31 322 Kinderopvang

Nr. 333 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2017

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 9 mei verzocht om een reactie te geven op de (door de commissie ontvangen) brief van BOinK. De commissie vraagt hierbij specifiek in te gaan op het punt «Buitenruimte, buitenspelen» en vraagt ten aanzien van het ontwerpbesluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Kamerstuk 31 322, nr. 329) geen onomkeerbare stappen te zetten totdat de reactie door de Kamer naar genoegen is behandeld. Bijgaand ontvangt u mijn reactie.

Met de brief geven de verschillende partijen die de brief ondertekend hebben aan, dat zij veel belang hechten aan de kwaliteitsverhogende maatregelen. De partijen uiten tevens hun waardering dat de Kamer met grote meerderheid het wetsvoorstel heeft aanvaard (Handelingen II 2016/17, nr. 55, item 18). Zij willen de Kamer nog op drie punten attenderen: het kostprijsonderzoek, de implementatie en de regelgeving inzake de buitenruimte, buitenspelen. De eerste twee punten zijn onderdeel van de implementatie en de uitwerking van de kwaliteitsverhoging in de praktijk. Het derde punt hangt samen met een verduidelijking van de huidige eisen omtrent de buitenspeelruimte en de knelpunten bij de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang die ik op verzoek van uw Kamer in beeld heb gebracht.1

Kostprijsonderzoek

Bij de totstandkoming van het kwaliteitsakkoord zijn de kosten en besparingen van verschillende maatregelen geraamd en in beeld gebracht. Hierover is veel met de partijen gewisseld en afgestemd, voorafgaand aan ondertekening van het akkoord. Naar aanleiding van deze gesprekken is, in overleg met de partijen en met instemming van de Kamer, afgesproken dat de intensivering van de kinderopvang met het Belastingplan 2016 niet alleen zal worden verwerkt in de tabel van de kinderopvangtoeslag 2017 maar ook in de beoogde verhoging van de maximum uurprijs per 1 januari 2018.2 In het kwaliteitsakkoord is geconstateerd dat de maatregelen voor kwaliteit en innovatie in de kinderopvang een grote inspanning vragen van de sector, ook financieel. Daarom staat in het akkoord opgenomen dat partijen het belangrijk vinden dat de sector in staat wordt gesteld om deze maatregelen uit eigen middelen te financieren, onder meer door aanpassing van de maximum-uurprijzen voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang per 2018. Waarbij per saldo de maximum-uurprijzen voor de dagopvang stijgen, terwijl de maximum-uurprijzen voor de buitenschoolse opvang in 2018 grosso modo gelijk zijn aan die van 2016. Ook is afgesproken dat naast de reguliere jaarlijkse indexatie, de uitgebleven indexatie van de maximum-uurprijzen in 2012 alsnog doorgevoerd zou worden per 1 januari 2017. Dit laatste is gerealiseerd door middel van de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017.

De ramingen van kosten en besparingen zijn – zoals gebruikelijk – gebaseerd op macro cijfers. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer (Handelingen II 2016/17, nr. 53, item 3) heb ik aangegeven, dat ik begrip heb voor signalen van ondernemers die aarzeling hebben of de door mij – op basis van de raming – ter beschikking gestelde middelen voldoende zijn om de kwaliteitsverhoging te bekostigen. Ik heb aangegeven dat de praktijk zal moeten uitwijzen of dit inderdaad het geval is. Daarbij heb ik aangegeven goed zicht te willen houden op de feitelijke uitwerking van de kwaliteitsverhoging in de praktijk, zodat kwalitatief goede kinderopvang financieel toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen. Om dit mogelijk te maken heb ik met de partijen in het akkoord afgesproken om te monitoren hoe de daadwerkelijke kostprijs zich ontwikkelt na de implementatie van de wetsvoorstellen. Om deze ontwikkeling in beeld te brengen, ben ik van plan om dit jaar een nulmeting uit te voeren. Op deze wijze kan vanaf volgend jaar in beeld worden gebracht hoe de kostprijs zich ontwikkelt en welke factoren hierop van invloed zijn. Tevens denk ik daarmee een basis te leggen voor een meerjarige kostprijsmonitor, waarmee meer inzicht ontstaat in de (ontwikkeling van de) kosten van kinderopvang.

