31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 273 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2015

Hierbij ontvangt u de Examenmonitor voortgezet onderwijs (hierna: VO) 20151. Deze brief bestaat uit drie delen: de examenmonitor 2015, een beschrijving van het examenproces, en de beantwoording van vragen van uw Kamer. Het eerste deel gaat over de resultaten van de school- en centrale examens in 2015 en geeft zicht op ontwikkelingen in prestaties en keuzes van leerlingen over de jaren heen. In het tweede deel beschrijf ik het proces van de totstandkoming tot en met de beoordeling van de centrale examens. Dit is in zijn aard een procedurele en op onderdelen technische beschrijving, maar ik hoop hiermee, conform de wens van uw Kamer, meer inzicht in dit proces te geven. In het laatste deel van deze brief beantwoord ik een aantal nadere vragen, eveneens aan u toegezegd in het algemeen overleg examens van 24 juni jongstleden. Ook ga ik in op de Commissiebrief van 10 september 2015 inzake fouten in examens.2

I. Examenmonitor 2015

Examens

De positieve resultaten in 2013 en 2014 hebben zich in 2015 doorgezet. Het totale slagingspercentage is met bijna een procent gestegen ten opzichte van 2014. Opmerkelijk is de stijging van het slagingspercentage in het vwo ten opzichte van een daling in eerdere jaren. Een andere trend die doorzet, is dat in het havo en het vwo meer leerlingen voor de natuurprofielen kiezen. Ook de keuze voor wiskunde B is in het havo gestegen, evenals in het vwo waar dit ten koste van wiskunde C is gegaan. Voor het vmbo gold dat naast de aanscherping van de CE-regel ook de kernvakregel van toepassing is geworden bij de examens in 2014.3 Die houdt in dat voor het vak Nederlands niet lager dan een 5 mag worden gescoord.4 In het vmbo is geen aanvullend effect van de kernvakkenregel voor Nederlands aangetroffen: het geringe aantal leerlingen dat onvoldoende scoort op Nederlands zou al gezakt zijn op de CE-regel. Over het geheel genomen hebben zich in de examenperiode van 2015 geen calamiteiten voorgedaan, behoudens enkele individuele incidenten waarbij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) leerlingen een nieuw examen liet afleggen.

Vakken op een hoger niveau

Het aantal leerlingen dat in 2015 één of meer vakken op een hoger niveau heeft afgesloten is ten opzichte van 2014 met 53 gedaald van 1909 naar 1856 leerlingen. Tot 2014 was er een stijgende lijn in de deelname aan examens op een hoger niveau te zien bij alle schoolsoorten. In 2015 is alleen in het vmbo-kb een stijging te zien van leerlingen die vakken op vmbo-gt niveau hebben afgesloten. Dat in 2015 minder leerlingen een vak op een hoger niveau hebben gevolgd, vind ik opvallend en zelfs teleurstellend. Zeker in het licht van de discussies over flexibilisering in het onderwijs en het maatwerkdiploma. Vanwege die uitgesproken behoefte in het onderwijs is het opmerkelijk dat er eerder minder dan meer gebruik gemaakt wordt van de ruimte die er is. In het Plan van Aanpak Toptalenten 2014–2018 heb ik al verschillende mogelijkheden geschetst die leerlingen de kans geven om uitdagender onderwijs te volgen.5 In de aan uw Kamer toegezegde brief over flexibilisering zal ik ingaan op nieuwe en bestaande maatregelen die het voor leerlingen mogelijk maken om, binnen de huidige kaders van het onderwijs, een route te volgen die recht doet aan wat een individuele leerling kan. Waar het nu om gaat is dat scholen en leerlingen de extra ruimte daadwerkelijk gaan benutten. Ik zie hierin ook een rol voor de VO-raad.

Rekentoets

Over de stand van zaken bij de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen heb ik uw Kamer in de brieven van 6 oktober en 22 oktober jongstleden uitgebreid geïnformeerd.6 In schooljaar 2013–2014 is voor alle schooltypen in het voortgezet onderwijs de rekentoets onderdeel geworden van het eindexamen.

In 2015 heeft 65,8 procent van alle leerlingen in het vo een voldoende gehaald ten opzichte van 57,8 procent in 2014. Het gemiddelde cijfer is gestegen van 5.9 in 2014 naar 6.2 in 2015.7 In alle schooltypen werd beter gepresteerd op de toets dan in voorgaande jaren. Vanaf schooljaar 2015–2016 telt alleen voor leerlingen op het vwo het resultaat van de rekentoets mee voor het behalen van het diploma. Een kort overzicht van de belangrijkste bevindingen vindt u op de bladzijden 5 tot en met 7 van de Examenmonitor VO 2015.

