB.
Een beroepsopleiding die past bij de verwachtingen, belangstelling en talenten van de student draagt naar verwachting eveneens bij aan een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Een experiment met oriëntatieprogramma’s in het mbo is onderdeel van de werkagenda mbo. Er is in juridische zin geen sprake van een experiment in de zin van artikel 11a.1 van de WEB, daarom wordt in deze beleidsregel gesproken van een 'pilot’. De kaders voor de pilot met oriëntatieprogramma’s in de periode 1 augustus 2024 t/m 31 juli 2028 worden in deze beleidsregel nader beschreven. Het doel van de pilot is tweeledig. Met de pilot wordt enerzijds de effectiviteit van oriëntatieprogramma’s onderzocht. Onder meer als het gaat om het realiseren van een passende, bestendige studiekeuze. Anderzijds wordt onderzocht of de werkwijze op basis van de bestaande wet- en regelgeving toereikend is. Zo kunnen we door gedegen evaluatieonderzoek en scherpe monitoring tijdig zicht krijgen op eventuele knelpunten. Vervolgens kunnen het toekomstige beleid en het wettelijk kader voor oriëntatieprogramma’s zo goed mogelijk worden vormgegeven op basis van de tijdens de pilot opgedane inzichten. Mbo-instellingen hoeven zich niet aan te melden voor de pilot. Zij doen automatisch mee door oriëntatieprogramma’s aan te bieden met het opleidingsdomein als inschrijfpositie. Gedurende de pilot zal door OCW een klankbordgroep worden ingericht, zodat mbo-instellingen die knelpunten ervaren rondom oriëntatieprogramma’s een aanspreekpunt hebben. In de klankbordgroep kan door OCW en het veld vervolgens samen naar oplossingen worden gezocht. Deze beleidsregel duidt de kaders voor (kwalificatie- en domein-overstijgende) oriëntatieprogramma’s binnen bestaande wet- en regelgeving.
Een student die instroomt in het mbo moet een keuze maken voor een kwalificatie, een kwalificatiedossier of een domeininschrijving. Soms kan een student echter nog geen keuze maken voor een kwalificatie en dus niet voor een specifieke beroepsopleiding. Voor die situatie zijn de inschrijving op een opleidingsdomein en het oriëntatieprogramma bedoeld. Een inschrijving op een opleidingsdomein is wettelijk mogelijk gemaakt met ingang van studiejaar 2012/13 maar wordt tot op heden beperkt gebruikt. De instellingen hebben een zorgplicht om loopbaanoriëntatie- en begeleiding aan te bieden, genoemd in artikel 1.3.5, onderdeel c, van de WEB. Met deze beleidsregel worden deze wettelijke taak en de inschrijving op opleidingsdomein aan elkaar geknoopt onder de noemer ‘oriëntatieprogramma’.
De student die nog geen studiekeuze kan maken en een oriëntatieprogramma wenst te volgen, dient te worden ingeschreven in het meest passende opleidingsdomein. Indien de student nog geen keuze voor een opleidingsdomein kan maken, dan volstaat de inschrijving in een willekeurig opleidingsdomein. De vooropleiding van de student is leidend voor het bepalen van het mbo-niveau van de inschrijving van de student in een opleidingsdomein. Het opleidingsdomein staat niet open voor entreestudenten (mbo niveau 1). De desbetreffende inschrijving in het opleidingsdomein vindt plaats op het hoogste van de vier mbo niveaus waar de student gelet op zijn vooropleiding toegang toe heeft. De instelling levert de benodigde gegevens (waaronder de vooropleiding en het mbo-niveau) voor de registratie in ROD. DUO controleert de inschrijving (o.a. op leerweg en niveau) en meldt waar nodig afwijkingen aan de instelling, waarop die dat corrigeert. Deze werkwijze is door de wetgever zo bedoeld en wordt ook zo toegepast sinds de invoering van opleidingsdomeinen in 2012. Zij is vooral nodig om problemen met de uitvoering van de studiefinanciering te voorkomen en daarmee ook ongewenste gevolgen voor de student.
