31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 250 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2015

Innovatie verandert de economie en de samenleving steeds sneller en ingrijpender. In combinatie met globalisering maakt dit het steeds belangrijker voor bedrijven om slim, creatief en wendbaar te zijn. Alleen dan kunnen ze snel inspelen op de vraag van de hedendaagse burger en de behoeften van de samenleving. Nederland heeft een goede uitgangspositie om deze uitdaging aan te gaan. Er zijn goede kansen voor meer werk en meer welvaart. Maar deze ontwikkelingen leiden ook tot een veranderende vraag naar kennis en vaardigheden in het onderwijs. We zullen er voor moeten zorgen dat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) sneller in staat is om deze veranderingen een plek te geven. Met deze brief werk ik mijn visie uit over de verdere ontwikkeling van het mbo om aan deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Dat gaat niet vanzelf en vraagt van het onderwijs een flinke inspanning. Zodat ook in de toekomst de vakmensen op het mbo worden opgeleid die met hoofd, hart en handen het verschil kunnen maken.

De dynamiek op de arbeidsmarkt wordt steeds groter. Banen zullen in een steeds sneller tempo verdwijnen, opkomen en veranderen. Per saldo kunnen deze ontwikkelingen zorgen voor meer banen. Maar er staan ook werknemers en banen onder druk1, daarbij wordt voorzien dat vooral banen in het middensegment van de arbeidsmarkt relatief kwetsbaar zijn. Afgestudeerden kunnen te maken krijgen met een situatie waarin het steeds lastiger wordt om een passende baan te vinden. Ook dit vraagt de nodige aandacht van het mbo. Het is onze taak om juist ook deze jongeren een goede voorbereiding te geven op die toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt. In het mbo moet het opleiden voor de economische kansen van morgen hand in hand gaan met de emancipatoire taak van het onderwijs om alle jongeren kansen te bieden in de samenleving en op de arbeidsmarkt.

Bovenstaande trends bepalen de context waarin het mbo, van de docent tot de bestuurder, zich zal moeten inspannen om de belangrijke rol van het beroepsonderwijs in onze samenleving te versterken. Dit vraagt om onderwijsinstellingen die zich responsief opstellen naar de omgeving en docenten die de ruimte krijgen én pakken om het onderwijs van de toekomst vorm te geven. Een responsief mbo betekent voor mij dat instellingen, samen met het bedrijfsleven, snel kunnen inspelen op ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Om aansluiting te houden zal het beroepsonderwijs zich duidelijk moeten profileren door het hoogwaardig vakmanschap van haar studenten te etaleren. Hierbij moet continu worden gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit en moeten de nieuwste ontwikkelingen worden meegenomen. Op tal van plekken zie ik docenten, bestuurders en betrokken bedrijven hierin het voortouw nemen. Het zijn deze voorlopers die de schouders eronder zetten en met een visie de voorhoede vormen voor het onderwijs van de toekomst. Het zijn deze voorbeelden die mij sterken in mijn overtuiging dat onderwijsvernieuwing in de eerste plaats vanuit het onderwijs zelf zal moeten komen. Ik zie het als mijn opdracht om ruimte te bieden voor deze modernisering en docenten en bestuurders te prikkelen en te stimuleren. Dit is de reden waarom ik vorig jaar in Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo 2 voorstellen heb gedaan om te experimenteren met nieuwe vormen van onderwijs en samenwerking en waarom ik de oproep heb gedaan aan alle betrokken partijen om samen met mij deze uitdaging aan te gaan en te werken aan een toekomstgericht mbo. Deze experimenten vormen een belangrijke stap in het moderniseren van het mbo. Op basis van de ervaringen die we op deze manier opdoen kunnen we effectief en met draagvlak toewerken naar een responsiever mbo-bestel.

Ik ben dan ook blij dat goed wordt nagedacht over de veranderingen op de arbeidsmarkt en de weerslag die dit zal en moet hebben op het onderwijs en de regelgeving. Ik verwijs daarbij naar de motie van de leden Lucas en Jadnanansing over voorstellen voor versterking van de flexibiliteit van het mbo-bestel.3 De MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) zijn gekomen met het pamflet De tien bouwstenen voor een toekomstbestendig beroepsonderwijs. Daaropvolgend kwam de verdere uitwerking van het pamflet in het manifest Het mbo in 2025 van de MBO Raad, mede ondertekend door JOB en NRTO. Ook VNO-NCW en MKB-Nederland gaan in de Visiebrief toekomst mbo in op de ontwikkeling van het mbo en de wensen en visie vanuit het bedrijfsleven. Tevens ontving ik bijdragen van SBB en FNV. Met deze brief geef ik uitwerking aan de motie Lucas/Jadnanansing en de vertaling daarvan in het pamflet Toekomstproof mbo van de VVD en een reactie op de voorstellen vanuit het veld.

Deze brief is wat mij betreft een volgende stap in de discussie over een toekomstgericht mbo waarin ik aangeef op welke manieren ik wil toewerken naar een responsief en herkenbaar mbo. Ik wil dit doen in dialoog met alle betrokkenen. Het is goed om te zien dat we daarbij vanuit hetzelfde uitgangspunt vertrekken. Geen nostalgisch verlangen naar historische ambachtelijkheid, maar vertrouwen in vakmanschap in al zijn verschijningsvormen, van eigentijds vakmanschap tot interdisciplinaire samenwerking. En daarbij het vertrouwen in innovatie als onuitputtelijke bron van creatieve én economische mogelijkheden. In alle plannen lees ik een roep om meer flexibiliteit van het onderwijs, ruimte om aan te sluiten bij innovatieve en regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, een nauwe betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de vormgeving van het onderwijs en bovenal meer waardering voor hoogwaardig vakmanschap.

In deze brief geef ik mijn ideeën over de richting waarin het mbo zich zou moeten ontwikkelen om de responsiviteit te vergroten en welke maatregelen daarvoor genomen moeten worden op de korte en lange termijn. Dat doe ik aan de hand van drie overkoepelende thema’s, achtereenvolgens sneller inspelen op de veranderende arbeidsmarkt, een herkenbaar beroepsonderwijs en de kwaliteit van het onderwijs.

