31 497 Passend onderwijs

Nr. 220 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2016

Op verzoek van uw Kamer wordt u in deze brief geïnformeerd over twee zaken op het terrein van passend onderwijs. Ten eerste over de toekomstige financiering van het doveninternaat in Haren. In het algemeen overleg passend onderwijs op 29 juni jongstleden (Kamerstuk 31 497, nr. 219) heeft Kamerlid Van Meenen gevraagd om voor de behandeling van de OCW-begroting hierop een toelichting te ontvangen. Ten tweede is op 7 juli jongstleden de motie Rog/Ypma1 aangenomen2. Deze motie roept de regering op om de samenwerking met externe particuliere onderwijs- en zorgaanbieders te bevorderen en om de bekostiging mogelijk te maken voor leerlingen die deels op een andere locatie dan de school onderwijs volgen. Per brief van diezelfde datum heeft uw Kamer gevraagd om een toelichting op de manier waarop de motie wordt uitgevoerd.

Toekomstige financiering doveninternaat Haren

In de negende voortgangsrapportage passend onderwijs is aangegeven dat er voldoende ruimte in het budget van cluster 2 is om vanaf het schooljaar 2017–2018 het verblijf van de leerlingen die nieuw instromen in het doveninternaat te financieren.3 Deze conclusie is gebaseerd op een recente analyse van de leerlingenstromen. Hierbij is gekeken naar het huidig aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 2 en in het regulier onderwijs die worden ondersteund vanuit cluster 2 ten opzichte van de peildatum (1-10-2011), waarop het budget van cluster 2 is vastgesteld.

Uit de laatste gegevens van DUO blijkt dat het aantal leerlingen cluster 2 in het speciaal onderwijs ten opzichte van de peildatum fors is gedaald en in het voortgezet speciaal onderwijs licht is toegenomen. In totaal gaat het om een daling van 683 leerlingen. Het aantal leerlingen dat momenteel vanuit cluster 2 in het regulier onderwijs wordt ondersteund, is hoger dan het aantal leerlingen waarvoor in het verleden leerlinggebonden financiering beschikbaar was. Het gaat in totaal om een toename van 382 leerlingen. In onderstaande tabel worden deze verschuivingen weergegeven.

 

1-10-2011

2015–2016

Verschil

Ondersteuningsarrangementen po

4.792

4.948

+ 166

Ondersteuningsarrangementen vo

1.677

1.872

+ 195

Ondersteuningsarrangementen mbo

737

758

+ 21

Deelname (v)so

9.154

8.471

– 683

Vervolgens is onderzocht welke financiële gevolgen deze verschuivingen hebben. Voor cluster 2 zijn de gemiddelde meerkosten van het (voortgezet) speciaal onderwijs bepaald. Ook de gemiddelde bedragen van de voormalige leerlinggebonden financiering voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs zijn vastgesteld. Deze prijzen zijn daarna toegepast op de leerlingenaantallen, ondersteuningsarrangementen en deelname in het (voortgezet) speciaal onderwijs in het schooljaar 2015–2016.

 

Gebudgetteerd ondersteuningsbudget

Uitgaven ondersteuningsbudget

2015–2016

Verschil

Totaal

€ 218.897.355

€ 212.425.717

€ 6.471.639

Het verschil tussen het gebudgetteerde ondersteuningsbudget en de uitgaven in schooljaar 2015–2016 bedraagt bijna € 6.5 mln. Dat betekent dat er per saldo bijna € 6.5 mln. minder is uitgegeven aan de ondersteuning van leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking dan op basis van de budgettering bekostigd is.

Voor het verblijf van een leerling in het internaat is een budget van € 28.000 nodig. De afgelopen jaren stroomden er circa zeven leerlingen per jaar in het internaat in. In totaal verbleven er de afgelopen jaren circa 35 leerlingen in het internaat.4 Uitgaande van een gemiddelde bezettingsgraad van 35 leerlingen en een instroom van zeven nieuwe leerlingen per jaar betekent het dat er in 2017–2018 een bedrag van € 196.000 nodig is, oplopend naar een structureel benodigd budget van € 980.000 voor 35 leerlingen in 2022–2023.

Naar aanleiding van bovenstaande analyse is OCW in overleg getreden met cluster 2. Cluster 2 heeft aangegeven dat de uitkomst van de analyse niet betekent dat de instellingen daadwerkelijk dusdanig grote reserves hebben. Cluster 2 geeft aan dat de instellingen, meer dan voorheen, activiteiten uitvoeren die niet in de analyse zijn meegenomen. Voorbeeld hiervan is laagdrempelige ondersteuning aan de reguliere scholen door consultatie en advies. Desalniettemin is het haalbaar om het verblijf van de leerlingen in het internaat in Haren in de toekomst vanuit de middelen van cluster 2 te bekostigen. Voorwaarde hiervoor is dat OCW regelt dat onderwijsmiddelen voor verblijf mogen worden ingezet. Afgesproken is dat OCW dat gaat doen.

Uitvoering motie Rog/Ypma

Met de motie Rog/Ypma wordt de regering verzocht om te bevorderen dat schoolbesturen en samenwerkingsverbanden ten behoeve van het leerrecht van kinderen samenwerken met externe particuliere onderwijs- en zorgaanbieders, waarbij leerlingen die deels maatwerk ontvangen op een andere locatie dan de school waar zij staan ingeschreven, ook in aanmerking komen voor bekostiging (Kamerstuk 31 497, nr. 18). Hieronder wordt op beide aspecten ingegaan.