Het kan ook voorkomen dat een student zich reeds heeft aangemeld voor een specifieke kwalificatie (beroepsopleiding) en toch een oriëntatieprogramma wenst te volgen. Bijvoorbeeld als tijdens het intake- of kennismakingsgesprek blijkt dat de student eigenlijk nog geen gerichte of weloverwogen studiekeuze kan maken. In een dergelijk geval wordt deze student -indien mogelijk- overgeschreven naar een opleidingsdomein voor een oriëntatieprogramma. De mbo-instelling kan een numerus fixus instellen voor deelname aan een oriëntatieprogramma op grond van artikel 8.1.1c, tweede lid, van de WEB. Inhoudelijke selectie is dan echter niet toegestaan op grond van het vijfde lid van voornoemde bepaling. De toelatingsprocedure met criteria die wel zijn toegestaan bij zo’n inschrijvingsbeperking dient voor 1 februari van het aankomend studiejaar kenbaar te zijn gemaakt.
Om de toegankelijkheid van oriëntatieprogramma’s te borgen, is het wenselijk dat mbo-instellingen met een oriëntatieprogramma op hun website faciliteren dat studenten met toelatingsrecht tot niveau 2,3 en 4 zich kunnen aanmelden voor een oriëntatieprogramma gekoppeld aan een opleidingsdomein. Communicatie en aanmelding via de website is ook een logisch uitvloeisel van de wettelijke verlichtingen ten aanzien van communicatie aan (aspirant-) studenten zoals verankerd in artikel 6.1.3a van de WEB. De instelling kan vervolgens verplichte intakeactiviteiten aan de aanmelding koppelen. Als de student niet aan deze verplichte intakeactiviteiten deelneemt, dan kan de toelating van de student tot het oriëntatieprogramma in beginsel worden geweigerd.1 Voor studiejaar 2024-2025 is het niet meer mogelijk een numerus fixus als bedoeld in artikel 8.1.1c, tweede lid, van de WEB in te stellen, aangezien de toelatingsprocedure voor 1 februari van het aankomend studiejaar bekend dient te zijn gemaakt.2 Bij aanvang van de pilot is er nog geen goed zicht op het aantal studenten dat direct wenst deel te nemen aan een oriëntatieprogramma in het mbo. Om te voorkomen dat mbo-instellingen de studentenstroom voor een oriëntatieprogramma in studiejaar 2024-2025 niet aankunnen, worden mbo-instellingen in dat studiejaar nog niet aangesproken als zij de aanmelding voor oriëntatieprogramma’s nog niet goed faciliteren via hun website. Voor studiejaar 2025-2026 is er de mogelijkheid een numerus fixus in te stellen en zal worden gemonitord of mbo-instellingen de aanmelding via de website faciliteren. Mbo-instellingen kunnen hier vervolgens op worden aangesproken als zij dit niet goed doen.
Studenten die zich voor 1 april hebben aangemeld krijgen voorrang bij plaatsing in een oriëntatieprogramma op basis van het toelatingsrecht, terwijl studenten die zich nadien aanmelden mogelijk geen plek hebben. Vroegtijdige aanmelding voor een oriëntatieprogramma heeft als voordeel dat de student op basis van het kennismakingsgesprek en/of intakeactiviteiten bij het studiekeuzeadvies misschien toch een passende studiekeuze kan maken en dus niet hoeft deel te nemen aan een oriëntatieprogramma. Ook krijgt de mbo-instelling vroegtijdig zicht op het aantal studenten dat een oriëntatieprogramma wenst te volgen. Mbo-instellingen met een oriëntatieprogramma zullen in het kader van de pilot worden gevraagd bij te houden hoe vaak zij studenten voor een oriëntatieprogramma hebben afgewezen binnen de kaders van het toelatingsrecht. Op die manier komt er meer zicht op de omvang van de doelgroep.
