31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 337 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 augustus 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 15 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 juni 2016 inzake reactie op verzoek van het lid Siderius, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 19 mei 2016 over examentrucjes bij de centrale examens Engels, Frans en Duits (havo en vwo) (Kamerstuk 31 289, nr. 318);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 maart 2016 inzake aanbieding afschrift van de reactie op de brief van wiskundedocenten inzake petitie «Verbeter de afhandeling van klachten over de centrale eindexamens»;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 december 2015 inzake verklaring uitvoering correctie centrale examens voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 271);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 december 2015 inzake examenmonitor voortgezet onderwijs 2015 (Kamerstuk 31 289, nr. 273);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 juni 2016 inzake het jaarverslag College voor Toetsen en Examens 2015 (Kamerstuk 34 300 VII, nr. 151);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juni 2016 inzake de reactie op een brief met betrekking tot de Examenmonitor voortgezet onderwijs 2015;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juni 2016 inzake reactie op de brieven van een lerares Frans over het centraal examen havo Frans 2016;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juni 2016 inzake reactie met betrekking tot kwaliteit examens: scheikunde examen en bijbehorende correctiemodel;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2016 inzake reactie op berichten van RTL nieuws d.d. 8 juni jl. over fraude bij examens (Kamerstuk 31 289, nr. 321).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Beertema, Van Meenen, Rog, Straus, Vermue en Wolbert,

en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Welkom bij deze bijeenkomst van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over examens. Ik heet de Staatssecretaris en zijn medewerkers van harte welkom, evenals de leden en de mensen op de publieke tribune. We hebben een spreektijd van vijf minuten per fractie afgesproken. Ik vraag u om u in de eerste termijn te beperken tot twee interrupties onderling. Ik geef het woord aan de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ruim 200.000 leerlingen wachten op dit moment in spanning af of ze behoren tot de grote groep van scholieren die geslaagd zijn, of dat ze helaas moeten herkansen of misschien gezakt zijn. In dat laatste geval hebben scholieren twee keuzes: deelcertificaten behalen op het volwassenenonderwijs of het hele examenjaar opnieuw doen, inclusief de vakken die ze al voldoende beheersen. Ik stel voor dat we daarvan afstappen. Dan kunnen de scholieren hun overige tijd beter besteden. Er ontstaat ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. Scholieren kunnen bijvoorbeeld vakken waar ze goed in zijn op een hoger niveau afronden of ze kunnen een stage lopen, een eerste project doen bij het vervolgonderwijs of vrijwilligerswerk doen. Kortom, er zijn genoeg mogelijkheden voor nieuwe kansen voor deze scholieren, zodat ze zich verder kunnen ontwikkelen. Ik vraag de Staatssecretaris of hij dit ook een goed idee vindt.

Dan kom ik op het examen zelf. Bij veel vakken valt het op dat jaar na jaar dezelfde fouten in de examens zitten en dat dezelfde kritiek verschijnt. Zo zijn er opgaven bij natuurkunde die steeds meer op tekstverklaring beginnen te lijken. Dat moet natuurlijk niet kunnen. Illustratief voor de wijze waarop er wordt omgegaan met klachten over examens vond ik de volgende zin van de Staatssecretaris: «Het ging niet om foute examenopgaven, maar het betrof een meningsverschil over de interpretatie van de vraag.» In alle redelijkheid, als een examenvraag op meerdere manieren te interpreteren is, is het in mijn ogen per definitie een slechte vraag. Ik zie de heer Rog knikken. Hoe neemt het CvTE (College voor Toetsen en Examens) de aangekaarte aandachtspunten mee in het opstellen van de examens? Ik stel voor dat het Cito (Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling) samen met het CvTE de vakvertegenwoordigers uitnodigt om deze te voorkomen fouten in kaart te brengen en te ondervangen. Wil de Staatssecretaris hier zorg voor dragen?

Dan kom ik op het examen Nederlands. Ik doe een greep uit de kritiek. Auteurs zouden hun eigen teksten niet snappen. Docenten waren bang dat ze er zelf nauwelijks een voldoende voor zouden halen. Antwoorden waren vatbaar voor meerdere interpretaties en discussie. De examenstof was geen afspiegeling van de jaren onderwijs. Ik vind dit terechte kritiek en het lijkt me verstandig om hier, uitgebreider dan vandaag mogelijk is, bij stil te staan door het organiseren van een rondetafelgesprek met vakexperts en bijvoorbeeld het LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren). Mijn fractie wil hier graag het initiatief toe nemen, maar dat bespreken we ongetwijfeld later.

Daarnaast verbaast de D66-fractie zich erover dat de digitale examens binnen het vmbo niet openbaar worden gemaakt. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit de transparantie schaadt? Eventuele fouten in het examen kunnen zo niet worden opgespoord. Dit gaat ten koste van de scholier. Een examen waarvan de kwaliteit niet te controleren is, heeft een zwaar negatief effect op het civiel effect van het diploma. Is de Staatssecretaris dat met mij eens? Gaat de Staatssecretaris dit per direct oplossen?

Voor het eerst telt de rekentoets mee in het vwo-examen. Jawel. Het ministerie kwam gisteren met ronkende cijfers: maar liefst 97% heeft een voldoende resultaat behaald van minstens een 5. Nu valt er een veelbetekenende stilte ... Reken even mee: 3% heeft dus geen voldoende resultaat. Met ongeveer 35.000 vwo-eindexamenkandidaten hebben dus ruim 1.000 leerlingen het niet gehaald. Een aantal kandidaten zou natuurlijk ook zonder rekentoets niet geslaagd zijn, maar toch, honderden scholieren hebben de pech een jaar over te moeten doen, omdat ze de dupe zijn van een ondeugdelijke toets waarop ongelofelijk veel kritiek is en die mogelijk – als het aan mij ligt zeker – volgend jaar al sneuvelt. Wat D66 betreft, gaat de rekentoets vandaag nog door de shredder, bij voorkeur met terugwerkende kracht voor dit examen.

Ten slotte vraag ik aandacht voor de N-term (normeringsterm). Deze term is voor veel scholieren het verschil tussen geslaagd en gezakt zijn en is daarom van groot belang. Het is echter des te meer van belang dat die normering, de manier waarop de N-term tot stand komt, transparant wordt. Kan de Staatssecretaris mij vertellen welke indicatoren een rol spelen bij het vaststellen van de N-term en op welke manier hij wil regelen dat het rookgordijn rond de N-term eindelijk wordt opgetrokken?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Van scholieren, leraren en vakverenigingen hoor ik in toenemende mate kritiek op de kwaliteit van de examens. Er zijn te veel examenopgaven in te korte tijd. De vragen zijn te moeilijk of de inhoud sluit onvoldoende aan bij de behandelde stof. Deze klachten zijn een belangrijk signaal. Discussies over de kwaliteit van onze examens ondermijnen het vertrouwen in de waarde hiervan.

In 2014 nam de Kamer de motie-Jadnanansing (33 905, nr. 7) aan, waarin werd gevraagd om een rapportage van de onderwijsinspectie in het jaarlijkse onderwijsverslag over de validiteit van de examens. Ondanks de toenemende hoeveelheid klachten over rammelende opgaven in de centrale examens heb ik in de Staat van het Onderwijs nog geen rapportage over de examens gevonden. Ik realiseer me dat er een onderzoek uitgevoerd wordt waarin tevens gekeken wordt naar de validiteit van de examens. Dit is echter eenmalig. Het is van belang dat de Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de ervaringen met de examens, in lijn met de aangenomen motie-Jadnanansing. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij hier, naast het onderzoek dat nu loopt, uitvoering aan gaat geven.

Er klinken ook klachten over de kwaliteit en de toegankelijkheid van de digitale examens voor het vmbo. Doordat deze examens na de examenperiode geheim blijven, wordt er onvoldoende met deze klachten gedaan. De Staatssecretaris spreekt over kleine onvolkomenheden bij het vmbo-b-examen van 2015. Deze zogezegd «kleine onvolkomenheden» waren nooit aan het licht gekomen als deze specifieke opgaven niet op een oefensite waren gepubliceerd. In de Examenmonitor VO 2015 wordt er geen aandacht besteed aan de digitale examens. Dat zou wel moeten. Ook leerlingen in de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg hebben recht op een kwalitatief goed examen. De openbaarheid van examens na afloop komt deze kwaliteit ten goede. Leerlingen op het vmbo-b en vmbo-k verdienen het om op dezelfde wijze hun examen te kunnen oefenen als hun leeftijdsgenoten op een ander onderwijsniveau. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat transparantie over de opgaven noodzakelijk is voor een goede kwaliteit van de examens en een goede voorbereiding op de examens, ook bij de digitale examens van het vmbo? Zo ja, wat is de Staatssecretaris bereid om hieraan te doen?

Al in 2013 heeft de Staatssecretaris toegezegd om in de examenroosters voortaan rekening te houden met de vakken waarbij de examens meer tijd kosten om te corrigeren. In het examenrooster voor 2017 staat nog steeds een vak dat de Staatssecretaris expliciet benoemd heeft tijdens het algemeen overleg in 2013, namelijk maatschappijwetenschappen, achter aan in het rooster. Om een integrale eerste en tweede correctie beter mogelijk te maken, moeten de vakken waarbij de correctie veel tijd kost voortaan vroeg in het examenrooster worden geplaatst en de vakken waarbij de correctie weinig tijd kost, achteraan. Is de Staatssecretaris bereid hierover in overleg te treden met het CvTE, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van het examenrooster, en waar mogelijk het rooster voor 2017 alsnog te laten aanpassen?

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Vermue is lid van een van de schragende fracties die ervoor hebben gezorgd dat dit jaar enkele honderden leerlingen op het vwo zullen zakken als gevolg van hun cijfer voor de rekentoets. Kan zij ingaan op haar beeld van de validiteit van een toets waarover zulke grote verschillen bestaan tussen de sectoren wat betreft het percentage voldoendes?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik denk dat ik het ontzettend eens ben met de heer Rog van het CDA dat we moeten investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn normen gesteld voor de slaag-zakregeling op het vwo. Die zijn behaald dit jaar en daarom wordt die slaag-zakregeling gehandhaafd, maar ik vind het van belang dat we nog verder investeren in de kwaliteit van ons rekenonderwijs.

De heer Rog (CDA):

Dat is allemaal hartstikke leuk. We willen allemaal dat er wordt geïnvesteerd in goed rekenonderwijs, maar het gaat erom dat er niet alleen goed onderwijs wordt gegeven maar dat er ook goed getoetst wordt, met een valide toets waarin echt het rekenen wordt getoetst. We hebben nu te maken met verhaaltjessommen, plaatjes en rekenmachines. Als gevolg van deze rekentoets zullen enkele honderden leerlingen hun diploma niet halen. Wat zegt mevrouw Vermue tegen deze leerlingen die straks hun diploma niet kunnen ophalen als gevolg van deze rekentoets?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Het is van belang dat we nog een vervolg geven aan de afspraak die we hadden staan om alsnog te kijken naar de validiteit van enkele examenopgaven in de rekentoets. Daar moeten we aandacht aan besteden, zoals deze commissie dat al heeft willen doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb natuurlijk ook al enige woorden gewijd aan de rekentoets, maar het blijft interessant hoe het nu verdergaat, los van het drama voor die honderden leerlingen. Als het beter gaat in het vmbo en op het havo – ik meen dat nu 50% of 60% ervoor «slaagt», dus een 4 of hoger heeft – is het dan de lijn van de PvdA om die toets voor iedereen mee te laten tellen? Dan gaan nog heel veel meer leerlingen in Nederland zakken, puur als gevolg van het rekenen. Of zullen we er hier en nu een punt achter zetten? Is men inmiddels al zover? Zijn er hier en daar doorbraken bij de PvdA? Zullen we het maar gewoon regelen vandaag? Zullen we ermee stoppen?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Dit waren veel vragen.

