31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nr. 53 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 september 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 12 juni 2023 inzake de beleidsreactie op beleidsdoorlichting Erfgoed (Kamerstuk 31 511, nr. 51).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 september 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De griffier van de commissie, Verhoev

Vragen en antwoorden

1

Waarom ontbreekt erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog in uw beleidsreactie?

De beleidsreactie richt zich op de belangrijkste bevindingen uit het DSP-rapport. Erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog worden niet besproken in de rapportage.

2

Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over een visie op erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog (Kamerstuk 32 820 nr. 261) om erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog te beheren, behouden en aan een breed publiek te tonen?

Net als mijn voorganger vind ik het belangrijk om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden. Ik zet dan ook de lijn door die is beschreven in de Kamerbrief «Visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog».1 Middels diverse maatregelen die in deze brief worden beschreven, wordt uitvoering gegeven aan de betreffende motie. Inmiddels zijn bijvoorbeeld het Oranjehotel en de Waalsdorpervlakte aangewezen als rijksmonument en leg ik – samen met mijn collega van Defensie – de laatste hand aan een regeling waarmee het archeologisch belang onderdeel wordt van de besluitvorming rondom het bergen van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog.

3

Bent u van mening dat wanneer de bunker van Seyss-Inquart wordt verkocht, op de lange termijn niet kan worden geborgd dat dit dader-erfgoed niet voor verkeerde doeleinden wordt gebruikt, zoals eerder gebeurde met een bunker in Valkenswaard waarin een «Anne Frank escape room» werd geopend?

Ons erfgoedstelsel en onze regelgeving voor de ruimtelijke ordening zijn ingericht om op een zorgvuldige manier om te gaan met ons erfgoed. De Commandopost Clingendael is aangewezen als rijksmonument, wat betekent dat er een vergunningplicht is voor wijzigingen, waarbij erfgoedwaarden zorgvuldig afgewogen worden. Welke functies in de Commandopost kunnen komen, wordt geregeld in het bestemmingsplan (vanaf 1 januari 2024 Omgevingsplan cf de Omgevingswet). Dit zorgvuldige publieke proces valt onder de bevoegdheid van de gemeente Wassenaar. Daarnaast is de toekomst van de bunker onderwerp van de Nota van Uitgangspunten die de huidige eigenaar, het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), opstelt in het kader van het verkoopproces. Het RVB heeft hierover goed overleg met de gemeente Wassenaar en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

4

Bent u bereid de bunker van Seyss-Inquart uit de openbare verkoop te laten halen door het Rijksvastgoedbedrijf?

Het afstoten van vastgoed in rijksbezit gebeurt in de meeste gevallen door het RVB, dat valt onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (MVRO). Het afstoten van een rijksmonument gebeurt volgens de Leidraad Afstoten. Deze leidraad is ten behoeve van een zorgvuldige afstoot van rijksmonumenten opgesteld door het Atelier Rijksbouwmeester en het RVB, in samenspraak met OCW. Doordat ook in dit proces de Leidraad gevolgd wordt, is het belang van erfgoed geborgd. Het RVB is daartoe ook in nauw overleg met de gemeente Wassenaar en de RCE.

5

Bent u bereid te garanderen dat de bunker van Seyss-Inquart een herinneringscentrum met museum wordt en blijvend een functie krijgt die bijdraagt aan het verdiepen, vergroten en verankeren van de kennis van deze zwarte bladzijde van onze geschiedenis?

Een herinneringscentrum in de bunker zou een mooie herbestemming zijn. MVRO geeft echter aan dat dit een te specifieke voorwaarde binnen het verkoopproces zou zijn. Bovendien laat dit geen ruimte voor andere initiatieven die het erfgoed ook ten goede komen.

6

Waarom mist maritiem erfgoed in de beleidsreactie?

De beleidsreactie richt zich op de belangrijkste bevindingen uit het DSP-rapport en op signalen uit het werkveld. Maritiem erfgoed is tijdens het traject van de beleidsevaluatie door het archeologisch veld (bedrijven, overheden en andere stakeholders) niet benoemd als een cruciaal knelpunt in vergelijking met andere onderwerpen. De beleidsdoorlichting constateert dat de Erfgoedwet (Kamerstuk 34 109) er waarschijnlijk in slaagt de bescherming van maritiem erfgoed beter te borgen, maar dat dit nog niet goed kan worden getoetst. Vanuit deze conclusie worden geen nadere aandachtspunten naar voren gebracht die om een reactie vragen. Wel wijst de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE) erop dat de huidige redactie van de wettekst nog onduidelijk is ten aanzien van de verbodsbepaling voor maritiem erfgoed. Ik heb toegezegd de Kamer in de tweede helft van 2024 een overzicht aan te bieden van wijzigingen die wenselijk zijn in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving. Dit aandachtspunt wordt daarin meegenomen. Tenslotte is het zo dat mijn reactie diverse gesignaleerde problemen betreft die binnen de hele archeologie spelen, zoals capaciteit en deskundigheid bij gemeenten. Deze hebben ook betrekking op maritiem erfgoed, ondanks dat dit niet expliciet zo wordt benoemd.

7

Bent u van mening dat de bescherming van maritiem archeologisch erfgoed nu goed is?

Om te zorgen dat zo min mogelijk maritiem erfgoed ongezien verloren gaat, is er sinds 2012 extra geïnvesteerd in het beheer van dit erfgoed. Hierdoor is het niveau van de zorg voor maritiem archeologisch erfgoed grotendeels op hetzelfde niveau gebracht als dat van de landarcheologie. De bescherming van maritiem archeologisch erfgoed in Nederland is daarmee goed te noemen: we behoren tot de toonaangevende landen op dit gebied. Het is belangrijk dit niveau vast te houden en te bestendigen. De RCE beschikt daarom sinds 2021 jaarlijks over € 1,5 miljoen extra werkbudget. Dit wordt bijvoorbeeld ingezet voor het monitoren en beheren van de belangrijkste wrakken die (mogelijk) bedreigd worden door erosie en voor het opbouwen en delen van kennis (inclusief het opleiden van studenten en vrijwilligers). Ons maritieme erfgoed heeft echter ook een sterke internationale component: Nederlandse schepen zijn op diverse plekken ter wereld vergaan. Om het erfgoed dat zich buiten de territoriale wateren bevindt beter te beschermen, wordt gewerkt aan de ratificatie van het Unesco verdrag ter bescherming van cultureel erfgoed onder water. Tot slot kan de zorg voor maritiem archeologisch erfgoed worden verbeterd wanneer vrijwilligers (sportduikers) een grotere bijdrage kunnen leveren. Via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, wordt het mogelijk om maritieme vrijwilligers ontheffing te verlenen van de certificeringsplicht voor het doen van archeologische opgravingen. Zo kunnen zij kleinere onderzoekshandelingen uitvoeren, waarmee informatie kan worden verzameld over maritieme archeologische vindplaatsen.

8

Bent u van mening dat meer gemeenten waterbodems moeten meenemen en verwerken in hun waardekaarten?

De uitgangspunten rondom het betrekken van waterbodems in waardenkaarten zijn in principe gelijk aan die van landbodems. De praktijk blijkt echter weerbarstiger. Uit twee peilingen naar maritieme archeologie in gemeentelijk beleid, die (in 2016 en 2018) zijn verricht in opdracht van de RCE, blijkt dat er ten aanzien van waterbodems in de gemeentelijke praktijk sprake is van een achterstand ten opzichte van landbodems. Deze situatie blijkt bovendien in de tussenliggende jaren niet wezenlijk te zijn verbeterd. De zorg voor maritiem erfgoed is zeer specialistisch, wat het voor veel partijen moeilijk maakt dit goed op te pakken. Deze constatering en andere factoren – zoals dat er bij de bedreiging van maritiem erfgoed vaak geen verstoorder is aan te wijzen en het feit dat maritiem erfgoed zich met name in Rijkswateren zoals de Noordzee bevindt – heeft geleid tot de keuze om het Rijk een grotere rol te geven. Met het extra werkbudget dat de RCE heeft gekregen (zie het antwoord op vraag 7) zijn onder meer twee extra regioadviseurs voor maritiem erfgoed aangesteld. Deze kunnen worden ingezet om individuele gemeenten te helpen bij vraagstukken rond onderwaterarcheologie.

9

Maakt u zich zorgen om het verdwijnen van maritiem erfgoed door onder andere erosie?

Ja, dit is een voortdurend aandachtspunt De natuurlijke dynamiek in bijvoorbeeld de Waddenzee, de Zeeuwse Delta en de Noordzee maakt dat de situatie rondom wrakken die momenteel goed bewaard worden in de waterbodem snel kan veranderen. Ik ben mij hier terdege van bewust. Dit is dan ook één van de redenen waarom het werkbudget van de RCE is opgehoogd ten aanzien van (het beheer van) maritiem erfgoed. De RCE kan daarmee de belangrijkste wrakken in onze wateren doorlopend monitoren. Zo worden jaarlijks verschillende vindplaatsen gescand met een multibeam sonar. Aan de hand daarvan kan worden ingeschat of een vindplaats het risico loopt om vrij te spoelen. Op basis van monitoring en meldingen van sportduikers, maakt de RCE jaarlijks een prioritering van wrakken die worden geïnspecteerd via een duikbezoek. Tijdens zo’n inspectie kan een wrak bijvoorbeeld beter worden afgedekt. Als blijkt dat het niet meer mogelijk is een bepaald wrak te behouden, kan worden besloten een opgraving uit te voeren. Dit is bijvoorbeeld deze zomer gebeurd in het geval van het scheepswrak Burgzand Noord 9 nabij Texel.

10

Maakt u zich zorgen dat scheepswrakken in (onder andere) de Waddenzee bedreigd worden en hiermee uniek erfgoed verloren dreigt te gaan?

Ja, de bedreiging van scheepswrakken is een continu punt van zorg. Veel scheepswrakken in de Nederlandse wateren zijn uitzonderlijk goed bewaard gebleven. Als er een wrak zou verdwijnen, zou inderdaad uniek erfgoed verloren gaan. Om het risico te verkleinen dat scheepswrakken verloren gaan, is sinds 2021 structureel extra werkbudget vrijgemaakt voor het beheer van maritiem erfgoed bij de RCE. Dit wordt door hen ingezet om de belangrijkste wrakken in de Nederlandse wateren te monitoren en – indien nodig – maatregelen te nemen in het kader van behoud (zie ook het antwoord op vraag 9). Omdat scheepswrakken niet alleen worden bedreigd door natuurlijke processen (zoals erosie), maar ook door menselijk handelen (zoals illegale opgravingen), zijn de contacten met de Kustwacht geïntensiveerd, is het opgravingsverbod in de Erfgoedwet aangescherpt en heeft de IOE extra capaciteit gekregen voor haar toezichtstaken. Dit alles versterkt de mogelijkheden om te handhaven bij schendingen van het opgravingsverbod onder water.

11

Bent u van mening dat in het geval van maritiem erfgoed het «vervuiler betaald»-principe niet altijd opgaat?

In de Erfgoedbalans van 2017 is reeds geconstateerd dat het «verstoorder betaalt principe» in het geval van natuurlijke erosie niet goed werkt. Dit is één van de redenen geweest waarom het werkbudget van de RCE structureel is opgehoogd (zie ook het antwoord op vraag 9).

12

Vindt u dat recent zeer indrukwekkende maritieme vondsten zijn gedaan, zoals de jurk uit het 17e eeuwse palmhoutwrak (BZN17)?

Ja, het gaat om zeer bijzondere vondsten die duidelijk laten zien hoe goed dit maritieme erfgoed bewaard is gebleven.

13

Bent u bereid budget vrij te maken voor maritieme archeologie, zodat maritieme schatten niet verloren gaan?