Voor heroriënterende studenten geldt dat binnen bepaalde grenzen veel ondersteuning voor oriëntatie kan worden geboden binnen de eerder gekozen opleiding. Deze ruimte is er binnen de bestaande beroepsopleiding voor LOB voor studenten die aan de volgende voorwaarden, genoemd in artikel 5, eerste lid, van deze beleidsregel, voldoen:
– ze weten nog niet zeker of ze daadwerkelijk van studie willen wisselen,
– de inschatting is dat ze niet langer dan drie maanden hoeven te oriënteren, en
– ze volgen nog minimaal één beroepsgericht onderdeel van de opleiding.
Dit is daarmee een uitzondering op de hoofdregel zoals neergelegd in deze beleidsregel.
Sommige beroepsopleidingen bevatten wettelijke beroepsvereisten waaraan de afgestudeerde student moet voldoen om een bepaald beroep of werkzaamheid te mogen gaan verrichten. Alleen indien in een kwalificatiedossier als wettelijk beroepsvereiste is opgenomen dat een student een generieke kwalificatie-eis zoals Nederlandse taal op een bepaald referentieniveau moet beheersen, wordt een dergelijke generieke kwalificatie-eis annex wettelijk beroepsvereiste in het kader van deze beleidsregel gelijkgesteld aan een ‘beroepsgericht onderdeel’. Met deze werkwijze voor heroriënterende studenten behouden mbo-instellingen de mogelijkheid deze studenten binnen de eerder gekozen opleiding te begeleiden en blijft de administratieve last beperkt.
Op basis van artikel 5, tweede lid, en het derde lid, eerste volzin, van de beleidsregel worden studenten die zeker weten dat ze willen stoppen met hun opleiding en/of geen beroepsgericht onderdeel van de opleiding meer volgen overgeschreven naar een opleidingsdomein als zij willen oriënteren op de keuze voor een andere beroepsopleiding. Deze werkwijze is van belang voor een doelmatige besteding van de financiële middelen door bekostigde mbo-instellingen, omdat deze bekostiging verband houdt met de opleiding die studenten volgen. Daarnaast kan het bevoegd gezag op grond van artikel 5, derde lid, tweede volzin, van de beleidsregel bepalen dat een student wordt verwijderd. Hierbij neemt het bevoegd gezag de bepalingen uit artikel 8.1.7d en, indien het om een niet-leerplichtige student gaat, artikel 8.1.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs in acht.
Met deze beleidsregel worden de brieven aan mbo-instellingen d.d. 6 januari 2010 en 23 maart 2010 betreffende in- en doorstroomklassen per 1 augustus 2024 ingetrokken. Deze brieven gaan over loopbaantrajecten van maximaal drie maanden voor jongeren die nog geen deelnemer (dat wil zeggen mbo-student) zijn -of wensen over te stappen naar een andere beroepsopleiding- en behoorlijk twijfelen over welke beroepsopleiding ze willen volgen, waarbij zij een programma geboden kunnen krijgen op basis waarvan de jongere tot een gemotiveerde studiekeuze komt. Deze brieven zijn inmiddels door de mogelijkheid van de opleidingsdomeininschrijving achterhaald. De opleidingsdomeininschrijving is in 2012 met name geïntroduceerd om studenten die nog geen gerichte studiekeuze kunnen maken breder in te laten instromen en breder te laten oriënteren, zodat zij vervolgens gerichter kunnen kiezen. Een oriëntatieprogramma sluit dus goed aan de bij de doelstelling van de inschrijving op een opleidingsdomein.