Sneller inspelen op de veranderende arbeidsmarkt

We kunnen niet met zekerheid zeggen hoe de wereld er over zo’n dertig jaar uitziet. Wel kunnen we ervan uitgaan dat het voor werknemers in toenemende mate aankomt op het vermogen om met onverwachte of onbekende situaties om te gaan. Dit betekent voor het onderwijs dat het steeds moet kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en een veranderende vraag naar vaardigheden. Er zal ruimte moeten zijn om de inhoud van beroepsopleidingen sneller aan te passen aan de vraag van de arbeidsmarkt. En er moet een cultuuromslag plaatsvinden: onderwijs is niet alleen voor jongeren, maar ook voor volwassenen. Het belang van bijscholing en omscholing wordt steeds groter. We leren niet meer alleen voor onze eerste baan of een bepaalde loopbaan, maar blijven leren voor steeds veranderend werk.

Vaardigheden voor de toekomst

Vakkennis en beroepsspecifieke vaardigheden zijn en blijven de kern van het mbo, maar de zogenaamde 21e-eeuwse vaardigheden nemen in belang toe. Het gaat dan om het vermogen om creatief, kritisch en analytisch te denken, om ondernemend te zijn en om samen te werken. Het zijn deze vaardigheden die ons wendbaar en weerbaar maken bij veranderende omstandigheden. Nieuwe vormen van onderwijs kunnen helpen bij het ontwikkelen en stimuleren van dit type vaardigheden bij studenten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan makersonderwijs. Makersonderwijs is een mooie didactische vorm, die studenten voorbereidt op de wereld van morgen. Hiermee worden de vaardigheden bevorderd die van belang zijn voor werknemers om hun weg te vinden op een veranderende arbeidsmarkt. De kracht van makersonderwijs komt het best tot zijn recht als instellingen dit zelf vormgeven. Begin april heb ik een rondetafelgesprek met een divers gezelschap van relevante deskundigen georganiseerd over makersonderwijs.4 Dit initiatief krijgt opvolging. Er wordt momenteel door Platform Bèta Techniek i.s.m. de ministeries van OCW en EZ gewerkt aan de organisatie van een nationale Science & Maker Fair in Nederland in 2015, naar het voorbeeld van de Science Fair en de Makers Fair die jaarlijks plaatsvindt in de tuinen van het Witte Huis. Een dergelijke fair kan een mooi podium bieden aan onze huidige en toekomstige wetenschappers, uitvinders en makers.

Makersonderwijs – een voorbeeld in de mode en gaming

Op verschillende plekken in Nederland zijn er mbo-instellingen die werk maken van makersonderwijs. Bij het Deltion College werken bijvoorbeeld studenten vanuit Mode en Gaming nu met elkaar samen. Ze maken gebruik van sensoren zoals de LilyPad, waarmee informatie uit de fysieke omgeving (zoals licht, temperatuur, aanraking) kan worden gemeten. Bovendien is de sensor zo klein dat deze in kleding kan worden verwerkt. Op die manier kan kleding als interface worden gebruikt. Modestudenten komen zo in aanraking met de mogelijkheden van programmeren, terwijl Gamingstudenten kennismaken met de wereld van naaimachines en textiel. Het is zinvol in het onderwijs al interdisciplinair samen te werken, omdat we in de maatschappij ook steeds meer vormen van productie zien, waarin verschillende disciplines bij elkaar komen. Uit de praktijk blijkt bovendien dat deze vorm van onderwijs studenten motiveert.

De herziene kwalificatiestructuur met ruimte voor vernieuwing

In het mbo werken onderwijs en bedrijfsleven nauw samen aan de totstandkoming van beroepskwalificaties. Deze co-creatie heeft zich bewezen als een van de pijlers waarop de inhoudelijke afstemming van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs steunt. Dit is en blijft wat mij betreft dan ook het fundament. Het Nederlandse mbo, en in het bijzonder de kwalificatiestructuur en de relatie met het bedrijfsleven, werd recentelijk nog geroemd als goed voorbeeld door de OESO.5 Een zorgvuldige afstemming van de beroepskwalificaties op de vraag van de arbeidsmarkt is buitengewoon belangrijk voor het mbo, maar tegelijkertijd een proces dat tijd nodig heeft. Het is niet mogelijk om constant de gehele inhoud van de beroepskwalificaties te herzien net zoals het voor onderwijsinstellingen niet te organiseren is om het curriculum elk jaar compleet te herzien. Ik beoog daarom te komen tot een betere balans tussen enerzijds de herkenbaarheid en civiele waarde van een mbo-diploma en anderzijds ruimte voor maatwerk op regionaal en individueel niveau. Het doel is om sneller te komen tot aanpassingen van opleidingen bij veranderingen op de arbeidsmarkt met behoud van de civiele waarde van het diploma en afstemming tussen het bedrijfsleven en onderwijs dat binnen de kwalificatiestructuur georganiseerd wordt.

Met de herziening van de kwalificatiestructuur en de introductie van keuzedelen bied ik ruimte voor meer maatwerk, mogelijkheden tot differentiatie en meer snelheid om in te kunnen spelen op veranderingen op de arbeidsmarkt.

Bij de herziening is het aantal kwalificatiedossiers met 25% verminderd en zijn ze breder opgesteld. Daarmee geven ze richting aan het onderwijs, maar bieden ze ook meer ruimte voor instellingen en bedrijven om het onderwijs samen vorm te geven.

De introductie van keuzedelen zorgt voor een betere aansluiting van onderwijs op actuele behoeften en ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Bedrijven en onderwijsinstellingen kunnen samen keuzedelen ontwikkelen en zo snel inspelen op innovaties of op de behoeften binnen de regio. Keuzedelen kunnen elke drie maanden worden vastgesteld en daarna direct worden aangeboden aan de student. Dat is aanzienlijk sneller dan voor de herziening. Zo heeft het Centrum voor Innovatief Vakmanschap Tuinbouw & Uitgangsmaterialen het keuzedeel «Geavanceerde technische installaties Tuinbouw» ontwikkeld, dat zich richt op het werken met hightech technieken in moderne kassen.

Er zal echter altijd een spanning bestaan tussen het opleiden voor de huidige behoeften van de arbeidsmarkt en het opleiden voor beroepen die op dit moment nog niet eens bestaan. Deze spanning laat zich moeilijk ondervangen binnen de landelijke kwalificatiestructuur waar het juist belangrijk is om te komen tot een zorgvuldige afstemming tussen het bedrijfsleven en onderwijs.