Sinds 2021 is het werkbudget van de RCE voor maritieme archeologie opgehoogd met € 1,5 miljoen per jaar. Dit budget wordt (onder andere) ingezet voor het monitoren en beheren van erfgoed onder water, waarmee zoveel mogelijk wordt voorkomen dat maritieme schatten ongezien verloren gaan. Het uitgangspunt hierbij is dat dergelijke vindplaatsen – net als vindplaatsen op land – zoveel mogelijk op de plek zelf (in situ) worden behouden. Dit vanuit de gedachte dat ze daar al eeuwen goed bewaard zijn gebleven en zo beschikbaar blijven als bron voor kennis van het verleden voor de generaties die na ons komen. Wanneer een bijzonder scheepswrak – bijvoorbeeld door erosie – in zijn geheel verloren dreigt te gaan, is behoud op de plek zelf niet mogelijk en moet het erfgoed veilig worden gesteld door middel van een opgraving. Het genoemde werkbudget van de RCE is dan niet toereikend. In een dergelijk geval zal moeten worden onderzocht of incidenteel budget kan worden vrijgemaakt. In het verleden is dit bijvoorbeeld in het geval van de opgraving van de Rooswijk (voor de kust van Engeland) gebeurd.

14

Kunt u een overzicht geven van alle overheids- en particuliere fondsen ten behoeve van instandhouding, beheer en exploitatie van erfgoed?

Ik interpreteer deze vraag als betrekking hebbend op monumenten. Een overzicht van overheidssubsidies en -leningen voor de instandhouding van monumenten (onderhoud en restauratie) is te vinden op monumenten.nl, cultureelerfgoed.nl en restauratiefonds.nl. Op deze sites is informatie te vinden over diverse subsidies, zoals de Woonhuisregeling, de Sim en de Herbestemmingsregeling, maar ook over de verschillende fondsen van waaruit onder meer de laagrentende Restauratiefonds-hypotheek of de Duurzame Monumenten-Lening wordt verstrekt. Eigenaren worden daarbij ook ondersteund in het keuzeproces tussen een subsidie of een lening. Informatie over de financiering van provinciale en gemeentelijke monumenten is eveneens te vinden op de site van het Nationaal Restauratiefonds (NRF). In opdracht van het Prins Bernard Cultuurfonds beheert het NRF voor negen provincies zogenaamde Cultuurfondsen voor Monumenten. Eigenaren van een provinciaal of gemeentelijke monument kunnen bij deze fondsen financiële ondersteuning vragen in de vorm van een laagrentende lening voor restauratie, verduurzaming en herbestemming. Daarnaast beheert het NRF voor diverse provincies en gemeenten rechtstreeks een Regionaal Restauratiefonds van waaruit laagrentende leningen voor restauratie, verduurzaming en soms ook herbestemming worden verstrekt. Een overzicht van particuliere cultuurfondsen is te vinden op de website van Cultuur+Ondernemen, bijvoorbeeld het Prins Bernhard Cultuurfonds of het Fonds 1818. De financiering voor beheer en exploitatie van erfgoed volgt uit de functie waarvoor ze gebruikt worden: van woonhuis tot winkel en van kinderdagverblijf tot kringloop. Voor het beheer en exploitatie van erfgoed bestaan er vanuit het Rijk daarom geen fondsen. Wel zijn er instellingen die gevestigd zijn in een rijksmonument, die vanuit hun functie financiering van het Rijk krijgen voor beheer en exploitatie. Voorbeelden zijn onderwijsinstellingen en rijksmusea.

15

Op welke wijze wordt de inzet van vrijwilligers in het erfgoeddomein gestimuleerd?

Vrijwilligers vergroten de verbondenheid met het erfgoed en versterken het erfgoedveld. Zij maken het mogelijk om het culturele erfgoed dat ons land rijk is voor het grote publiek toegankelijk te maken, en zijn onmisbaar voor een toekomstbestendige erfgoedsector. Daarom is het belangrijk om de inzet van vrijwilligers te stimuleren. Dit gebeurt via de € 2 miljoen die in 2023, 2024 en 2025 beschikbaar is voor uitvoering van het Verdrag van Faro. Daarnaast heeft de RCE een Subsidieregeling Uitvoeringsagenda Faro ingericht. Het totale budget van deze regeling bedraagt € 4,5 miljoen (zie ook het antwoord op vragen 28 en 103). Ook is de regeling Erfgoed Maken van het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) met name gericht op erfgoedvrijwilligers. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) richt zich op erfgoedvrijwilligers binnen het immaterieel erfgoed. Tenslotte wordt sinds 2020 de jaarlijkse Erfgoedvrijwilligersprijs uitgereikt. Vorig jaar was Openluchtbad Zwolle de winnaar.

16

Is het mogelijk voor eigenaren, gemeenten en provincies om tezamen met het Rijk te «matchen» bij grote monumenten met zeer hoge restauratiekosten en gezamenlijk de kosten te dragen?

OCW en IPO hebben in 2012 afgesproken dat het verlenen van subsidies voor restauraties van niet-woonhuis rijksmonumenten via de provincies verloopt. OCW heeft daarvoor structureel € 20 miljoen in het provinciefonds gestort. De provincies matchen de bijdrage van OCW en richten subsidieregelingen in op basis van de noden in de betreffende provincie.

17

Kunt u voorzien in een overzicht van alle (voorgenomen) grootschalige renovaties rond erfgoed, inclusief de eventuele overheids- en particuliere subsidie-/financieringsstromen?

18

Wat is er langjarig nodig, in financieel opzicht of anderszins, om de restauratieachterstand stabiel te houden?

Een compleet overzicht is er op dit moment nog niet. Zoals aangekondigd in mijn Kamerbrief Verkenning financiering monumentenzorg zal ik samen met de provincies onderzoeken wat er langjarig nodig is om de restauratieachterstand onder rijksmonumenten stabiel te houden. Onderdeel daarvan is om een helder beeld te krijgen van de concrete restauratie- en financieringsopgave. Daarbij zal voortgebouwd worden op het rapport dat in 2020 in opdracht van IPO is opgesteld door bureau Fenicks. Dit rapport komt tot een totale restauratieopgave van € 275 miljoen.2 Onderzocht moet worden of deze ruwe schatting nog actueel is en wat de financieringsbehoefte per jaar is. Dit onderzoek vindt plaats in de tweede helft van 2023 en de eerste maanden van 2024 en wordt in nauwe samenwerking met IPO uitgevoerd. De uitkomsten zullen medio 2024 worden gedeeld in de Kamerbrief over het tweede deel van de verkenning. Daarin wordt ook ingegaan op de verschillende financieringsstromen.

19

Wanneer wordt een alternatief in deze context gekwalificeerd als «geen reëel alternatief»?

Dat er voor een aantal geconstateerde knelpunten geen reëel alternatief bestaat is een conclusie die DSP trekt op basis van de gehouden interviews. Het is voor mij niet mogelijk om na te gaan wat de individuele geïnterviewden bij het beantwoorden van deze vraag hebben verstaan onder «reëel». De conclusie is echter in lijn met bevindingen van bijvoorbeeld de Raad voor Cultuur ten aanzien van het archeologiestelsel. De Raad concludeert dat dit stelsel weliswaar uitdagingen kent maar in de basis goed functioneert.3

20

Welke rijksmonumenten verkeren momenteel in slechte of zeer slechte staat, wegens achterstallig onderhoud?

De Erfgoedmonitor laat zien dat 3% van de niet-woonhuis rijksmonumenten zich in een slechte staat bevindt. Dit betreft 1.234 objecten, die deel uitmaken van 1.078 monumenten. Deze objecten zijn als volgt verdeeld over de verschillende erfgoedcategorieën:

Bestuursgebouwen, rechtsgebouwen en andere overheidsgebouwen

7

Boerderijen, molens en bedrijven

583

Cultuur, gezondheid en wetenschap

29

Handelsgebouwen, opslag en transportgebouwen

47

Kastelen, landhuizen en parken

227

Religieuze gebouwen

78

Sport, recreatie, vereniging en horeca

8

Uitvaartcentra en begraafplaatsen

35

Verdedigingswerken en militaire gebouwen

135

Voorwerpen op pleinen en dergelijke

45

Weg- en waterbouwkundige werken

40

Voor het meten van de onderhoudsstaat van de rijksmonumentale woonhuizen heeft de RCE in 2020 een representatieve steekproef laten uitvoeren. Daaruit bleek dat 1% van deze woonhuisobjecten in een slechte staat verkeerde. De Erfgoedmonitor is echter niet bedoeld om uitspraken te doen over individuele monumenten en gegevens per individueel monument publiekelijk te delen. Daarvoor is de methode van meten niet geëigend en daarmee zouden de belangen van de desbetreffende eigenaren te veel kunnen worden geschaad. Het beleid ten aanzien van de instandhouding van monumenten is er op gericht om de onderhoudsstaat van monumenten minimaal gelijk te houden en waar mogelijk te verbeteren. Hiertoe wordt een mix van subsidies en leningen ingezet.

21

Kunt u uiteenzetten om welke redenen de middelen binnen de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) nauwelijks worden aangevraagd?

Dat de middelen nauwelijks aan worden gevraagd geldt uitsluitend voor het budget dat beschikbaar is voor archeologische monumenten binnen de Sim. In alle andere categorieën is eerder sprake van een overvraag. Voor particuliere eigenaren van archeologische rijksmonumenten werkt de huidige financiering via de Sim niet goed omdat zij – anders dan bijvoorbeeld bij een woonhuis – vaak geen eigen belang hebben bij het uitvoeren van onderhoud. Daardoor ontbreekt de motivatie om de binnen de Sim vereiste eigen bijdrage te leveren en blijven aanvragen uit. De RCE heeft inmiddels alternatieven uitgewerkt voor de financiering van de instandhouding van archeologische rijksmonumenten, die de komende tijd met het veld worden besproken. Ik kom hierop terug in mijn tweede brief over de Verkenning van de financiering monumentenzorg in 2024. Overigens geldt in de Sim dat wanneer het beschikbare bedrag voor archeologische monumenten niet geheel wordt verleend, het resterende bedrag wordt aangewend voor aanvragen in andere categorieën. De resterende middelen zijn in de afgelopen aanvraagrondes van de Sim dus wel verleend ten behoeve van de andere categorieën rijksmonumenten.

22

Kunt u per provincie uiteenzetten hoeveel geld er in totaal nodig is om aan de restauratiebehoefte in de betreffende provincie te voldoen?

Zie het antwoord op vraag 17 en 18.

23

Moet de bijdrage, die een provincie levert voor de instandhouding van monumenten, bij de «matching» nieuw geld zijn of kan het een bedrag zijn dat al voorzien was op de provinciale begroting?

Omdat de provincies al sinds 2012 de bijdrage van het Rijk jaarlijks matchen, is de vraag of het om nieuw geld gaat niet aan de orde.

24

Welke ruimte ziet u om subsidieregelingen ten behoeve van cultureel- en industrieel erfgoed eenvoudiger te maken?

Er is onderzoek nodig om hier een beeld van te krijgen. In de voor medio 2024 toegezegde brief over de Verkenning financiering monumentenzorg zal hierop worden ingegaan.

25

Mag de bijdrage van de provincie voor de instandhouding van monumenten om te «matchen» met de bijdrage van het Rijk ook bestaan uit bijdragen van de gemeente of gemeenschap?

Binnen de bestuurlijke afspraken uit 2012 matchen provincies zelf de bijdrage van het rijk. Op dit moment verken ik samen met de provincies, gemeenten en de sector hoe de aanpak van onderhoud en restauratie van grote monumenten de komende jaren het beste vorm kan krijgen. Daarbij kijk ik ook naar de invulling van het begrip matching en of bijvoorbeeld de bijdrage van gemeenten daarin mee kan tellen. In de voor medio 2024 toegezegd brief over de Verkenning financiering monumentenzorg zal hierop worden ingegaan.

26

Op welke manier wordt het Programma Veilig Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) concreet geïntensiveerd?

De inzet van de RCE op veilig erfgoed wordt vanuit bestaande middelen voor monumentenzorg tot 2026 jaarlijks geïntensiveerd met € 150.000. Met deze middelen zal de RCE zich verder inspannen om erfgoedbescherming beter in te bedden in de regionale crisisplannen en in veiligheidsplannen van erfgoedbeheerders en eigenaren.

27

Welk budget is nodig om uitvoering te geven aan de geformuleerde voornemens rond erfgoed? Hoeveel budget is in totaal beschikbaar voor erfgoed?