II. Centrale examens: van totstandkoming tot en met becijfering

Het maatschappelijk belang van een diploma met een duidelijk civiel effect is groot. Het geeft toegang tot de arbeidsmarkt en tot deelname aan vervolgonderwijs. In Nederland kennen we een gebalanceerd en internationaal positief gewaardeerd systeem van eindexaminering dat daarvoor zorgt.8 Het combineert in gelijke mate schoolgebonden toetsing met centrale toetsing. Van die twee is er voor de centrale examens logischerwijs veel aandacht, omdat die jaarlijks voor circa 200.000 eindexamenleerlingen gelijktijdig plaatsvinden. En bovendien hangt er op dat moment veel vanaf, omdat het schoolexamencijfer dan al vaststaat. Het is daarom belangrijk om transparant te zijn over de totstandkoming van centrale examens en het verloop van de examencyclus. Niet alleen om te zien waar het verbeterpotentieel ligt, maar ook om bij te dragen aan het vertrouwen in het proces en de kwaliteit van de examens.

De centrale examens komen met grote zorgvuldigheid tot stand, waarbij onderwijsprofessionals een belangrijke rol hebben. Zo zijn docenten bij elke stap betrokken, onder andere in commissies waarin zij met andere onderwijsprofessionals en -experts samenwerken onder leiding van de Stichting Leerplanontwikkeling (hierna: SLO), het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) en Cito. De syllabus en het centraal examen worden gemaakt door docenten en vakspecialisten. Dit zorgt voor aansluiting op de lespraktijk en zorgt ervoor dat praktijkkennis en praktijkervaring belangrijke voeding voor het examenproces is. Zoals door uw Kamer verzocht, zal ik hier specifiek ingaan op hoe dat proces er uitziet. De door uw Kamer gevraagde reflectie van het CvTE op de betrokkenheid van docenten in het examenproces is bij deze brief gevoegd.

Het examenproces vo: van totstandkoming tot en met becijfering centrale examens.

Onderstaande figuur is een weergave van de totstandkoming tot en met de becijfering van de centrale examens in het voortgezet onderwijs. Dit is het standaardproces voor de papieren centrale examens en wordt hierna stapsgewijs toegelicht.9

1. Opstellen examenprogramma

Onderwijsinhoud en examinering zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het vertrekpunt in het examenproces is de onderwijsinhoud van een vak: wat moeten leerlingen aan kennis en vaardigheden beheersen? In het examenprogramma is vastgelegd hoe de onderwerpen tussen het schoolexamen (SE) en centraal examen (CE) zijn verdeeld en wat de eisen voor het schoolexamen het centraal examen zijn. Het opstellen en het periodiek vernieuwen van een examenprogramma gebeurt onder leiding van SLO. Zij stelt een commissie in, bestaande uit vakdocenten uit zowel het vo als het vervolgonderwijs, onder wie meestal ook een vakdidacticus, en afhankelijk van het vakgebied: een vertegenwoordiger uit het bedrijfsleven. Een concept-examenprogramma wordt altijd voorgelegd in een openbare veldraadpleging. SLO roept actief op tot deelname hieraan en benadert ook vak-experts voor een inhoudelijke validering van het examenprogramma.10 Docenten en vak-experts worden op deze manier in de gelegenheid gesteld om, elk vanuit eigen perspectief, opmerkingen te maken over inhoud, validiteit, uitvoerbaarheid en toetsbaarheid. De uitkomsten worden verwerkt in een definitieve versie. De Minister stelt vervolgens het examenprogramma vast. De commissie wordt voorgezeten door iemand met expertise over het vakgebied, zoals een hoogleraar. De voorzitter wordt geworven na raadpleging van verschillende partijen, waaronder de vakvereniging. Ook de docentleden worden geworven in samenspraak met de vakverenigingen. Om de afstemming met de examinering goed te laten verlopen wordt de commissie ondersteund door het CvTE en door Cito.