Om deze spanning beter te ondervangen moet het in een toekomstgericht mbo mogelijk zijn dat innovatieve pioniers op de arbeidsmarkt samen met het onderwijs een nieuwe beroepskwalificatie kunnen vormgeven die nog geen plek heeft in de landelijke structuur.Ik geef dit vorm in het experiment cross-overs. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd zal ik deze hier nader toelichten. In het experiment geef ik onderwijsinstellingen onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid, met steun van het regionale bedrijfsleven, een innovatieve kwalificatie samen te stellen. Binnen het experiment mag het onderwijs worden vormgegeven en aangeboden door de onderwijsinstelling die de innovatieve kwalificatie heeft samengesteld. Hiermee wordt dus expliciet ruimte gegeven voor een andere wijze van totstandkoming van kwalificaties voor nieuwe innovatieve beroepen. Ik beoog om de experimentele ruimte voor cross-overs eind 2016 in werking te laten treden. Vanaf dan kunnen onderwijsinstellingen starten met het samenstellen en ter goedkeuring voorleggen van een cross-over kwalificatie. Hiermee ontstaat er een toets voor nieuwe, cross-sectorale kwalificaties, zodat snel kan worden ingespeeld op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt Het onderwijs op basis van een goedgekeurde cross-over kwalificatie kan vervolgens starten vanaf het studiejaar 2017/2018.

Met de herziening van de kwalificatiestructuur, de introductie van de keuzedelen en de aanvullende toets voor nieuwe, cross-sectorale kwalificaties zet ik betekenisvolle stappen in de richting van een responsief mbo. De ervaringen die we de komende jaren zullen opdoen met deze maatregelen zullen uitwijzen of verdergaande stappen wenselijk en nodig zijn en hoe deze kunnen worden vormgegeven. Ik blijf hierover met betrokken partijen in gesprek.

Publiek-private samenwerking voor praktijkgericht onderwijs op maat

Het mbo kan niet zonder de praktijk van de werkvloer. De verplichte praktijkcomponent in het mbo is de succesfactor van het stelsel. Een intensieve publiek-private samenwerking geeft hier verdieping aan. In het mbo zijn er voorbeelden van onderwijs, dat binnen een (leer)bedrijf wordt vormgegeven. Ik ben positief over dergelijke samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven, omdat studenten hiermee onderwijs krijgen dat direct aansluit op de werkzame praktijk. Ik wil onderwijsinstellingen oproepen om de ruimte te gebruiken die hiervoor is en waar instellingen tegen beperkingen aanlopen wil ik met hen in gesprek. Ik wil echter ook toewerken naar meer ruimte om tot vernieuwende samenwerking tussen mbo-instellingen en het bedrijfsleven te komen. Zo wordt het met de gecombineerde leerweg bol-bblmogelijk om opleidingen vorm te geven waarin de verhouding beroepspraktijkvorming en onderwijs binnen de onderwijsinstellingen kan afwijken van de traditionele bol- en bbl-opleidingen. De experimenten met de gecombineerde leerweg zijn een eerste stap in een discussie over de toekomst van de leerwegen. Ervaringen met de gecombineerde leerweg, maar ook ervaringen met andere vormen van innovaties met praktijkgericht mbo zullen de basis vormen voor een discussie over de noodzaak om in een toekomstgericht mbo nog een onderscheid te maken in verschillende leerwegen of dat er vernieuwende vormen zijn om de relatie tussen onderwijs en praktijk vorm te geven. In een toekomstgericht mbo moet het belang van de student en het regionaal bedrijfsleven leidend zijn in het vormgeven van het onderwijs en de verhouding tussen de beroepspraktijkvorming en het onderwijs onder begeleiding van docenten van de school. De experimentele ruimte om een gecombineerde leerweg bol-bbl aan te bieden treedt in werking per studiejaar 2015/2016.

Leren op de werkvloer

Het Friesland College maakt gebruik van de ruimte die er is door praktijkroutes aan te bieden, waarbij het gehele onderwijs op een innovatieve manier wordt aangeboden in de praktijk. Daar volgen studenten vanaf de eerste studiedag hun bol-opleiding op de werkvloer. Zij volgen dus op locatie het grootste gedeelte van de lessen. Gekwalificeerde werknemers van het bedrijf samen met docenten van het Friesland College verzorgen deze workshops. Gedurende de opleiding gaan studenten naar andere bedrijven die participeren in de praktijkroute. Zo leren de studenten de praktijk vanuit meerdere bedrijven en hebben zij de kans om de geleerde kennis en vaardigheden in verschillende situaties toe te passen.

In Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo heb ik al aangegeven dat innovaties vooral in de regio en samen met het bedrijfsleven vorm moeten krijgen. Het mbo draagt daarmee bij aan de regionale innovatiekracht en profilering. Hiermee kunnen zowel het bedrijfsleven als de studenten beter bediend worden en brengen we het gesprek over innovatie en samenwerking in de regio op gang. Deze publiek-private samenwerking blijf ik dan ook stimuleren via het Regionaal investeringsfonds mbo.

Een goed voorbeeld van publiek-private samenwerking binnen het Regionaal Investeringsfonds mbo

Een groep Amsterdamse ICT-bedrijven en het ROC van Amsterdam hebben de krachten gebundeld en het initiatief genomen tot een Cybersecurity Centre. Termen als Big Data, Cloud Computing en Cyber Warfare horen we steeds vaker. Amsterdam is wereldwijd het grootste knooppunt van dataverwerking, maar er valt nog een wereld te winnen om deze dataverwerking ook volledig veilig te verwerken. Binnen de PPS Cybersecurity MRA wordt gewerkt aan de ontwikkeling, validering en borging van instrumenten en onderwijsconcepten die er uiteindelijk toe moeten leiden dat de ICT-opleidingen naadloos aansluiten bij de snel veranderende ICT-praktijk. Zo kan de kennis uit de sector optimaal benut worden in het onderwijs.

Ik heb toegezegd om in totaal 100 miljoen euro vrij te maken voor het Regionaal investeringsfonds mbo tot en met 2017. Ik vind het daarbij van belang dat instellingen met elkaar, met het bedrijfsleven en met overheden nadenken over wat hun regio sterk maakt. Bij de aanvraagrondes van 2016 en 2017 zal ik nadrukkelijker de aanvragen beoordelen op de aanwezigheid van een gedragen regionale visie op samenwerking en profilering.