Ik interpreteer deze vraag als betrekking hebbend op het onderdeel «Ruimtelijke opgaven» op blz. 5 van de beleidsreactie. Voor het realiseren van de ruimtelijke doelstellingen van het kabinet worden door diverse departementen investeringen gedaan. Ook gemeenten, provincies en particuliere partijen dragen bij. Het valt niet te zeggen hoeveel van deze middelen gerelateerd zijn aan cultureel erfgoed. Mijn doel is dat het erfgoed, het cultuurlandschap en de ruimtelijke kwaliteit integraal worden meegenomen in de plannen voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie, woningbouw en energietransitie. Zelf faciliteer ik het programma voor de Erfgoed voor de Toekomst en de Erfgoed Deal. Voor Erfgoed voor de Toekomst is tot en met 2025 jaarlijks € 1,5 miljoen beschikbaar (zie ook het antwoord op vraag 89). In de Meerjarenbrief is aangekondigd dat er voor de Erfgoed Deal tot en met 2025 jaarlijks € 11 miljoen beschikbaar is. In de beleidsreactie op het rapport «Archeologie bij de Tijd» is hier tot en met 2025 aanvullend € 1,5 miljoen aan toegevoegd, specifiek bestemd voor projecten op het gebied van archeologie.

28

Welke veranderingen wilt u teweegbrengen om te voldoen aan de cultuuromslag die nodig is voor het werken in de geest van het Verdrag van Faro?

In de Kamerbrief over het verdrag van Faro heb ik uiteengezet hoe ik hiermee aan de slag ga.4 Centraal daarbij staan de volgende drie kerndoelen:

  • 1. Meedoen en meebeslissen meer gemeengoed in de erfgoedpraktijk maken.

  • 2. Cultureel erfgoed verbinden aan sociaal-maatschappelijke doelen.

  • 3. Openstaan voor andere erfgoedopvattingen en meer ruimte bieden aan kennis van burgers.

Ik zet mij in om deze drie kerndoelen een vanzelfsprekend onderdeel van de erfgoedpraktijk te maken, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van nieuw erfgoedbeleid en -instrumenten. Hierover ga ik ook in gesprek met gemeenten en provincies. Ook is de RCE een programma Faro gestart. Dit programma begeleidt de cultuuromslag die hiervoor nodig is. Richtinggevend bij deze cultuuromslag is de uitvoeringsagenda Faro. Deze is opgesteld in samenwerking met meer dan 80 erfgoedorganisaties die de Intentieverklaring Erfgoedveld Onderweg hebben ondertekend.

29

Op welke wijze gaat u met andere departementen werken aan de uitdagingen op het terrein van woningbouw, de oplossingen van de woningnood, verduurzaming en klimaatadaptatie? Op welke wijze worden particuliere partijen hierbij betrokken?

Cultureel erfgoed is integraal onderdeel van de Omgevingswet en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en wordt dat straks ook in de Nota Ruimte. In het najaar deelt het kabinet met uw Kamer een zogenoemde Contourennotitie die een eerste inhoudelijke richting bevat voor de Nota Ruimte. In het participatieplan voor de Nota Ruimte wordt aangegeven hoe het kabinet bijvoorbeeld medeoverheden, maatschappelijke organisaties en inwoners betrekt bij het opstellen van de Nota Ruimte. OCW is middels nauwe interdepartementale samenwerking betrokken bij de genoemde transities. Ik betrek hierbij de erfgoed- en ruimtelijke sectoren van andere overheden en particuliere erfgoedpartijen:

Via de RCE ondersteun ik overheden en particulieren met programma’s, handreikingen en voorbeeldtrajecten als de handreiking Transformeren met cultureel erfgoed of Laboratorium Duurzaamheid.

Aan de provincies stel ik middelen beschikbaar om gebiedsbiografieën te maken. Dit zijn beschrijvingen van de historische karakteristieken van een gebied die gebruikt kunnen worden bij het beantwoorden van de vraag hoe erfgoedwaarden het beste benut, behouden en versterkt kunnen worden. Deze worden participatief opgesteld.

Ook particuliere initiatiefnemers kunnen projecten voorstellen voor een bijdrage uit het programma Erfgoed Deal. Het rijk, medeoverheden en maatschappelijke organisaties verlengden in 2023 dit programma. OCW investeert tot eind 2025 € 12,5 miljoen in dit programma.

Met de provincies maak ik een ruimtelijke analyse van de impact van de transities op erfgoed.

Met het Werkprogramma Erfgoed en Woningbouw wil ik samen met de erfgoedsector van de gemeenten de positie van cultureel erfgoed versterken in de 17 grootschalige woningbouwgebieden. De gemeenten betrekken bij de verdere ontwikkeling van deze gebieden, hun bewoners.

30

Wat is de opdracht van de commissie die wordt ingesteld om de uitvoering van erfgoedtaken door gemeenten te verbeteren?

De exacte opdracht van de commissie wordt – samen met IPO, VNG en diverse erfgoedpartijen – uitgewerkt en (naar verwachting) najaar 2023 uitgezet. De opdracht bestaat in elk geval uit het inzichtelijk maken welke plichten en mogelijkheden gemeenten hebben op het gebied van de erfgoedzorg: wat móet, wat kán en wat daarvoor nodig is in termen van organisatie, kennis en middelen. Met andere woorden: hoe kan basiskwaliteit worden geborgd voor de verschillende aspecten van de gemeentelijke erfgoedzorg en wat kan een gemeente doen als de ambities verder reiken? Ook zal de commissie zich buigen over de behoefte aan deskundigheid en capaciteit bij de uitdagingen die de grote ruimtelijke opgaven met zich mee brengen. Hoe kunnen gemeenten en provincies erfgoed hierin een goede rol laten vervullen? Op basis van deze uitkomsten wordt een traject ter versterking van de erfgoedzorg bij overheden vormgegeven.

31

Wat maakte het traject van het opstellen van de kerkenvisies «succesvol»?

Een kerkenvisie is een strategische visie op de toekomst van religieuze gebouwen binnen een gemeente. In gesprekken met diverse partijen zoals de gemeente, kerkeigenaren, erfgoedorganisaties en inwoners wordt er samen nagedacht over de toekomst van de gebouwen. Hierbij wordt zowel naar de religieuze als de maatschappelijke betekenis van het gebouw gekeken, maar ook naar de bijzondere waarde als cultureel erfgoed. Juist door gebedshuizen relevant te laten zijn in de samenleving kunnen ze behouden blijven. Ruim 240 gemeenten gaan een kerkenvisie maken, zijn daarmee bezig of hebben deze inmiddels opgesteld. De belangrijkste winst is dat er aandacht is voor de religieuze gebouwen en het feit dat de verschillende belanghebbende partijen met elkaar in gesprek gaan over de toekomst. Diverse gemeenten gebruiken de kerkenvisie na afronding om het religieus erfgoed in beleid op te nemen. In een eerste evaluatie, ingevuld door gemeenten en kerkelijke gemeenschappen, wordt benoemd dat vooral de verbinding tussen gemeentelijke overheid en kerkelijke gemeenschappen, de contacten tussen kerkelijke partijen onderling, het betrekken van de verschillende beleidsterreinen in een gemeente en de betrokkenheid van externe partijen het traject tot een succes maken. De faciliterende rol vanuit het programma van de RCE wordt in de evaluatie ook positief beoordeeld. De borging van de resultaten is soms nog een uitdaging. Overigens zijn er ook belemmerende factoren geweest, waarvan de coronapandemie en de beperkte capaciteit bij gemeenten de belangrijkste zijn.

32

Wat is de samenstelling van de commissie die zich gaat bezighouden met versterken van capaciteit en deskundigheid bij gemeenten als het aankomt op erfgoed?

Ik vind het belangrijk om het versterken van de capaciteit en deskundigheid bij gemeenten gezamenlijk met de andere overheden vorm te geven. Over de precieze samenstelling van de commissie ben ik daarom nog in gesprek met IPO en VNG, maar zal in elk geval een mix zijn van erfgoeddeskundigheid en bestuurlijke expertise.

33

Wat gaat de commissie opleveren om gemeenten te ondersteunen bij het versterken van capaciteit en deskundigheid omtrent erfgoed?

Zie het antwoord op vraag 30.

34

Overweegt u, vanwege capaciteitsgebrek bij de gemeente en provincie, meer gebruik te maken van expertise uit de markt?

In de beleidsreactie geef ik aan dat ik wil werken met een aanjaagteam om op korte termijn handvatten en «helpende handen» te bieden bij urgente ruimtelijke opgaven. Over de nadere invulling en te betrekken expertise ben ik in gesprek met IPO en VNG.

35

Waarom biedt u de Kamer pas in de tweede helft van 2024 een overzicht van wenselijke wijzigingen aan, terwijl u de komende maanden in beeld brengt welke aanpassingen daadwerkelijk wenselijk zijn?

Dit is in de beleidsreactie niet eenduidig geformuleerd. Het in beeld brengen van gewenste aanpassingen vergt een zorgvuldig proces en de betrokkenheid van veel partijen. Ook speelt de ter beschikking staande (juridische) capaciteit een rol. Het gaat om een omvangrijke inspanning: tot nog toe zijn ruim honderd mogelijke wijzigingen geïnventariseerd. Deze mogelijke wijzigingen zullen de komende tijd worden beoordeeld op bijvoorbeeld (praktische) uitvoerbaarheid en prioriteit. Dit gebeurt in overleg met stakeholders. Ik heb hiervoor daarom tot de tweede helft van 2024 nodig.

36

In hoeverre speelt de uitdaging rondom het verduurzamen van monumenten ook voor religieus erfgoed?

Zoveel mogelijk monumenten moeten worden verduurzaamd, dus ook religieus erfgoed. Dat is een uitdaging, maar de praktijk leert dat het kan. Bij monumenten is het altijd van belang om een goede balans te vinden tussen verduurzaming en het streven om monumentale waarden te behouden. De verduurzaming van religieus erfgoed vormt daarop geen uitzondering en met name de verduurzaming van (rijks)monumentale kerken vraagt soms om een andere aanpak dan bijvoorbeeld een monumentaal woonhuis. Tegelijkertijd zie ik dat kerkbeheerders actief nadenken op welke manier zij kunnen verduurzamen, waarbij zowel techniek (isolatie, warmte-installaties) als gedrag (minder of slimmer verwarmen) worden toegepast. Kerken kunnen gebruik maken van diverse stimuleringsregelingen voor verduurzaming, waaronder de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) van het Ministerie van BZK, die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO). Via het programma Erfgoed en Duurzaamheid van de RCE en het Programma Toekomst Religieus Erfgoed (PTRE) wordt ook kennis ter beschikking gesteld aan eigenaars en beheerders van monumentale kerkgebouwen.

37

Gaat u in de Erfgoedwet een beschermingsregime creëren voor het ensemble?

In de Erfgoedwet is de mogelijkheid tot de aanwijzing van ensembles opgenomen (amendement (Kamerstuk 34 109, nr. 41) van de leden Monasch, Bisschop en Dik-Faber). Een ensemble bestaat uit een rijksmonument (onroerend) en cultuurgoederen (roerend). Er is bij de totstandkoming van de wet bewust geen beschermingsregime aan gekoppeld, vanwege de grote impact die dit zou hebben op het eigendomsrecht en de privacy van eigenaren. Wel is de mogelijkheid van een wettelijke erkenning geregeld, waarbij de privacy van de eigenaren is gewaarborgd. Een aanwijzing heeft dus vooral attentiewaarde.

38

Ziet u een hiaat in de Erfgoedwet rondom de bescherming van het ensemble?

Bij de wetsbehandeling van de Erfgoedwet (in 2015) (Handelingen II 2014, nr. 90, item 21) is er uitvoerig gesproken over dit onderwerp. De conclusie was toen dat het identificeren en verspreiden van kennis over ensembles van groot belang is voor het behoud ervan, maar dat de impact van een beschermingsregime op het eigendomsrecht en op de privacy van eigenaren zo groot is, dat het niet wenselijk is om over te gaan tot het ter plaatse beschermen van verzamelingen cultuurgoederen. Daarnaast zijn er grote praktische bezwaren aan het fysiek beschermen van verzamelingen cultuurgoederen buiten een museale context. Het registreren, selecteren, aanwijzen, controleren, inspecteren, bijhouden en handhaven van dergelijke collecties buiten museale context zou van overheidsdiensten een onevenredig grote inspanning vragen. Veel ensembles bestaan bovendien bij de gratie van de vorming ervan door opeenvolgende eigenaren in de loop der tijd en die ontwikkeling zou kunnen stoppen bij een fysieke bescherming als ensemble. Alleen bij een totaalkunstwerk van uitzonderlijke waarde, waar gebouw, decoratie, stoffering en meubilering in samenhang ontworpen zijn, zou bevriezing (door bescherming) van het ensemble vanuit cultuurhistorisch perspectief gezien wenselijk kunnen zijn, maar daarvoor is bescherming niet de enige weg. Musealisering ligt dan eerder voor de hand, mits de eigenaar daar ook mee instemt. Vooralsnog zie ik daarom geen aanleiding om terug te komen op het door mijn voorganger ingenomen standpunt dat ook door beide Kamers is ondersteund.