Samenwerking met particuliere onderwijs- en zorgaanbieders bevorderen

Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod van onderwijsondersteuning in hun regio. Scholen zijn ingevolge de zorgplicht verantwoordelijk voor het bieden van een passend aanbod voor de bij hen aangemelde leerlingen. In het kader van die verantwoordelijkheden wordt de samenwerking tussen scholen en binnen het samenwerkingsverband op verschillende manieren gestimuleerd: via de accountmanagers passend onderwijs, met de goede voorbeelden en handreikingen op de website passendonderwijs.nl en via het toezicht door de inspectie. Daarnaast kunnen samenwerkingsverbanden en scholen de samenwerking zoeken met andere organisaties. Sterker nog, waar het de samenwerking met de zorg betreft, is in de wet een aantal verplichtingen opgenomen. Zo moeten de samenwerkingsverbanden en gemeenten op overeenstemming gericht overleg voeren over het ondersteuningsplan en de relevante onderdelen van het beleidsplan voor de inzet van jeugdhulpverlening. Waar het de ondersteuning van individuele leerlingen betreft, moet de school zo nodig in overleg treden met partners vanuit de zorg. Dit geldt ook omgekeerd. Zo moet bijvoorbeeld het zorgkantoor in het gesprek met ouders over de indicatie waar relevant ook het onderwijs betrekken. Deze samenwerking tussen onderwijs en zorg wordt, samen met het Ministerie van VWS, op verschillende manieren gestimuleerd. Zo is de Handreiking onderwijs en zorg ontwikkeld. Verder zijn er sinds vorig schooljaar onderwijszorgconsulenten die ouders en school ondersteunen bij het realiseren van een passend aanbod voor kinderen die een combinatie van onderwijs en zorg nodig hebben.

De motie vraagt daarnaast specifiek om het bevorderen van de samenwerking met het particulier onderwijs. Natuurlijk kan in sommige situaties de samenwerking met het particulier onderwijs worden gezocht. Bijvoorbeeld als er vanuit het bekostigd onderwijs behoefte is aan specifieke expertise of materialen. Daarbij kan gedacht worden aan de inhuur van een deskundige die op school een plusklas opzet of het inkopen van lesmateriaal dat het mogelijk maakt dat een leerling deels onderwijs thuis volgt. In die gevallen kan de samenwerking met particuliere initiatieven één van de mogelijkheden zijn om binnen de school alsnog een passend aanbod vorm te geven. Het gaat mij echter te ver om in algemene zin de samenwerking met het particulier onderwijs te bevorderen. Het uitgangspunt moet immers blijven dat er voor elk kind een passende plek is binnen het bekostigde stelsel.

Bekostiging mogelijk maken voor leerlingen die deels elders onderwijs volgen

In de brief «onderwijs op een andere locatie» is beschreven welke mogelijkheden er zijn voor kinderen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen.5 Voor deze kinderen is het mogelijk dat zij, onder verantwoordelijkheid van de school van inschrijving, tijdelijk of gedeeltelijk elders hun onderwijsprogramma volgen. De school van inschrijving komt in deze gevallen ook gewoon in aanmerking voor bekostiging. Hetgeen in de motie gevraagd wordt, namelijk dat leerlingen die deels onderwijs volgen op een andere locatie in aanmerking komen voor bekostiging, is dus reeds mogelijk.

Gezien het debat in uw Kamer is echter de verwachting dat het verzoek in de motie verder gaat dan de letterlijke tekst, in die zin dat het tevens de bedoeling is dat deze bekostiging (deels) mag worden overgedragen aan een particuliere school voor het aldaar volgen van onderwijs. Dat is op dit moment echter niet toegestaan. In de WPO, WVO en WEC is aangegeven waarvoor de onderwijsbekostiging mag worden ingezet. Overheveling van bekostiging is alleen mogelijk van bekostigde scholen naar andere bekostigde scholen, centrale diensten van die scholen dan wel samenwerkingsverbanden. Overheveling van bekostiging kan kortom alleen plaatsvinden binnen het systeem van bekostigd onderwijs. Voor het verkrijgen van bekostiging moeten scholen voldoen aan de gestelde bekostigingsvoorwaarden. Deze voorwaarden gelden niet voor particuliere instellingen. Overheveling van bekostiging aan deze instellingen zou betekenen dat zij bekostiging ontvangen, terwijl zij niet aan de geldende bekostigingsvoorwaarden hoeven te voldoen. Dit is daarom in principe ongewenst.

In de hierboven genoemde brief over «onderwijs op een andere locatie» heb ik aangegeven dat ik desondanks een afwijking van dit algemene voorschrift mogelijk wil maken. Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor om dit wettelijk te borgen. Met dit wetsvoorstel geef ik invulling aan hetgeen u, gezien het debat in de Kamer, met name met uw motie beoogt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 31 497, nr. 218

X Noot
2

Handelingen II 2015/16, nr. 106, item 83

X Noot
3

Kamerstuk 31 497, nr. 210

X Noot
4

Komend schooljaar verblijven er 32 leerlingen in het internaat.

X Noot
5

Kamerstuk 31 135, nr. 58.

Naar boven