Een manier waarop de profilering mogelijk verder gebracht kan worden is de ontwikkeling van lectoraten in het mbo. De ervaring in het hbo is dat een lector een brug kan slaan tussen onderzoek en praktijk, focus aan kan brengen in de keuzes van instellingen en direct kan bijdragen aan de onderwijskwaliteit. In het mbo kennen we een dergelijke functie niet en daar wil ik verandering in brengen. Ik wil graag verkennen of een praktijkgericht lectoraat een brug kan slaan tussen de veranderende beroepspraktijk en het onderwijs. Ook kan een praktijkgericht lectoraat zorgen voor een betere aansluiting van het mbo-onderwijs bij regionale hbo-instellingen en innovatieve bedrijven. Indien dit meerwaarde heeft, zal ik praktijkgerichte lectoraten, die tot stand komen binnen publiek-private samenwerkingsverbanden, ondersteunen met het Regionaal investeringsfonds mbo.

Ook na 2017 zal de verankering en verduurzaming van deze publiek-private samenwerkingsverbanden in het beroepsonderwijs blijvende aandacht en ruimte vragen. Op grond van de evaluatie van het investeringsfonds in 2016 neem ik hierover een standpunt in.

Samenwerking over de landsgrenzen heen

Samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven aan weerszijden van de landsgrens kan bijdragen aan internationale oriëntatie van studenten6 en de wendbaarheid van toekomstige werknemers. Deze samenwerking stimuleer ik onder meer via de middelen voor excellent vakmanschap in de regeling Kwaliteitsafspraken. Ook het stage lopen bij een erkend leerbedrijf in het buitenland is mogelijk. Ik heb hier eerder met uw Kamer over gesproken en toegezegd om hier in deze brief op terug te komen. Om de erkenning te vereenvoudigen wordt het voor buitenlandse leerbedrijven mogelijk om bij SBB online een erkenningsaanvraag te doen. Hierbij is het van belang dat buitenlandse bedrijven aan de Nederlandse kwaliteitscriteria moeten voldoen.

In het hoger onderwijs zijn joint degrees mogelijk. De gewenste internationale oriëntatie en wendbaarheid worden hierdoor versterkt, maar de organisatie vergt wel het nodige van de ho-instellingen; vooral als het gaat om het garanderen van de kwaliteit van de opleiding over en weer. In beginsel kan in navolging hiervan een double degree voor het mbo zinvol zijn, al zijn de opleidingen in deze sector anders vormgegeven (geen bachelor-master-structuur, geen accreditatiesysteem). Ik zal verkennen hoe dit mogelijk gemaakt kan worden. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie van de leden Straus en Jadnanansing (Kamerstukken II, vergaderjaren 2014–2015, 22 452 nr 45) over het afstemmen met buurlanden van erkenning van beroepskwalificaties. Hierbij betrek ik de ervaringen uit het hoger onderwijs en die van enkele mbo-instellingen in de oostelijke grensregio’s die vormen van programmatische samenwerking over de grenzen heen kennen.

Leven lang leren

De dynamiek van de veranderende arbeidsmarkt heeft ook gevolgen voor werkenden. De werkzekerheid neemt af en het wordt steeds belangrijker om via op- en omscholing inzetbaar te blijven of een overstap te maken naar een andere baan. Een ding is zeker, leren houdt niet op na het behalen van een diploma. Ik deel daarom de opvatting van de VVD, de MBO Raad, NRTO en JOB dat flexibilisering nodig is om het beroepsonderwijs aan te laten sluiten bij de wensen en mogelijkheden van volwassenen. Daarnaast moet het inzichtelijker worden welke vaardigheden in de toekomst nodig zijn voor werknemers om de aansluiting op de werkvloer te behouden. De sectorkamers van de SBB kunnen hierin een belangrijke rol spelen door veranderingen op de arbeidsmarkt ook voor werkenden inzichtelijk te maken en in kaart te brengen wat de gevolgen daarvan zijn voor de vaardigheden die nodig zijn om duurzaam inzetbaar te blijven. Een goed voorbeeld hiervan zie ik in Australië waar de Australian Workforce and Productivity Agency (awpa) informatie en partijen bij elkaar brengt met het doel om overheden, werkgevers, opleidingsinstituten en individuen een beter beeld te geven over wat de verwachtingen zijn voor de toekomst.

Ik heb samen met mijn collega van SZW maatregelen in het kader van een Leven Lang Leren aangekondigd7 en deze worden op dit moment nader uitgewerkt. Zo maak ik het mogelijk dat volwassenen in het niet-bekostigd onderwijs delen van mbo-opleidingen kunnen volgen die afgesloten kunnen worden met een certificaat. Het bekostigd onderwijs blijft gericht op het behalen van een mbo-diploma; maar bij uitval kan een student een certificaat ontvangen, als hij het betreffende onderdeel heeft behaald. Ik onderzoek onder meer de voorwaarden waaronder certificaten voor delen van kwalificaties en voor keuzedelen kunnen worden aangewezen. Een belangrijk uitgangspunt is dat elk certificaat een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt dient te hebben. Zoals toegezegd tijdens ons overleg over een Leven Lang Leren heb ik een verkenning uitgevoerd naar nut en noodzaak van een verkorte niveau 4 opleiding (om opscholing van werkenden op niveau 2/3 te vergemakkelijken) en naar een door de overheid erkend certificaat voor de derde leerweg (niet-bekostigd onderwijs) zonder taal en rekenen. Bij deze verkenning waren onder meer de MBO Raad, NRTO, JOB, SBB en VNO-NCW/MKB Nederland betrokken. Op basis van de uitkomsten van de verkenning concludeer ik dat de mogelijkheid om certificaten af te geven voor delen van een opleiding op dit moment de prioriteit zal moeten hebben en vooralsnog geen aanvullende maatregelen zoals onderzocht in de verkenning noodzakelijk zijn. Bij de verdere uitwerking van de certificaten zal ik deze partijen wederom betrekken. Uw Kamer zal ik in de voortgangsrapportage Leven Lang Leren van het najaar van 2015 verder informeren over de nadere uitwerking van de certificaten. In deze brief zal ik ook de motie Van Meenen8 over maatwerk voor herintreders en bijscholers meenemen.