Uiteraard zal ik de uitkomsten van dit kostprijsonderzoek (nulmeting) en de kostprijsmonitor met uw Kamer delen. De in de brief van partijen genoemde datum van 1-1-2018 is daarbij echter niet haalbaar, omdat dit de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is. De daadwerkelijke effecten op de kostprijs zijn dan nog niet zichtbaar. Ik verwacht deze effecten in de loop van 2018 in praktijk te kunnen meten en uw kamer daarover te kunnen informeren. Mocht in praktijk blijken dat de kostprijs zich significant anders ontwikkelt dan vooraf ingeschat, dan zal ik in gesprek treden met uw Kamer om te bezien wat hier de mogelijke oorzaken van zijn en welke oplossingen er mogelijk en wenselijk zijn.

De partijen geven in hun brief aan dat de Brancheorganisatie Kinderopvang inmiddels Bureau Buitenhek gevraagd heeft om onderzoek te doen naar de (geschatte) financiële effecten van de wet IKK. Als dit onderzoek en de achterliggende gegevens bij mij bekend zijn, zal ik mij verdiepen in de inschattingen van Buitenhek en de betekenis daarvan, waarbij ik ook zal bezien op welke wijze deze inschatting eventueel kan worden benut voor het (feitelijke) kostprijsonderzoek. Hierover zal ik uw Kamer op een later moment informeren.

Implementatie

Bij de totstandkoming van het kwaliteitsakkoord is uitgegaan van een publicatiedatum van 1 juli 2017 en een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2018. Hierdoor ontstaat een implementatieperiode van een half jaar. Tijdens deze implementatieperiode kunnen ondernemers zich voorbereiden op de nieuwe regelgeving en de gevraagde aanpassingen voorbereiden en implementeren.

Tijdens de uitwerking van de afspraken uit het akkoord is ten aanzien van de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker (pedagogisch coach) afgesproken om een langere implementatieperiode te nemen, namelijk een ingroeipad tot 1 januari 2019. Dit omdat het een nieuwe functie betreft, waarvoor organisaties niet alleen nieuwe mensen aan moeten kunnen trekken, maar ook in de gelegenheid moeten zijn om intern mensen op te leiden of door te laten groeien. Hierover zijn dus al afspraken met de partijen gemaakt die reeds in het conceptbesluit kwaliteit kinderopvang zijn verwerkt. Tevens heb ik met de partijen afgesproken dat we – als de regelgeving door beide Kamers is aangenomen – vanuit de verschillende kanalen intensief communiceren en zowel ondernemers als ouders informeren over de wijzigingen die op hen afkomen. Vooruitlopend hierop wordt al in algemene zin gecommuniceerd over de voorgenomen wijzigingen. Zodat geïnteresseerde ondernemers en ouders zich kunnen vergewissen van de beoogde aanpassingen.

Er komt inderdaad veel op ondernemers af en dit zal ook voorbereidingen vergen in aanloop naar de invoering. Ik heb er vertrouwen in dat het half jaar dat we in onderling overleg hebben uitgetrokken voor de implementatie voldoende is. Hiermee kunnen wij gezamenlijk de kwaliteitsverhoging realiseren en mogelijke knelpunten tijdig adresseren en oppakken. Zodat de kinderopvang nog beter wordt.