2. Opstellen syllabus

Op basis van het CE-deel van het examenprogramma gaat een commissie aan de slag met het maken van een syllabus, waarin de eisen voor het centraal examen worden gespecificeerd. Die fungeert als leidraad voor docenten, aan de hand waarvan zij hun leerlingen voorbereiden op het centraal examen, en voor examenmakers bij het ontwikkelen van examenvragen. Voor het opstellen of vernieuwen van een syllabus stelt het CvTE een syllabuscommissie in, bestaande uit vakdocenten uit het voortgezet en naastgelegen hoger onderwijs en een voorzitter uit het naastgelegen hoger onderwijs.11 Bij de werving van leden voor de commissie betrekt het CvTE de vakvereniging en onderwijsbonden.12

De syllabuscommissie wordt ondersteund door een toetsdeskundige van Cito en een secretaris van SLO. In sommige gevallen sluit ook een vakdidacticus uit het naastgelegen hoger onderwijs aan. Een nieuwe syllabus wordt altijd in een openbare veldraadpleging voorgelegd. Dit gebeurt via internet en/of in een openbare bijeenkomst. Het staat iedereen vrij te reageren op het concept en ideeën aan te dragen. Na de verwerking van de reacties wordt een syllabus door het CvTE vastgesteld. Gelijktijdig maakt SLO een handreiking voor het SE-deel van het desbetreffende vak. Die kunnen scholen gebruiken bij de vormgeving van het schoolexamen voor de vakken. Bij de totstandkoming van de handreikingen werkt SLO samen met vakdocenten.

3. Opstellen examen (en correctievoorschrift)

Ieder jaar stuurt het CvTE op basis van een vastgestelde syllabus een constructieopdracht naar Cito. Daarmee gaat een constructiegroep aan de slag om een conceptexamen en een bijbehorend conceptcorrectievoorschrift op te stellen. In het conceptcorrectievoorschrift staan de antwoorden op de vragen en wat de maximale score is die per vraag kan worden verdiend. Een constructiegroep bestaat uit ervaren vakdocenten die door Cito zijn geworven en les geven aan een examenklas. Zij zorgen met hun kennis uit de praktijk en door hun ervaring met de doelgroep dat examenvragen aansluiten bij het gegeven onderwijs. Zij staan onder leiding van een toetsdeskundige van Cito, zodat de vragen voldoen aan toets-technische vereisten. Vervolgens worden het conceptexamen en het conceptcorrectievoorschrift voorgelegd aan de vaststellingscommissie van het CvTE.

4. Vaststellen examen (en correctievoorschrift)

Een vaststellingscommissie van het CvTE stelt een examen en correctievoorschrift vast. Deze commissie bestaat uit twee of drie vakdocenten en een voorzitter uit het naastgelegen hoger onderwijs. De bij het opstellen betrokken toetsdeskundige van Cito neemt deel aan de vergaderingen van de vaststellingscommissie om het werk van de constructiegroep toe te lichten en de door de vaststellingscommissie gevraagde aanpassingen te kunnen doorvoeren in het examen. Leden voor een vaststellingscommissie worden voorgedragen door de onderwijsbonden (AOb en CNV Onderwijs). Vacatures voor voorzitters van vaststellingscommissies worden op de website van het CvTE en via advertenties in de vak- en landelijke dagbladen bekendgemaakt.13

5. Afname examen

Het proces vanaf het allereerste overleg tot en met de aflevering van centrale examens bij de scholen duurt ongeveer twee jaar. Na de aflevering van examens aan scholen zorgt de examensecretaris op een school voor een goede afname. De school kan met vragen over (de regels rond) examens terecht bij het examenloket van DUO.14 Tijdens de examenperiode kunnen leerlingen en docenten hun vragen en klachten over examens op verschillende plekken kwijt. Voor leerlingen heeft het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (hierna: LAKS) de examenklachtenlijn.15 Voor docenten heeft het CvTE de toets- en examenlijn ingesteld.16 Tijdens de examenperiode heeft de inspectie de taak om toezicht te houden op de juiste afname van examens door scholen. Dit gebeurt op basis van signalen die zij binnen krijgen vanuit scholen of die zijn binnen gekomen via voornoemde communicatiekanalen.

6. Correctie examen (en feedback)

Na de afname worden de examens twee keer nagekeken. Eerst door de eigen docent van de examenleerlingen en daarna voor een tweede correctie door een andere docent, vaak met een examenklas.17 De docenten moeten zich daarbij houden aan de correctievoorschriften die de vaststellingscommissie eerder heeft vastgesteld. Waar nodig verstrekt het CvTE aanvullingen op de correctievoorschriften. Het is een misvatting dat het daarbij automatisch gaat om fouten in examens en dat er een direct verband is met de normering van een examen. Het gaat meestal niet om fouten in het examen. De bedoeling van een aanvulling is om de correctie van het werk te faciliteren en eventuele onduidelijkheden die er zijn op te lossen. Het draagt bij aan het zo goed mogelijk waarderen van het gemaakte werk.