39

Wat is er momenteel geregeld rond de eigendom van toevalsvondsten?

De Erfgoedwet bepaalt het eigendom van vondsten die zijn gedaan bij opgravingen, maar zegt niks over het eigendom van toevalsvondsten. Op dergelijke vondsten zijn daarom – afhankelijk van de specifieke situatie – de bepalingen van artikelen 5:4, 5:5, 5:6 en 5:13 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.

Artikel 5:4 BW regelt dat iemand die iets vindt dat geen waarde heeft en dat zo lang verborgen is geweest dat de eigenaar niet meer kan worden opgespoord, eigenaar wordt de vondst.

Artikelen 5:5 en 5:6 BW regelen dat iemand die iets vindt waarvan de eigenaar mogelijk nog wel kan worden opgespoord na één jaar eigenaar wordt, wanneer de rechtmatige eigenaar zich niet meldt.

Artikel 5:13 BW regelt dat zaken van waarde (een «schat») waarvan de eigenaar niet meer kan worden opgespoord voor 50% eigendom worden van de vinder en voor 50% van de eigenaar van de plek waar de vondst is gedaan.

40

Op welke manier zorgt u voor de bescherming en instandhouding van toevalsvondsten van archeologisch erfgoed?

Artikel 5.10 van de Erfgoedwet regelt dat iemand die iets vindt waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het om een archeologische vondst gaat, dit moet melden bij de Minister. Deze meldingen verlopen via de RCE, maar komen in de praktijk ook vaak binnen bij de betreffende gemeente. Wanneer dat laatste het geval is, meldt de gemeente de vondst aan de Minister via registratie in Archis (de nationale databank met gegevens over archeologische vindplaatsen en onderzoeken). De vondst moet vervolgens zes maanden ter beschikking worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek. Zo wordt de kennis geborgd die aan de toevalvondst kan worden ontleend. Verder kan de vondst een indicatie zijn dat zich daar een grotere archeologische vindplaats bevindt. Dit kan dan tot een archeologisch onderzoek leiden en eventueel tot bescherming van het terrein.

41

Ziet u een hiaat in de Erfgoedwet op het punt van het eigendom van toevalsvondsten?

De Erfgoedwet zegt niks over het eigendom van archeologische toevalsvondsten, waardoor deze onder de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW) vallen (zie het antwoord op vraag 39). Het lastige daarbij is dat dit niet is geschreven voor archeologische vondsten en de systematiek ervan in de praktijk niet aansluit bij de archeologische monumentenzorg. Zo kan er bijvoorbeeld discussie ontstaan over de waarde van archeologische vondsten: over welke waarde gaat het precies? Economische, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde? Maar ook de vraag of de eigenaar kan worden achterhaald is lastig. Bij een scheepswrak is dit soms nog wel mogelijk, maar bij vondsten in de bodem meestal niet. Het regime van het BW leidt tot onduidelijkheid over het eigendom van toevalsvondsten en maakt het – zoals de IOE al bij mij onder de aandacht bracht – erg moeilijk om op te treden tegen illegale handel. Het bevordert bovendien niet de naleving van de meldingsplicht van toevalsvondsten (zie ook het antwoord op vraag 40). Het lijkt wenselijk dit aan te passen. Hier wordt op teruggekomen in het aan de Kamer voor de tweede helft van 2024 toegezegde overzicht van wenselijke wijzigingen in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving.

42

Hoe verhoudt het afstoten van vondsten bij het opgravingsproces zich tot artikel 5.9, eerste lid Erfgoedwet, waarin staat dat alle vondsten die op grond van artikel 5.7 eigendom worden van provincie, gemeente of Rijk, opgeslagen moeten worden in een depot?

De wettelijke grondslag en de dagelijkse praktijk sluiten niet op elkaar aan. Ondanks dat dit strikt juridisch genomen niet is toegestaan, worden in diverse stadia van gravend archeologisch onderzoek vondsten geselecteerd en afgestoten. Aan de ene kant komt dit doordat niet alles wat tijdens archeologisch onderzoek aan het licht komt van even grote wetenschappelijke waarde is. Aan de andere kant blijkt het ook praktisch onhaalbaar dat alles wat uit de grond wordt gehaald, wordt gedeponeerd. Denk bijvoorbeeld aan de duizenden bakstenen die naar boven komen tijdens elke opgraving van enige omvang in een historische binnenstad. Vanuit deze achtergrond lijkt het wenselijk om de wet zodanig aan te passen dat deze beter aansluit op de bestaande, dagelijkse praktijk van de archeologische monumentenzorg. Hier wordt op teruggekomen in het aan de Kamer voor de tweede helft van 2024 toegezegde overzicht van wenselijke wijzigingen in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving.

43

Ziet u een hiaat in de Erfgoedwet op het punt van het (niet kunnen) weigeren van een uitvoervergunning voor een cultuurgoed dat onrechtmatig uit derde landen is ingevoerd?

Nee. In de Erfgoedwet is ook de implementatiewetgeving betreffende het Unesco-verdrag 1970 opgenomen. In hoofdstuk 6 staat een verbod op het in Nederland binnenbrengen van cultuurgoederen die beschermd zijn in het land van herkomst. Als bij de aanvraag van een uitvoervergunning een cultuurgoed aangetroffen wordt dat illegaal uitgevoerd lijkt te zijn uit een derde land, kan de Minister dit cultuurgoed in bewaring nemen en contact opnemen met het land van herkomst voor verder overleg, om hen zo de mogelijkheid te bieden beslag te laten leggen op het goed. Zie ook het antwoord op vraag 45.

44

Op welke manier geeft u invulling aan de behoefte om erfgoed te gebruiken, zowel in de functie die het had en heeft en wellicht kan krijgen?

Zowel voor de instandhouding van erfgoed als het herbestemmen ervan bestaan verschillende regelingen om eigenaren te ondersteunen. Eigenaren of belanghebbenden kunnen subsidie aanvragen bij de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten om onderzoek te doen naar herbestemming. Deze regeling bevordert duurzaam gebruik van monumenten en gebouwen met een cultuurhistorische waarde en bestrijdt leegstand. Daarnaast kunnen eigenaren gebruik maken van fondsen die het NRF beheert: de Duurzame Monumentenplus-Lening voor de financiering van verduurzaming en de Restauratie Fondsplus-Hypotheken.

45

Op welke manier kunnen vergunningen worden geweigerd voor (niet-westerse) cultuurgoederen die onder dubieuze omstandigheden in Nederland zijn gekomen?

Voor cultuurgoederen, ook van niet-westerse oorsprong, die aanwezig zijn in Nederland kan een uitvoervergunning worden geweigerd. Als een goed afkomstig is uit een EU-lidstaat en de betrokken cultuurgoederen in de desbetreffende lidstaat vallen onder een wettelijke regeling voor de bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit, kan dit op basis van art. 2 lid 2 Verordening 116/2009 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen. In de Erfgoedwet zijn in hoofdstuk 6 (internationale teruggave) de relevante Unesco verdragen geïmplementeerd, waarmee de regels voor internationale teruggave zijn vastgelegd voor de lidstaten bij de UNESCO- verdragen van 1970 en 1954. Bij de behandeling van een aanvraag voor een uitvoervergunning kunnen zich aanwijzingen voordoen dat een cultuurgoed in strijd met nationale cultuurbeschermende regelgeving buiten het grondgebied werd gebracht van een partij bij het Unesco-verdrag 1970 of 1954, dat het in strijd met een sanctieregeling uit Irak of Syrië werd meegenomen, of dat het is gestolen. Deze aanwijzingen kunnen voldoende zijn voor het starten van een teruggaveprocedure o.b.v. hoofdstuk 6 in de Erfgoedwet of een strafrechtelijk onderzoek. Op de aanvraag kan in dat geval pas worden beslist als die procedure of dat onderzoek tot een eind is gekomen. Het behandelen van de aanvraag wordt zolang opgeschort. Als er op grond van het onderzoek of de procedure een andere rechthebbende blijkt te zijn, zal dat reden zijn om geen vergunning af te geven.

46

Is het mogelijk om onder het Tweede Protocol van het UNESCO-verdrag 1954 vergunningen te weigeren voor cultuurgoederen die ten tijde van een niet-internationaal gewapend conflict zijn uitgevoerd? Zo nee, kan dat op een andere wijze?

Ja, het is mogelijk om onder het Tweede Protocol van het Unesco-verdrag 1954 vergunningen te weigeren die ten tijde van een niet-internationaal gewapend conflict zijn uitgevoerd op dezelfde wijze zoals voor andere (niet-westerse) cultuurgoederen een vergunning geweigerd kan worden (zie de beantwoording van vraag 45). Hoewel het Tweede Protocol, in tegenstelling tot het Unesco-verdrag 1954 en het bijbehorende (Eerste) Protocol, niet in de Erfgoedwet is opgenomen, is dit wel geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dit is gebeurd in de Wet op internationale misdrijven. Aanvullende verankering in cultuurwetgeving leek op dat moment niet nodig. Hier wordt op teruggekomen in het aan de Kamer voor de tweede helft van 2024 toegezegde overzicht van wenselijke wijzigingen in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving.

47

Op welke manier kunnen toezichthouders ruimten en voorwerpen verzegelen met het oog op het veiligstellen van mogelijk aanwezige cultuurgoederen?

In de Erfgoedwet is in artikel 8.6, tweede lid, onder a vastgelegd welke bevoegdheden aan toezichthouders zijn toegekend om ruimten en voorwerpen te verzegelen. Door de verwijzing naar artikel 5:17 Awb kan deze bevoegdheid alleen worden ingezet met het oog op het inzien en kopiëren van zakelijke gegevens. Om ruimten en voorwerpen te verzegelen met het oog op het veiligstellen van mogelijk aanwezige cultuurgoederen moet samen worden gewerkt met het Openbaar Ministerie en de politie. Op die manier is het ook mogelijk om voorwerpen veilig te stellen door ze in beslag of in bewaring te nemen op grond van strafrecht, in het kader van Richtlijn 2014/60/EU of de Unesco-verdragen 1970 en 1954.

48

Welke regels gelden er voor het «opsporen» van cultuurgoederen uit EU-lidstaten?

De term «opsporen» zoals genoemd vermeld in artikel 8.8 Erfgoedwet, gaat over het verzoek van een EU-lidstaat of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, om een roerende zaak die krachtens de nationale wetgeving van die staat een cultuurgoed is dat behoort tot het «nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit» in de zin van artikel 36 verdrag betreffende de Werking van de EU, dat gaat over geoorloofde invoer en uitvoerbeperkingen of -verboden binnen de EU en Europese Economische Ruimte, en onrechtmatig buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht, op te sporen. Het opsporen van een cultuurgoed houdt in dit geval in het vaststellen van de feitelijke locatie van het betreffende cultuurgoed op basis van door de lidstaat aangeleverde informatie. Op grond van Richtlijn 2014/60/EU dient een lidstaat bij een verzoek in het bijzonder informatie te verschaffen over de plaats waar het goed zich daadwerkelijk of vermoedelijk bevindt.

49

Welke bevoegdheden hebben opsporingsambtenaren bij het «opsporen» van cultuurgoederen uit EU-lidstaten?

50

Welke rol hebben ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij het «opsporen» van cultuurgoederen uit EU-lidstaten?