De heer Van Meenen (D66):

Alleen de laatste is belangrijk.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Oké. De heer Van Meenen heeft het over een «beetje beter gaan» in het rekenonderwijs. Ik denk dat het gezien de resultaten nog veel beter moet worden voordat we weer naar de slaag-zakregeling zullen kijken. Er moet nog fors geïnvesteerd worden in het rekenonderwijs voordat er überhaupt sprake van kan zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is natuurlijk jammer. We zouden onze energie beter kunnen besteden aan de uitvoering van de motie-Rog c.s. (31 332, nr. 60) en in overleg met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren bekijken hoe we het rekenonderwijs echt kunnen verbeteren. Vindt mevrouw Vermue ook dat die motie onverwijld uitgevoerd moet worden?

Mevrouw Vermue (PvdA):

We steunen alles wat we kunnen doen om het rekenonderwijs fors te verbeteren.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De PVV hecht sterk aan het civiel effect en de waardevastheid van diploma's, zeker in tijden waarin de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat door al die hardnekkige onderwijsvernieuwingen waardoor we in Nederland nu al 40 jaar geteisterd worden. Nederland wordt intussen wel met het jaar dommer. Alleen een scherpe monitoring van al die kwalificatietrajecten kan de boel nog enigszins sturen, maar er is al een heleboel kwaad geschied. Al die diploma's die we uitgeven, zijn al decennia lang aan erosie onderhevig. Ik denk dat de heer Van Meenen en de Staatssecretaris het met mij eens zijn dat de vwo'er van vandaag de grootste moeite zou hebben om het oude mulodiploma te halen. Nederland wordt dommer; daar ben ik bang voor.

De PVV heeft in 2014 een motie ingediend over de omkering van de correctievolgorde van de eindexamens (31 289, nr. 208). De aanleiding hiervoor was een eenvoudig onderzoek van het Cito waaruit bleek dat die tweede correctie echt een farce is. Twee derde van de eindexamens havo-vwo wordt niet volledig of helemaal niet voor de tweede keer nagekeken. Dat is wettelijk wel voorgeschreven. Dit beeld wordt nota bene door verontwaardigde docenten tegenover de Volkskrant bevestigd. Deze gang van zaken zou volgens hen fraude in de hand werken en daar hebben ze natuurlijk gelijk in. Dat is ook zo. Onafhankelijke derde correctoren van het Cito kwamen tot een schrikbarende conclusie: in alle gevallen kwamen ze uit op een lager cijfer. Daar gaan we met het civiel effect. Het ging zelfs om meer dan één punt. Prijzenswaardige pogingen van de Staatssecretaris om daar iets tegen te doen, werden tegengewerkt door schooldirecties, bestuurders en vakbonden; dat begrijp ik dus niet. De vakbonden! Onder andere het CNV en de AOB. Als ik dat hoor, gaat bij mij tijdelijk het licht uit. Wat is het belang van deze organisaties om een corrupt systeem in stand te houden? Kan de Staatssecretaris dat duiden? De Staatssecretaris is met deze organisaties in gesprek geweest. Wat waren hun overwegingen? Daar ben ik ontzettend benieuwd naar. Ik praat hierover weleens met kennissen uit het bedrijfsleven. Die geloven me gewoon niet.

Hoewel de PVV-motie om de volgorde om te draaien niet werd aangenomen, heeft de Staatssecretaris onze motie een halfjaar later toch overgenomen. Helaas heeft hij het besluit weer teruggedraaid. Waarom? Onder druk van die bestuurders, de vakbonden en 3.000 woedende docenten. Meteen werd er een safe space gecreëerd voor al die gekwetste schreeuwers, want iedereen was weer gekwetst. Wat was de hoofdoorzaak van die woede? Je gelooft het niet, maar er kwam nota bene een petitie. Ik citeer daaruit: «Deze maatregel tot omgekeerde correctie haalt al het plezier en de motivatie bij het corrigeren van examens weg en straalt wantrouwen naar docenten uit». Die docenten stellen dus kennelijk hun eigen plezier en motivatie boven een juiste correctie. Het wantrouwen was overigens volkomen terecht. Dan denk ik: kunnen ze niet lezen of zo? Ook heb ik ergens gehoord of gelezen dat het op die manier veel meer tijd gaat kosten. Hoe onnozel kun je zijn? Natuurlijk gaat het meer tijd kosten, want ze deden het niet. Van alle kanten begrijp ik het dus niet, oprecht niet. Het is heel eenvoudig: die docenten zijn wettelijk verplicht zowel de eerste als de tweede correctie uit te voeren, en dat ook nog eens met een grootst mogelijke zorgvuldigheid. Als dat nu niet gebeurt, en bij omkering wel, dan zegt elke Nederlander met gezond verstand: keer het om. Het kost niks en je hebt maximaal resultaat.

De Staatssecretaris is echter toch weer gebogen voor 3.000 huilende en gekwetste docenten en dat denkbeeldige wantrouwen. Ik vind dat geen schoolvoorbeeld van krachtig bestuur. Wie spreekt er allemaal zijn betrokkenheid uit bij het in goede banen leiden van het traject dat eindelijk tot wel zorgvuldig nakijken moet leiden? De AOB, het CNV, de VO-raad, de Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv) en het ministerie. Die zeggen dus allemaal in een intentieverklaring: we gaan het goed doen. Zo werkt het Nederlandse onderwijs. Ik voorzie nu al zware vertegenwoordigingen, teamleiders en projectleiders, kwaliteits- en communicatiemanagers, om het examen gewoon goed na te kijken. Ik denk dan: wat een land en wat een doodvermoeiende stroopcultuur. Maar de Staatssecretaris heeft het in de hand gewerkt. Hou ermee op, zeg ik tegen hem. U was goed op weg om die omkering in één keer te effectueren: doe het gewoon. Het gaat nergens over, laat ze mopperen en laat ze gekwetst zijn, dat gaat allemaal wel over.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema heeft ervoor gekozen om één onderwerp uit te diepen. Dat waardeer ik. Het is buitengewoon belangrijk dat die correctie goed is. De discussie daarover is voorbij, misschien leeft zij weer op. We zullen het zien. Mijn vraag heeft betrekking op iets anders: de toenemende digitalisering van het examen. Die zien we met name op het vmbo. Ik heb zomaar het gevoel dat ik in de heer Beertema een partner zou kunnen vinden als ik soms weer eens terugverlang naar het mondelinge examen met gecommitteerden. Hoe ziet die heer Beertema dat? Dat was zo gek nog niet.

De heer Beertema (PVV):

De laatste gecommitteerde op de hbs die ik mij herinner, had altijd een kratje bier naast zich staan. Het mondelinge examen was inderdaad mooi. Wat was precies uw vraag?

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij heeft de heer Beertema die al beantwoord. Het mondeling examen bestaat niet meer en het was allemaal natuurlijk niet zo transparant, maar het was wel op een bepaalde manier maatwerk. Je wist in ieder geval zeker dat het over de bestudeerde stof ging. Zijn we daarmee niet ook iets kwijtgeraakt?

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat deel ik met de heer Van Meenen. Er is heel veel kwijtgeraakt onderweg. Daar staat tegenover dat de leerlingenaantallen zijn gegroeid. Die zekere massaliteit in het onderwijs, zeker in het hbo, is uiteindelijk de prijs die we betalen voor een geslaagde emancipatie. Ik zou er wel naar terugverlangen, niet uit pure nostalgie maar omdat er veel maatwerk was. En wat is er mooier dan dat? Maar als de heer Van Meenen een voorstel doet, gaan we daar serieus over nadenken.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Morgen is het weer zover: de dag waarop eindexamenleerlingen gespannen bij de telefoon wachten om te horen of ze gezakt of geslaagd zijn of dat ze nog een laatste kans hebben op een herexamen. Ik kan het me nog als de dag van gisteren herinneren. Ik hoop dat we morgen veel leerlingen mogen feliciteren.

Examens toetsen de dingen waarvan we vinden dat alle leerlingen ze moeten kennen en kunnen. Dankzij een motie van de VVD hebben we de scherpe koppeling tussen schoolexamens en eindexamen al weten te verlichten. Daardoor hebben scholen alvast meer vrijheid om meer keuzes te maken in lesstof en lesinhoud. Toch zijn er nog veel klachten van docenten, ouders en leerlingen ten aanzien van de inhoud van de centrale eindexamens. Is het niet raar dat bijvoorbeeld docenten Duits het oneens lijken te zijn met wat we aan het eind toetsen? Wij willen toch allemaal dat leerlingen de juiste dingen leren? Wij willen toch allemaal dat als je met je afgestuurde zoon een weekendje naar Berlijn gaat, hij de kamer in het Duits kan boeken en een drankje voor je kan bestellen op het terras?

De werkelijkheid is toch anders. Niet alleen bij het vak Duits horen we dat examens niet aansluiten, ook bij Nederlands was er dit jaar veel commentaar. Leerlingen werden geconfronteerd met vragen over structuur, opzet en stijl van de tekst, maar spelling en schrijfvaardigheid zijn tot grote ergernis van vele docenten Nederlands nog steeds een ondergeschoven kindje. Ook bij andere examens was er veel kritiek. Niet alleen bij havo en vwo maar ook in het vmbo waren er klachten over de kwaliteit van examens. Daar hebben verschillende collega's ook al iets over gezegd. Het gaat mij er niet om dat we alle docenten in Nederland tevredenstellen, want dat gaat niet, maar er moet wel groot draagvlak zijn bij docenten voor de inhoud en de kwaliteit van de examens. De VVD verwacht dat Onderwijs2032 hiervoor in de toekomst structureel een uitkomst zal bieden. Immers, als we afspreken hoe doorlopende leerlijnen en leerdoelen eruit gaan zien en we het curriculum up-to-date houden, moeten de examens hier logisch bij aansluiten. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

Zo ver zijn we echter nog niet. We zitten nu met examens die onvoldoende toetsen wat ze zouden moeten toetsen in de ogen van degenen die onze leerlingen op deze examens voorbereiden. Om dit te verbeteren moeten we er volgens mij voor zorgen dat de betrokkenheid van docenten bij de inhoud van examens groter wordt. Het College voor Toetsen en Examens, het CvTE, maakt namens de overheid de examens. Formeel is er sprake van betrokkenheid van docenten in dit proces. Er zijn commissies waar vakverenigingen mensen in kunnen afvaardigen, maar praktisch gezien werkt dit onvoldoende. Veel docenten hebben geen idee hoe het CvTE werkt en wat daar wordt besproken. Klachten worden te weinig gehoord en vragen te vaak niet beantwoord. Bezoek je de website van het CvTE, dan ga je terug in de tijd. Op deze weinig toegankelijke site is de enige manier om contact te leggen een contactformulier. Dat is toch lang geleden. Wat de VVD betreft moet het CvTE echt onderdeel zijn van het onderwijsveld: een club die transparant functioneert en proactief naar buiten treedt en individuele leraren betrekt bij het opstellen van de eindexamens. Anno 2016 heb ik daar een ander beeld bij dan de huidige werkwijze.