Mbo-instellingen hebben binnen de wettelijke kaders veel ruimte om oriëntatieprogramma’s naar eigen inzicht inhoudelijk vorm te geven. Daarbij gelden wel een aantal wettelijke vereisten, zoals de toepassing van het toelatingsrecht, de inschrijving in het opleidingsdomein en de maximale geprogrammeerde studieduur. De vormgeving van oriëntatieprogramma dient te passen binnen de maximale geprogrammeerde studieduur van een mbo-opleiding. De maximale te programmeren studieduur mag niet meer bedragen als gevolg van de opleidingsdomeininschrijving (oriëntatieprogramma) en de daaropvolgende inschrijving voor de kwalificatie (beroepsopleiding) aldus artikel 7.2.7, eerste lid, WEB. In dat kader dient tijdens het oriëntatieprogramma te worden gestreefd naar het aanbieden van zoveel mogelijk relevante onderdelen, die meetellen voor de rest van de opleiding, waar dat mogelijk en passend is voor de student. De mbo-instelling heeft dus geen verplichting om onderdelen aan te bieden waar dat niet mogelijk of niet passend is voor de student. Het wettelijk kader biedt overigens al ruimte voor de individuele student die langer over de studie doet dan de wettelijke studieduur.
Gelet op de maximale geprogrammeerde studieduur ligt het in de rede dat in een oriëntatieprogramma op basis van de opleidingsdomeininschrijving -naast LOB de volgende onderdelen worden aangeboden: Nederlands, rekenen, burgerschap, Engels voor niveau 4, keuzedelen en beroepspraktijkvorming. Deze eisen zijn immers ook onderdeel van de kwalificaties die onder het opleidingsdomein vallen en kunnen (op onderdelen) al gedurende het oriëntatieprogramma worden geprogrammeerd. In het kader van de pilot zal worden onderzocht op welke wijze het mbo-instellingen lukt om binnen de maximale geprogrammeerde studieduur te blijven in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Daarnaast is nauwe betrokkenheid van het (regionale) bedrijfsleven zeer wenselijk bij de totstandkoming van een oriëntatieprogramma. Oriënterende studenten dienen kennis te kunnen maken met de beroepspraktijk om deze ervaring te kunnen betrekken bij hun studiekeuze. Bovendien biedt een brede kennismaking met de beroepspraktijk de kans om studenten te enthousiasmeren voor tekortsectoren, waar zij mogelijk anders niet mee in aanraking waren gekomen. Ook is het wenselijk dat studenten niet alleen over BOL-opleidingen worden geïnformeerd, maar ook over de kansen die BBL-opleidingen kunnen bieden als het gaat om het combineren van leren en werken. Op die manier kunnen studenten deze informatie bij hun studiekeuze betrekken. Verder is het wenselijke dat mbo-instellingen onderling samenwerken, ook met beroepscolleges, om een zo breed mogelijk palet aan uitstroommogelijkheden te creëren.
Een oriëntatieprogramma kan ook worden gecombineerd met een traject in het kader van het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT). MDT biedt sinds 2017 mogelijkheden voor jongeren tussen de twaalf en dertig jaar om hun talenten te ontdekken, iets te doen voor anderen en mensen buiten hun leefwereld te ontmoeten. Scholen, gemeenten, maatschappelijke organisaties en bedrijven kunnen subsidie aanvragen om een MDT-traject voor jongeren vorm te geven. MDT kan daarbij een plek krijgen binnen het onderwijs, bijvoorbeeld dus binnen een oriëntatieprogramma.