Richtlijn 2014/60/EU betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, is in Nederland privaatrechtelijk geïmplementeerd. De IOE is in het kader van Richtlijn 2014/60/EU aangewezen als de bevoegde autoriteit. Op grond daarvan zijn binnen OCW de opsporingsambtenaren van de IOE belast met het «opsporen» van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een EU-lidstaat zijn gebracht. Bij het «opsporen» als bedoeld in deze richtlijn gaat het om het vaststellen van de feitelijke locatie en de identiteit van de bezitter en/of houder van een nader bepaald cultuurgoed, waar een lidstaat van vermoedt dat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat is gebracht. Het gaat hier dus niet om strafrechtelijke opsporing als bedoeld in artikel 132a Wetboek van Strafrecht, en ook niet om de toezichthouder als bedoeld in art. 5:11 Awb. Door de gevraagde informatie te delen met de verzoekende lidstaat kan deze een vordering instellen bij de bevoegde rechtbank tot teruggave van een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat gebracht cultuurgoed (art. 6, Richtlijn 2014/60/EU).

51

Ziet u een hiaat in de Erfgoedwet rond de rol van ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij het «opsporen» van cultuurgoederen uit EU-lidstaten?

Het DSP-rapport ziet twee knelpunten in relatie tot de taak die opsporingsambtenaren volgens art. 8.8 Erfgoedwet is toebedeeld en het «opsporen» van cultuurgoederen uit EU-lidstaten. Er is niet zo zeer sprake van een hiaat, maar van onduidelijkheid over wat onder de term «opsporen» moet worden verstaan. Daarnaast gaat het om wie de betreffende opsporingsambtenaren aanwijst, de Minister van Justitie of de Minister van OCW. De conclusie van DSP is dat deze onduidelijkheden aanleiding geven tot aanpassing van de wetstekst van de Erfgoedwet. Hier wordt op teruggekomen in het aan de Kamer voor de tweede helft van 2024 toegezegde overzicht van wenselijke wijzigingen in de Erfgoedwet of onderliggende regelgeving.

52

Overweegt u op basis van de doorlichting om energieneutrale herontwikkeling van monumenten en industrieel erfgoed te bevorderen en daartoe de voorschriften van cultureel erfgoed aan te passen?

Veel eigenaren van monumenten zijn al bezig met verduurzaming en de sector heeft ook een eigen verduurzamingsambitie geformuleerd. Deze is vastgelegd in de Routekaart Verduurzaming Monumenten, onderdeel van het Klimaatakkoord. De Routekaart moet leiden tot een CO₂-reductie van 40% in 2030 en 60% in 2040. Dit percentage is een gemiddelde over de gehele monumentenvoorraad in Nederland (hier valt uiteraard ook het industrieel erfgoed onder). Sommige monumenten zullen daarbij meer reductie kunnen realiseren (en soms zelfs energieneutraliteit), terwijl andere monumenten minder reductie kunnen realiseren omdat dat de cultuurhistorische waarde zou aantasten. Er is veel mogelijk, maar een zorgvuldige afweging tussen verduurzaming en de monumentale waarde is altijd van belang. Om gemeenten en eigenaren daarbij te helpen heeft de RCE samen met de VNG en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) een afwegingskader voor verduurzaming van monumenten opgesteld. Toepassing van dit kader door gemeenten zal het verduurzamen van monumenten in veel gevallen verder vereenvoudigen en versnellen. Daarnaast heb ik in mijn beleidsreactie ook aangegeven samen met het Ministerie van EZK en BZK te kijken of wijziging van wet- en regelgeving voor monumenten ruimte biedt om de toepassing van zonnepanelen te versnellen en het voor eigenaren én gemeenten makkelijker te maken om dit te realiseren.

53

Hoeveel eigenaren van rijksmonumenten hebben inmiddels gebruikgemaakt van het ontzorgingsloket?

In het eerste kwartaal van openstelling van het Ontzorgingsprogramma Verduurzaming (rijks)Monumenten (van 1 april t/m 30 juni) zijn er ruim 120 aanvragen gedaan. Het programma is opgezet door de RCE in samenwerking met het NRF.5

54

Bent u bekend met het gegeven dat de looptijd van de laagrentende leningen van het restauratiefonds te lang is voor eigenaren van monumentale kerkgebouwen? Verkent u mogelijkheden om dit te ondervangen?

Nee, dit herken ik niet. Een langere looptijd betekent dat de maandlasten lager zijn, hetgeen door eigenaren veelal als prettig ervaren wordt. Bij het NRF kunnen de laagrentende leningen altijd boetevrij extra afgelost worden, dus de eigenaar kan zelf de looptijd verkorten, dan wel eerder geheel aflossen, zonder dat dat extra kosten oplevert.

55

Maken kerkelijke instellingen gebruik van het ontzorgingsloket?

Van de in vraag 53 genoemde ruim 120 trajecten binnen het Ontzorgingsprogramma heeft een tiental betrekking op een religieus (rijks)monument. Daarnaast kunnen per 1 januari van dit jaar kerkelijke instellingen ook gebruikmaken van de provinciale ontzorgingsprogramma’s voor het maatschappelijk vastgoed (ongeacht of het een monument betreft). Voor deze provinciale programma’s stelt het Ministerie van BZK de middelen beschikbaar. De RVO verzamelt data over de uitvoering van de programma’s. Volgens opgave van de RVO zijn er tot nu toe rond de 300 aanvragen gedaan door eigenaren in de doelgroep «levensbeschouwelijke en religieuze instellingen», maar het overzicht is nog niet compleet. Verschillende provincies geven daarnaast aan dat zij nog meer organisaties klaar hebben staan om deel te nemen aan één van de provinciale ontzorgingsprogramma’s. In deze trajecten kunnen eigenaren ondersteuning krijgen voor één of meerdere gebouwen.

56

Maken kerkelijke instellingen gebruik van de laagrentende leningen die worden verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds?

Ja. Sinds 2018 heeft het NRF voor een bedrag van € 17,8 miljoen aan leningen verstrekt aan 36 kerkgebouwen. Bij drie kerkgebouwen is een kerkelijke instelling betrokken.

57

Wat zijn belemmeringen waar kerken tegenaan lopen bij het gebruikmaken van deze regeling voor laagrentende leningen die worden verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds?

Laagrentende leningen zijn bij het NRF voornamelijk beschikbaar ten behoeve van restauratie en verduurzaming van rijksmonumenten. Bij kerken gaat het daarnaast vaak ook om herbestemmingen. Voor herbestemming kunnen instellingen gebruik maken van de herbestemmingsregeling om te onderzoeken op welke wijze een herbestemming mogelijk is. Eigenaren van kerken kunnen gebruik maken van De Kerken Nevenfunctie-Lening bij het NRF. Deze lening ondersteunt het nevengebruik van een kerk in functie en wordt gebruikt voor het realiseren van in- of aanbouwen van voorzieningen, zoals een pantry en toiletten, maar kan ook worden gebruikt voor bijvoorbeeld herbestemming. De maximale hoofdsom is € 50.000 per lening. In sommige gevallen betekent deze maximale hoofdsom een belemmering. Dit punt zal ook worden meegenomen in het tweede deel van de Verkenning financiering monumentenzorg. Voor alle laagrentende leningen geldt dat de kredietwaardigheid van de eigenaar een belemmering kan zijn. Een eigenaar kan alleen een lening aangaan bij het NRF als deze in staat is om de lasten op te brengen. Dit geldt overigens voor alle eigenaren, ongeacht het soort monument. Dit volgt uit regelgeving van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.

58

Welke ruimte ziet u voor het verkorten van procedures die een herbestemming van cultureel- en industrieel erfgoed mogelijk maken?

Behoud door ontwikkeling is al lange tijd een belangrijk uitgangspunt in de erfgoedzorg. Er kan bovendien al heel veel als het gaat om het herbestemmen van cultureel erfgoed, en daarmee ook van industrieel erfgoed. De bouw- en erfgoedsector hebben daar de afgelopen decennia veel ervaring mee opgedaan, daarbij ondersteund door onder meer de Subsidieregeling Stimulering Herbestemming Monumenten. Bij het herbestemmen van cultureel erfgoed kan echter sprake zijn van diverse procedures, bijvoorbeeld voor de bouwactiviteit, voor de activiteit wijzigen van een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument, en/of voor het afwijken van het bestemmingsplan. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 ontstaat een bundeling en vereenvoudiging van de regels voor de fysieke leefomgeving. Het uitgangspunt in de Omgevingswet is dat omgevingsvergunningen in beginsel worden voorbereid met de (korte) reguliere procedure uit de Awb. In de Omgevingswet is voor een beperkt aantal activiteiten de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb voorgeschreven. Dit betreft hoofdzakelijk activiteiten waarvoor het op grond van internationaalrechtelijke verplichtingen noodzakelijk is, dat in de voorbereidingsprocedure een mogelijkheid is opgenomen tot het indienen van zienswijzen door een ieder. Vanuit de woningbouwopgave werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan een wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, dat onder meer ziet op het versnellen van procedures voor woningbouwprojecten. Vanuit mijn eigen portefeuille is er, mede in het licht van de aanstaande invoering van de Omgevingswet, op dit moment geen aanleiding om bijvoorbeeld procedures voor de rijksmonumentenactiviteit te bekorten.

59

Welke ruimte ziet u om monumentaal- en industrieel erfgoed eenvoudiger een bestemmingsplanwijziging te laten ondergaan?

Er kan al heel veel waar het gaat om het herbestemmen van cultureel erfgoed, en daarmee ook van industrieel erfgoed (zie ook het antwoord op vraag 58). De gemeente is verantwoordelijk voor het opstellen van het bestemmingsplan. Met de komst van de Omgevingswet gaat het bestemmingsplan op in het omgevingsplan, samen met de gemeentelijke verordeningen die regels bevatten voor de fysieke leefomgeving. Denk hierbij aan de monumenten- of erfgoedverordening, de welstandsnota of delen van de APV. Dat maakt het mogelijk om in het omgevingsplan regels beter op elkaar af te stemmen. Bijvoorbeeld waar het gaat om de functietoedeling aan locaties (wonen, maatschappelijke doeleinden et cetera), het regime voor gemeentelijke monumenten, parkeereisen, en dergelijke. Dat schept mogelijkheden om herbestemming van cultureel erfgoed te bevorderen.

60

Kunt u toelichten hoe het toegevoegde budget van € 15 miljoen voor monumentenzorg ten behoeve van een aantal urgent benodigde restauraties van grote monumenten zal worden ingezet? Vindt er matching met gemeenten en provincies plaats? Zo ja, zijn andere overheden en particulieren ook mogelijk? En zou het dan gaan om matching met enkel nieuw geld uit 2023 of zouden gelden die eerder zijn besteed ook mee kunnen tellen? Zijn er wettelijke of andere regels van toepassing op regelingen die een matching bevatten?

Ik heb de provincies gevraagd om een nader voorstel van projecten die binnen het beschikbare budget kunnen worden ondersteund. De criteria daarbij zijn matching, dat de restauraties een hoge bouwkundige urgentie hebben en dat ze startklaar zijn. Wat in het geval van de bestaande via de provincies lopende restauratiesubsidies onder matching wordt verstaan volgt uit de bestuurlijke afspraken die hierover in 2012 zijn gemaakt. Hierin is sprake van matching door de betreffende provincie. Na overleg met IPO is besloten dat – gezien de korte termijn waarop de middelen beschikbaar moeten zijn – eenmalig de matching ook mag bestaan uit bijdragen van een gemeente.

61

Is het budget voor het programma Toekomst religieus erfgoed van € 400.000,- ook na 2024 beschikbaar?

Het Programma loopt tot en met 2024. Het is aan een volgend kabinet of hier een vervolg aan wordt gegeven.

62

Wat zijn de belangrijkste redenen voor gemeenten om niet met een kerkenvisie te willen werken? Verkent u mogelijkheden om de resterende gemeenten te stimuleren om ook een kerkenvisie op te stellen?

Niet in alle gemeenten bestaat de behoefte aan een kerkenvisie of heeft dit onderwerp prioriteit bij het gemeentebestuur. Bijvoorbeeld omdat het kerkbezoek niet terugloopt en de kerken daarom hun oorspronkelijke functie blijven behouden. In een enkel geval speelt mee dat de opgave nog niet in beeld is. Het is gemeenten ook niet verplicht om een kerkenvisie op te stellen. Een aantal van de resterende gemeenten is echter zelf teruggekomen op de keuze om geen kerkenvisietraject te starten. Het belang van de kerkenvisie blijft groeien, o.a. vanwege de recentelijke energiecrisis. Ook worden de sociaal-maatschappelijke waarden die gebedshuizen vertegenwoordigen steeds meer gezien. De betreffende gemeenten zijn nu bezig met vergelijkbare trajecten, zij het zonder gebruik te maken van de middelen uit de decentralisatie-uitkering. Zij hebben wel het aanbod om een procescoach vanuit het Programma Toekomst Religieus Erfgoed (PTRE) in te schakelen om hen te ondersteunen.

