31 135 Plan van Scholen

Nr. 58 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2015

Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om hierop toe te zien. Daarbij is ruimte voor diversiteit, zolang de kwaliteit maar op orde is. In sommige situaties zijn leerlingen erbij gebaat om onderwijs voor een deel of tijdelijk op een andere locatie dan de school te volgen. Hierover heb ik verschillende keren met uw Kamer gesproken, onder andere naar aanleiding van motie van het lid Ypma en de motie van de leden Straus en Ypma.1

In uitzonderlijke situaties waarin kinderen niet volledig kunnen meedoen met het reguliere onderwijs op een school en waarin de huidige mogelijkheden voor maatwerk niet volstaan, loopt het recht op onderwijs voor deze kinderen gevaar. In deze brief doe ik daarom een aantal voorstellen om in het funderend onderwijs meer mogelijkheden te bieden voor onderwijs op een andere locatie dan de school.

Tegelijkertijd vat ik het recht op onderwijs op als een recht op goed onderwijs. Ook het onderwijs op andere locaties dan de school moet van voldoende kwaliteit zijn. Aan dergelijke oplossingen moet daarom altijd een degelijk plan ten grondslag liggen en het moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Daarom komt er een stevige wettelijke verankering van het onderwijs op andere locaties, komen er kwaliteitswaarborgen en gaat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) hier toezicht op houden.

Deze brief bevat voorstellen om onderwijs op een andere locatie mogelijk te maken in vier situaties:

  • 1. Lichamelijke of psychische redenen

    Voor leerlingen die vanwege lichamelijke of psychische redenen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen, wordt het beter mogelijk om een deel van het onderwijs buiten de school te volgen. In zeer uitzonderlijke situaties, waarin de school en het samenwerkingsverband (nog) niet in staat zijn een passend aanbod te bieden, komt er daarnaast een mogelijkheid om bekostigd onderwijs te volgen bij instellingen die geen onderdeel uitmaken van het bekostigde stelsel. Dit biedt vooral ook ruimte voor onderwijs bij kleinschalige initiatieven.

  • 2. Sportieve en culturele talenten

    Voor leerlingen in de basisschoolleeftijd met een bijzonder talent op het gebied van sport en cultuur wordt, net als nu in het voortgezet onderwijs al mogelijk is, geregeld dat zij in uitzonderlijke gevallen ten behoeve van de ontwikkeling van hun talent onderwijstijd op een andere locatie mogen invullen.

  • 3. Tijdelijk verblijf in het buitenland

    Voor kinderen van reizende ouders wordt het mogelijk om onder strikte voorwaarden tijdelijk het onderwijs op afstand te volgen. Afspraken hierover worden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de school vastgelegd in een individueel onderwijsplan en uitgevoerd. De leerplichtambtenaar beoordeelt of er geen andere belemmeringen zijn.

  • 4. Thuisonderwijs onder strikte kwaliteitsvoorwaarden

    Artikel 5 onder b van de Leerplichtwet, dat ouders de gelegenheid geeft om hun kind vanwege richtingsbedenkingen volledig te onttrekken aan het onderwijs, wil ik afschaffen. In plaats daarvan doe ik een voorstel voor het inrichten van thuisonderwijs waarbij het recht op goed onderwijs voor het kind kan worden gegarandeerd.

In het vervolg van deze brief zal ik achtereenvolgens ingaan op deze vier situaties. Bij het ontwikkelen van de voorstellen zijn de uitkomsten meegenomen van de inventarisatie waar uw Kamer mij eerder om heeft gevraagd.2 De inventarisatie is uitgevoerd door Ecorys en vindt u bijgevoegd3.