Een aanpassing van een correctievoorschrift betreft vaak een nadere specificatie van wat er goed gerekend moet worden. Als een vraag niet goed blijkt te zijn, dan wordt via een aanvulling op het correctievoorschrift meegedeeld dat alle leerlingen het maximale aantal scorepunten moet worden toegekend. Daarmee wordt de vraag geneutraliseerd. Een aanvulling op het correctievoorschrift kan het gevolg zijn van een melding door een of meer docenten bij de examenlijn van het CvTE, maar ook meldingen van het LAKS vormen soms aanleiding tot een aanvulling op het correctievoorschrift. Tijdens de correctie organiseren vakverenigingen regio- en kringvergaderingen, waarin vakdocenten het examen met het oog op de correctie bespreken. De vakverenigingen sturen hun verslagen van deze besprekingen nog vóór de normering (zie stap 7) aan het CvTE. Zo ontvangt het CvTE tijdens de correctie veel feedback op de examens.

Na de correctie voeren docenten de scores in van een deel van de leerlingen in het programma Wolf (Webbased optisch leesbare formulieren) van Cito. Deze gegevens gebruikt Cito voor het uitvoeren van toets- en itemanalyses op basis waarvan het een advies over de normering van een examen aan het CvTE verstrekt. Via het Wolf-formulier wordt ook gepeild wat docenten van een examen vonden betreffende lengte, moeilijkheidsgraad, aansluiting op het gegeven onderwijs en geven de docenten een waarderingscijfer.

7. Normering en becijfering examen

Na de correctierondes van de centrale examens buigen de vaststellingscommissies van het CvTE en ook de toetsdeskundigen van Cito zich over de normering. Daarbij heeft iedere vaststellingscommissie kennisgenomen van het advies van Cito dat voortvloeit uit de analyse van de Wolf-gegevens, maar ook van alle kwalitatieve reacties via de examenlijn, de verslagen van de examenbesprekingen, de Wolf-peiling en de reactie van het LAKS. De vaststellingscommissies geven een advies over een passende normeringsterm (N-term). Het CvTE stelt de normeringsterm per examen vast. De normeringsterm bepaalt welk cijfer bij een score hoort. Het CvTE publiceert vervolgens een omzettingstabel van score naar cijfer. De school kan daarmee de CE-cijfers per vak vaststellen en in combinatie met de SE-cijfers het eindcijfer per vak en daarmee de uitslag voor elke leerling: geslaagd of gezakt.

Het systeem van normeren van centrale examens

Normeren is het omzetten van het aantal punten dat een examenkandidaat op een examen heeft behaald, naar een cijfer. De normeringsterm (hierna: N-term) is het getal dat bepaalt hoe die vertaling van punten naar een cijfer eruit ziet. Per examen wordt door het CvTE een N-term vastgesteld en een bijbehorende omzettingstabel van puntenaantallen naar cijfers gepubliceerd.

Het CvTE hanteert een systeem van absolute normering bij de centrale examens. Daarbij is het uitgangspunt dat de lat van jaar tot jaar op dezelfde hoogte ligt. Op deze manier is het voor iedereen voorspelbaar welk beheersingsniveau nodig is om een 5,5 te halen. Met behulp van de N-term worden de verschillen in zwaarte van de verschillende examens, die kunnen optreden in de tijd, gecompenseerd. De hoogte van de N-term geeft daarmee de moeilijkheidsgraad van een examen weer ten opzichte van een eerder vastgesteld referentie-examen. Bijvoorbeeld: op een bepaald examen moet bij een N-term van N=1,0 voor een voldoende de helft van het maximale aantal punten gehaald worden. Bij N=0,0 moet circa 60 procent van de punten worden behaald voor een voldoende. Dit examen was dus makkelijker dan het examen met N=1,0. Bij een examen met N=2,0 moet circa 40 procent van de punten worden behaald voor een voldoende. Dit examen was relatief moeilijker dan een examen met N=1,0. De N-termen van examens kunnen variëren, ook per tijdvak in hetzelfde examenjaar. Dit zegt niet zozeer iets over de kwaliteit van het examen, maar wel over de verschillen in moeilijkheidsgraad tussen examens. Door voor relatief makkelijke examens een lage en voor relatief moeilijke examens een hoge N-term vast te stellen, wordt er ondanks dat verschil in moeilijkheidsgraad toch hetzelfde beheersingsniveau gevraagd.