In eerdere debatten heb ik daar ook al eens bij stilgestaan. Toen heb ik de toezegging gekregen dat daarnaar gekeken zou worden. Er is een voorstel van het CvTE om de procedures te moderniseren. Dat plan is echter totaal niet concreet. Het gaat niet in op de punten die ik noem, en het is ook volstrekt onduidelijk op welke termijn die modernisering dan rond zou zijn. Ik wil een concreet plan met een tijdpad en ik wil regelmatig updates aan de Kamer.

Op diverse terreinen spreken we hier in de Kamer over het versterken van het professionele eigenaarschap van docenten. Op het terrein van examens roeren docenten zich hevig. Daar hebben wij allemaal berichten over in de mailbox gekregen. Laten we er dan ook voor zorgen dat hun professionele inbreng gehoord en gefaciliteerd wordt. Een toegankelijk College voor Toetsen en Examens kan hierbij het verschil maken.

De heer Rog (CDA):

Allereerst wil ik mevrouw Straus complimenteren met haar bijdrage, die kritisch van toon en constructief was. Ik deel haar insteek over een sterkere betrokkenheid van vaksecties. Kan mevrouw Straus in dat verband misschien al een inkijkje geven in wat we concreet gaan veranderen om die vakverenigingen van leraren er beter bij te betrekken?

Mevrouw Straus (VVD):

Je kunt anno 2016 op heel veel manieren een community bouwen. Hoe zorg je ervoor dat je de professionaliteit van leraren aanspreekt, hen als het ware uitnodigt om mee te denken over de inhoud en de kwaliteit van de examens? En hoe biedt je vervolgens een podium waar gebruik van wordt gemaakt? Daarvoor moeten leraren aan de voorzijde betrokken zijn bij de totstandkoming van examens. Ook zouden zij in het verdere proces een veel snellere interactie met het CvTE moeten hebben, om samen te kunnen werken aan de verbetering van de examens. Een aantal collega's heeft al een paar voorbeelden van klachten genoemd. Als die klachten ergens in een la verdwijnen, waarna er misschien een keertje naar gekeken wordt, zorgt dat natuurlijk voor een heel ander beeld dan wanneer zaken snel worden opgepakt en van een reactie voorzien. Als er onduidelijkheden zijn bij het nakijken, moet daar meteen op gereageerd worden en moet er meteen helderheid komen, zodat er geen ruimte meer is voor interpretatieverschillen. Dat zijn allemaal voorbeelden waarmee het veel moderner kan dan nu het geval is.

De heer Rog (CDA):

Voor mij hoeft het niet allemaal per se moderner om het moderner te laten zijn, maar transparanter en de validiteit ten goede komend. Zou dat bijvoorbeeld ook kunnen betekenen dat er een beroepsmogelijkheid komt tegen beslissingen van het CvTE, ondanks massieve weerstand vanuit de vaksecties?

Mevrouw Straus (VVD):

Dat gaat wel heel erg in detail. Daar zou je inderdaad naar moeten kijken. Ik denk dat je de hele werkwijze op de hand zou moeten nemen. Het gaat mij er dus ook niet om dat alleen de afvaardiging in de commissies een beetje wordt vernieuwd. Het gaat mij erom dat je op diverse vlakken ervoor zorgt dat het transparanter, inzichtelijker en uitnodigender wordt om mee te doen. At the end of the day zal altijd iemand de knoop moeten doorhakken. Daarvoor zul je met elkaar een procedure moeten afspreken. Wij spreken hier vaker over het feit dat leraren zich onvoldoende professioneel in de discussie over de inhoud van het onderwijs mengen. Nu doen ze het heel actief, dus laten we die kans vooral grijpen en laten we ervoor zorgen dat die professionaliteit ook ten goede komt aan de kwaliteit van onze examens.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De Staatssecretaris is erg in zijn nopjes met de afname van de digitale examens. Daar valt volgens het CDA echter veel op af te dingen, bijvoorbeeld omdat tussenstappen die een leerling neemt om tot een antwoord te komen niet kunnen worden beloond én omdat leerlingen niet meer echt worstelen, stoeien met een tekst of een som. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) geeft aan dat zeker in het vmbo wiskunde eigenlijk niet digitaal moet worden afgenomen, onder andere omdat leerlingen meestal ook niet eerder hiermee hebben geoefend. Het wortelteken komt in het digitale scherm niet voor en komma's veranderen als bij toverslag in punten. Ook is er een groot gebrek aan transparantie. Leraren kunnen over dat digitale examen niet met elkaar in conclaaf en dat zouden ze wel moeten doen.

De opbrengsten van serieuze besprekingen in de vaksecties worden niet meer meegewogen bij de beoordeling van de examens of kunnen hooguit een rol spelen bij de totstandkoming van de N-term. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren heeft voorgerekend dat eerder tientallen leerlingen door een fout gezakt of juist geslaagd zijn, terwijl zij als vaksectie unaniem van mening was dat het antwoordmodel niet klopte. Hoe wil de Staatssecretaris dit verbeteren? Is hij het bijvoorbeeld met het CDA eens dat vakverenigingen bij de totstandkoming van de examens en de antwoordmodellen betrokken zouden moeten worden, meer dan nu het geval is? Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de bijdrage van mevrouw Straus. Vindt de Staatssecretaris ook dat er bijvoorbeeld een beroepsmogelijkheid zou moeten komen voor deze verenigingen, als het CvTE geen krimp geeft terwijl deze verenigingen menen dat een vraag of antwoord echt niet door de beugel kan?

De berekening van de N-term is een jaarlijks terugkerend hoofdpijndossier. Examens worden kunstmatig ingewikkeld gemaakt, waardoor het zelfs voor de beste leerlingen en leraren niet mogelijk is om een 9 of een 10 te halen. Dit schrijven Jelmer Evers en Dick van der Wateren, maar dat zeggen ook docenten die ik spreek, bijvoorbeeld docenten Frans en scheikunde. Er is sprake van een race naar de middelmaat. Ingewikkelde examens of te lange examens worden met de N-term opgekrikt. Waarom niet aan de voorkant meer overleg met de beroepsgroep? Erkent de Staatssecretaris dat de gigantische verschillen in de N-term een probleem vormen? Soms is de N-term in het ene jaar heel laag om in het volgende jaar heel hoog te zijn. Dat is niet goed.

De Staatssecretaris stelt dat in het vwo goede resultaten zijn behaald met de rekentoets. Dat kan zo zijn, maar net als met andere examens maakt een goed resultaat nog niet dat de toets zelf goed was. Kan de Staatssecretaris ingaan op het percentage leerlingen dat door de rekentoets het vwo-diploma niet zal behalen? Kan hij aangeven hoe de eindnormering tot stand is gekomen?

Het CDA staat voor goed burgerschapsonderwijs. Dat is een probleem in het basisonderwijs en in het mbo. Uitgerekend in het vo is dat redelijk goed op orde met het mooie vak maatschappijleer. Ik heb het zelf enkele jaren mogen geven. Samen met het profielwerkstuk levert dat een combinatiecijfer op, maar wij hebben nu begrepen dat de Staatssecretaris ook ckv in dat combinatiecijfer wil meewegen. Dat betekent dus een verwatering van die belangrijke burgerschapsvorming, die ook getoetst wordt met een cijfer voor maatschappijleer. Wat het CDA betreft gaan we dat niet doen. We staan open voor alternatieven, maar we willen niet dat maatschappijleer en burgerschapsvorming verwateren in het gecombineerde eindcijfer. We krijgen daar graag een reactie van de Staatssecretaris op.

De vergadering wordt van 10.34 uur tot 10.45 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Verschillende woordvoerders hebben het al gezegd: het is vandaag een heel belangrijke dag. Morgen gaat waarschijnlijk op heel veel plekken in Nederland de vlag uit. Sommige leerlingen – gelukkig is dat een kleiner deel – zullen misschien te horen krijgen dat ze een herexamen hebben of helaas zijn gezakt. Ik ga ervan uit dat, net als in voorgaande jaren, het merendeel morgen feest gaat vieren. Vandaag is het daarom een heel drukke dag in Utrecht, op het kantoor van het College voor Toetsen en Examens. Daar is men bezig met de afronding van de normering. Dit is altijd de drukste tijd van het jaar, omdat er heel veel dingen samenkomen: het afnemen van de examens en alles daaromheen, het vaststellen van de normering, het behandelen van klachten en het behandelen van vragen. Veel woordvoerders hebben daar iets over gezegd. Ik ga daar straks uitvoerig op in.

Terugkijkend op de afgelopen examenronde – het is nog niet helemaal afgerond; we krijgen straks nog een tweede en een derde tijdvak – ben ik in ieder geval blij om te kunnen melden dat het tot dusver zonder echt ernstige calamiteiten is verlopen. Dat is in andere jaren weleens anders geweest. Gelet op de organisatie van de examens en de samenwerking met scholen om een goed examen op een vertrouwelijke en goede manier bij leerlingen op tafel te krijgen, zijn er volgens mij goede stappen gezet.

De officiële cijfers komen nog. De definitieve resultaten, van alle tijdvakken, worden altijd in het najaar bekendgemaakt. De Kamer krijgt dan van mij ook de jaarlijkse Examenmonitor. Dat is wederom een belangrijk moment om door te praten over een aantal kwesties die rond examens spelen. Gezien de discussie die ook vandaag hier plaatsvindt, wil ik iets aan de Examenmonitor toevoegen. Daarin wordt altijd heel kort teruggekeken op hoe het afgelopen examenjaar is verlopen. Er wordt niet echt vooruitgekeken naar wat de grote vraagstukken zijn die we in de komende tijd nog voor onze kiezen krijgen. Ik zou het eigenlijk wel goed vinden om dat wel te doen. Als we namelijk ontwikkelingen rond de examens vroeger in de Kamer kunnen bespreken, dan zal er minder discussie zijn op het moment dat ze daadwerkelijk worden ingevoerd. Als ik terugkijk naar de discussie dit jaar en de discussie vorig jaar, dan zie ik dat we dan elke keer een beetje midden in de storm zitten. Dat kunnen we beter voor zijn. We zien ontwikkelingen soms namelijk al wat vroeger aankomen.

Wat zijn de thema's die ik wil toevoegen aan de gespreksagenda die ik in de Examenmonitor wil meenemen? Allereerst gaat het dan over de kwaliteit van de examens en het hele proces van de totstandkoming daarvan. Het CvTE werkt hieraan, maar de discussie die er ieder jaar is, leert me dat dit nog beter kan, dat het nu nog onvoldoende is. Verschillende woordvoerders hebben hier ook vragen over gesteld. Ik zal er straks iets dieper op ingaan. Mevrouw Straus vroeg wanneer een soort concretiseringsslag kan worden verwacht. Ik wil die meesturen in het najaar. Ik zal het CvTE daarnaar vragen. Ik ga het gesprek hierover ook met het college aan. Ik vind in ieder geval dat het hele proces van de totstandkoming van de examens aan transparantie en responsiviteit kan winnen. Ik kan een heel verhaal ophangen over hoeveel leraren er ook nu al bij betrokken zijn, maar dat kennen de woordvoerders waarschijnlijk allemaal al. Het kan dus nog beter.