Regelgeving inzake buitenruimte en buitenspelen

Op verzoek van uw Kamer heb ik in beeld gebracht welke knelpunten partijen ervaren bij de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Eén van de punten die daarbij naar voren kwam, betrof onduidelijkheden in de regelgeving op (het gebruik van) buitenruimte. In mijn brief van 10 februari 20173 heb ik aangegeven dat ik met de sectorpartijen in overleg zal treden om te kijken hoe de regelgeving rondom de beschikbaarheid van de buitenruimte verduidelijkt kan worden. De huidige regelgeving rondom buitenruimte staat beschreven in de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 172).

De behoefte aan verduidelijking betreft met name het gebruik van buitenruimte die gedeeld wordt. Verduidelijking van regelgeving op dit punt draagt bij aan uniformiteit in toezicht en handhaving, alsmede aan helderheid en een level playingfield voor aanbieders. Daarnaast heb ik in antwoord op vragen van leden van de fractie van de VVD aangegeven (Kamerstuk 31 322, nr. 331, p. 11), dat ik het vanuit het belang van samenwerking tussen voorzieningen onderwijs en opvang het wenselijk vind, dat er de mogelijkheid is om de buitenspeelruimte te delen. Dit sluit ook aan bij de insteek van de Taskforce onderwijs – opvang om ervaren drempels bij samenwerking weg te nemen. Ook dit is een reden om eisen aan de buitenspeelruimte te verhelderen.

Om te borgen dat de belangen van het kind ook bij gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte altijd centraal staan, is het belangrijk dat kinderen de gelegenheid en tijd krijgen om voldoende buiten te spelen. Zij kunnen zich daardoor beter motorisch ontwikkelen, één van de pedagogische doelen van Riksen-Walraven die we met de wet IKK in de AmvB verankeren. Over de wijze waarop de verduidelijking exact in woorden gegoten wordt, ben ik in gesprek met de partijen. Het beeld wat de partijen schetsen in hun brief is één van de vele opties die ambtelijk technisch gewisseld zijn. Ik wil inzetten op een verantwoorde pedagogische afweging als het gaat over de mogelijkheden en tijd die kinderen krijgen om buiten te spelen en op voldoende verduidelijking van de regelgeving voor houders, ouders, gemeenten, toezichthouders en handhavers. Over de exacte formulering zitten de gesprekken met de partijen in de laatste fase en de toezichthouder (GGD-GHOR) kijkt hierop mee. Vervolgens zal ik een besluit nemen hoe dit in het besluit Kwaliteit kinderopvang wordt verwerkt en uw Kamer hierover informeren.

Tot slot

Alle partijen spannen zich enorm in om de beoogde inwerkingtredingsdatum voor de kwaliteitsverhoging te realiseren en hechten daarom aan tijdige publicatie van de wijzigingen. Hiervoor is spoedige verzending van het conceptbesluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk naar de Afdeling advisering van de Raad van State een belangrijke stap.

Ik vertrouw erop uw Kamer met bijgaande brief voldoende geïnformeerd te hebben en waardeer het als het conceptbesluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk naar de Afdeling advisering van de Raad van State gestuurd kan worden. Ik zal uw Kamer voor het geplande AO op 21 juni een brief sturen over bovenstaande punten en over de voortgang hierop. Dit biedt ons gelegenheid nog over deze punten te spreken voor vaststelling en publicatie van de regelgeving. Over de aspecten die samenhangen met implementatie en communicatie zal ik lopende de voorbereidingen van de implementatie vanzelfsprekend nog regelmatig met uw Kamer van gedachten wisselen, bijvoorbeeld tijdens Algemene Overleggen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 34 596, nr. 8.

X Noot
2

In 2014 is er in de kinderopvang structureel € 100 mln geïntensiveerd; in 2016 nog eens € 290 mln structureel (voornamelijk ten behoeve van de lage inkomens) en met het Belastingplan 2016 weer € 200 mln structureel, waarvan een deel voor de maximum uurprijs. Zie ook Kamerstuk 31 322, nr. 303 en Kamerstuk 31 322, nr. 329.

X Noot
3

Kamerstuk 34 596, nr. 8.

Naar boven