1. Lichamelijke of psychische redenen

Voor kinderen die vanwege een lichamelijke of psychische reden tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen, wordt het mogelijk dat kan worden afgeweken van de voorgeschreven onderwijstijd en onderwijs op een andere plek dan de school gevolgd kan worden. In de afgelopen periode heb ik veel gesprekken gevoerd over thuiszittende leerlingen en hoe we ervoor kunnen zorgen dat alle kinderen zo snel mogelijk weer naar school kunnen. Ook heb ik met ouders en jongeren gesproken op de manifestatie thuiszitters tellen op 1 oktober. Mijn conclusie van deze gesprekken is dat er al heel veel maatwerk mogelijk is, maar dat er ook aanvullende maatregelen nodig zijn. Bijvoorbeeld voor kinderen die op school zoveel prikkels te verwerken krijgen dat zij aan leren niet toekomen of kinderen wiens lichaam het niet toelaat dat zij uren achtereen op een stoel zitten. Zonder maatwerk bestaat het risico dat deze kinderen volledig uitvallen uit het onderwijs, terwijl zij wel tot leren in staat zijn. Dit risico op uitval is ongewenst. Daarom worden er voor deze kinderen twee acties in gang gezet. Enerzijds ga ik voor de korte termijn stimuleren dat de reeds bestaande mogelijkheden voor het bieden van maatwerk beter bekend en benut worden. Anderzijds worden wet- en regelgeving aangepast om voor deze kinderen de mogelijkheden te verruimen om onderwijs op een andere plek dan de school te volgen.

Mogelijkheden korte termijn voor maatwerk en onderwijs op een andere locatie

Met de komst van passend onderwijs is de ruimte voor maatwerk in het onderwijs toegenomen. Deze mogelijkheden zijn beschreven in de handreiking Alle leerlingen een plek: mogelijkheden voor maatwerk.4 Mijn inzet is dat scholen deze mogelijkheden de komende tijd beter leren kennen én ook daadwerkelijk inzetten om kinderen passend onderwijs te bieden. Zij hebben immers een zorgplicht voor alle kinderen die bij hen zijn aangemeld. Uitgangspunt voor het passende aanbod is altijd het ontwikkelingsperspectief van het kind, dat in goed overleg met ouders wordt opgesteld. Om de mogelijkheden voor maatwerk beter kenbaar te maken werk ik samen met de inspectie en Ingrado, de brancheorganisatie voor leerplichtambtenaren.

Het onderzoek van Ecorys, maar ook signalen uit het land, laten zien dat er met name nog onduidelijkheid is over de huidige mogelijkheden voor kinderen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen. Zoals aangekondigd in de brief passend onderwijs die ik afgelopen september naar uw Kamer zond, zullen scholen, samenwerkingsverbanden en leerplichtambtenaren daarom worden gewezen op de mogelijkheden die de Leerplichtwet nu al biedt voor zieke leerlingen (artikel 11 onder d van de Leerplichtwet).5 Uitgangspunt daarbij is een ruime interpretatie van het begrip «ziekte», waardoor het alle kinderen omvat die vanwege lichamelijke of psychische belemmeringen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen. Zij zijn (gedeeltelijk) vrijgesteld van geregeld schoolbezoek. De school blijft verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma en maakt hierover afspraken met de ouders, ingevolge de huidige verantwoordelijkheid die de school nu al heeft voor het onderwijs aan deze leerlingen. Daarbij kan ook sprake zijn van bijvoorbeeld inkoop van materiaal voor afstandsonderwijs of de inhuur van specifieke expertise.