Het tweede belangrijke onderdeel dat ik erin wil meenemen is dat we vroeger met elkaar kunnen spreken over eventuele aanpassingen in de vorm van de examinering als gevolg van veranderingen in het onderwijssysteem. Neem bijvoorbeeld de discussie over Onderwijs2032. Deze gaat over het curriculum, maar we weten allemaal dat als het curriculum vroeg of laat een keer wordt aangepast, dat ook in de examens moet worden doorvertaald. Het is goed om daar vroegtijdig over na te denken.

Een derde thema is digitalisering. Dat is heel actueel in het vmbo. Digitalisering kent veel voordelen, maar ook een aantal nadelen. We praten er nu over, terwijl dat project al in volle gang is. Ik vind het belangrijker dat we er al uitvoerig over komen te spreken voordat we ermee beginnen, zodat we dat soort pilots en projecten de tijd gunnen om goed uitgevoerd te worden, om ze vervolgens goed te kunnen evalueren.

Ik denk dat de zojuist genoemde elementen waardevol zijn om de Kamer in het najaar mee te geven bij de Examenmonitor.

Ik wil nu de gestelde vragen beantwoorden, en wel langs vier lijnen. Om te beginnen wil ik kort nog iets zeggen over de examenresultaten in 2015. Daarover zijn geen vragen gesteld, maar ik vind het wel aardig om de highlights uit dat grote pak papier te pakken. De tweede lijn betreft de uitvoering en de organisatie van de examens. Hoe vinden die op dit moment plaats? Ook de vraag van de heer Beertema over de tweede correctie behandel ik hierbij. De derde lijn betreft de vele vragen over het proces van de totstandkoming en bewaking van de kwaliteit van de examens. Wat kan daarin worden verbeterd? De vierde is een blok met varia. Dat gaat bijvoorbeeld over de rekentoets. De heer Van Meenen heeft iets gevraagd over de mogelijkheid van behoud van behaalde examenresultaten voor leerlingen die uiteindelijk toch zakken. Dat kan volgens mij goed in het laatste blok terugkomen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Zullen we afspreken dat u steeds aan het einde van een blokje uw interrupties pleegt? Dan komen we er vanochtend vlot doorheen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik pik er wat betreft de examenresultaten twee dingen uit. Het is een enorme stapel papier en een enorme hoeveelheid cijfers – het ene gaat iets omhoog en het andere gaat iets omlaag – maar wat is de rode draad die je daaruit kunt halen? Uit de resultaten tot nu toe springen twee dingen in het oog. Het eerste gaat over het niveau van de leerlingen. Net als in voorgaande jaren is ook in 2015 het slagingspercentage gestegen, met bijna een heel procent. Met name in het vmbo en in het vwo is het gestegen, terwijl het in het havo iets is gedaald. Over de hele linie is er echter sprake van een lichte niveaustijging bij leerlingen. Voor het eerst zijn we nu weer op het niveau van voor de verzwaring van de exameneisen. Een aantal jaren geleden heeft mijn voorganger gezegd: we leggen de lat hoger. Dat heeft consequenties gehad voor de uitkomsten van de examens. Nu zijn die echter weer op niveau. Hieruit blijkt ook dat, als je vasthoudend bent en het een aantal jaren na elkaar doet, scholen en leerlingen heel goed in staat zijn om dat niveau te behalen.

Het tweede gaat over flexibilisering. Op dat punt vind ik het beeld wisselend. We voeren heel veel discussies over maatwerk, over maatwerkdiploma's en over de opvatting dat scholen ruimte moeten pakken, maar het aantal leerlingen dat een examenvak op een hoger niveau heeft afgelegd, is tot mijn grote teleurstelling niet gestegen maar gedaald. Dit laat ook nog maar eens zien dat wij hier, in de Kamer, wel ruimte kunnen bieden, maar dat dan nog wel heel veel moet worden gedaan om dat in de praktijk te laten landen. Ik zal dit nadrukkelijk meenemen in mijn gesprekken met de VO-raad, die daarvoor een heel sterk pleidooi heeft gehouden. Ik wil dan ook bekijken wat de raad kan doen om zijn leden wat te laten doen met de ruimte die hun is gegeven.

Positiever vind ik de recentste cijfers over het stapelen. Heel vaak wordt gezegd dat stapelen niet meer kan. Eerder deze week heb ik de Kamer de recentste cijfers hierover toegestuurd. Daaruit blijkt dat het weer aan het stijgen is. We zitten wat dit betreft, alles bij elkaar genomen, op het hoogste stapelniveau van de afgelopen tien jaar. Dit geldt niet voor alle niveaus. De doorstroom van het vmbo naar het havo, bijvoorbeeld, is weleens hoger geweest, maar na een dip zat ook die in de afgelopen drie jaar wel weer in de lift. Dat duidt op de flexibiliteit die nodig is om ervoor te zorgen dat leerlingen niet al op hun twaalfde de fuik inzwemmen. Volgende week zullen we bij de discussie over de Staat van het Onderwijs hier nog wel op terugkomen.

Ik resumeer. Qua niveau is er sprake van een lichte stijging en daarover ben ik tevreden. Op het punt van de flexibiliteit is het beeld wisselend: het stapelen zit weer in de lift, maar we moeten nog een flinke draai geven aan het volgen van vakken op een hoger niveau.

Ik ga nu meteen door naar het tweede blok, want volgens mij zijn er geen vragen over het voorgaande, gelet op het knikken van iedereen. O, toch wel!

De voorzitter:

Ik wilde net zeggen: u hoeft de leden ook niet uit te lokken.

De heer Van Meenen (D66):

Het einde van dit blokje kwam vrij onverwacht. De Staatssecretaris zei: na de invoering van de kernvakkenregeling zitten we nu weer op het niveau van aantal geslaagden van voor de invoering daarvan. Dat vraagt om factchecking. Daar was ik al mee bezig. Bijvoorbeeld het LAKS schreef in november 2014 dat bij de invoering van de kernvakkenregeling de Staatssecretaris al stelde dat het resultaat verbeterde. De invoering van de kernvakkenregeling werd dus gezien als een moment waarop het aantal geslaagden waarschijnlijk zou gaan dalen, maar dat gebeurde niet; het steeg. Nu stelt de Staatssecretaris dat het aantal gestegen is nadat het na de invoering van de kernvakkenregeling gezakt was. Maar één van tweeën kan waar zijn. Hoe zit dit nu precies? In mijn herinnering werd de kernvakkenregeling als een enorm succes gezien; de leerlingen zouden allemaal veel harder zijn gaan leren. Overigens wordt hier ook de N-term ten tonele gevoerd, maar daar komen we straks nog wel even op. Ik wil nu dus wel graag weten hoe het zit.

Staatssecretaris Dekker:

Dat verschil zit in het verschil tussen cijfers en slaagpercentages. We zagen dat de cijfers op een aantal vlakken omhooggingen, maar het slaagpercentage niet. Nu is het op de hele linie weer op het oude niveau.

De heer Van Meenen (D66):

Ik citeerde wel iemand. Het is weliswaar maar één iemand die dat zegt, maar het is wel degene die voorzitter van het LAKS was in de tijd dat de kernvakkenregeling werd ingevoerd. Dus, sorry: ik wil het gewoon weten.

De voorzitter:

Voor wat het waard is, de heer Van Meenen citeert iemand van het LAKS.

De heer Van Meenen (D66):

Die voorzitter zegt dat de slagingspercentages 1,6% hoger lagen dan het jaar daarvoor. Ik wil graag weten hoe het zit. Ik begrijp dat deze vraag niet direct hier te beantwoorden is, of misschien ook wel, maar ...

Staatssecretaris Dekker:

Laat mij daar dan uitgebreid op ingaan in de Examenmonitor.

De voorzitter:

We zijn toe aan het tweede blokje: uitvoering en organisatie.

Staatssecretaris Dekker:

Vorig jaar hebben we een flinke discussie gevoerd over de omdraaiing van de correctievolgorde. Dat had ermee te maken dat we volgens mij allemaal zeer ontevreden waren over het feit dat de tweede correctie niet integraal en niet volledig werd gedaan. Er was een flinke discussie over dat omdraaien. Aanvankelijk was er een motie die op steun leek te kunnen rekenen in de Kamer. Er was ook een voorstel van de VO-raad om het om te draaien. Later bleek die steun toch minder aanwezig te zijn in de Kamer en was er het gevoelen om het nog een keer een kans te geven. Dat hebben we met zijn allen afgesproken. Ik heb daar ook goede afspraken over gemaakt met de bonden, met de vakverenigingen en met de VO-raad. Ik zie in ieder geval dat alle partijen zich de afgelopen tijd hebben ingespannen om hun achterban en hun leden ertoe aan te zetten dat de tweede correctie goed wordt gedaan. Op dit moment zijn we aan het checken of dat ook werkelijk het geval is. De uitkomst daarvan moeten we afwachten, vind ik. De volgorde van correctie is wat mij betreft geen doel op zich. Het mag van mij «eerste correctie, dan tweede correctie» zijn, maar het kan ook andersom. Ik vind in ieder geval dat het dubbel moet gebeuren. Dat gebeurde in het verleden niet. Dat moet worden gerepareerd. Als dat op deze manier kan, dan ben ik tevreden en kunnen we op deze weg door. Als straks blijkt, zo zeg ik tegen de heer Beertema, dat ook ondanks alle extra aandacht van de vakbonden en vakverenigingen die tweede correctie nog steeds niet op orde is, dan kom ik weer terug bij de Kamer met een voorstel om het anders te gaan organiseren en om het dan meer af te dwingen. De wet is er heel helder over: het moet dubbel. Ik vind dat scholen en leraren dan ook de plicht hebben om dat te doen. Overigens, zo zeg ik erbij, vind ik dat niet omdat het in de wet staat, maar omdat de leerlingen recht hebben op een zo betrouwbaar en valide mogelijk examen.

De heer Beertema vraagt nu of ik hiermee aan het einde van dit blokje ben gekomen. Nee, niet helemaal, want er zijn nog meer vragen gesteld die te maken hebben met de organisatie van het examen, bijvoorbeeld over de N-term. De heer Van Meenen vroeg welke elementen daarin meespelen. In ieder examen zitten referentievragen. Deze worden jaar op jaar geijkt. Het gaat dus niet om het totale examen maar om vragen die iedere keer terugkomen om te zien of leerlingen diezelfde vragen het jaar daarop op een gelijk niveau beantwoorden. Daarop wordt de rest van het examen geijkt. Dat betekent niet dat alles naar het gemiddelde gaat, want dan zouden de examens ieder jaar gelijkelijk uitpakken. Dan zou er ook nooit een stijging in slagingspercentage of een daling in het cijfer kunnen zijn. We zien dat er fluctuaties in het jaar zijn, maar dat dit een soort ijkmoment is. Er staat een vrij informatief en interessant filmpje op de website van het CvTE, die overigens wordt gemoderniseerd. Daar wordt dat iets meer in detail uitgelegd. Hier zit heel veel techniek omheen. Ik heb in een vorig AO al de suggestie gedaan om eens op bezoek te gaan bij het CvTE. Ik weet niet of de Kamercommissie die suggestie heeft opgepakt. Ik stel vast dat dat niet zo is en daarom doe ik hierbij nogmaals de suggestie om dat echt te doen, want dan zitten de leden van de commissie om de tafel met de experts. We hebben het over transparantie en wederzijds begrip. Het is daarom ook voor de Kamerleden heel interessant, nuttig en leuk om eens een gesprek aan te gaan met al die experts. Ik weet dat de experts zeer bereid zijn om daar tijd voor uit te trekken.