Wanneer de student een studiekeuze kan maken, wordt de student bij de eerstvolgende mogelijkheid ingeschreven op de desbetreffende kwalificatie. Uitstroom naar een BBL-opleiding behoort ook tot de mogelijkheden. Mbo-instellingen zorgen ervoor dat deelnemende studenten zo soepel en vlot mogelijk doorstromen van een oriëntatieprogramma naar de gekozen kwalificatie. Voor een optimale doorstroom is het van belang dat mbo-instellingen meerdere instroommomenten per studiejaar voor opleidingen aanbieden. Studenten dienen niet langer dan nodig te oriënteren en waar passend en mogelijk al generieke vakken te volgen en (op onderdelen) af te ronden. Specifiek voor LOB geldt dat dit een doorlopend proces is gedurende de beroepsopleiding en in het kader van een leven lang ontwikkelen. LOB kan dan ook niet in een oriëntatieprogramma worden afgerond. Wat betreft de LOB-component van oriëntatieprogramma’s kunnen mbo-instellingen gebruikmaken van de handreikingen en tools die het Expertisepunt LOB aanbiedt. Wanneer de student al een studiekeuzerichting heeft bepaald, maar nog niet kan doorstromen naar de gekozen kwalificatie, dan ligt het voor de hand dat de student relevante keuzedelen en/of onderdelen van de gekozen kwalificatie volgt en waar mogelijk afrondt gedurende het oriëntatieprogramma. De student stroomt in ieder geval na een jaar door vanuit de domeininschrijving naar een inschrijving op een specifieke beroepsopleiding (kwalificatie).
Gelet op artikel 8.1.1, vijfde lid, van de wet wordt ten aanzien van het niveau de student ingeschreven op het hoogste opleidingsniveau waar de student gelet op zijn vooropleiding toegang heeft.3 Dat betekent dat alleen een student met een diploma vmbo basisberoepsopleiding wordt ingeschreven op niveau 2 en aangemerkt als student mbo1-2 voor de toekenning van de studiefinanciering. Studenten die op basis van hun vooropleiding toegang hebben tot niveau 3, dan wel 4 worden eveneens op het hoogst toelaatbare niveau ingeschreven. De wetgever heeft dit nodig geacht om de toekenning van de studiefinanciering goed te laten verlopen. Voor niveau 2 studenten is studiefinanciering een gift. Voor niveau 3 of 4 studenten is de studiefinanciering een prestatiebeurs.
De groep studenten die instroomt vanuit het voortgezet onderwijs zal doorgaans gedurende het oriëntatieprogramma jonger dan 18 jaar zijn. Voor deze groep gaat de periode van het oriëntatieprogramma niet ten koste van de 48 maanden die zij recht hebben op een basisbeurs dan wel aanvullende beurs zodra zij meerderjarig zijn. De maanden dat de student al een reisvoorziening heeft ontvangen gaan wel af van de totale 84 maanden reisrecht voor bol-studenten. Voor niveau 3 en 4 studenten begint al wel de diplomatermijn van 10 jaar te lopen vanaf het moment dat zij voor het eerst een reisvoorziening toegekend krijgen tijdens het oriëntatieprogramma.
Met het bindend studieadvies in het mbo wordt beoogd dat de student met de juiste begeleiding een passende opleiding kan voltooien. Naar verwachting draagt een oriëntatieprogramma bij aan de keuze voor een passende opleiding. Het bindend studieadvies (wetsartikel 8.1.7a WEB) is op zichzelf slechts in beperkte mate toepasbaar in de context van een oriëntatieprogramma. Aangezien de student pas na het oriëntatieprogramma instroomt in de kwalificatie, is het lang niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de studievoortgang gedurende het eerste jaar. Tijdens het oriëntatieprogramma, of na instroom in de kwalificatie na een oriëntatieprogramma, ligt het niet voor de hand dat de student een negatief bindend studieadvies krijgt. De redenen hiervoor zijn dat in een oriëntatieprogramma de studievoortgang niet kan worden beoordeeld. Na het oriëntatieprogramma rest er waarschijnlijk weinig tijd in de gekozen kwalificatie om de studievoortgang alsnog goed te beoordelen in het kader van BSA. Bij het evaluatieonderzoek van de pilot zal ook de werkwijze omtrent het bindend studieadvies worden betrokken en de vraag of het bindend studieadvies aanpassing behoeft in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Leerlingen dienen in principe in het voortgezet onderwijs al een studiekeuze te maken. Het is dan ook niet de bedoeling dat het volgen van een oriëntatieprogramma in het mbo voorafgaand aan de definitieve studiekeuze de norm wordt of andere LOB-activiteiten vervangt. Mbo-instellingen worden aangemoedigd om waar mogelijk (regionaal) samen te werken met scholen in het voortgezet onderwijs, ook in het kader van een doorlopende LOB-leerlijn. De Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom kan hiervoor worden benut. Deze subsidie heeft als doel om de aansluiting tussen vmbo en mbo en mbo en hbo te verbeteren. De subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband van vo-, mbo- en hbo-instellingen, waarbij het mbo altijd penvoerder is. Met het geld moeten de instellingen een coördinator aanstellen, de aansluiting tussen de onderwijsprogramma’s verbeteren en aan doorlopende begeleiding werken. De deelnemende onderwijsinstellingen integreren in hun onderwijs gezamenlijke activiteiten/projecten, zodat leerlingen en studenten in de verschillende fases van hun opleiding kunnen kennismaken met het beroepsonderwijs en de mogelijke vervolgstappen in hun schoolloopbaan. Aanvullende vereisten zijn uiteengezet in de subsidieregeling4.