Uitbreiden wettelijke mogelijkheden voor afwijking van de onderwijstijd

De bestaande mogelijkheden binnen passend onderwijs om in de school maatwerk te bieden, zullen doorgaans voldoende zijn. Ook kunnen samenwerkingsverbanden en scholen zelf een aanbod creëren dat voor bepaalde doelgroepen een uitkomst biedt. Er zijn echter kinderen waarvoor deze ruimte niet genoeg is. Bovendien heeft het de voorkeur om deze ruimte te verankeren in de onderwijswetten en niet via een ruime interpretatie van de Leerplichtwet. Ook de Kamerleden Ypma en Straus hebben gevraagd om meer mogelijkheden voor het volgen van onderwijs op een andere locatie.6 Daarom worden de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aangepast om, net als in het speciaal onderwijs al geregeld is, afwijking van de voorgeschreven onderwijstijd in het regulier onderwijs beter mogelijk te maken. Hierdoor worden er meer wettelijke mogelijkheden gecreëerd voor leerlingen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen, maar bijvoorbeeld wel een deel van het onderwijsprogramma thuis kunnen volgen. De school van inschrijving blijft vanuit haar zorgplicht verantwoordelijk voor het onderwijs aan de leerling en maakt in het kader van het ontwikkelingsperspectief met ouders afspraken over het te volgen programma. Deze afspraken omvatten in ieder geval het onderwijsaanbod, de toetsing, de begeleiding van de school en de beoogde duur. De afspraken zijn zoveel mogelijk tijdelijk en gericht op terugkeer naar (voltijds onderwijs op) school. Hiertoe kunnen ook afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de inzet van jeugdhulpverlening om de leerling te helpen bij de terugkeer naar school en over het toerusten van leraren om ervoor te zorgen dat de school de leerling verder kan begeleiden.

Net als nu voor het speciaal onderwijs het geval is, gaat de inspectie toezicht houden op de uitvoering van deze regels in het regulier onderwijs. Dit betekent dat het bevoegd gezag een verzoek tot afwijking van de onderwijstijd indient bij de inspectie. De inspectie stelt een beleidsregel op die regelt onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek gehonoreerd wordt. Tevens kan de inspectie het aantal verzoeken dat een school doet of dat binnen een samenwerkingsverband wordt gedaan meenemen in haar risicogericht toezicht. Dit voorkomt dat scholen te makkelijk van deze mogelijkheid gebruik maken, terwijl er mogelijk binnen de school ook een passende oplossing gevonden kan worden.

In beperkte gevallen onderwijs bij initiatieven buiten het bekostigde stelsel mogelijk maken

Ten tweede zal het in uiterste en zeer beperkte gevallen mogelijk worden bekostigd onderwijs te volgen bij instellingen die geen onderdeel uitmaken van het bekostigde stelsel. Dit biedt vooral ook ruimte voor onderwijs bij kleinschalige initiatieven. Ook hiervoor zijn wetswijzigingen nodig, want op dit moment mag de onderwijsbekostiging alleen worden ingezet in bekostigde onderwijsinstellingen. Zoals het lid Ypma heeft gevraagd in haar motie over kinderen die niet fulltime onderwijs op school kunnen volgen zal dit worden toegestaan voor individuele leerlingen waarbij de school en het samenwerkingsverband (nog) niet in een passend aanbod kunnen voorzien en er een initiatief is dat wel een passend aanbod heeft.7 Het initiatief mag in dat geval ook geen verplichte ouderbijdrage vragen. Het samenwerkingsverband of een bekostigde school blijft altijd verantwoordelijk wanneer voor deze oplossing wordt gekozen, zowel voor de kwaliteit van het onderwijs aan de leerling als ook voor de bekostiging hiervan. Er komt geen recht voor ouders op het inzetten van een dergelijk initiatief voor hun kind. Deze mogelijkheid ontstaat alleen als er geen passend aanbod in het bekostigd onderwijs is. Ook wordt het alleen mogelijk om op deze manier onderwijs te volgen bij initiatieven die onderwijs van voldoende kwaliteit bieden. De initiatieven zullen daarom ook moeten voldoen aan de eisen in de Leerplichtwet voor de zogenoemde B3 scholen. Deze scholen voldoen aan de wettelijke eisen omtrent bevoegdheid van docenten, het onderwijsprogramma en burgerschap. Wanneer een initiatief aan deze eisen voldoet, kan het erkenning daarvoor van de inspectie krijgen door te melden dat er kinderen onderwijs volgen. Op basis van een bezoek oordeelt de inspectie of het onderwijs aan de eisen voldoet.