Mevrouw Vermue vroeg naar de plaatsing van vakken in de roosters. De examenroosters worden altijd twee jaar van tevoren vastgesteld. Ik denk dat mevrouw Vermue een beetje gelijk heeft als ze zegt: ik zie het nu onvoldoende. Het kwam immers vorig jaar op en toen stond het rooster voor een deel al vast. Inmiddels is het examenrooster voor 2017 vastgesteld. Het rooster voor 2018 is er nog niet, maar er is wel al een conceptrooster. Het CvTE houdt rekening bij de roostering met de correctie-intensieve vakken. Dat heeft in ieder geval al geleid tot de verplaatsing van een aantal vakken in het rooster. Geschiedenis en maatschappijleer zijn bijvoorbeeld naar voren gehaald in het rooster van 2017 en in het conceptrooster van 2018 is bijvoorbeeld ook filosofie naar voren gehaald binnen de eerste week.

De heer Van Meenen vroeg of de digitale examens in het vmbo nog een project zijn waar we bovenop zitten. Het lijkt mij goed om de evaluatie daarvan af te wachten en vervolgens met elkaar te bespreken wat de voor- en nadelen van digitaal examineren zijn. Wat mij betreft is dat een belangrijk thema dat op de gespreksagenda moet terugkomen. Feit is wel dat bijna alle scholen kiezen voor het afnemen van digitale examens in plaats van papieren examens. Zij kunnen zelf kiezen. Als ze het digitale examen niks vinden, kunnen ze ook voor een papieren examen kiezen. We zien dat er met name in de onderste treden van het vmbo gretig gebruikgemaakt wordt van digitale examens: 98% in de bbl en 85% in de kbl.

Er zitten voor- en nadelen aan digitale examinering. Een groot voordeel is dat dit een school flexibiliteit geeft. Scholen kunnen zelf kiezen wanneer ze het examen afnemen. Er zijn verschillende varianten en dat betekent: meer flexibiliteit bij de organisatie van je onderwijs, meer ruimte voor docenten om zelf keuzes te maken en meer maatwerk voor leerlingen om ervoor te zorgen dat ze het examen kunnen doen op het moment dat ze er echt klaar voor zijn in plaats van allemaal op hetzelfde moment de gymzaal in, zoals we kennen van de papieren centrale examens. Dat zijn de voordelen. Ook qua vormgeving zijn er voordelen, bijvoorbeeld filmpjes, geluidsfragmenten en foto's die op papier niet zo mooi uitkomen. Er zitten ook nadelen aan, zoals enkele Kamerleden al aangaven. Een nadeel is bijvoorbeeld de openbaarheid van de examens. Jaarlijks wordt er één variant per digitaal examen openbaar gemaakt op de oefensite van Facet. Daar kan mee geoefend worden, maar dit is wel een issue. Na het publiceren op de oefensite kan het examen als geheel worden besproken. Een ander mogelijk nadeel is dat er een andere vorm van tweede correctie plaatsvindt. Ook dat horen wij van de scholen. Het lijkt mij goed dat wij aan het einde van dit traject, in 2018, de rekening opmaken en bekijken hoe wij hiermee verdergaan.

De voorzitter:

Ik denk dat wij nu aan het eind zijn van het blokje «uitvoering en organisatie».

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De heer Beertema (PVV):

Met alle inspanningen die nu in werking zijn gezet om het oude proces van de eerste en tweede correctie goed te laten verlopen, zal het dit jaar natuurlijk prima gaan. Daar ben ik helemaal niet bang voor. Ik ben er wel bang voor dat het vervolgens onder de radar verdwijnt. Want dan constateren wij met zijn allen: zie je wel, het werkt, het kan allemaal. Maar daarna is het debat weg en verdwijnt dit onderwerp onder de radar. Over een jaar of zes, zeven constateren we dan weer: het gaat helemaal fout. Vervolgens zitten wij hier weer. Daarom pleit ik zo voor die omkering. Het is een eenvoudige methode. Ik wil graag dat de Staatssecretaris daar nog even op reageert. Deelt hij die angst met mij? Ik heb ook nog een vraag gesteld over de overwegingen die gewisseld zijn. Ik begrijp het oprecht niet. Begrijpt de Staatssecretaris het wel?

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten. De heer Beertema zegt dat het resultaat dit jaar vast goed zal zijn. Ik hoop dat ook, maar ik weet het nog niet. We moeten dat even afwachten. Mijn voorstel is dat ik de Kamer jaarlijks informeer over de manier waarop de tweede correctie plaatsvindt. Ik heb zomaar het vermoeden dat de heer Beertema volgend jaar – dan zijn er weliswaar verkiezingen geweest – weer eens hier zou kunnen zitten of in ieder geval een andere criticaster vanuit zijn partij die hier heel scherp bovenop zit. Dus daar is iedereen zelf bij.

Nu ga ik in op het tweede deel van de interruptie, namelijk de overwegingen die zijn gedeeld. De heer Beertema kent mijn standpunt. Het was overigens het voorstel van de VO-raad om te proberen of omkering tot betere resultaten zou leiden. De leraren hadden daar toch wel grote bezwaren tegen. Ik vind dat die meetellen. Je moet niet coûte que coûte iets door de strot van leraren duwen, als ze zeggen dat ze het op een andere manier beter kunnen doen. Dus in die zin is dit een bal op de stip. We geven de leraren de kans om te laten zien dat het inderdaad beter kan. Als dat niet het geval is, zijn we weer terug bij af en moeten we de discussie opnieuw aangaan.

De heer Rog (CDA):

De Staatssecretaris zegt dat we de digitale examens eens rustig gaan monitoren. Bovendien hebben scholen een keuze. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zegt: in de basisberoepsgerichte leerweg is er helemaal geen keuze, want daar is het gewoon digitaal. Zij zeggen dat de leraren in hun vereniging in ruime meerderheid aangeven dat zij de examens niet digitaal willen en niet omdat ze gewoon geen zin hebben in modernisering – wat op zich al een legitieme reden zou kunnen zijn – maar vooral omdat de vragen volgens hen anders worden. Daarover is er helemaal geen discussie geweest, maar de vraagstelling van de examens wordt aan de software aangepast in plaats van andersom. Zij zeggen: dat baart ons zorgen; dat willen wij niet. Kan de Staatssecretaris daarop reageren? Hij kan wel lekker doorgaan en monitoren, maar de werkelijkheid is dat de leraren dat dus helemaal niet willen.

Staatssecretaris Dekker:

Twee dingen. Ik kijk daarbij naar de experts rechts van mij. Ten eerste is er volgens mij een keuze tussen digitaal en papier, nog steeds. Als daar een misverstand over bestaat, ga ik graag het gesprek aan om te bekijken waar dat vandaan komt. Ten tweede gaat het over de kwaliteit van vraagstelling, over de inhoud. Bij de digitale examens zijn ook leraren betrokken. Het is niet zo dat ambtenaren vragen verzinnen. Dit wordt samen met leraren gedaan op basis van de syllabus, de vaststellingscommissie et cetera. Het is alleen maar te prijzen dat er ook leraren zijn die zeggen dat de vragen niet goed zijn. Ik zou het CvTE willen uitnodigen om het gesprek daarover aan te gaan. Dat speelt zich overigens niet alleen af bij de digitale examens, want ik zie hetzelfde ook bij de schriftelijke examens. Ik vind dat wij de vakverenigingen daarbij goed kunnen betrekken.

De heer Rog (CDA):

Mijn zorg zit in het volgende. Wij willen een bepaald examen geven aan de leerlingen om te toetsen of ze de stof beheersen. Bij de digitale examens moet je blijkbaar een ander soort vragen stellen. Er is niets anders mogelijk. Dat vind ik echt een punt van zorg. Als de vaksecties dat zeggen, moeten wij daarnaar luisteren. Ik begrijp dat de Staatssecretaris dat wil doen, maar dan wil ik dat ook echt hard hebben. Ik wil zeker weten dat voor de afname van het examen volgend jaar met bijvoorbeeld deze beroepsgroep, de NVvW, bekeken wordt hoe de examens zo gemaakt kunnen worden dat ze in ieder geval op een correcte wijze de stof examineren. Dat is toch het minste wat leerlingen mogen verwachten?

Staatssecretaris Dekker:

Dat gesprek kan altijd aangegaan geworden.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De Staatssecretaris geeft aan dat hij het van belang vindt dat scholen gaan investeren in de integrale uitvoering van de eerste en tweede correctie. Het ministerie heeft zich daar ook aan gecommitteerd door het rooster zodoende aan te passen dat alles goed uitvoerbaar en haalbaar is. Is de Staatssecretaris bereid om toch nog eens goed te bekijken wat er alsnog in het rooster van 2017 en 2018 mogelijk is? Want er zijn echt verbeteringen mogelijk. Verder geeft de Staatssecretaris aan dat hij de gehele pilot digitale examens goed gaat bekijken en evalueren. Ik denk dat de thema's «transparantie» en «openbaarheid» van de examens los daarvan benaderd kunnen worden. Is het niet enorm belangrijk dat juist vmbo-leerlingen, los van het principe van de digitale examens, gewoon openbare opgave verdienen na hun examen?

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Vermue stelt twee vragen over het rooster. Ik zal het CvTE vragen om nogmaals te kijken naar de roostering. Ik gaf ook al een doorkijkje. In 2017 en 2018 is er al wel met een aantal vakken geschoven, boven op het rooster dat er nu is. Dat is juist gedaan om tegemoet te komen aan het punt dat de Partij van de Arbeid – volgens mij was dat uw voorganger – destijds heeft aangedragen. Dat is een serieus punt. Ook wij hebben ons daaraan gecommitteerd.

Verder stelde mevrouw Vermue vragen over de digitalisering. Ik vind het punt van de openbaarheid van belang, maar als we aan het principe van de digitale examens willen vasthouden – die moet je natuurlijk op enig moment kunnen maken – kun je de opgaves niet onmiddellijk na de afname van het examen openbaar maken. Dat zit hem in de flexibiliteit die scholen hebben. In de ene school wordt het examen op moment A afgenomen en in de andere school op moment B. Dan moeten de vragen niet al tussendoor op straat komen te liggen. Ik zie wel een spanning op het vlak van de openbaarheid, maar dat is wel inherent aan het principe van digitale afname.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Volgens mij kunnen de Staatssecretaris en ik elkaar vinden. Ik ben het in principe met hem eens dat digitale examens niet gelijk openbaar gemaakt kunnen worden, maar laat dan alles openbaar worden in de periode nadat alle scholen de digitale examens hebben afgenomen. Op die manier kan in ieder geval naar de kwaliteit van de examens door de jaren heen gekeken worden en ook aan de verbetering van de kwaliteit gewerkt worden.