Het is van belang dat een oriëntatieprogramma aansluit bij de LOB-ervaring die de student reeds heeft opgedaan, waaronder in het voortgezet onderwijs.
Deze beleidsregel is ook van toepassing in Caribisch Nederland. Met deze beleidsregel wordt geen nieuw recht gecreëerd, maar wordt bestaande wet- en regelgeving uitgelegd. De bestaande onderwijswetgeving in Caribisch Nederland, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES) is echter niet gelijk aan de WEB in Europees Nederland. De WEB BES kent bijvoorbeeld geen wettelijke studieduur.5 In plaats daarvan is bepaald dat het bevoegd gezag op grond van artikel 7.4.9, eerste lid, onderdeel c, onder 4, en onderdeel e van de WEB BES de studieduur van een beroepsopleiding vaststelt.
Doordat de beleidsregel ook van toepassing is in Caribisch Nederland, kan de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) binnen de in deze beleidsregel gestelde kaders oriëntatieprogramma’s aanbieden. Enkel de SGB biedt bekostigd mbo-onderwijs aan in de zin van de WEB BES, vandaar dat deze mbo-instelling hier expliciet wordt genoemd. Op de bovenwindse eilanden Sint-Eustatius en Saba wordt het Caribbean Vocational Qualification onderwijs aangeboden, dat gebaseerd is op het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. Dit beroepsgerichte onderwijs maakt onderdeel uit van het voortgezet onderwijs op Saba en Sint Eustatius. Vervolgonderwijs wordt op Saba en Sint Eustatius niet aangeboden. Om die reden is deze beleidsregel daar niet van toepassing, nu deze beleidsregel enkel uitleg geeft over bepalingen uit de WEB en de WEB BES. Gelet op het relatief geringe aantal studenten, het lage aantal studenten per opleiding en de bij deze kleinschaligheid passende geringe personele capaciteit bij de SGB, is niet de verwachting dat de SGB binnen afzienbare termijn ook daadwerkelijk oriëntatieprogramma’s zou kunnen aanbieden. De monitoring van deze pilot is dan ook in eerste instantie gericht op oriëntatieprogramma’s in Europees Nederland. Indien de SGB oriëntatieprogramma’s gaat aanbieden, dan kan in overleg worden bezien hoe de monitoring van deze programma’s georganiseerd kan worden.
Met deze beleidsregel is sprake van een nadere duiding van bestaande wet- en regelgeving om toe te lichten hoe domein-overstijgende oriëntatie met een opleidingsdomeininschrijving kan plaatsvinden op grond van LOB. De specifieke administratieve lasten voor scholen hangen samen met het overschrijven van domein-overstijgende, (her)oriënterende studenten naar of uit een opleidingsdomeininschrijving. Het staat de mbo-instelling vrij om aanvullende intakeactiviteiten te organiseren en verplicht te stellen voor studenten die bij instroom in het mbo deel wensen te nemen aan een oriëntatieprogramma op basis van een opleidingsdomeininschrijving in combinatie met LOB.