63

Werkt de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed aan een beleidskader inzake de omgang met interieurs van kerkgebouwen die een andere bestemming krijgen?

Interieurs en roerende collecties binnen het religieus erfgoed kunnen kwetsbaar zijn, bijvoorbeeld omdat ze niet altijd even goed in beeld zijn. Tegelijkertijd kan een waardevol interieur ook beperking betekenen bij herbestemming. De Erfgoedwet beschermt interieurs gedeeltelijk (zie het antwoord op vraag 37) en de vraag rijst of dit voldoende is. Hier wordt op ingegaan in de verkenning naar het behoud van de meest bijzondere kerkelijke en niet-kerkelijke interieurs. Overigens heeft de RCE reeds een handreiking gepubliceerd: «Een toekomst voor kerken; een handreiking voor het herbestemmen van vrijkomende kerkgebouwen».

64

Kunt u aangeven hoeveel aanvragers bij de Sim dit jaar een herhaalde of zelfs derde of volgende afwijzing hebben gekregen? Kunt u dit uitsplitsen naar aantal afwijzingen per aanvrager?

In het aanvraagjaar 2023 hebben twee aanvragers een herhaalde afwijzing gekregen om budgettaire redenen. In beide gevallen betreft het een derde afwijzing.

65

Wordt het gegeven dat aanvragers herhaaldelijk zijn afgewezen meegenomen als criterium bij extra ondersteuning van grote monumenten?

Bij de verdeling van de extra middelen voor urgente restauraties wordt dit niet meegenomen. Centraal daarbij staat de urgentie van de opgave. Binnen de Verkenning financiering monumentenzorg wordt aan dit knelpunt wel aandacht besteed.

66

Is u bekend dat de eigendom van de toren van een monumentale kerk bij restauraties kan leiden tot dermate hoge lasten dat deze voor eigenaars niet te dragen zijn? Hoe wordt in de subsidieverlening, onder andere bij aanvullende programma's, omgegaan met de bijzondere geschiedenis van kerkelijke torens en de rol die de overheid daarbij heeft gehad?

Kerktorens zijn vaak onderhoudsgevoelige bouwwerken en daardoor kostbaar voor de eigenaar. Daarbij kennen zij slechts bij uitzondering, en dan nog beperkte, exploitatiemogelijkheden. Lang niet alle kerktorens zijn eigendom van een kerkgenootschap. Zo zijn er de nodige oudere kerktorens, daterend van voor de Staatsregeling in 1798, eigendom van de burgerlijke gemeente. Deze zijn nooit terug geschonken aan de kerkgenootschappen. Kerktorens en hun bestanddelen komen in aanmerking voor de Sim. In de restauratie van specifieke onderdelen als uurwerken, klokken en carillons in torens is geïnvesteerd via de Subsidieregeling restauratie klinkend erfgoed uit 2021.6 De (verdeling van de) restauratiemiddelen loopt via de provincies. Of er aanleiding is om kerktorens een bijzondere plek te geven in de subsidieregelingen is dan ook in de eerste plaats ter hunner beoordeling. Op dit moment wordt samen met provincies, gemeenten en de sector verkend hoe de aanpak van onderhoud en restauratie van grote monumenten de komende jaren het beste vorm kan krijgen (zie het antwoord op vraag 77).

67

Waarom hebben circa 130 gemeenten geen kerkenvisie?

Niet in alle gemeenten is de behoefte aan een kerkenvisie even groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gemeenten waar het kerkbezoek niet terugloopt en de religieuze gebouwen daarom allemaal nog hun oorspronkelijke functie hebben. In sommige gemeenten is sprake van gebrek aan ambtelijke capaciteit. Zie ook het antwoord op vraag 62.

68

Op welke manier bereikt u de circa 130 gemeenten die (nog) geen kerkenvisie hebben?

Alle gemeenten zijn benaderd over de mogelijkheid een kerkenvisie te maken en daar een decentralisatie-uitkering voor aan te vragen. Het is uiteindelijk de keuze van de gemeente om al dan niet een visie op te stellen. Zie ook de antwoorden op de vragen 62 en 67.

69

In hoeverre is er in het Gemeentefonds budget beschikbaar voor het uitvoeren van de kerkenvisies?

Bijna alle aan gemeenten ter beschikking gestelde middelen zijn besteed. In het gemeentefonds is voor 2023 nog € 300.000 beschikbaar. Dit budget wordt besteed aan activiteiten met als doel kennisdelen, -uitwisseling en ondersteuning van gemeenten ten aanzien van het opstellen van en/of werken met een kerkenvisie. Daarbij worden de lessons learned uit de periode 2019–2021 benut en in de praktijk gebracht. De activiteiten richten zich op alle gemeenten met hun stakeholders. Bij het ontwikkelen en uitvoeren van de activiteiten is er afstemming met de samenwerkingspartners uit het Programma Toekomst Religieus Erfgoed.

70

Op welke manier ondersteunt u bij de uitvoering van kerkenvisies, naast de ondersteuning met kennis en expertise door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed?

De ondersteuning die ik gemeenten bied bij de uitvoering van kerkenvisies loopt via het Programma Toekomst Religieus Erfgoed. Alle gemeenten zijn benaderd over de mogelijkheid een kerkenvisie te maken en daar een decentralisatie-uitkering voor aan te vragen. Per provincie en landelijk zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd. Er is veel praktische informatie beschikbaar, waaronder tools, literatuur en best practices. Voor gemeenten die al verder zijn met hun kerkenvisie wordt een lerend netwerk opgezet om in beleid en uitwerking opvolging te geven aan de uitkomsten van het traject. Tot slot is er de mogelijkheid om de ondersteuning van een ervaren procescoach te vragen.

71

Op welke manier vindt de verkenning van diverse vormen van beheer plaats?

De verkenning van diverse vormen van beheer zal via het Programma Toekomst Religieus Erfgoed (PTRE) gaan lopen. Te denken valt in elk geval aan kerkenstichtingen en private fondsen. Binnen het PTRE zal aandacht worden geschonken aan de diverse vormen van beheer, bijvoorbeeld kerkenstichtingen en private fondsen. Alle beschikbare informatie, onderzoeken etc. worden direct na oplevering gepubliceerd op toekomstreligieuserfgoed.nl.

72

Hoeveel kerken hebben in de afgelopen jaren gebruikgemaakt van de Sim?

In de jaren 2018 t/m 2023 zijn binnen de categorie religieuze gebouwen 2.986 Sim-aanvragen toegekend. Het gaat om kerken, kerktorens, kerkelijke dienstgebouwen, kloosters, kapellen etc.

73

Is het bekend hoeveel kerken bij de huidige werking van de Sim tegen problemen aanlopen bij de instandhouding als gevolg van deze financiering?

Sinds 2020 heeft de RCE subsidieaanvragen voor de Sim moeten afwijzen wegens het bereiken van het budgetplafond. In totaal zijn aanvragen voor 134 religieuze gebouwen één of meerdere keren afgewezen (zie voor het aantal herhaalde afwijzingen het antwoord op vraag 75). In de meeste gevallen heeft de kerkeigenaar in een later jaar opnieuw een subsidieaanvraag voor een lager bedrag ingediend waarvoor wel subsidie verleend kon worden. De afwijzingen hebben als consequentie gehad dat kerkeigenaren onderhoudswerkzaamheden hebben moeten uitstellen en de omvang ervan hebben moeten beperken. Bij een goed onderhouden kerkgebouw leidt dit vrijwel nooit tot acute problemen. Een langere periode van achterstallig onderhoud is echter wel schadelijk. Om zoveel mogelijk Simaanvragen te kunnen honoreren, is het Simbudget structureel met € 3 miljoen verhoogd en tot en met 2025 met € 20 miljoen. Doordat grotere aanvragen, zoals die van kerken, het eerst worden afgewezen profiteren zij ook het meest van deze ophogingen.

74

Wat zijn de belemmeringen waar kerken tegenaan lopen bij de huidige werking van de Sim?

Zie het antwoord op vraag 73.

75

Hoeveel kerkbesturen hebben in de laatste drie jaren een tweede, derde of vierde afwijzing op hun verzoek om gebruik te maken van de Sim?

Voor de beantwoording van deze vraag is (net als bij vraag 72) gekeken naar het aantal Sim-aanvragen in de categorie religieuze gebouwen. Kerkbesturen kunnen soms namelijk voor meerdere gebouwen aanvragen indienen.

In 2021 werden 27 aanvragen in de categorie religieuze gebouwen voor de tweede keer afgewezen, en 0 voor de derde keer.

In 2022 werden 25 aanvragen in de categorie religieuze gebouwen voor de tweede keer afgewezen, en 17 voor de derde keer.

In 2023 werden 0 aanvragen in de categorie religieuze gebouwen voor de tweede keer afgewezen, en 2 voor de derde keer.

Er is geen enkele aanvraag voor de vierde keer afgewezen.

Uit deze cijfers blijkt dat de extra middelen die ter beschikking zijn gesteld het gewenste effect hebben gehad.

76

Hoe verhoudt de passage over religieus erfgoed zich tot de problematiek rondom de «kleine aanvraag eerst» bij het toekennen van de onderhoudssubsidie, waar sommige kerken mee te maken hebben?

Zie het antwoord op vraag 73.

77

Op welke manier wordt omgegaan met situaties waarin kerkelijke gemeenten niet de financiële draagkracht hebben om het kerkelijke interieur in stand te houden en de subsidie vanuit de Sim en de bijdrage aan provincies van € 15 miljoen (wat gemiddeld uitkomt op € 1,2 miljoen per provincie) niet toereikend blijkt te zijn?

Delen van het interieur behoren veelal tot het onroerend rijksmonument (zoals preekstoel, muur- en gewelfschilderingen, orgel en kerkbanken) en komen daarmee voor Sim- en restauratiesubsidie in aanmerking. Zoals in onder meer het antwoord op vraag 73 is aangegeven, heb ik het budget voor de Sim meerdere keren opgehoogd. Op dit moment verken ik samen met de provincies, gemeenten en de sector hoe de aanpak van onderhoud en restauratie van grote monumenten de komende jaren het beste vorm kan krijgen. Dat bij al deze subsidies wordt uitgegaan van een eigen bijdrage (in de Sim 40%) vind ik billijk.

78

In hoeverre ziet u een snelle en adequate oplossing voor zich als het gaat over afwijzingen van herhaalde Sim-aanvragen?

Dit knelpunt wordt betrokken bij het tweede deel van de Verkenning financiering monumentenzorg. Uit het antwoord op vraag 75 blijkt dat er dankzij de extra middelen al veel minder sprake is van herhaalde afwijzingen.

79

Heeft u zicht op in hoeverre de uitdagingen van instandhouding en herbestemming van kerken verschillen per regio? Zo ja, wat zijn deze verschillen?

Er zijn duidelijk verschillen tussen de dunbevolkte gebieden op het platteland en de dichtbevolkte stedelijke gebieden, zowel wat betreft herbestemmingsmogelijkheden als wat betreft financiering. Herbestemming in een dichtbevolkt gebied is makkelijker dan in een dunbevolkt gebied. De ruimtebehoefte verschilt namelijk behoorlijk per regio en per plaats. Wat betreft de financiering speelt dat de financiële draagkracht per regio verschillend is. Dunbevolkt betekent doorgaans dat er minder middelen voorhanden zijn.

80

Wat zijn de uitkomsten rondom de betrokkenheid en tevredenheid van kerkeigenaren en/of -besturen over de samenwerking?