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil dat best als aandachtspunt meenemen, maar dit is niet even een-twee-drie geregeld. Ik kan nu niet toezeggen dat wij dat volgend jaar gedaan zullen hebben. Dat heeft te maken met de omvang van itembanken. Die discussie hebben wij ook al gevoerd bij de rekentoets. Als je digitale examens maakt, moet je variëren in vraagstelling, want anders lopen leerlingen de zaal uit, onthouden ze de vragen en vertellen die aan de vriendjes op een andere school; die hebben vervolgens een voorsprong bij het maken van hun examen. Je moet dus voor een digitaal examen altijd meer vragen maken als je de flexibiliteit wilt behouden. Als je al die vragen aan het einde van het jaar vervolgens openbaar maakt, moet je volgend jaar weer volledig van voor af aan beginnen. Dat vraagt een veel grotere itembank en een veel grotere investering. Het kost dus veel meer geld en het is veel meer werk. Dat is volgend jaar niet geregeld. Dat kan een keuze zijn die de Kamer maakt, maar dan wil ik ook graag laten zien wat de consequenties daarvan zijn, ook in termen van extra kosten.

De voorzitter:

We vervolgen met de beantwoording van het derde blokje, het proces van de totstandkoming en bewaking.

Staatssecretaris Dekker:

We hebben de Kamer al uitgebreid geïnformeerd over de totstandkoming en beoordeling van examens, in de Kamerbrief over de Examenmonitor 2015. Ik vind dat het CVTE het examenproces vrij gedetailleerd en ook zorgvuldig heeft vormgegeven. Toch blijven er vragen, zorgen en kritiek ten aanzien van de werkwijze. Ook ik heb de brieven gezien die de leden hebben ontvangen. Voor de kwaliteit van de examens is het belangrijk dat er transparantie is over procedures en dat het CvTE responsief is op het commentaar dat het binnenkrijgt. In mijn ogen zal dat uiteindelijk leiden tot voldoende draagvlak voor de examens. Er zal altijd inhoudelijke discussie ontstaan. We moeten ons daarover geen illusies maken. Sommige brieven die we het afgelopen jaar hebben ontvangen, gaan een beetje over de inhoudelijke stammenstrijd. Neem economie: de eeuwige discussie over kamp Teulings versus kamp Heertje. Dat zit ingebakken in de keuzes die zijn gemaakt bij de syllabus. Je kunt het CvTE niet vragen om dat even glad te strijken. Wel kun je het CvTE vragen om een transparant en zorgvuldig proces in gang te zetten, waarbij verschillende input en verschillende meningen worden gehoord, om uiteindelijk te komen tot een goede afweging. Alles moet daarop worden ingezet.

Naar aanleiding van de discussie van vorig jaar heeft mevrouw Jadnanansing gevraagd naar een externe validatie. Dat raakt natuurlijk aan de kwaliteit van examens. We hebben uitvoering gegeven aan de motie die daarom vroeg. Dat is nog niet volledig gebeurd, maar het eerste deel is al wel gedaan met het deelonderzoek dat het CvTE door Stichting CINOP heeft laten uitvoeren. Dat gaat over de dienstverlening en de responsiviteit van het CvTE. Volgens het rapport zijn die in de basis procedureel op orde, maar is er op tal van fronten nog wel ruimte voor verbetering. Als mensen met een klacht komen, moet je die netjes afhandelen. Als ze met een ontevreden gevoel achterblijven, moet je toch kijken wat er aan de hand is. Zou je misschien op een andere manier moeten reageren? Moet iedereen bij elkaar worden geroepen om te praten met vakverenigingen over datgene wat speelt om te zien of men daar uit kan komen? Dat vraagt om een iets andere aanpak. In de reactie van het CvTE lees ik dat men ermee aan de slag wil. Dat mag concreter. Ik zal het CvTE ook uitnodigen om dat te doen.

Het onderzoek van het CvTE naar de validiteit is tweeledig. Er komt nog een tweede onderdeel aan, dat in de tweede helft van dit jaar wordt gestart en wordt uitgevoerd. Ik kan de Kamer volgend jaar daarover informeren. In dit onderzoek bekijken onafhankelijke experts een aantal centrale examens om de validiteit van de inhoud van de examens te beoordelen. Het eerste deel betrof de procesafhandeling van vragen en klachten. Hierover kan ik de Kamer in het voorjaar van 2017 informeren.

Mevrouw Vermue vroeg of de Kamer wat terug kon horen van de inspectie. Zij zei dat ze er niets over kon teruglezen in de Staat van het Onderwijs. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat er in de Staat van het Onderwijs wordt teruggekeken, terwijl dit sinds vorig jaar is gaan lopen. De inspectie had er bij deze Staat van het Onderwijs dus ook nog niet zo vreselijk veel over te melden. Als het onderzoek gereed is, zal de inspectie rapporteren over de validiteit van de examens zoals bedoeld in de motie. Wat mij betreft kan dit een terugkerend element worden in de jaarlijkse rapportage Staat van het Onderwijs.

Mevrouw Straus vroeg mij om iets concreter stil te staan bij wat het CvTE precies gaat doen. Zij noemde een aantal elementen en deed een aantal suggesties. Er zijn hier twee fronten. Ten eerste kan er meer transparantie ontstaan over de werkwijze van het CvTE. Ik denk dat het al heel erg helpt dat het voor iedere leraar, maar ook voor vakverenigingen duidelijk is op welke momenten docenten betrokken zijn. Die betrokkenheid is er op verschillende vlakken. Het begint altijd bij een examensyllabus. Daarbij zijn vaak hoogleraren betrokken, maar ook vakgenoten. De syllabus wordt nooit vastgesteld alvorens er een veldraadpleging is geweest. Zo'n examensyllabus wordt dus teruggegeven aan vakverenigingen en vakgenoten met de uitnodiging: schiet er maar eens op, wat vinden jullie ervan? Op basis daarvan wordt de syllabus weer aangepast. Dat is de basis voor het ontwikkelen en vaststellen van vragen.

Op twee momenten zijn docenten daarbij betrokken. Op de keper beschouwd denk ik dat er wel zo'n 1.500 vakdocenten betrokken zijn bij het ontwikkelen van examens en het vaststellen van vragen. Voor degenen die niet betrokken zijn – 1.500 is natuurlijk niet het hele docentenkorps – is het goed om te weten wat ze kunnen doen en hoe ze invloed kunnen uitoefenen als zij vinden dat het examen anders moet. Wat mij betreft mag dat opener en transparanter. Om actiever in gesprek te blijven over de werkwijze organiseert het CvTE een gespreksronde met alle examenbetrokkenen in 2016 en 2017. Dat gebeurt niet alleen op het niveau van de individuele vragen, maar ook wat breder door erboven te hangen. Alle relevante belanghebbenden worden uitgenodigd om te spreken over de wensen en gevoelens die rond het centraal examen leven, alsmede om de werkwijze breder aandacht te geven. De sectorraden, de onderwijsbonden, de OC (Onderwijscoöperatie) en het Platform Examensecretarissen (PLEXS), maar ook de vakverenigingen waarnaar een aantal leden heeft gevraagd worden daarbij betrokken. Natuurlijk geldt dat ook voor individuele docenten die niet zijn aangesloten bij vakverenigingen en die hierover een mening hebben. We zullen dit wat groter aanpakken, dus niet in een kleine vergadersetting maar desnoods met een studiedag of een congres. Ik denk dat dat ook de plek is om goede gesprekken te voeren rond een aantal examens die wat fundamenteler in de spotlights hebben gestaan. Ik noem Nederlands, waarover veel discussie is geweest over de vraag of het nog wel aansluit.

Een ander punt dat naar mijn mening kan worden verbeterd is de communicatie met docenten. Het CvTE kan, in lijn met het rapport, actiever en intensiever naar buiten treden om duidelijk te maken waar leraren terechtkunnen. Ik lees dat ook terug als het gaat om de extra aandacht voor de manier waarop de vragen worden beantwoord die bij de Examenlijn binnenkomen. Het is natuurlijk altijd een hectische tijd. Er wordt netjes binnen de termijn gereageerd, maar bij wijze van spreken niet altijd op een toon of met een inhoudelijke boodschap die als uitnodigend worden ervaren. Ook op de website kan er nog wel wat worden vernieuwd. Ik heb echter begrepen dat dit in de steigers staat en dat in de zomer wordt overgegaan op een nieuwe vormgeving, waarin ook de toegankelijkheid is meegenomen.

De heer Rog vroeg naar de mogelijkheden voor beroep en bezwaar. Ik doel hiermee op de suggesties die zijn gedaan in de brief van de wiskundedocenten. Ik zal die meenemen en ze ook terugleggen bij het CvTE. Ik zeg daar wel onmiddellijk bij dat het heel erg ingewikkeld wordt om tot formeel beroep en bezwaar te komen en dat dit ook sterk juridiserend werkt. Het is namelijk een vrij formele procedure. Tussen het afnemen van het examen en het vaststellen of iemand geslaagd is, zitten drie weken. De normale termijnen voor beroep en bezwaar overschrijden die periode al. Ik denk dat veel studenten eind mei, begin juni toch wel willen weten of ze geslaagd zijn. Dit is dus ingewikkeld. Je zou wel iets kunnen verzinnen om vakverenigingen en individuele docenten hierin een plek te geven, wellicht op een andere manier dan via beroep en bezwaar. Het lijkt mij zinnig om het CvTE hiernaar te vragen.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik begrijp heel goed dat het CvTE nadenkt over het vernieuwen van zijn werkprocessen. We hebben in december ook een brief van het CvTE hierover gekregen. Daaruit spreekt het volgende mijns inziens onvoldoende. Ik zou graag een andere rol zien voor het CvTE, een rol waarin het CvTE veel meer samen met docenten staat voor het examen in plaats van dat er een «wij/zij»-discussie ontstaat waarmee we op een traditionele manier wat interactie en inspraak creëren. Dat wil ik het CvTE anno 2016 echt meegeven. We praten heel vaak over het versterken van de professionaliteit van de beroepsgroep. Hier is een uitgelezen kans daarvoor. Er zijn heel veel docenten die zich druk hierover maken en die er vanwege hun professionaliteit iets mee willen. Ik zou het heel jammer vinden als we een CvTE blijven houden dat een instituut is waarvan docenten niet het gevoel hebben dat het er ook voor hen is. Dat is met name waarnaar ik op zoek ben: hoe kunnen we ervoor zorgen dat het CvTE een instituut wordt waarin docenten zich wel herkennen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het eigenlijk helemaal eens met mevrouw Straus. Ik zie ook een kans voor versterking van de beroepsgroep. Die discussie voeren we ook met de Onderwijscoöperatie. Als je docenten een sterkere positie en rol wilt geven in het ontwikkelen van een curriculum, is het ook op zijn plek om ze een sterke rol te geven in het ontwikkelen van examens, die inderdaad terugkijken op het curriculum. Ik zal dit element dus meegeven aan het CvTE. De realiteit is niet dat het nu in volstrekte isolatie plaatsvindt, dus dat een aantal bureaucraten zou bepalen wat leerlingen moeten doen. Er zijn al heel veel leraren bij betrokken. Het gevoel herken ik echter wel. Dit vraagt om betere communicatie en het beter betrekken van mensen hierbij. Ik zal het CvTE hierop aanspreken.