Deze normeringsmethodiek maakt het mogelijk om uitspraken te doen over het vaardigheidsniveau van leerlingen in Nederland door de jaren heen. Wel met inachtneming van betrouwbaarheidsmarges.

Evaluatie en toezicht examenproces

Nadat de jaarlijkse examenronde achter de rug is, evalueert het CvTE samen met de andere partijen in het examenstelsel het verloop. De bestaande processen en procedures worden tegen het licht gehouden en waar nodig aangepast. Daarnaast wordt voor de verbetering van toekomstige examens de tijdens de examenperiode verzamelde feedback (zie stap 6) meegegeven aan de syllabus- en de vaststellingscommissies. Daarmee is de kwaliteitscirkel van het examenproces rond. Sluitstuk van het examenproces is het toezicht dat de inspectie houdt op de kwaliteit van het functioneren van het CvTE en op de naleving van de wettelijke taken. Dit is vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht en betreft overigens niet alleen de werkzaamheden gericht op de centrale examens, maar het geheel aan wettelijke taken van het CvTE.18

III. Nadere vragen van uw Kamer

Met bovenstaande procesbeschrijving als uitgangspunt ga ik in op een aantal nadere vragen die uw Kamer heeft gesteld tijdens diverse debatten, te weten:

  • 1. Combinatiecijfer burgerschapschapsonderwijs voortgezet onderwijs;

  • 2. Eindexamenprogramma Nederlandse taal en literatuur;

  • 3. Klacht over correctievoorschriften examen havo en vwo wiskunde A (en C) 2015;

  • 4. Klacht over examen vmbo Frans 2015;

  • 5. Stand van zaken eerste en tweede correctie centrale examens;

  • 6. Reflectie van het CvTE op de betrokkenheid van docenten in het examenproces (zie bijlage19).

1. Combinatiecijfer burgerschapsonderwijs voortgezet onderwijs

Tijdens het algemeen overleg op 9 oktober 2014 heeft uw Kamer gesproken over burgerschapsonderwijs in het voortgezet onderwijs en het meenemen van het cijfer voor burgerschapsonderwijs in het combinatiecijfer. Over de wijze waarop het combinatiecijfer wordt vastgesteld heb ik u eerder geïnformeerd, bij brief van 25 november 2014.20 Burgerschapsonderwijs is geen zelfstandig vak. Hierdoor is het niet mogelijk een separaat cijfer voor burgerschap vast te stellen. Zonder cijfer kan burgerschap geen deel uitmaken van het combinatiecijfer. Aspecten die gerekend kunnen worden tot burgerschapsonderwijs komen in meerdere vakken voor, zoals maatschappijleer, filosofie, geschiedenis en levensbeschouwing. In de maatschappelijke dialoog over #Onderwijs2032 neemt burgerschap een belangrijke plaats in. Begin 2016 wordt het advies van Platform Onderwijs2032 samen met een beleidsreactie aan de Kamer aangeboden.

2. Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur

Ik heb uw Kamer toegezegd in te gaan op het examenprogramma Nederlandse taal en literatuur en in het bijzonder op de verdeling van onderdelen tussen het schoolexamen en het centraal examen. Deze verdeling is vastgelegd in de door de Minister vastgestelde examenprogramma’s voor havo en vwo en voor vmbo.

Havo en vwo

Het examenprogramma Nederlands voor havo en vwo bestaat uit zes domeinen: A) leesvaardigheid, B) mondelinge taalvaardigheid, C) schrijfvaardigheid, D) argumentatieve vaardigheden, E) literatuur en F) oriëntatie op studie en beroep. Per domein is vastgesteld welk eindniveau moet worden behaald. Hiervoor zijn eindtermen vastgesteld aan de hand van het referentiekader taal en rekenen.21

Het centraal examen toetst domein A (leesvaardigheid) en domein D (argumentatieve vaardigheden). Het schoolexamen gaat over domeinen en sub-domeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft.