Ik interpreteer deze vraag als betrekking hebbend op de evaluatie kerkenvisies. Uit deze evaluatie blijkt dat het goed is gelukt om de verbinding tussen burgerlijke en kerkelijke gemeenten en verbinding tussen kerkelijke partijen onderling te bewerkstelligen. De erkenning voor de opgave, de openheid en het faciliteren van het gesprek worden positief gewaardeerd. Zo wordt in de evaluatie meerdere malen de open en positieve houding van de burgerlijke gemeente en de wil om zaken te verbeteren, genoemd. Wel valt er nog iets te winnen op het gebied van onderling vertrouwen en afspraken over eigen rollen en verantwoordelijkheden (zie ook het antwoord op vraag 31).

81

Op welke manier geeft u opvolging aan het aandachtspunt dat interieurs en roerende collecties binnen het religieus erfgoed kwetsbaar zijn bij herbestemming en dat het lang niet altijd lukt om deze te beschermen?

Zie het antwoord op vraag 63.

82

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aanwijzingsprogramma Post65 (de gebouwde omgeving tussen 1965–1990)?

Begin dit jaar heb ik de RCE gevraagd om – in vervolg op het verkennend onderzoek naar onroerend erfgoed uit de periode 1965–19907 een Programma Post 65 op te starten. Vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland anno 2023 voor staat en de impact daarvan op het erfgoed, acht ik het aanwijzen van een aantal waardevolle objecten nodig. De RCE heeft dit Post 65-programma inmiddels gestart en is bezig een aanwijzingsprogramma voor te bereiden, in samenspraak met gemeenten, provincies, eigenaren, erfgoedorganisaties en andere partijen. Het programma Post 65 zal ook gebieden die karakteristiek zijn voor deze periode inventariseren. De planning is dat in 2023 gekomen wordt tot een groslijst van beschermswaardige gebouwen. In 2024 worden de waarderings- en selectiecriteria opgesteld, waarna selectie en aanwijzing waarschijnlijk in 2025 hun beslag kunnen krijgen.

83

Wat verstaat u onder «de meest bijzondere kerkelijke en niet-kerkelijke interieurs»?

Het maken van een goed doordachte selectie van deze meest bijzondere kerkelijke en niet-kerkelijke interieurs, is één van de stappen in de verkenning naar het behoud van de meest bijzondere kerkelijke en niet-kerkelijke interieurs. Zie ook het antwoord op vraag 63.

84

Hoe wordt gewerkt aan versterking van relaties tussen specialistische restauratieopleidingen uit het veld en bekostigde beroepsopleidingen met het oog op het stimuleren van studenten om een vak in de restauratiebranche te overwegen?

Om ook in de toekomst voor onze monumenten voldoende gekwalificeerde restauratievakmensen te hebben, is gedegen restauratieonderwijs onmisbaar. Waar dat kan via het bekostigd onderwijs, zoals bijvoorbeeld bij opleidingen houttechniek of schilderen. Door het geringe aantal leerlingen kan het reguliere bekostigde onderwijs echter in specialistische restauratieambachten (molenbouw, natuursteenbeeldhouwen, glas-in-loodrestauratie) geen opleidingen aanbieden. Zij-instromers zijn daarbij voor de sector erg belangrijk. Vanuit die optiek ondersteun ik het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen (NCE) om dergelijke specialistische opleidingen aan te bieden. Ik vind het daarbij belangrijk dat de verschillende scholen en opleidingsorganisaties goed samenwerken met elkaar en met de uitvoerende sector, zodat de verschillende vormen van onderwijs goed op elkaar aansluiten, elkaar versterken en voorzien in de behoefte die er in de restauratiesector is. De komende maanden ga ik met de onderwijs- en restauratiesector in gesprek over dit onderwerp om samen tot een werkagenda te komen.

85

Wat behelst de concrete opdracht aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voor een Post 65 programma en welke criteria worden gebruikt voor het doen van aanwijzingen?

Uit de verkenning door de RCE naar erfgoed uit de periode 1965 – 1990 bleek dat nader inzicht nodig was in wat een goede manier van beschermen van deze categorie erfgoed is: planologische bescherming of door aanwijzing als rijksmonument. Hiervan heb ik nu een beter beeld. Vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland voor staat en de impact daarvan op het erfgoed en omdat er steeds vaker sprake is van sloop van gebouwen uit deze periode, heb ik geconcludeerd dat een beperkt aanwijzingsprogramma Post 65 nu nodig is. Het programma richt zich onder andere op de aanwijzing van een aantal topmonumenten en -gebieden uit deze periode. Het bepalen om welke gebieden en objecten het gaat, zal in de geest van het verdrag van Faro participatief worden opgepakt. Hierbij zijn ook gemeenten en provincies en erfgoedorganisaties betrokken.

86

In hoeverre zijn kerkorgels, luidklokken en carillons onderdeel van een kerkelijk interieur?

Kerkorgels maken per definitie deel uit van het interieur van een kerk. In de buitenlucht zou een orgel geen lang leven beschoren zijn. Luidklokken en carillons maken soms, maar niet altijd deel uit van het kerkinterieur, bijvoorbeeld omdat ze in een open klokkenstoel hangen. Zowel kerkorgels als luidklokken en carillons zijn wel «bestanddeel» van het kerkgebouw. Ze vallen daarmee onder de bescherming die op het gebouw rust wanneer dit is aangewezen als beschermd monument.

87

Welke uitdagingen zijn er op het gebied van de instandhouding en de bescherming van kerkorgels, luidklokken en carillons?

Historische orgels bevinden zich voornamelijk in kerkgebouwen. De ontwikkelingen rond kerkgebouwen raken daarmee ook vaak die van orgels. Herbestemming van kerkgebouwen, met name wanneer het interieur van het gebouw wordt opgedeeld in meerdere ruimtes, vormt daarom een uitdaging voor de historische orgels. Vanwege de nauwe relatie tussen het muziekinstrument en het gebouw, vraagt dit extra aandacht. Na herbestemming is eveneens de kans groter dat het instrument minder of niet bespeelt blijft, wat ook van invloed is op de kwaliteit en instandhouding van het instrument. Daarnaast speelt het binnenklimaat van kerkgebouwen met een nieuwe functie mee. Orgels zijn kwetsbare instrumenten, waarop het gebruik (met name het verwarmen) van een gebouw van invloed is. De sector van het klinkend erfgoed is zich bewust van de kwetsbaarheid van orgels in herbestemde kerken, zogenaamde verweesde orgels. Sinds 2016 zet het project Mentoren Klinkend Erfgoed zich in om deze orgels regelmatig te laten bespelen en inspecteren. Naast de orgels verliezen ook luidklokken hun functie bij herbestemming. Dit komt doordat het gebruik ervan aan meer beperkingen gebonden is, dan wanneer het kerkgebouw een religieuze functie heeft. Luidklokken zijn echter minder kwetsbaar dan orgels. Het (tijdelijk) minder gebruiken, is dan ook minder schadelijk.

88

In hoeverre worden kerkorgels, die als inventarisstuk worden aangemerkt, beschermd?

Alle kerkorgels die als bestanddeel worden aangemerkt, vallen onder de bescherming van het als beschermd monument aangewezen kerkgebouw. Maar Hammondorgels bijvoorbeeld, die wellicht zouden kwalificeren als inventarisstuk, zijn geen bestanddeel van het kerkgebouw en dus ook niet beschermd. Overigens hebben niet alle orgels die bestanddeel zijn ook monumentale waarde. Alleen voor de instandhouding van orgels met monumentale waarde is instandhoudingssubsidie mogelijk.

89

Kunt u «samenwerking op alle niveaus» nader specificeren?

Juist in tijden waarin mensen te maken krijgen met grote veranderingen, in dit geval in hun directe leefomgeving, is het belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land behouden en herkenbaar blijven. Om dat te bereiken, is het gezien de complexiteit van de opgaven, nodig dat we ons zowel op rijksniveau als samen met de gemeenten, provincies en het erfgoedveld, hiervoor inzetten. Vanuit mijn verantwoordelijkheid span ik mij daarvoor in middels het, zowel in de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting als in de brief van Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan de provincies over het startpakket, genoemde programma Erfgoed voor de Toekomst.

90

Hoe verhoudt de Omgevingswet zich tot de Erfgoedwet?

De Erfgoedwet en de Omgevingswet vormen een complementair stelsel voor het behoud van het cultureel erfgoed. De Erfgoedwet geeft grosso modo een duiding van cultureel erfgoed: wat is cultureel erfgoed, wat zijn monumenten en wat archeologische monumenten? Ook regelt de Erfgoedwet de aanwijzing van rijksmonumenten (onroerende zaken) en beschermde cultuurgoederen en verzamelingen (roerend erfgoed), de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit, de professionele wijze van opgraven van archeologische monumenten en teruggave van cultuurgoederen uit partijstaten bij het Unesco-verdrag 1970, en bevat de wet grondslagen voor financiële ondersteuning van behoud van cultureel erfgoed. De Omgevingswet regelt vervolgens de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving. Het gaat dan om zaken als de omgevingsvergunning voor rijksmonumentenactiviteiten, het instellen van een gemeentelijke adviescommissie, en het rekening houden met het behoud van cultureel erfgoed in bestemmingsplannen (onder de Omgevingswet omgevingsplannen). Ook aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten gebeurt straks op grond van de Omgevingswet. Datzelfde geldt voor de omgang met (te verwachten) archeologische monumenten (vergunningverlening en integratie in de planvorming). De Omgevingswet verankert beter en explicieter dan voorheen de internationaalrechtelijke verplichtingen met betrekking tot het behoud van cultureel erfgoed en het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed.

91

Zou het (deels) doorberekenen aan verstoorders van de kosten voor behoud ex situ, die nu door de samenleving worden gedragen, kunnen bijdragen aan het beter behalen van de doelen van de Erfgoedwet?

Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen nemen al een groot deel van deze kosten op zich. Wanneer wordt besloten een archeologische vindplaats ex situ te behouden via archeologisch onderzoek (meestal in de vorm van een opgraving), loopt de financiering van dit onderzoek (inclusief documentatie en rapportage) via het «de verstoorder betaalt» principe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt. Hieronder valt ook het betalen van de maatregelen om archeologische vondsten duurzaam op te kunnen slaan in een depot, zoals conservering of speciale verpakkingsmaterialen. Het klopt dat de kosten van in het principe eeuwigdurende ex situ behoud (de opslag in archeologische depots) niet worden doorberekend aan initiatiefnemers. Het is praktisch onhaalbaar hier een bedrag aan te verbinden en draagt dus niet bij aan het beter behalen van de doelen van de Erfgoedwet.

92

Vindt u dat de kosten voor archeologisch onderzoek mede zo laag zijn door de lage lonen die archeologen doorgaans ontvangen? Zou het invoeren van een CAO bijdragen aan het behalen van de doelen van de Erfgoedwet?

Het merendeel van het archeologisch onderzoek in Nederland wordt uitgevoerd door bedrijven die opereren binnen een open marktsysteem. De prijzen die zij vragen voor hun diensten komen tot stand op basis van verschillende factoren, waaronder de lonen van medewerkers. In het rapport «Archeologie bij de Tijd» adviseert de Raad voor Cultuur een CAO voor opgravingsbedrijven in te voeren.8 Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op dit rapport, zie ik dit als een advies aan de sector. Het al dan invoeren van een CAO is een keuze die aan hen is. Bij het maken van die keuze ondersteun ik hen echter graag. Daarom ondersteun ik (via Platform ACCT) de sociale dialoog binnen de archeologische beroepsgroep en ben ik bereid tijdelijke financiële ondersteuning te bieden wanneer de sector stappen wil zetten voor het versterken van zijn organisatie.

93

Op welke instrumenten en concrete afspraken met andere departementen zet u in om de Erfgoed Deal te ondersteunen?

De Erfgoed Deal is een gezamenlijk programma van Rijk, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties. De fysieke departementen BZK, LNV en I&W zijn momenteel partner van de Erfgoed Deal en maken op ambtelijk niveau deel uit van de klankbordgroep. Ook het Ministerie van EZK gaat de Erfgoed Deal ondertekenen. Samen met deze vier departementen werk ik vanuit de kracht van het erfgoed aan de realisatie van de transities en opgaven in de leefomgeving.

94

Wanneer vindt de evaluatie plaats van de bestuurlijke afspraken over de wederopbouwgebieden?

Ik ben voornemens de opdracht voor de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met betrekking tot de wederopbouwgebieden nog dit jaar te verlenen.