Bij het werken met certificaten past ook de gedachte van de VVD, de MBO Raad, NRTO en JOB voor een (digitaal) portfolio voor studenten en werkenden, dan wel werkzoekenden, waarin wordt bijgehouden hoe zij een «leven lang leren». Ik vind het een interessante gedachte om op individueel niveau de studenten te ondersteunen in hun wendbaarheid. Uit de evaluatie van eerdere pilots9 is gebleken dat een digitaal portfolio een waardevol instrument kan zijn, maar dat er nog te veel haken en ogen aan zaten om het landelijk te implementeren. Ik geloof dan ook meer in een initiatief vanuit het veld zelf en ik ben blij dat in het manifest de meest betrokken partijen aangeven hiermee aan de slag te willen gaan.

Een herkenbaar beroepsonderwijs

Het mbo-bestel is met zijn vier opleidingsniveaus en vele beroepsopleidingen omvangrijk en voor aankomende studenten en bedrijven complex. Een toekomstgericht mbo vraagt aandacht voor de herkenbaarheid van het onderwijs. Het moet voor studenten, maar ook de partners van het mbo, duidelijk zijn wat het mbo te bieden heeft. Hierbij is het van belang dat overgangen binnen de beroepskolom soepel zijn, zodat jongeren zich maximaal kunnen ontplooien. Ik lees in de verschillende voorstellen de wens om de herkenbaarheid en positie van het mbo te versterken. Ik vind het goed dat de mbo-instellingen, studenten en het bedrijfsleven hiermee aan de slag willen gaan.

Borgen van de menselijke maat

Mijn doel is het middelbaar beroepsonderwijs kleinschaliger te organiseren met aandacht voor de menselijke maat. Ik wil dit realiseren door een gemeenschap van mbo-colleges te introduceren. Dit betekent dat het onderwijs in kleinere leeromgevingen (colleges) wordt vormgegeven, die herkenbaar zijn voor zowel studenten als het bedrijfsleven («klein binnen groot»). Dit zal van grote roc’s een cultuuromslag vergen in de organisatie. In het najaar van 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over mijn visie op kleinschaligheid in het mbo.

Samenwerken tussen onderwijsinstellingen

Meer samenwerking tussen mbo-instellingen is wenselijk. Samenwerking maakt het namelijk mogelijk om dure innovatieve opleidingen aan te bieden of krimp het hoofd te bieden. Ik wil daarom de mogelijkheden voor onderwijsinstellingen om intensief samen te werken verder versterken. Mbo-instellingen die gezamenlijk opleidingen of clusters van opleidingen willen aanbieden moeten niet onnodig gehinderd worden door wet en regelgeving. Bestaande hindernissen zal ik uit de weg ruimen door, net als in het hoger onderwijs, de mogelijkheid te bieden een samenwerkingscollege te vormen. Het toezicht zal zo vorm krijgen dat als studenten tussentijds overstappen, om bijvoorbeeld de specialisatie van een opleiding op een andere school te volgen, de Inspectie in staat wordt gesteld hier goed rekening mee te houden. In het najaar van 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over het samenwerkingscollege.

Transparantie over de verschillende mbo-niveaus

De herkenbaarheid van het mbo wil ik verder versterken door meer recht te doen aan de verschillen tussen de niveaus. Een eerste stap die ik daarvoor heb genomen is het herpositioneren van de assistentenopleiding (niveau 1) naar «entreeopleiding». Ik wil verder gaan met het herpositioneren van de verschillende niveaus. Ik heb hiertoe eerder een voorzet gedaan met de oproep aan studenten, instellingen en het bedrijfsleven om hierover mee te denken. Het voorstel van de VVD, dat ondersteund wordt door de MBO Raad, NRTO, JOB en VNO-NCW/MKB Nederland, om in de toekomst mbo-niveau 2 opleidingen herkenbaarder te presenteren als «basisberoepsonderwijs» vind ik dan ook interessant. Niveau 3 en 4 zal ik positioneren als «middelbaar beroepsonderwijs».

De herkenbaarheid en waardering van alle niveaus van het beroepsonderwijs, gaat wat mij betreft verder dan het verhangen van de naambordjes. Ik ben bereid om de voorstellen vanuit het veld over te nemen. Een absolute voorwaarde voor mij is daarbij dat er soepele overgangen blijven tussen niveau 2 en niveau 3. Studenten die kunnen doorstromen moeten hiertoe worden gestimuleerd. De herpositionering van niveau 2 zal ik tevens toetsen op mijn voornemens die ik heb aangekondigd in mijn brief over «kwetsbare jongeren». Hiervoor ga ik met de sector in gesprek over de toekomst van niveau 2 opleidingen waarbij naamgeving en positionering hand in hand moeten gaan met een visie om deze jongeren toe te rusten op de veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Hierbij denk ik onder meer aan generieke vaardigheden, sociale vaardigheden en aanpassingsvermogen zoals «leren leren». Ik vind het van belang dat het mbo alle huidige doelgroepen voorziet van goed onderwijs.

Hiervoor wil ik een adviesaanvraag voorleggen aan de Onderwijsraad en de SER over de vraag hoe het beroepsonderwijs jongeren zo goed mogelijk kan voorbereiden op de veranderende arbeidsmarkt, daarbij vraag ik specifiek aandacht voor jongeren op niveau 2 waar de vraag naar vakmensen aan verandering onderhevig is. Daarnaast zien we een trend dat het aantal bbl-plekken de afgelopen jaren daalt, terwijl dit voor niveau 2 studenten een belangrijke route is naar de arbeidsmarkt. De Onderwijsraad en de Sociaal-Economische Raad zullen met een gezamenlijk advies komen.

De regio aan zet voor jongeren in een kwetsbare positie

In mijn brief Extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie10 heb ik aangegeven dat zowel maatwerk binnen het onderwijs als een sluitend vangnet in de regio ervoor moet zorgen dat jongeren in een kwetsbare positie niet tussen wal en het schip vallen. Het gaat om ongeveer 30.000 jongeren per jaar die vanwege een bijzondere thuissituatie, gedragsproblemen of specifieke leerbehoeften kwetsbaar zijn om uit te vallen zonder afgeronde opleiding of goed arbeidsperspectief.

