31 497 Passend onderwijs

Nr. 361 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2020

Tijdens het VAO Onderwijs en Zorg van 19 februari (Handelingen II 2019/20, nr. 56, item 4) heeft uw Kamer een tweetal moties1 van het lid Van Meenen aangenomen met betrekking tot zorg in onderwijstijd. Eén van de moties2 betreft het ontschotten van de middelen voor onderwijs, ondersteuning en zorg. Bij de stemmingen van 3 maart jl. is deze motie aangenomen en heeft uw Kamer gevraagd om een brief over hoe wij deze motie uit gaan voeren (Handelingen II 2019/20, nr. 58, item 11). Hierbij voldoen wij aan dit verzoek.

Motie ontschotten van middelen voor onderwijs en ondersteuning en zorg

De motie verzoekt de regering om de middelen voor onderwijs en voor ondersteuning en zorg in onderwijs te ontschotten. Wij begrijpen de geest achter de motie en zien zeker de noodzaak om de financiering op school voor leerlingen met een zorgbehoefte eenvoudiger te organiseren. Dit is ook in lijn met de afspraak die wij in het regeerakkoord hebben gemaakt om «te bezien hoe de zorg voor leerlingen binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen met complexere casuïstiek direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden gefinancierd».

In de brief van 30 oktober 20193 hebben we aangegeven nog niet over de juiste informatie te beschikken om budgetten te ontschotten. We werken stapsgewijs toe naar het verzamelen van deze informatie waarmee we een structurele oplossing kunnen vormgeven. Die structurele oplossing is een collectieve financiering van de zorg in onderwijstijd. Daarbij gaan wij nog steeds uit van het ontschotten van de zorgbudgetten: het overhevelen van middelen vanuit de Jeugdwet, Wlz, Zvw en de Wmo 2015 naar een «centrale pot met geld». De onderbouwing van die collectieve financiering luistert erg nauw en het kost tijd om in kaart te brengen welke budgetten er nodig zijn en hoe dit zorgvuldig georganiseerd kan worden. Daarom hebben we de bureaus DSP en Oberon gevraagd hier onderzoek naar te doen. Zij zullen op de scholen die geholpen worden door een zorgarrangeur in kaart brengen welke zorg en ondersteuning geleverd wordt en uit welke budgetten dit gefinancierd wordt.

Daarnaast starten wij twee regionale pilots om te kijken hoe ver wij onder de huidige regelgeving kunnen komen met een collectieve financiering. In de pilots leggen wij de verantwoordelijkheid voor de inkoop van zorg in onderwijstijd vanuit de collectieve financiering bij gemeenten. Zij zijn hiervoor in onze ogen de meest aangewezen partij. Gemeenten hebben immers al direct contact met scholen over allerlei zaken variërend van leerplicht, huisvesting tot jeugdhulp op school. Daarnaast zijn gemeenten bekend met het inkopen van zorg en hebben ze vanuit die rol al relaties met veel zorgaanbieders. Ten derde past het in een bredere beweging binnen het domein van zorg en onderwijs om gemeenten een regierol te laten vervullen bij de totstandkoming van niet-vrijblijvende, lokale afspraken tussen onderwijs, jeugdhulp en zorg. In de regionale pilots gaan wij onder andere bezien welke uitvoeringsconsequenties het heeft om de inkoop van zorg in onderwijstijd bij gemeenten neer te leggen. Tevens willen wij in de pilots zoveel mogelijk informatie boven tafel krijgen over welke budgetten nodig zijn om een collectieve financiering van zorg in onderwijstijd vorm te geven. Deze informatie kunnen wij vervolgens, samen met aanvullende informatie verkregen uit het onderzoek op de scholen die door een zorgarrangeur geholpen worden, gebruiken om de collectieve financiering vorm te geven.

Wij handelen dus in de geest van deze motie: het ontschotten van de zorgbudgetten maakt de financiering van zorg in onderwijstijd een stuk minder complex. Dat is in de eerste plaats in het belang van het kind, dat de juiste zorg moet krijgen dat het nodig heeft, maar zal ook voor scholen verlichting geven. Scholen hoeven hierdoor geen rekening te houden met de kwaliteitseisen die bij de inkoop van zorg worden gesteld aan de zorgaanbieders, het toezicht hierop en de benodigde verantwoording. Wij werken de komende tijd hard door aan het verzamelen van de informatie die wij nodig hebben om dit te kunnen realiseren. Wij houden uw Kamer op de hoogte van de voortgang op deze maatregelen en de wijze waarop we een collectieve financiering vorm willen geven.

Voor de voortgang op de andere maatregelen die wij gezamenlijk inzetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen de kans krijgen om zich optimaal te ontwikkelen verwijzen wij u naar de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd welke in juni naar uw Kamer zal worden gestuurd. In het najaar zullen wij u opnieuw informeren over de voortgang van de maatregelen.

Motie uitbreiding pilots zorg in onderwijstijd

In deze brief maken wij gelijk van de gelegenheid gebruik om aan te geven hoe wij motie met Kamerstuk 31 497, nr. 353 over pilots met collectieve financiering voor onderwijs en zorg in gaan vullen. Deze motie verzoekt het kabinet om elke regio die verzoekt om een pilot en de daarbij horende regelruimte die gelegenheid te geven, en de mogelijkheid daartoe actief bekend te maken.

De regionale pilots die wij voor ogen hebben dienen plaats te vinden binnen bestaande wet- en regelgeving. Wij organiseren hiervoor geen regelvrije ruimte. De reden hiervoor is dat er in de zorgwetgeving geen geschikte experimenteerbepaling voor handen is. Wij vinden het teveel tijd kosten om eerst een dergelijke experimenteerbepaling te maken. Kostbare tijd die wij liever gebruiken om zo snel mogelijk de benodigde informatie voor een structurele oplossing boven tafel te krijgen.

Voor de pilots sluiten wij aan bij regio’s die al een samenwerking hebben opgezet om collectieve financiering vorm te geven. Er hebben zich acht regio’s bij ons gemeld die interesse hadden om pilotregio te worden. Van al deze regio’s is in kaart gebracht waar zij precies staan in het proces om tot een collectieve financiering te komen. Uiteindelijk hebben wij twee regio’s geselecteerd die hiermee in een gevorderd stadium zijn. Dit betreft de regio’s Twente en Hart van Brabant. Wij zullen deze regio’s intensief laten begeleiden en monitoren door de bureaus DSP en Oberon. Wij hebben de informatie uit de pilots immers nodig om een structurele oplossing verder uit te werken.

De andere zes regio’s die zich gemeld hebben als pilotregio zullen ondertussen ook stappen blijven zetten richting collectieve financiering. Samen met het Nederlands Jeugdinstituut en de betrokken bureaus DSP en Oberon organiseren wij een platform waardoor de regio’s met elkaar in verbinding blijven en waar de opgedane kennis ook landelijk gedeeld kan worden. Daarbij zorgen wij ook voor verbinding met het programma «Met Andere Ogen».

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 31 497, nrs. 352 en 353

X Noot
2

Kamerstuk 31 497, nr. 352

X Noot
3

Kamerstuk 31 497, nr. 334

Naar boven