Om verschillende redenen is het van belang dat het beroep op dergelijke initiatieven zeer beperkt blijft. Allereerst hebben samenwerkingsverbanden met de invoering van passend onderwijs de verantwoordelijkheid gekregen om te zorgen voor een dekkend aanbod van voorzieningen zodat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Voor leerlingen die nu nog geen passend aanbod hebben, moeten zij dan ook zorgen voor een uitbreiding van expertise en/of voorzieningen zodat alle leerlingen een passende plek kunnen krijgen op een reguliere- of speciale school. Ik wil en zal hen op deze verantwoordelijkheid blijven aanspreken. In dit licht is het toestaan van de mogelijkheid om bekostigd onderwijs bij niet bekostigde initiatieven te volgen dan ook met name een tijdelijke maatregel waarop minder een beroep hoeft te worden gedaan naarmate er een beter passend aanbod in het bekostigd onderwijs ontstaat.

Het betreft hier immers kinderen die tot leren in staat zijn. Dan rust er ook op het bekostigd onderwijs een zorgplicht om hen die mogelijkheid te bieden. Samenwerkingsverbanden hebben daarvoor de mogelijkheid om met scholen afspraken te maken over het realiseren van een aanbod voor bijzondere doelgroepen, en kunnen dit aanbod ook financieren uit hun ondersteuningsmiddelen.

Daarnaast blijft het, als alternatief, mogelijk dat scholen en samenwerkingsverbanden kennis benutten die beschikbaar is binnen het niet bekostigde onderwijs, bijvoorbeeld via het inhuren van mensen of het inkopen van leermiddelen. Tot slot werpt ook de Europese regelgeving belemmeringen op. Wanneer instellingen buiten het bekostigde onderwijssysteem overheidsbekostiging ontvangen, is er al snel sprake van staatssteun met het risico dat de ontvangende instellingen de ontvangen steun, met rente, moet terugbetalen.

Overigens ontstaat met de aangekondigde wetgeving rond Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen ook in het bekostigde systeem meer ruimte voor nieuwe scholen met specifieke expertise of gericht op specifieke doelgroepen. Het doel van deze wetswijziging is om het starten van nieuwe scholen meer te baseren op daadwerkelijke belangstelling en waarborgen voor de te verwachten kwaliteit. Dit biedt ook ruimte voor nieuwe initiatieven om toe te treden tot het bekostigde stelsel.

Het uiteindelijke doel is een passende oplossing voor alle kinderen die tot leren in staat zijn. De maatregelen die ik in deze brief voorstel bieden in sommige gevallen een oplossing voor kinderen waarvan de ouders nu een beroep doen op een vrijstelling van de leerplichtwet op grond van artikel 5 onder a (lichamelijke of psychische gronden). Deze maatregelen zullen er dan ook op termijn toe moeten leiden dat het aantal beroepen op deze vrijstelling afneemt en dat er alleen maar een beroep op wordt gedaan voor kinderen die echt niet tot leren in staat zijn. Om dit te stimuleren, draag ik er samen met Ingrado en de inspectie zorg voor dat leerplichtambtenaren, scholen en samenwerkingsverbanden veel beter geïnformeerd raken over de alternatieven voor deze vrijstelling van de leerplicht.

2. Sportieve en culturele talenten

In maart 2014 heb ik het Plan van Aanpak Toptalenten 2014–2018 gepresenteerd (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99). Hierin staan maatregelen die basisscholen en middelbare scholen helpen om toptalenten meer aandacht te geven, onder meer in het onderwijsprogramma dat zij aanbieden. In aanvulling daarop is ruimte voor de buitenschoolse talentontwikkeling van erkende sportieve en culturele talenten wenselijk. In het voortgezet onderwijs zijn al voldoende mogelijkheden tot maatwerk voor het onderwijs aan deze talenten, maar in het primair onderwijs is het nodig om meer mogelijkheden te scheppen.