Ik bied daarom extra ruimte voor het vormgeven van maatwerktrajecten en ondersteuning via gecombineerde leerroutes in vo en mbo, portfolio’s in de entreeopleiding en schakelklassen op mbo-niveau 2. Tevens zie ik mogelijkheden om het Regionaal investeringsfonds hiervoor te benutten. Verder zet ik vol in op een sluitende samenwerking tussen onderwijspartijen, gemeenten (leerplicht en rmc) en arbeidsmarktpartijen. Om het regionaal overleg verder te verbeteren, heb ik aangegeven dat ik de rmc-functie verduidelijk en zorg dat mbo-instellingen meedoen aan het overleg dat vo-scholen en gemeenten voeren in het kader van passend onderwijs en de Jeugdwet. Verder wil ik een soepele overgang naar de arbeidsmarkt faciliteren. In dit kader werk ik aan een wetsvoorstel, waarmee ik vanaf studiejaar 2016/2017 studenten in de entreeopleiding en op niveau 2 die in staat zijn om hun beroep goed uit te oefenen, maar (nog) niet in staat zijn om alle eisen voor Nederlandse taal en rekenen te halen, de mogelijkheid bied om een diploma te behalen waarmee ze aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt. Tevens kijk ik naar de mogelijkheden om studenten in de entreeopleiding die zonder diploma dreigen uit te vallen, maar wel gemotiveerd zijn, samen met hun begeleiders te laten werken aan een leerwerkportfolio, waarin zij op maat gemaakte leerdoelen en leeropbrengsten bijhouden en met bewijsstukken vastleggen.

Hiermee worden stappen gezet om te zorgen dat jongeren een opleiding krijgen die zo goed mogelijk aansluit bij wat ze kunnen en wat ze nodig hebben om aan het werk te gaan. Het bieden van voldoende arbeidsperspectief voor deze groep blijft echter een voortdurend punt van aandacht.

Soepele overgangen in de onderwijsketen

Scholen voor voortgezet onderwijs, mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het begeleiden van hun leerlingen en studenten naar het juiste opleidingsniveau, voor doorlopende leerlijnen en voor het studiesucces. Door meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen in de regio kan die gezamenlijke verantwoordelijkheid worden vormgeven. Toegankelijkheid en een goede aansluiting zijn daarbij de uitgangspunten. Ik stimuleer de samenwerking tussen vmbo en mbo onder meer door de uitbreiding van de vakmanschaps- en technologieroute en de vervroegde inschrijving in het mbo.11 Hoe ik de samenwerking tussen mbo-instellingen en hogescholen wil bevorderen heb ik beschreven in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025. Ik zal onder meer mbo-instellingen en hogescholen ruimte bieden om te experimenteren met gemeenschappelijke programma’s mbo-hbo die voor een doorlopende leerlijn tussen verwante opleidingen op deze twee niveaus kunnen zorgen. Dergelijke programma’s kunnen de overstap naar het hbo voor mbo-studenten gemakkelijker maken. Bovendien kunnen studenten binnenkort kiezen voor keuzedelen die gericht zijn op de doorstroom naar het hbo.

Doorlopende leerlijn in de Fotovakschool

De Fotovakschool is een niet bekostigde aanbieder van erkende mbo-opleidingen en een hbo-opleiding. De afgelopen jaren hebben zij samen met het beroepenveld een doorlopende leerlijn ontwikkeld vanuit het mbo naar het hbo. De Fotovakschool ontwikkelt op dit moment een masteropleiding, waardoor er binnenkort sprake is van een doorlopende leerlijn van mbo tot masterniveau.

Om de soepele overgangen binnen de beroepskolom te versterken stellen de MBO Raad, NRTO en JOB in hun tienpuntenplan onder meer voor om te komen tot een voorbereidend beroepsonderwijs waarin de hoogste niveaus van het vmbo worden samengevoegd met de havo. Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vroeg in haar rapport «Naar een lerende economie» aandacht voor de effecten van vroege selectie in het Nederlandse onderwijsstelsel en de scheiding tussen het algemeen voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. Er wordt terecht gewezen op het belang van een goede voorbereiding op het mbo en hbo. Ik onderken dat het voortgezet onderwijs hierin een essentiële rol speelt, zowel in het effectief voorbereiden op het mbo als op het hoger onderwijs. Bij het al dan niet samenvoegen van vmbo en havo spelen echter meer overwegingen dan alleen de doorstroom een rol. Wat betekent het voor de profilering? Wat voor invloed heeft het op de beter en op de minder presterende leerlingen? Resulteert samenvoeging daadwerkelijk in een betere doorstroom? Een dergelijk besluit dient dus grondig te worden afgewogen, zowel op de inhoudelijke aspecten als het draagvlak in het veld. De MBO Raad geeft aan open het gesprek te willen aangaan met het aanpalend onderwijs en andere betrokkenen. Een nadere reactie op dit voorstel wordt door de Staatssecretaris en mij gegeven in de reactie op het Onderwijsraadadvies over een «herkenbaar vmbo met een sterk vakmanschap».

De kwaliteit van het onderwijs

Met het actieplan Focus op Vakmanschap is er stevig ingezet op de verbetering van de kwaliteit en de kwaliteitsborging in het mbo. Wanneer de kwaliteit op orde is, ontstaat er ruimte voor een andere wijze van toezicht. Tegelijkertijd zien we vernieuwing in het onderwijs zelf, in de institutionele vormgeving en in het onderwijskundig leiderschap.

Bij deze brief bied ik uw Kamer ook de rapportage Focus op Vakmanschap in bedrijf aan. Hierin zijn de bevindingen opgenomen van de gesprekken die het interviewteam MBO15 heeft gevoerd met mbo-instellingen over de voortgang van de implementatie van het Actieplan mbo Focus op Vakmanschap. Uit deze rapportage blijkt dat onderwijsinstellingen steeds succesvoller zijn in het werken aan de kwaliteit van het onderwijs. Ik stimuleer deze beweging met de regeling Kwaliteitsafspraken12 door extra aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs te vragen en een financiële stimulans te geven aan goed presterende onderwijsinstellingen.