95

Wat bedoelt u met: «Die evaluatie zal ik uitvoeren in relatie tot de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten en waardevolle Post65 gebieden.»?

De evaluatie van de bestuurlijke afspraken over de wederopbouwgebieden heeft betrekking op de vraag of deze afspraken een effectieve manier zijn om de gebieden te beschermen. Ook bij Post65 en de beschermde stads- en dorpsgezichten gaat het om waardevolle gebieden. Daarmee zijn de uitkomsten van de evaluatie ook hiervoor van belang.

96

Bent u bereid het monumentale- en culturele erfgoed, dat geschikt is voor de transitie naar woningbouw en zodoende een bijdrage levert aan het woningvraagstuk, te inventariseren? Kan gewerkt worden aan vereenvoudig eventuele herbestemming van monumenten en industrieel erfgoed naar woningen?

De transformatie van leegstaand vastgoed, waaronder cultureel erfgoed, naar woningen is een belangrijk onderdeel van de aanpak van het woningtekort. De aanpak is uitgewerkt in het Nationaal Transformatieplan (NTP) dat op 10 juni 2022 naar de Kamer is gestuurd. Voor transformatie naar woningen zijn cijfers over leegstand inderdaad van belang. Uit onderzoek van het Expertteam Vastgoedtransformatie (2022) in opdracht van het Ministerie van BZK blijkt dat er transformatiekansen zijn voor leegstaande kantoren, bedrijfsruimten, winkels, maatschappelijk vastgoed als religieuze gebouwen en monumenten. De IOE vraagt gemeenten tweejaarlijks om de monitor monumenten en archeologie van de Inspectie in te vullen en vraagt hierbij aan te geven hoeveel rijksmonumenten er bij benadering leegstaan. 9 Daarnaast voert het CBS de leegstandmonitor uit. Deze data worden benut in de woondeals. Gemeenten verfijnen deze data ten behoeve van hun lokale aanpak. Al met al is hiermee reeds sprake van een goede informatiebasis. Voor wat betreft de vraag of gewerkt kan worden aan vereenvoudiging van eventuele herbestemming van monumenten en industrieel erfgoed naar woningen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 58 en 59.

97

Hoe worden de aanvragen voor nominatieprogramma’s voor het cultureel erfgoed in het Caribisch deel van het Koninkrijk voorbereid? Welke criteria worden gehanteerd en is er capaciteit voor assistentie vrijgemaakt? Zo ja, hoeveel?

Het voorbereiden van het nominatiedossier is vanwege het lokale draagvlak en kennis en kunde de verantwoordelijkheid van de partij die het potentiële Werelderfgoed gaat beheren. Ik ondersteun daar bij. Zo ben ik nu met de overheid van Curaçao in gesprek over wat er nodig is om het nominatiedossier van de Plantages van West Curaçao samen te stellen om het bij Unesco in te kunnen dienen. De erfgoed- en Unesco kennis van de RCE kan hiervoor worden ingezet. Om voor inschrijving op de Unesco Werelderfgoedlijst in aanmerking te komen moet gemotiveerd worden dat het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde is. Het moet voldoen aan ten minste één van de tien criteria voor werelderfgoed. Voorbeelden van de criteria voor een cultureel werelderfgoed zijn: meesterwerk van menselijk vernuft, belangrijke uitwisseling van waarden, getuige van traditie/beschaving, typerend voor bepaalde architectuur, uitzonderlijk gebouw/landschap of associatieve waarde. In een nominatiedossier onderbouwt het indienend land dit.

98

Hoe komt het dat de prijzen van archeologisch onderzoek steeds lager worden en wat is de samenhang met kwaliteit en diepgang van het onderzoek?

In het advies «Archeologie bij de tijd» signaleerde de Raad voor Cultuur dat de prijsdruk binnen de archeologische markt groot is. Daarmee staat onder andere de diepgang en kwaliteit van onderzoek onder druk. Deze zogenaamde «race to the bottom» is een complex vraagstuk dat niet aan één oorzaak is toe te wijzen of zich eenvoudig laat oplossen. In mijn beleidsreactie op het advies heb ik aangegeven economisch advies in te gaan winnen ten aanzien van deze prijsdruk, de ongewenste effecten daarvan en mogelijke oplossingsrichtingen.10

99

Welke vindplaatsen, waarvan in het verleden is besloten ze in situ te behouden, bleken later toch verdwenen te zijn?

Er is geen exacte lijst van dergelijke vindplaatsen. Het verdwijnen van vindplaatsen die in situ behouden hadden moeten blijven, is zorgwekkend. Ik treed hierover in overleg met gemeenten.

100

Hoe wilt u bij de subsidies voor grote Rijksmonumenten rekening houden met het feit dat musea, die daarin gevestigd zijn, van nationale betekenis kunnen zijn, zoals het Prinsenhof? Wordt aan zulke situaties prioriteit gegeven?

Als het gaat om de verdeling van subsidiemiddelen via de Sim wordt er geen rekening gehouden met het feit dat musea die daarin gevestigd zijn van nationale betekenis kunnen zijn. In de Sim kennen alleen rijksmonumenten die deel uitmaken van een werelderfgoed en aanvragen van Professionele Organisaties Monumentenzorg (POM) een prioriteitspositie bij het toekennen van subsidie. Verschillende musea van nationale betekenis – zoals Paleis het Loo en het Rijkmuseum – die via de Erfgoedwet gesubsidieerd worden, zijn gehuisvest in een Rijksmonument. Deze musea ontvangen via de Erfgoedwet subsidie voor huisvesting om hun monument te beheren en te onderhouden. Het Prinsenhof behoort niet tot deze categorie. Het Prinsenhof kan echter wel subsidie aanvragen via de Sim en heeft uit deze regeling in 2023 ook subsidie toegekend gekregen voor de periode 2024–2029.

101

Wat is de taak, het doel, de samenstelling en de doorlooptijd van de commissie die gemeenten moet helpen bij het opstellen van een erfgoedvisie?

Gemeenten geven aan behoefte te hebben aan inzicht in wat ze moeten borgen om hun erfgoedtaken goed uit te voeren. De taak van de commissie is om de basisbenodigdheden en mogelijkheden inzichtelijk te maken. Het doel dat daar achter ligt, is dat de gemeenten op basis daarvan kunnen zien waar de verbeterpunten zitten (zie ook het antwoord op vraag 30). De commissie levert haar eindproduct naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 op. De opdracht aan de commissie wordt samen met gemeenten, provincies en de erfgoedsector opgesteld.

102

Op welke wijze biedt de doorlichting ruimte om binnen de Basisinfrastructuur (BIS) en Fondsen, in het bijzonder het Cultuurparticipatiefonds, meer geld naar immaterieel erfgoed te verschuiven?

De beleidsdoorlichting erfgoed heeft als doel onderzoek en analyse van beleidsdoelen en -ontwikkeling in de periode 2016 tot en met 2021. De beleidsdoorlichting biedt daarmee informatie die gebruikt kan worden om toekomstige beleidskeuzes te onderbouwen. Voor het onderwerp immaterieel erfgoed zullen deze keuzes gemaakt worden op basis van de beleidsvisie immaterieel erfgoed die n.a.v. de motie van Strien c.s. over volkscultuur, in het eerste kwartaal van 2024 naar de Kamer wordt gestuurd.

103

Hoe worden de gelden achter het Verdrag van Faro ingezet?

In de Meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» heb ik aangegeven voor 2023, 2024 en 2025 € 2 miljoen per jaar beschikbaar te stellen voor de uitvoering van het Verdrag van Faro11. Bij de RCE is een Subsidieregeling Uitvoeringsagenda Faro ingericht. Het totale budget van de regeling bedraagt € 4,5 miljoen. Deze middelen komen in drie rondes beschikbaar voor het erfgoedveld. In de budgettaire onderverdeling is voor alle 16 thema’s in de Uitvoeringsagenda Faro de komende jaren minimaal € 200.000 per thema beschikbaar. Bij de verdeling van de middelen wordt aangesloten bij het gedachtegoed van Faro. Uitgangspunten zijn daarbij gemeenschappelijkheid, gelijkwaardigheid en transparantie. Iedereen kan meedoen met voorstellen die binnen een aantal criteria vallen, bijvoorbeeld het structureel inbedden van de kerndoelen van het verdrag (zie het antwoord op vraag 28) in de erfgoedpraktijk. De RCE biedt hierbij hulp aan initiatiefnemers. Ook is in elke provincie een coach actief die verenigingen en gemeenschappen op weg kan helpen met vragen en plannen. Naast de regeling gaat een deel van de beschikbare middelen naar het ondersteunen van twee initiatieven die een structurele doorwerking van Faro in de erfgoedsector vertegenwoordigen. Dit zijn het Knooppunt Sprekende Geschiedenis en de erfgoedparticipatiecoaches binnen de provinciale erfgoedhuizen.

104

Kan het vergroten van de rol van cultuurregio’s en meer aandacht ervoor in het Fonds voor Cultuurparticipatie bijdragen aan de bekendheid en rol van immaterieel erfgoed?

Op 6 juli 2023 is de motie van de leden Van Strien en Werner (Kamerstuk 32 820, nr. 506) aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 103, item 91). Deze motie roept op om de aanstaande visie op volkscultuur te vergezellen van een voorstel hoe bij de cultuurregio’s en het FCP en binnen het beleid van OCW het immaterieel erfgoed een volwaardige plek kan krijgen. Deze motie zal worden betrokken bij de voorbereiding op de aanstaande visie op immaterieel erfgoed.

105

Wanneer kan de Kamer de nieuwe beleidslijn op het gebied van mobiel erfgoed verwachten?

De nieuwe beleidslijn zal in samenspraak met de sector en relevante departementen (I&W) worden opgesteld. De beleidslijn wordt in de tweede helft van 2024 naar de Kamer verstuurd.

106

Hoeveel middelen worden er jaarlijks in totaal verstrekt aan het behouden en stimuleren van immaterieel erfgoed?

Voor de ondersteuning van immaterieel erfgoed is jaarlijks € 2,45 miljoen beschikbaar. Dit is opgebouwd uit € 1 miljoen voor de regeling immaterieel erfgoed bij het FCP, € 900.000 ondersteuning aan het KIEN en € 400.000 voor ambachten en ondersteuning aan immaterieel erfgoed gemeenschappen in de provincie. Deze ondersteuning loopt via de erfgoedhuizen. Tot en met 2024 is daarnaast € 300.000 beschikbaar voor ambachten. Tenslotte is er € 125.000 beschikbaar voor Unesco internationaal.

107

Hoe wordt geborgd dat gedigitaliseerd erfgoed een evenwichtig beeld van het verleden oplevert en hoe wordt voorkomen dat digitaliseringsprojecten mislukken, bijvoorbeeld door onvoldoende aandacht voor metadata?

Erfgoedinstellingen bepalen zelf hoe ze hun collecties het beste kunnen beheren, behouden en ontsluiten voor het publiek. Het is dus ook aan hen om de afweging te maken welke collectieonderdelen op welke wijze gedigitaliseerd worden. De Nationale Strategie Digitaal Erfgoed (NSDE) is erop gericht digitaal erfgoed in Nederland te verbinden vanuit het perspectief van de gebruiker. Voor het maken van verbindingen is informatie over erfgoed (metadata) essentieel. In de Meerjarenbrief «De kracht van creativiteit» heb ik aangekondigd het beleid voor de uitvoering van de NSDE voort te zetten. Daarmee erken ik het belang van aandacht voor erfgoedinformatie bij digitaliseringsprojecten. Ik zet ook extra middelen in om de kwaliteit van cultuurdata, waaronder erfgoedinformatie, te verbeteren. Hiermee stimuleer ik erfgoedinstellingen om te werken aan de betrouwbaarheid en standaardisering van hun informatie, zodat die makkelijk gedeeld kan worden binnen en buiten de culturele sector. Daarbij heb ik ook aandacht voor kleinere instellingen, en zodoende, voor de pluriformiteit van de collecties die Nederland rijk is. Bij andere regelingen op het gebied van erfgoed en digitalisering die OCW financiert, is werken volgens de principes van de NSDE eveneens een voorwaarde. Zo wordt gestuurd op de duurzaamheid van resultaten uit projecten die met publieke middelen uitgevoerd worden.

Naar boven