De heer Rog (CDA):

Ik had de vraag gesteld over bezwaar en beroep en de vakverenigingen. De Staatssecretaris noemde dat een interessante gedachte met wel wat haken en ogen en zei dat hij dit zou voorleggen aan het CvTE. Ik vraag me eigenlijk af of dat wel de beste route is. Ik gaf het voorbeeld van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, die meteen na het examen bij elkaar kwam, alle vragen en antwoorden doorsprak en tot conclusies kwam die afwijken van wat het CvTE heeft bedacht. Zij zeggen: jongens, tientallen leerlingen slagen of zakken nu onterecht als gevolg van die fout. Ik vraag me af of het CvTE dan wel de geëigende partij is om daar iets mee te doen. Ik zou zeggen: laten we dit overlaten aan de beroepsverenigingen, die dit heel serieus nemen. De wiskundeleraren hebben dit en masse gezegd. Ik wil echt niet iedere individuele docent met een afwijkende mening een beroepsmogelijkheid geven. Dat lijkt mij te ingewikkeld. Als dit echter zo leeft binnen een vaksectie, denk ik dat we daar wat mee moeten. Wil de Staatssecretaris ook hier zoeken naar de juiste oplossing in plaats van zich alleen tot het CvTE te wenden?

Staatssecretaris Dekker:

Het korte antwoord is «ja». Dit zou je namelijk op een praktischer manier kunnen doen dan door formeel beroep en bezwaar. Ik vind het eerlijk gezegd ook onwenselijk dat er een zo grote tegenstelling is aangaande een item in een examen. Ik kan moeilijk beoordelen wie daarin gelijk heeft, maar ik vind het wel aanleiding om te bekijken hoe dat in de toekomst voorkomen kan worden. Ik ga het CvTE vragen om deze vereniging daarvoor uit te nodigen. Het is gelukkig een heel actieve en brede vereniging. Zo kunnen we, denk ik, goed zien hoe we daar voor de toekomst lessen uit kunnen trekken.

De heer Rog (CDA):

Dat is mooi. U kent mij als iemand die weigert om overbodige moties in te dienen, voorzitter. Ik zou het wel op prijs stellen als we hiervan een toezegging kunnen maken dat de Staatssecretaris de Kamer hierover informeert. Daarbij hecht ik er voornamelijk aan dat daarin de opvatting van de beroepsvereniging en de vaksecties terugkomt.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zal dat doen. Ik neem dat mee in het najaar – we hebben twee momenten in het jaar – bij de Examenmonitor.

De voorzitter:

We zijn toe aan het vierde blokje: varia. Daarin komen onder meer de rekentoets en het behoud van examens aan de orde.

Staatssecretaris Dekker:

Ik begin met de vraag waarmee de heer Van Meenen zijn betoog opende, namelijk om te onderzoeken of het mogelijk is, deelexamens toe te staan voor gezakte kandidaten. Ik ben bereid om dat te onderzoeken. Het sluit ook wel een beetje aan bij het idee dat we steeds meer mogelijkheden bieden om al examens op een eerder moment af te sluiten. Dit is een beetje de contramal, zou je kunnen zeggen. Het sluit aan bij alle ideeën die we hebben over flexibiliteit. Voordat we het gaan doen, moeten we eerst bekijken wat de consequenties ervan zijn, met name voor het vavo. Daarvoor zie ik namelijk nog wel wat risico. Het is een sector die voor een bepaalde groep leerlingen heel belangrijk is om overeind te houden. We moeten niet zeggen dat we dit onmiddellijk doen en daardoor straks het vavo verliezen, maar ik breng graag in kaart wat de gevolgen zijn. Ik kom er daarna op terug. Ik kan wel melden dat een aantal scholen al hiermee aan de slag gaan in de pilot regelluwe scholen. We kunnen dan in de praktijk zien hoe dit uitpakt.

De heer Van Meenen (D66):

Het is heel fijn om te horen dat de Staatssecretaris daarnaar wil kijken. Ook ik heb natuurlijk oog voor het vavo; laat daarover geen misverstand bestaan. Ik zou vooral de leerling daar meer keuze in willen geven. Nu is er eigenlijk geen keuze, behalve dan bij de regelluwe scholen. Als je dit op die manier wilt doen, moet je naar het vavo. Ik denk dat voor veel leerlingen de eigen school toch een betere omgeving is, die misschien weer andere dingen kan bieden naast wat er gedaan moet worden richting een deelcertificaat. Ik zou het element of je de keuze bij de leerling kunt laten, graag in het onderzoek van de Staatssecretaris mee willen zien gaan. Wanneer kunnen we dat onderzoek verwachten?

De voorzitter:

We weten het antwoord al, maar goed.

Staatssecretaris Dekker:

Ik pleegde al even ruggespraak hierover. Het eerste element zal ik meenemen. Het tweede element is wel wat fundamenteler. Ik weet niet of het ons lukt om dat in een halfjaar klaar te hebben. Ik denk dat het over een jaar komt, wanneer we rond deze tijd er weer over komen te spreken.

De voorzitter:

Prima.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is helemaal niet prima, voorzitter.

De voorzitter:

U bent door uw tweede interruptie heen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb één vraag gesteld, of niet?

De voorzitter:

Volgens mij niet.

De heer Van Meenen (D66):

Jawel.

De voorzitter:

Oké, ga uw gang. We ronden het nu af. Volgens mij was uw tweede vraag: kunt u zeggen wanneer het komt? Daarop gaf de Staatssecretaris een antwoord waarmee u het niet eens bent.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, nee, nee. Ik reageerde gewoon op de inbreng van de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Ja, in derde instantie. Ik vind het allemaal niet zo'n ramp. Ga uw gang.

De heer Van Meenen (D66):

Nu ben ik weer een beetje kwijt wat mijn vraag ook alweer was, voorzitter. U zei «prima», maar ik vind het niet prima. Ik begrijp dat het ingewikkeld is, maar er moet toch voor het eind van dit kalenderjaar iets zinnigs over te zeggen zijn. Het is namelijk interessant om wellicht bij een volgende formatie of iets dergelijks er iets over te kunnen zeggen.

Staatssecretaris Dekker:

Normaal gesproken dealen we dit soort dingen in het openbare debat altijd goed uit. Ik zet alles op alles om te kijken of ik het over een halfjaar haal. Mocht dat niet lukken, dan zet ik erop in om het voor het einde van het kalenderjaar te halen. Mochten er heel goede redenen zijn waarom we ook die termijn niet halen, dan schrijf ik een briefje waarin staat waarom dat niet gaat lukken. Dan denk ik dat de heer Van Meenen dat in alle redelijkheid zal bekijken. Ik begrijp het gevoel dat we de vaart erin moeten houden. Hierbij mijn toezegging.

De voorzitter:

Dit noemen wij maatwerk.

De Staatssecretaris hervat de beantwoording.

Staatssecretaris Dekker:

Er zijn verschillende vragen gesteld over de rekentoets. In die discussie worden veel oude standpunten herhaald. Daarop ga ik kortheidshalve niet in.

De heer Rog vroeg hoe de eindnormering tot stand komt. Dat gebeurt op precies dezelfde wijze als bij het centraal examen.

De heer Van Meenen vroeg hoeveel leerlingen er uiteindelijk gaan zakken. Dat is heel moeilijk te zeggen omdat er nog een herkansing is. Bovendien hebben we wel inzicht in het aantal leerlingen die tot dusver de rekentoets nog niet hebben gehad. In het vmbo is dat een heel klein percentage. Dat percentage zal verder dalen met de herkansing. Een deel zit ook in de dubbeling van leerlingen die onvoldoendes hebben voor andere vakken en daardoor sowieso gezakt zouden zijn. Ik denk dat er best leerlingen tussen zitten die op de rekentoets kunnen zakken. Daar is het een toets voor, net zo goed als er leerlingen zijn die bijvoorbeeld op Nederlands, Engels of scheikunde zakken. Dat is het gevolg van de invoering van een examentoets die meetelt.

De heer Rog sprak over maatschappijleer. Ik ben het helemaal met hem eens als het gaat om het belang van burgerschap. In het kader van Onderwijs2032 komen we daar nog wel uitvoerig over te spreken. De Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer stelt dat het besluit om het cijfer voor ckv mee te laten tellen in de combinatie alleen van ons komt, maar dat is niet helemaal waar. Er was nogal wat verdeeldheid binnen de groep ckv-docenten om het vernieuwde vak wel of niet met een cijfer af te sluiten. Er is een vernieuwingscommissie ingesteld om daarover advies te geven. Dat advies was vrij duidelijk: het is belangrijk om ckv met een cijfer af te sluiten. Dan speelt vervolgens het vraagstuk wat je met een cijfer doet op zulke kleine vakken. Daarbij is de lijn dat de kleine vakken worden gecombineerd, want anders ontstaat de mogelijkheid om met een klein vak, bijvoorbeeld een 7 of een 8 voor ckv, een onvoldoende op een groot vak te compenseren. Daarom worden de kleine vakken, die beperkt zijn in inhoud en uren, samengenomen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het combinatiecijfer met een profielwerkstuk en een aantal andere kleine vakken. De Kamer is daarover geïnformeerd in 2014. Dat gaat toch onherroepelijk volgend jaar in. Ik kan het thema wat breder meenemen in de discussie over Onderwijs2032, met name de doorwerking daarvan in toezicht en examens. Ik voel namelijk ook wel weer wat voor het argument dat de elementen, bijvoorbeeld ckv en maatschappijleer, een beetje verwateren als je die vakken in één cijfer stopt. Ik heb er geen panklare oplossing voor, maar kan nu ook niet zeggen dat we het niet doen. Wellicht mag ik het meenemen in de discussie over de curriculumvernieuwing en de consequenties daarvan voor de examens.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de beantwoording in eerste termijn. Mij blijkt dat er behoefte is aan een tweede termijn. We gaan gelijk daartoe over.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Laat ik om te beginnen aankondigen dat ik graag een VAO wil naar aanleiding van dit AO. Dat zal niet gaan over het meenemen van afgeronde vakken, want daarover heb ik een mooie, stevige toezegging van de Staatssecretaris gekregen. Ik waardeer zijn echte wil om hier snel, waar dat mogelijk is, met gedachten over te komen. Ik zie ernaar uit.

Ik lees in een brochure van het CvTE dat het college voornemens is om voor de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderopleiding van het vmbo de digitale examens verplicht te stellen, althans geen andere keuze meer te geven dan de digitale versie. Klopt dat? Heeft de Staatssecretaris dat ook zo beleefd? Uit zijn woorden maak ik toch op dat er wel degelijk een keuze tussen digitaal en papier zou moeten blijven en dat we er eens rustig over gaan praten. Dat is echter bepaald niet de indruk die ik van het CvTE krijg.