Meer mogelijkheden in het primair onderwijs voor talenten

Kinderen met een bijzonder talent op het gebied van sport of cultuur moeten, om tot de internationale top te gaan behoren, soms al jong meedoen aan wedstrijden, concoursen, trainingen en repetities. Op dit moment biedt de wetgeving in het primair onderwijs echter geen enkele ruimte om onder schooltijd tijd te besteden aan buitenschoolse talentontwikkeling. Het spreekt voor zich dat een dergelijke vrijstelling niet voor iedere leerling is weggelegd – niet iedereen kan tot de top behoren. Daarom wordt het mogelijk om meer ruimte te bieden voor talentontwikkeling voor talenten in de volgende categorieën:

  • a. Sport: jongeren met een talentenstatus van NOC*NSF.

  • b. Dans en muziek: jongeren (groepen 7 en 8) die zijn aangenomen op een DAMU-school.

  • c. Cultuur: jongeren die deelnemen aan uitvoeringen waarbij sprake is van arbeid die voortvloeit uit een mondelinge of schriftelijke overeenkomst van de ouder, verzorger of het kind en waarvoor een ontheffing van het verbod op kinderarbeid verleend is.8

School en ouders maken maatwerkafspraken over hoe zij ervoor zorgen dat de jongere aan het eind van de basisschool de kerndoelen behaalt. In de maatwerkafspraken kunnen school en ouders bijvoorbeeld afspreken dat de leerling alternatieve opdrachten maakt of op een andere locatie onderwijs krijgt. Van de omvang van de onderwijstijd kan niet worden afgeweken. Het maken van maatwerkafspraken is geen recht voor de ouders. De school weegt af of de (schoolse) ontwikkeling van de leerling niet in de knel komt bij maatwerkafspraken.

In het voortgezet onderwijs bestaan al voldoende mogelijkheden

Voor het voortgezet onderwijs zijn geen aanvullende maatregelen nodig om ruimte te bieden aan talentontwikkeling door erkende talenten. Leerlingen op LOOT- en DAMU-scholen die over een talentstatus beschikken kunnen gebruik maken van faciliteiten die het mogelijk maken onderwijs en talentontwikkeling te combineren.9 Deze leerlingen kunnen bijvoorbeeld worden vrijgesteld van bepaalde vakken en gespreid examen doen over twee schooljaren.

Daarnaast is in het voortgezet onderwijs sinds 1 augustus 2015 meer wettelijke ruimte voor maatwerk en talentontwikkeling door de modernisering van de wetgeving rondom onderwijstijd. Die ruimte geldt in het voortgezet onderwijs voor alle leerlingen, niet enkel voor de aangewezen talenten. Scholen kunnen de uren anders over de opleiding verdelen en meer variatie aanbrengen in mogelijke onderwijsvormen. De medezeggenschapsraad van de school moet vooraf instemmen met het inplannen van bepaalde soorten onderwijsactiviteiten als onderwijstijd. De school kan voor individuele leerlingen een maatwerkprogramma afspreken. De school beoordeelt hoeveel ruimte gegeven wordt voor buitenschoolse talentontwikkeling en houdt er daarbij rekening mee dat de leerling wel het beoogde diploma moet kunnen halen.

3. Tijdelijk verblijf in het buitenland

Voor kinderen van reizende ouders wordt het mogelijk dat zij zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs een periode van maximaal zes maanden fulltime afstandsonderwijs kunnen volgen. Het doel is om te waarborgen dat ook kinderen van reizende ouders bij verblijf in het buitenland onderwijs krijgen. Het gaat bijvoorbeeld om situaties waarin leerlingen tijdelijk in het buitenland verblijven vanwege werk van de ouders of om een wereldreis te maken.

Zorgen dat een kind dat tijdelijk in het buitenland verblijft onderwijs volgt

Nu worden leerlingen die tijdelijk in het buitenland verblijven soms onttrokken aan het onderwijs op school, zonder dat er zicht op is of er vervangend onderwijs is geregeld. Het is technisch goed mogelijk op reis het onderwijs vorm te geven en contact met school te onderhouden. Zodoende kan de school begeleiding bij het onderwijs bieden en de voortgang monitoren. Bij goede afspraken daarover tussen ouders en school kan de schoolse ontwikkeling van de leerling ook tijdens de reis doorgaan. Als bij terugkeer op school onverhoopt blijkt dat een leerling zich toch onvoldoende heeft ontwikkeld, kan dit betekenen dat de leerling blijft zitten of moet afstromen.