Versterken van de kwaliteitscultuur op mbo-instellingen

In Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo moest ik nog vaststellen dat er ruimte was voor kwaliteitsverbetering. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateerde dat er de laatste jaren weinig progressie was op het gebied van de kwaliteitsborging. Gelukkig kan ik na het recent gepubliceerde De staat van het onderwijs (Onderwijsverslag 2013–2014)13 stellen dat er grote stappen in de goede richting zijn gezet op het gebied van de kwaliteitsborging. Het is ook duidelijk geworden dat waar de kwaliteitsborging op orde is, de basiskwaliteit van het onderwijsproces, de examinering en de opbrengsten ook vaker van voldoende kwaliteit zijn. De verbeterslag van het Nederlandse beroepsonderwijs zien we ook terug in de resultaten die door onze studenten dit jaar zijn behaald bij het WK beroepen (WorldSkills) in São Paulo, waar we een gouden plak en maar liefst vijftien medailles voor excellent vakmanschap behaalden.

Uit het Onderwijsverslag blijkt echter wel dat de examenkwaliteit nog bij te veel opleidingen onvoldoende is, terwijl deze juist belangrijk is voor het benodigde vertrouwen in mbo-diploma’s en er voor zorgt dat studenten voldoen aan de vaardigheden en kennis uit de kwalificatiedossiers. Zoals aangekondigd in de brief Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo werk ik momenteel aan wetgeving voor het verduidelijken van de taken van en het stellen van nadere eisen aan examencommissies. Ook werk ik aan regelgeving over de verplichting om examens in te kopen bij gecertificeerde examenleveranciers of individueel of gezamenlijk ontwikkelde examens extern te laten valideren voordat deze worden ingezet. Hierover ben ik in goed overleg met het onderwijsveld. Een belangrijke stap vooruit in het verbeteren van de examenkwaliteit wordt gezet met een gezamenlijke examenagenda, die bekostigde en niet-bekostigde onderwijsinstellingen hebben opgesteld en waarvan ik verwacht dat die in het najaar zal worden ondertekend. De examenagenda beschrijft welke activiteiten de komende jaren worden ondernomen voor verbetering van de examinering. De examenagenda en de totstandkoming van de bovengenoemde wet- en regelgeving kunnen elkaar versterken en zo sneller leiden tot verbetering van de examenkwaliteit door de instellingen.

Uit het Onderwijsverslag blijkt ook dat de kwaliteitsverbetering, naast uiteraard inspanningen van onderwijsinstellingen zelf, mede komt door de stimulans vanuit de inspectie en de onderlinge kennisdeling in het Kwaliteitsnetwerk mbo. In dit, door de sector zelf opgezette, netwerk participeren momenteel 39 onderwijsinstellingen op vrijwillige basis. Zij worden eens in de drie jaar ge-audit op kwaliteitsborging. Met deze collegiale toetsing heeft het netwerk elementen van het accreditatiestelsel in het mbo geïntroduceerd, zoals de VVD bepleit. Ik wil bijdragen aan de ontwikkeling naar een dekkend kwaliteitsnetwerk en mijn steun hiervoor zal ik de komende jaren dan ook voortzetten. Ik vind het goed dat dit initiatief vanuit de sector zelf komt en zal daarom deelname aan dit initiatief van onderwijsinstellingen niet verplicht stellen. Zeker nu de weg omhoog stevig is ingezet is het niet verstandig om de structuur van het toezicht te wijzigen. De inspectie blijft toezicht houden op de kwaliteit en de borging daarvan. Daar waar de kwaliteit en de borging op orde is, kan de inspectie een stap terug doen.

Toezicht op kwaliteit

Ik zie dat instellingen op de goede weg zijn om de kwaliteit op orde te krijgen. De ingezette koers van opwaartse kwaliteit moeten we dus voortzetten. Proportioneel toezicht zou daarop moeten aansluiten. Op termijn zie ik een ontwikkeling van het toezicht voor me dat wanneer er bij een instelling sprake is van duurzame kwaliteit de inspectie haar toezicht daarop afstemt. Het in ontwikkeling zijnde Toezichtkader van de inspectie biedt hiervoor al mogelijkheden. Met de invoering van het nieuwe Toezichtkader zal meer de nadruk komen te liggen op verantwoording door instellingen zelf en het aanspreken van de instelling waar verbetering van de kwaliteit nodig is. De wijze waarop wordt nu onderzocht middels pilots, waarbij controle op het niveau van onderwijsteams plaatsvindt. Het nieuwe Toezichtkader biedt de mogelijkheid om het toezicht proportioneel in te richten en nog meer aan te sluiten bij de organisatiestructuur van een instelling.

Ik vind de aansluiting van het onderwijs op de regionale arbeidsmarkt een cruciaal onderdeel van de kwaliteit van het onderwijs. Als een opleiding niet goed aansluit op de regionale arbeidsmarkt zal dit zorgen voor een slechter arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden. De nieuwe kwalificatiedossiers bieden scholen en bedrijven veel ruimte om de opleiding op hun eigen regionale manier vorm te geven. Dit is belangrijk omdat er zo snel kan ingespeeld worden op veranderingen op de arbeidsmarkt. De onderwijsinspectie ziet er op toe dat er een goede koppeling is tussen wat jongeren leren in het mbo en het kwalificatiedossier. Intensieve samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij de beroepspraktijkvorming, is een goede manier om de aansluiting op een hoog niveau te houden. Vanzelfsprekend houdt de Inspectie ook toezicht op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Het gaat echter niet alleen om de inhoud van de opleiding, maar ook hoeveel jongeren een opleiding volgen in het licht van de vraag van de regionale arbeidsmarkt. Vanaf dit schooljaar is daarom de zorgplicht arbeidsmarktperspectief aangescherpt. Indien er signalen zijn dat teveel jongeren geen baan of een baan onder niveau vinden, dan kan de Minister de per 1 september 2015 ingestelde commissie macrodoelmatigheid mbo verzoeken dit nader te onderzoeken en waar nodig verbetermaatregelen voor te stellen. In het geval dat de onderwijsinstelling geen gehoor geeft aan de voorgestelde verbetermaatregelen dan kan ik ingrijpen, bijvoorbeeld door de toestroom van het aantal nieuwe studenten te beperken. Dit sluitstuk sluit goed aan bij de ruimte voor onderwijsinstellingen om een opleiding zelf vorm te geven.