We debatteerden al kort over de effecten van de invoering van de kernvakkenregeling. De Staatssecretaris zei: er was een daling, maar langzaam maar zeker zie je het effect dat het allemaal beter gaat wanneer mensen eraan wennen. Ik heb even gekeken in de Examenmonitor 2013. 2013 was het jaar waarin de kernvakkenregeling werd ingevoerd. In de monitor staat letterlijk dat ondanks de invoering van de kernvakkenregeling het percentage geslaagden over de hele linie gestegen is met 1,6%. Elders staat dat er grote vraagtekens zijn bij de betekenis van de N-term daarin. Met andere woorden: is van deze invoering een succes gemaakt op OCW? Zo ja, gebeurt dat nog steeds?

De Staatssecretaris heeft het zorgvuldige proces – dat deel ik ook – van de totstandkoming van examens beschreven. Docenten zijn erbij betrokken, er is een syllabus en er is een veldraadpleging. Dat is allemaal prachtig, maar dat gebeurt niet bij de rekentoets. Dat is een mistig proces en daar komt iets uit, maar je slagen of zakken hangt er wel van af. Dat gaat nu wellicht tientallen, honderden leerlingen in Nederland treffen, zoals ik net heb voorgerekend. Zodra er ook maar één leerling in Nederland gezakt is als gevolg van de rekentoets alleen, dan hoor ik dat graag onmiddellijk van de Staatssecretaris. Dan zitten we hier weer.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Goede procedures rond de centrale eindexamens zijn van belang voor het vertrouwen, evenals de betrokkenheid van docenten in het gehele proces. Ik ben blij dat de Staatssecretaris hierin wil investeren en dat hij deelt dat het geheel aan transparantie kan winnen.

Wanneer de Staatssecretaris inzet op een integrale eerste en tweede correctie, is het belangrijk dat die goed uitvoerbaar wordt gemaakt. Het is daarom goed dat de Staatssecretaris alsnog het gesprek met het CvTE aangaat om daar goed naar te kijken.

Daarnaast kondigt de Staatssecretaris aan dat er een gespreksagenda over de examinering komt om het te hebben over de grote thema's die rond de examens spelen. Daarbij is het ook van belang dat de Kamer geïnformeerd wordt over de uitkomsten van de pilot van de digitale examens in het vmbo. Wanneer kunnen we die tegemoetzien?

Dat neemt echter niet weg dat het los daarvan van belang is dat de examens transparant en openbaar zijn. De Staatssecretaris geeft aan dat de omvang van de itembank hierin een belangrijke rol speelt. Ik deel dat, maar vraag mij wel af wanneer de Kamer daarover geïnformeerd kan worden.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik prijs mij nog steeds gelukkig dat ik in een land woon waarin een prachtig examensysteem bestaat – dat meen ik oprecht – en dat we hier ieder jaar bij elkaar komen om dit soort onderwerpen te bespreken. Daarmee geven we ook aan dat we het examensysteem koesteren en in stand willen houden.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ook dank ik hem ervoor dat hij de Examenmonitor gaat uitbreiden met een aantal meer procesmatige onderdelen. Ik denk dat dit heel goed is. Net als de heer Beertema vind ik het belangrijk dat het proces rondom examens iets is waar we met z'n allen trots op kunnen zijn en wat zonder zorgen door ouders, leerlingen en docenten beleefd wordt. Dat is uitermate van belang, want uiteindelijk is het diploma eraan gekoppeld, dat maatschappelijke waarde heeft. Dat mag totaal niet ter discussie staan. Ik denk echt dat het belangrijk is dat we een volgende fase ingaan met de totstandkoming van de examens. Ik heb dat een aantal keren benadrukt en ga dat niet herhalen.

Wel ga ik mij er nog even op beraden of ik tevreden ben met de toezegging van de Staatssecretaris om dit aan de orde te stellen of dat ik hem daarvoor explicieter een boodschap wil meegeven in zijn gesprekken met het CvTE. Vorig jaar heb ik ook een toezegging gekregen dat er iets aan zou worden gedaan. Vervolgens kregen we in december een keurige brief, maar daarin staan nog te veel verbeteringen vanuit een oud perspectief in plaats van dat het CvTE echt de zaak omdraait en bekijkt wat het wat kan doen om het examen de komende tien, vijftien jaar te laten plaatsvinden zonder dat het in het beroepenveld aan enige twijfel onderhevig is.

Er zijn een aantal goede dingen gezegd. Ik wacht de resultaten af van het onderzoek naar de tweede correctie naar aanleiding van de vragen van de heer Beertema, net als de onderwerpen die in de nieuwe Examenmonitor in het najaar terugkomen.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris. Het is goed dat we dit debat hebben. Ik ben blij dat er stappen gezet worden naar meer betrokkenheid van docenten bij de kwaliteit van de examens en de antwoorden bij die examens. Ik ben blij met de toezegging over de betrokkenheid van de vakverenigingen bij het antwoord op de vraag hoe we ermee omgaan als er breed onvrede is over een vraag of een antwoord uit het antwoordmodel. Dank daarvoor.

Ik maak mij zorgen over de toenemende digitalisering, met name over de aard van de vragen en het draagvlak onder leraren daarvoor. Ook daarover heeft de Staatssecretaris dingen gezegd. Hij betrekt de beroepsgroep erbij. Ik hoop werkelijk dat we daarbij geen onomkeerbare processen in gang hebben gezet. Dat is voor de CDA-fractie echt een punt waar zij op staat.

Ik wil mij nader beraden op het punt van maatschappijleer en de verwatering door het combinatiecijfer. Mogelijk wil ik de Staatssecretaris daar nog wat in meegeven. Daar kom ik mogelijk in het VAO op terug.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik loop de vragen even langs. De heer Van Meenen, mevrouw Vermue en de heer Rog hebben vragen gesteld over digitalisering. Het is goed om daarop terug te komen in de Examenmonitor, die na de zomer verschijnt. Op dit moment is het CvTE al heel ver in vmbo-bbl en -kbl. We kunnen daar na de zomer al het een en ander over zeggen. Voor de gemengde leerweg en de theoretische leerweg moet er nog wat meer gebeuren, maar ik denk we dat een goede stand van zaken kunnen opmaken en daarbij de vinger aan de pols kunnen houden. Daarbij kan ik ook de vraag van mevrouw Vermue beantwoorden hoe het zit met de openbaarheid en wat het zou vergen als we dat meer willen opengooien. Zo hebben we alle elementen op tafel om goed onze mind daarover te kunnen opmaken.

Het voornemen om digitaal verplicht te stellen, vergt een goede discussie en besluitvorming hier. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen. We moeten dat pas doen na een grondige evaluatie en na een grondige discussie hier en ook alleen als er dan draagvlak voor is, niet alleen in het onderwijs, maar ook in de politiek.

De heer Van Meenen (D66):

Het CvTE schrijft in een recente brochure dat het ernaar streeft om de centrale examens in de algemene vakken in de basisberoeps- en kaderberoepsgerichte leerweg vanaf het schooljaar 2017–2018 alleen flexibel en digitaal aan te bieden. Ik ben het helemaal eens met de Staatssecretaris dat er heel zorgvuldig toe zou moeten worden besloten om dat de enige mogelijkheid te laten zijn, maar gezien de doorlooptijd van examens kan het eigenlijk toch al niet meer in 2017 zo zijn dat er geen keuze meer is tussen papier en digitaal?

De voorzitter:

Dit is een korte, informerende vraag.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen heeft daar gelijk in.

De voorzitter:

Dat is een mooi kort antwoord.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen heeft gevraagd hoe het zit met de resultaten onder de kernvakkenregeling. Ik gaf net even het eerste doorkijkje, maar laat ik de definitieve examenresultaten van dit jaar afwachten, ook na het tweede en derde tijdvak, en erop terugkomen in de monitor. Ik vind het een beetje kwalijk dat er geopperd wordt dat er gesjoemeld zou worden. Dat werp ik verre van mij, maar laat ons dat maar onderbouwen.

De heer Van Meenen zei het graag te willen horen wanneer er leerlingen zijn gezakt. Ik kan op een presenteerblaadje geven dat dit gaat gebeuren, want voor alle examens zakken er leerlingen. Morgen zullen leerlingen te horen krijgen dat ze gezakt zijn en dat ze de rekentoets moeten overdoen. Waarschijnlijk zullen die leerlingen er ook aan het einde van het tweede tijdvak zijn. Dat zijn de momenten waarop dat plaatsvindt.

Mevrouw Straus maakte heel nadrukkelijk het punt dat er eigenlijk een soort CvTE 2.0 moet komen. Het moet dan veel meer met de beroepsgroep doen op interactieve wijze in plaats van op de klassieke manier, waarbij ook al leraren werden betrokken. Mevrouw Straus zei dat geprobeerd moet worden om de vorming van examens meer in gezamenlijkheid met de beroepsgroep te doen. Ik denk dat dit op breed draagvlak kan rekenen in deze commissie en ik ben het er ook wel mee eens.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de beantwoording in tweede termijn. Ik heb de griffier fors zien schrijven. Er is een hele stapel toezeggingen, die ik nu ga voorlezen.

  • In het najaar ontvangt de Kamer bij de Examenmonitor een gespreksagenda waarin wordt ingegaan op de kwaliteit en het proces van totstandkoming van examens met concrete stappen voor verbetering in het betrekken van de beroepsgroep. Daarin komen ook aanpassingen in de vorm van examens als gevolg van veranderingen in het curriculum, de digitalisering van de examens in het vmbo en de onderbouwing van cijfers over toename van het niveau van leerlingen sinds de kernvakkenregeling ter sprake.

  • Bij de Examenmonitor in het najaar zal de Staatssecretaris ook ingaan op de resultaten van zijn gesprek met het CvTE over herkenbare beroepsprocedures voor de beroepsverenigingen.

  • De Staatssecretaris zegt toe dat hij binnen een halfjaar óf voor het einde van het jaar de Kamer zal informeren over het meenemen van afgeronde examenvakken naar een volgend schooljaar. Als dat niet kan, zal dat volgend jaar gebeuren.

  • De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer jaarlijks te informeren over het verloop van de invulling van de tweede correctie.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik heb een opmerking over de toezegging aan de heer Rog over het betrekken van de vakverenigingen bij het vaststellen van de correctievoorschriften en dergelijke. U noemde dat een beroepsprocedure. Ik hecht eraan om «beroeps» weg te laten. Daar zit voor mij echt een principieel en praktisch bezwaar. Volgens mij gaat het veel meer om de vraag hoe we het pragmatisch oplossen in plaats van dat we het juridificeren.

De heer Rog (CDA):

Mij gaat het om de vraag of er een vorm gevonden kan worden. Ongeacht of dat een beroepsprocedure wordt, gaat het mij erom dat het gesprek plaatsvindt over de vraag op welke wijze er materieel een verbetering kan komen. Daarbij kan een beroepsprocedure bekeken worden, maar het gaat mij erom dat het gesprek wordt aangegaan over de vraag hoe tot verandering kan worden gekomen.

De voorzitter:

Dat is helder. Daarmee vervangen we «beroepsprocedure» door «procedures», in algemene zin geformuleerd. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van het algemeen overleg, maar niet dan nadat ik heb gezegd dat er een VAO wordt aangevraagd met de heer Van Meenen als eerste spreker. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ambtenaren, de leden en de aanwezigen op de publieke tribune voor de belangstelling.

Sluiting 12.00 uur.

Naar boven