Ouders maken afspraken met de school en vragen toestemming leerplicht

School en ouders maken afspraken over het onderwijsprogramma en de begeleiding van de school tijdens het verblijf in het buitenland. Ook maken ze afspraken over hoe de voortgang wordt gevolgd. Ouders die met de school maatwerkafspraken hebben gemaakt over het onderwijs tijdens het verblijf in het buitenland, kunnen de leerplichtambtenaar om vrijstelling van geregeld schoolbezoek vragen. Leerplicht beoordeelt het verzoek vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het waarborgen van het recht van het kind op onderwijs en de veiligheid van het kind. Zonder afspraken tussen de school van inschrijving en de ouders is vrijstelling van het geregeld schoolbezoek in elk geval niet aan de orde. Het uitgangspunt dat het onderwijs overwegend op school moet plaatsvinden blijft van kracht. Daarom wordt de mogelijkheid om afstandsonderwijs te volgen wegens een verblijf in het buitenland beperkt tot een periode van maximaal zes maanden in het primair onderwijs en een periode van maximaal zes maanden in het voortgezet onderwijs.

Scholen formuleren hun eigen beleid

Of de school bereid is voor een leerling maatwerkafspraken over onderwijs op reis te maken zal nadrukkelijk steeds een individuele afweging zijn, waarbij het belang van het kind voorop staat. Scholen hebben in overleg met de medezeggenschapsraad de ruimte eigen beleid te formuleren ten aanzien van afstandsonderwijs voor leerlingen die tijdelijk in het buitenland verblijven. Zo is het goed mogelijk dat zij wereldreizen in groep acht of het eindexamenjaar niet wenselijk vinden. Als een school helemaal niet mee wil werken aan wereldreizen, dan kan de school dat in de schoolgids opnemen.

Afstandsonderwijs in het voortgezet onderwijs

Sinds de modernisering van de onderwijstijd mogen scholen voor voortgezet onderwijs afstandsonderwijs in hun onderwijsprogramma opnemen. Overwegend fysieke aanwezigheid op school blijft het uitgangspunt. Afstandsonderwijs is een mogelijkheid om het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs te verrijken, bijvoorbeeld bij excellentietrajecten. Het afstandsonderwijs is geen vervanging van schoolonderwijs, maar het kan wel een vast onderdeel zijn van het programma. Daarbij staat voorop dat een onderwijsactiviteit onder de verantwoordelijkheid van de school moet worden uitgevoerd. De school is dus aanspreekbaar op inhoud, vorm en uitvoering van die activiteit.

Of leerlingen (onder verantwoordelijkheid van de school) afstandsonderwijs kunnen volgen, is dus bij uitstek iets wat op schoolniveau afgesproken moet en kan worden. De medezeggenschapsraad (ouders en leerling-geleding) heeft een instemmingsrecht op het opnemen van afstandsonderwijs in het programma.

4. Thuisonderwijs onder strikte kwaliteitsvoorwaarden

Op dit moment is het mogelijk dat ouders met een beroep op artikel 5 onder b van de Leerplichtwet voor hun kind een volledige vrijstelling krijgen van inschrijving op een school. In dit geval heeft de overheid geen zicht op de kwaliteit van het vervangend onderwijs en is het zelfs niet gegarandeerd dat het kind überhaupt onderwijs krijgt. In het belang van het kind is dit een onwenselijke situatie. In het notaoverleg over artikel 23 Grondwet bleek er voor deze opvatting brede steun in de Kamer (Kamerstuk 31 135, nr. 48). Daarom wordt deze bepaling uit de wet geschrapt. In plaats daarvan wordt het in de wet onder strenge voorwaarden mogelijk dat ouders hun kind thuisonderwijs geven, bijvoorbeeld omdat ze bezwaar hebben tegen de levensbeschouwelijke, pedagogische of onderwijskundige visie van de scholen in hun omgeving. De inspectie gaat toezicht houden op dat thuisonderwijs, want ook deze kinderen verdienen het om onderwijs te krijgen dat van voldoende kwaliteit is.