De mbo-instelling die een oriëntatieprogramma aanbiedt conform deze beleidsregel handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving. Huidige wet- en regelgeving is onverminderd van toepassing, waaronder het toelatingsrecht. Bestaande oriëntatieprogramma’s die voor invoering van deze beleidsregel nog gebruikmaken van een andere inschrijfpositie dan de opleidingsdomeininschrijving dienen hun programma’s om te vormen naar de inschrijfpositie en kaders die zijn geschetst in deze beleidsregel. Opleidingsdomeinen zijn gekoppeld aan prijsfactor 1. In de jaren 2024 t/m 2028 is jaarlijks 14 miljoen euro voor oriëntatieprogramma’s in de lumpsum. De beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Om de effecten van de pilot te kunnen vaststellen wordt aan onderwijsinstellingen met een oriëntatieprogramma gevraagd medewerking te verlenen aan de monitoring en evaluatie. De administratieve lasten als gevolg van de monitoring en evaluatie zullen beperkt worden door – waar mogelijk – gebruik te maken van gegevens die reeds voorhanden zijn (bijvoorbeeld in de systemen van DUO). Er zal echter ook kwalitatief onderzoek worden verricht door een onderzoeksbureau, waarbij het voor de hand ligt dat onderwijsinstellingen wordt gevraagd onderzoeksgegevens aan te leveren.
De regering verwacht dat een oriëntatieprogramma bijdraagt aan een bestendigere en passende studiekeuze. Op die manier kan een oriëntatieprogramma studievertraging als gevolg van uitval of studiewissel voorkomen. Bovendien kan het bijdragen aan studentenwelzijn. De veronderstelling is dat circa 6000 mbo-studenten direct na afronding van het voortgezet onderwijs een oriëntatieprogramma zullen volgen in het mbo en dat driekwart van de deelnemende studenten na het oriëntatieprogramma een efficiëntere leerroute doorloopt. De pilot richt zich op studenten die (zonder een oriëntatieprogramma) als gevolg van een verkeerde studiekeuze voortijdig het mbo zouden hebben verlaten zonder startkwalificatie of die studievertraging zouden hebben opgelopen als gevolg van de overstap naar een andere beroepsopleiding. Op het moment dat deze doelgroep wordt bereikt, is iedere student die als gevolg van het oriëntatieprogramma niet voortijdig het mbo verlaat of niet van studie wisselt en de gekozen studie afmaakt een besparing. De pilot moet uitwijzen of de onderliggend beleidstheorie ook in de praktijk effectief is.
De verwachte extra kosten van een oriëntatieprogramma zijn geraamd jaarlijks 14 miljoen euro voor de kalenderjaren 2024 t/m 2028. Deze bedragen zijn of worden toegevoegd aan de lumpsumfinanciering. De beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Deze beleidsregel heeft geen consequenties voor het waarborgen van gegevens omtrent de persoonlijke levenssfeer van studenten. In het kader van een domein-overstijgend oriëntatieprogramma worden geen aanvullende gegevens gevraagd ten opzichte van de voor reguliere opleidingen gevraagde gegevens. In het kader van de evaluatie van de pilot is het niet noodzakelijk om gegevens op persoonsniveau door te geven.