Onderwijskundig leiderschap

Hoewel veel mbo-instellingen een begin hebben gemaakt met de verbetering van het onderwijskundig leiderschap is het beeld uit de evaluatie van het professionaliserings- en HRM-beleid toch dat hier nog veel te winnen valt. Met name waar het de zakelijke aspecten van het onderwijskundig leiderschap betreft. In dit kader worden de voornemens uit de brief Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo over de versterking van het onderwijskundig leiderschap nader uitgewerkt. Daarbij wordt vooral gedacht aan het adequaat leiden en sturen op de basiskwaliteit van het primaire proces. Hierbij kijk ik ook naar de wijze waarop dit in het wetenschappelijk onderwijs is georganiseerd, waar over het algemeen naar tevredenheid wordt gewerkt met faculteiten en de decaan in de positie van onderwijskundig leider.

Betrokkenheid van docenten

Het heeft meerwaarde voor de kwaliteit en relevantie van het onderwijs wanneer (startende) docenten gehoord worden bij het opstellen en ontwikkelen van de visie van een onderwijsinstelling. Een mooi initiatief vind ik de conferentie «Young MBO» eerder dit jaar, waar jonge mbo-docenten en medewerkers met veel enthousiasme hun ideeën uitwisselden. Zo werd onder andere gesproken over meer aandacht voor coaching (met name voor startende docenten), rekeninghouden met de verschillende wijzen van lesgeven, meer professionele ruimte voor de docent, meer samenwerking binnen de onderwijsteams, vrijheid bij de invulling van de urennorm en de rol van de inspectie hierbij. Het zijn juist deze jonge docenten die in staat zijn van onderop veranderingen binnen hun instelling te agenderen en bespreekbaar te maken. Ik vind deze betrokkenheid van docenten van buitengewoon groot belang.

Ruimte voor onderwijsvernieuwing

Met de verbeteringen van de afgelopen jaren ontstaat er ruimte binnen onderwijsinstellingen om na te denken over onderwijsvernieuwing. Ik wil onderwijsinstellingen dan ook oproepen om hiermee aan de slag te gaan. Op dit moment hoor ik nog geregeld dat regelgeving en toezicht als knellend worden ervaren. Als er verder wordt ingezoomd op deze vraagstukken blijkt er vaak meer ruimte te zijn dan wordt gedacht. In mijn reactie op het onderwijsverslag kondigde ik al aan dat ik samen met docenten, directeuren, bestuurders en de inspectie in gesprek wil over de wet- en regelgeving en de ruimte die er daarbinnen is.

Indien onderwijsvernieuwing voortkomt uit een duidelijke visie, die gedragen wordt door de onderwijsgemeenschap, en er blijken knelpunten in de regelgeving te zijn, dan ben ik uiteraard bereid om te bezien hoe ik die kan wegnemen. Op deze manier is ook de mogelijkheid om af te wijken van de urennorm tot stand gekomen.De mogelijkheid om af te wijken biedt meer ruimte voor onderwijsteams om het lesprogramma zelf in te richten en bijvoorbeeld gebruik te maken van afstandsonderwijs waar dat zorgt voor een betere aansluiting bij de doelgroep en een betere kwaliteit van onderwijs. Tevens zijn er in het Bestuursakkoord mbo 2014 afspraken gemaakt om de regeldruk en administratieve lasten voor mbo-instellingen terug te dringen. In dit kader heb ik u ook de Regeldrukagenda Onderwijs 2014–2017 gezonden. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie hiervan. Een element hiervan is de afschaffing van de verplichte medeondertekening door de kenniscentra van de beroepspraktijkovereenkomsten van bbl-opleidingen (oftewel: de vierde handtekening) per 1 augustus 2015.

Onderwijs vraagt echter altijd om een balans tussen het belang van de student, de civiele waarde van het diploma en voldoende flexibiliteit om tegemoet te komen aan de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt. Ervaring heeft geleerd dat nooit één thema centraal moet staan, maar dat er een evenwicht moet zijn.

Tot slot

Innovatie zal onze samenleving en economie steeds sneller en ingrijpender veranderen. Innovatie kan zorgen voor meer welvaart en banen, maar brengt bij sommigen ook onzekerheid met zich mee. Het mbo staat voor de uitdaging om te zorgen dat de vakmensen van de toekomst worden opgeleid en alle jongeren een goede voorbereiding krijgen op een veranderende arbeidsmarkt. Ik ben ervan overtuigd dat we deze uitdagingen aankunnen. Het vraagt wel van ons dat we innovatief en creatief omgaan met ideeën, kansen, maar vooral ook met talent. Wil Nederland het verschil kunnen blijven maken dan moeten we zorgen dat mensen al hun talenten en mogelijkheden benutten. Dit is de opgave voor het mbo en het vertrekpunt daarvoor is goed. We hebben een sterke mbo-sector en overal zie ik docenten en bestuurders die aan het mbo van de toekomst aan het bouwen zijn. Dit alles om te zorgen dat studenten nu en in de toekomst hun plek weten te vinden in de samenleving en op de arbeidsmarkt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Dit blijkt ook uit de brief «Effect van technologische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 581.).

X Noot
2

Kamerstuk 31 524, nr. 207.

X Noot
3

33 880, nr. 5.

X Noot
4

Hiermee kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapvan 30 april 2015 om de stand van zaken te geven over de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Jadnanansing en Lucas over makersonderwijs (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 39).

X Noot
5

Fazekas, M. and I. Litjens (2014), A Skills beyond School Review of the Netherlands, OECD Reviews of Vocational Education and Training, OECD Publishing. http://dx.doi.org/10.1787/9789264221840-en

X Noot
6

Het aantal aanvragen vanuit het mbo voor ondersteuning van mobiliteitsprojecten uit Erasmus+ neemt toe.

X Noot
7

Kamerstuk 30 012, nr. 41.

X Noot
8

Kamerstuk 33 650, nr. 46.

X Noot
9

In opdracht van de ministeries van SZW en OCW zijn er in de periode tussen april 2012 en januari 2013 pilots uitgevoerd gericht op een ePortfolio.

X Noot
10

Kamerstuk 30 079, nr. 53.

X Noot
11

De voorziene planning is dat instellingen op basis van de uitbreiding van de vakmanschaps- en technologieroute met ingang van het studiejaar 2016/2017 hiermee kunnen starten.

X Noot
12

Uw Kamer wordt apart geïnformeerd over de voortgang van de Kwaliteitsafspraken.

X Noot
13

Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 89.

Naar boven