De leerplichtambtenaar geeft toestemming op basis van een inspectieoordeel

Ouders dienen bij de leerplichtambtenaar een verzoek in om thuisonderwijs te mogen geven en maken een plan hoe zij dit onderwijs willen vormgeven. De leerplichtambtenaar vraagt de inspectie om haar oordeel over het onderwijsplan. De inspectie meldt de leerplichtambtenaar of de kwaliteit van het (voorgenomen) thuisonderwijs voldoende is om aan de Leerplichtwet te voldoen. Dit doet de inspectie door het door de ouders opgestelde onderwijsplan te beoordelen. De inspectie brengt daarbij een startbezoek aan het gezin. Wanneer het inspectieoordeel positief is, kan de leerplichtambtenaar toestemming geven voor thuisonderwijs. De leerplichtambtenaar baseert zijn oordeel niet uitsluitend op de informatie van de inspectie, maar zal breder kijken naar het gezin en een aspect als bijvoorbeeld veiligheid ook meenemen in haar oordeel.

Thuisonderwijzers moeten voldoende gekwalificeerd zijn

Het is belangrijk dat degene die het onderwijs geeft in voldoende mate gekwalificeerd is om het opgestelde onderwijsplan uit te voeren. Daarom moet iedere (thuis)onderwijsgevende minimaal een opleiding op hbo-niveau hebben behaald, beschikken over aantoonbare pedagogisch-didactische bekwaamheid en een Verklaring Omtrent het Gedrag overleggen. Aan de erkenning van de pedagogisch-didactische bekwaamheid kunnen nadere eisen worden gesteld. Voor het geven van onderwijs aan kinderen in het voortgezet onderwijs komen daarbovenop nog extra eisen. Uit het onderwijsplan moet blijken hoe voor ieder schoolvak de benodigde expertise wordt ingeschakeld, zoals een bevoegd docent voor dat vak of een programma met vakinhoudelijke begeleiding dat opleidt tot de eindtermen en dat zijn werking in de praktijk bewezen heeft. Een ouder met de bevoegdheid Frans mag Frans geven en organiseert via bijvoorbeeld IVIO of de LOI dat er voor de andere vakken de benodigde expertise voor handen is.

Thuisonderwijs moet aan strikte kwaliteitseisen voldoen

Om het recht van kinderen op goed onderwijs te waarborgen, worden er randvoorwaarden gesteld aan het onderwijs dat zij ontvangen. Dat geldt ook voor het thuisonderwijs. Het onderwijs moet (net als het niet bekostigde onderwijs) opleiden tot de wettelijke kerndoelen of eindtermen. Ook zijn er eisen aan de inhoud van het onderwijsplan, gebaseerd op de wettelijke deugdelijkheidseisen. In het onderwijsplan is vastgelegd op welke manier het onderwijs is vormgegeven en hoe het onderwijs wordt gepland, gestructureerd en geëvalueerd, welke leermiddelen worden gebruikt, hoeveel tijd er aan het onderwijs besteed wordt en wat de inhoud van het onderwijs is. Daarnaast is er aandacht voor burgerschapsvorming en hoe het contact met andere kinderen wordt georganiseerd. In het plan staat eveneens wat de kwalificaties zijn van de onderwijsgevende. De cognitieve ontwikkeling van het kind wordt gevolgd doordat de kinderen ieder jaar een onafhankelijke voortgangstoets maken. Voor hun veertiende jaar maken kinderen de eindtoets PO en hun voortgezet onderwijs wordt afgerond door het afleggen van het examen VO. Een ouder kan thuisonderwijs geven aan maximaal zes kinderen, of (wanneer dat meer is) aan de kinderen van het eigen gezin. Het onderwijs thuis vindt plaats in Nederland.