De uitvoering en de resultaten van oriëntatieprogramma’s op basis van een opleidingsdomeininschrijving worden geëvalueerd. In het kader van dit evaluatieonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de oriëntatietrajecten van mbo-instellingen voorafgaand aan deze beleidsregel. De lessen en ervaringen van deze oriëntatietrajecten kunnen zo toch bij de conclusies van de pilot worden betrokken. Ook voor deze oriëntatietrajecten gelden de kaders die zijn gesteld in deze beleidsregel. Door in de evaluatie terug te kijken naar de situatie van voor de beleidsregel, kunnen wel eventuele werkzame elementen van vroegere oriëntatietrajecten worden betrokken bij de evaluatie. Ook als deze oriëntatietrajecten geen doorgang meer kunnen vinden gelet op de bestaande wet- en regelgeving. De pilot zal eind 2026 tussentijds worden geëvalueerd. Voor studenten die na een oriëntatieprogramma hebben gekozen voor een mbo niveau 2 kwalificatie zijn dan al resultaten beschikbaar. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan de verschillende doelgroepen binnen oriëntatieprogramma’s, de geprogrammeerde studieduur, studiewissel, uitval en welzijn. Ook geeft de tussentijdse evaluatie een eerste (maar nog niet volledig) inzicht in het voortijdig schoolverlaten en de studiewissel van deelnemende studenten die na het oriëntatieprogramma hebben gekozen voor een kwalificatie met niveau 3 of 4. De eindevaluatie in 2028 dient -naast meer resultaten voor studenten die zijn doorgestroomd naar een kwalificatie op niveau 2- ook inzicht te geven in de resultaten van de pilot voor studenten die zijn doorgestroomd naar kwalificatie op niveau 3 of 4.
De evaluaties zullen zowel kwantitatieve als kwalitatieve componenten omvatten. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van gegevens die reeds voorhanden zijn (in de systemen van DUO) en informatie van mbo-instellingen. Aan de hand van monitoring en evaluatie kan worden beoordeeld in hoeverre oriëntatieprogramma’s bijdragen aan een bestendigere studiekeuze, het terugdringen van vsv, het terugdringen van onnodige studiewissel door betere voorlichting en studentenwelzijn. In het kader van studentenwelzijn wordt onder meer bekeken of het oriëntatieprogramma heeft bijgedragen aan het welbevinden van studenten en in welke mate het hen heeft geholpen een weloverwogen studiekeuze te maken. Daarnaast is er in de evaluatie aandacht voor de werkzame elementen van de diverse oriëntatieprogramma’s in relatie tot de verschillende doelgroepen binnen de pilot, zodat hiervan kan worden geleerd. Ook wordt de werkwijze omtrent de vormgeving van oriëntatieprogramma’s op basis van deze beleidsregel onderzocht. In dit kader wordt onder meer specifiek aandacht besteed aan het bindend studieadvies in relatie tot studenten die een oriëntatieprogramma hebben gevolgd. Ook zal er aandacht zijn voor de organiseerbaarheid en haalbaarheid voor onderwijs en bedrijfsleven. Verder worden de inhoudelijke aandachtspunten die in deze beleidsregel zijn geschetst betrokken bij de eindevaluatie, zoals: het belang van meer instroommomenten; samenwerking met het vo, mbo (waaronder beroepscolleges) en het bedrijfsleven; en de aandacht voor tekortsectoren. Na afloop van de pilot moet worden bezien hoe de opgedane inzichten structureel kunnen worden geborgd. Als is voorzien in een gedegen borging wordt deze beleidsregel ingetrokken.
De MBO Raad vindt het van groot belang dat er een wettelijke mogelijkheid gecreëerd wordt die studenten de mogelijkheid geeft om te kunnen (her)oriënteren in het mbo. Om die reden is ook in de werkagenda opgenomen dat er een experiment / pilot wordt uitgevoerd om via een kwantitatief en kwalitatief onderzoek te komen tot een goed werkend kader voor (her)oriënteren in het mbo.
Hoewel de MBO Raad kanttekeningen heeft bij een aantal kaders voor de uitvoering van de pilot, en die ook uitgebreid met OCW heeft besproken, staat ze wel achter de pilot en het daaraan gekoppelde onderzoek. De MBO Raad blijft ook graag betrokken bij het proces van de uitvoering van pilot en onderzoek. Bijvoorbeeld via de klankbordgroep en een eventueel te vormen begeleidingscommissie.
De beleidsregel treedt met ingang van 1 augustus 2024 in werking.
De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap R.H. Dijkgraaf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-14731.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.