De inspectie houdt toezicht op thuisonderwijs

De inspectie houdt risicogericht toezicht op het thuisonderwijs. Dat wil zeggen dat zij de onderwijsplannen jaarlijks beoordeelt en tenminste iedere vier jaar (en indien nodig vaker) een bezoek aan het gezin aflegt. De inspectie rapporteert hierover aan de leerplichtambtenaar van de gemeente, die de toestemming voor thuisonderwijs eventueel kan intrekken. De inspectie kijkt hierbij niet alleen naar de onderwijsplannen, maar ook naar de opbrengsten van het onderwijs. Daarbij houdt de inspectie rekening met de kinderen met bijvoorbeeld een disharmonisch profiel of kinderen die minder snel of anders leren. Het staat de thuisonderwijsgezinnen vrij zich te verenigen of zich aan te sluiten bij een organisatie voor thuisonderwijs. Deze organisatie kan een rol spelen bij bijvoorbeeld het aanbieden van een pedagogisch-didactische cursus waarmee onderwijsgevenden kunnen aantonen dat zij voldoende onderlegd zijn, het afnemen van de jaarlijkse toetsen, het opstellen van de onderwijsplannen en het aanbieden van lesmateriaal. De inspectie kan bij de vormgeving van haar toezicht rekening houden met de vraag of een thuisonderwijsgezin is aangesloten bij een dergelijke organisatie. Het toezicht op thuisonderwijs is voor de inspectie een nieuwe taak die in de bestaande capaciteit zal moeten worden ingepast.

Tot slot

Alle kinderen verdienen het om naar school te gaan. Maar ook kinderen die dat vanwege omstandigheden tijdelijk of gedeeltelijk niet kunnen, verdienen het om goed onderwijs te krijgen. Met de voorstellen in deze brief bied ik meer mogelijkheden voor onderwijs op een andere locatie dan de school. Tegelijkertijd zorg ik dat ook dat onderwijs van voldoende kwaliteit is.

Het belang van het kind staat daarbij voorop. Vanuit die ambitie zal ik relevante partijen in het veld blijven betrekken bij dit traject. En vanuit die ambitie ga ik over de voorstellen in deze brief graag in gesprek met uw Kamer. Daarna ontvangt u een nadere uitwerking van de maatregelen, inclusief een planning voor de benodigde wetswijzigingen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

De motie van het lid Ypma over kinderen die niet fulltime op school onderwijs kunnen volgen (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 35) en de motie van de leden Straus en Ypma over afstandsonderwijs (Kamerstuk 31 135, nr. 45).

X Noot
2

In het debat over artikel 23 Grondwet (Kamerstuk 31 135, nr. 48) heb ik uw Kamer toegezegd te inventariseren welke mogelijkheden de huidige Leerplichtwet biedt voor het geven van onderwijs op een andere locatie dan de school, welke wensen hierover leven in de samenleving en onder welke voorwaarden onderwijs op een andere locatie mogelijk gemaakt kan worden. Bijgevoegd vindt u de inventarisatie (Ecorys, 12 juni 2015).

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kamerstuk 31 497, nr. 177.

X Noot
6

De motie van de leden Straus en Ypma over afstandsonderwijs (Kamerstuk 31 135, nr. 45), de motie van het lid Ypma over kinderen die niet fulltime op school onderwijs kunnen volgen (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 35)) en de motie van Ypma c.s. om afwijken van de onderwijstijd ook mogelijk te maken in het regulier onderwijs (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 37). Dit beantwoordt ook het verzoek van de commissiebrief van 24 september 2015 met kenmerk 2015D35324 om uw Kamer een brief te doen toekomen over de moties en toezeggingen betreffende thuiszitters.

X Noot
7

Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 35.

X Noot
8

Maatwerkafspraken vanwege incidentele voorstellingen of audities zijn dus niet mogelijk.

X Noot
9

Beleidsregel verstrekking Loot licentie VO en Beleidsregel verstrekking DAMU licentie VO.

Naar boven