Spelling in het eindexamen havo en vwo

Spelling is onderdeel van het vak Nederlands dat niet benoemd is als apart domein, maar wel op meerdere manieren deel uitmaakt van het eindexamen Nederlands. In het schoolexamen is spelling onderdeel van de taak taalverzorging binnen het domein schrijfvaardigheid. Daarnaast hoort spelling bij de correcte uitoefening van het toepassen van conventies van de geschreven taal. Het staat een school vrij te kiezen welke aandacht nodig is voor spelling in voorbereiding op het eindexamen. Zoals ik tijdens het debat op 24 juni jongstleden heb aangegeven, ben ik van mening dat het toepassen van correct taalgebruik en spelling voor leerlingen in het havo en vwo ook een onderdeel moet zijn van het centraal examen Nederlands. In het CE draait het om de domeinen leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden. Volgens de correctievoorschriften bij het examen van 2015 bleven fouten in de spelling en schrijfvaardigheid bij de beantwoording van de open vragen buiten de beoordeling. Dit is voor de beoordeling van het CE Nederlands in 2016 gecorrigeerd. Het CvTE heeft via examenblad.nl een aftrekregeling bekend gemaakt, als onderdeel van het correctievoorschrift CE Nederlands, waarin puntenaftrek geldt voor incorrect taalgebruik.

Vmbo

In het examenprogramma Nederlandse taal vmbo zijn de volgende onderdelen opgenomen voor het CE: luister- en kijkvaardigheid, lees- en schrijfvaardigheid, leervaardigheden (het leren leren).22 Spreek- en gespreksvaardigheden vallen onder het schoolexamen. Per leerweg wordt onderscheid gemaakt wat de leerlingen moeten kennen en kunnen bij alle onderdelen uit het examenprogramma.

Vak-vernieuwing en vak-onderhoud Nederlandse taal en literatuur

SLO leidt het proces van vak-vernieuwing. Daarbij brengt een vak-vernieuwingscommissie advies uit aan het Ministerie van OCW over inhoudelijke wijzigingen van het examenprogramma. Een dergelijke vernieuwing mondt uit in een invulling van de examenprogramma’s Nederlands en een handreiking die scholen kunnen gebruiken bij de vormgeving van het schoolexamen. (Zoals beschreven in stap 1 van het examenproces). Sinds 2010 gebeurt dit op basis van het Referentiekader taal.

SLO volgt de ontwikkelingen in de onderwijspraktijk van het vak Nederlands. In 2015 leveren zij een vakspecifieke trendanalyse Nederlands op én wordt er een voorstudie uitgevoerd naar een eventuele herziening van kerndoelen en examenprogramma’s Nederlands. Hiermee anticiperen zij op een mogelijke bijstelling in het voorgeschreven curriculum als gevolg van het advies dat het Platform Onderwijs2032 begin 2016 uitbrengt. Voor de vakspecifieke trendanalyse heeft SLO onder andere het project «referentiekader taal vo: koppelen schrijf- en leesvaardigheid» uitgevoerd. Het uitgevoerde curriculum lees- en schrijfvaardigheid wordt daarin in samenwerking met leraren in kaart gebracht. Voor de voorstudie naar een mogelijke vak-vernieuwing is onder andere een expertbijeenkomst georganiseerd met onder meer docenten Nederlands. Deze bijeenkomst is op diverse plekken aangekondigd, onder andere door de Taalunie in het kader van de Week van het Nederlands. De vakdocenten zijn benaderd via de Vereniging van Leraren in de Levende Talen. Daarnaast voert SLO gesprekken met vakdocenten, opleiders, onderzoekers, toetsontwikkelaars, de inspectie en andere vak-experts. De resultaten van de voorstudie levert SLO eind december aan het Ministerie van OCW, zodat het betrokken kan worden bij de brede curriculumherziening #Onderwijs2032 die momenteel gaande is.

3. Klacht over correctievoorschrift examen havo en vwo wiskunde A

Tijdens het AO op 24 juni 2015 vroeg het lid Jasper van Dijk (SP) mij te reageren op het bericht dat hij van een wiskundeleraar kreeg over het goed moeten rekenen van notatiefouten. Navraag bij het CvTE wijst uit dat deze docent zich met zijn vragen tot het CvTE heeft gewend en daarop een reactie heeft gekregen. Die luidde dat in de examenprogramma’s havo en vwo voor wiskunde A en C het correct gebruik van «de taal van wiskunde» niet (of in beperkte mate) een vereiste is bij het maken van het centraal examen. Dat betekent dat onjuist gebruik van de taal van wiskunde niet automatisch tot puntenaftrek leidt als blijkt dat de wiskundige vaardigheden die met de vraag worden getoetst, worden beheerst.

Dit betekent niet dat het CvTE en de vaststellingscommissie wiskunde het voor leerlingen met wiskunde A en C niet belangrijk vinden om de taal van de wiskunde correct te gebruiken. Dit kan zeer goed aangeleerd en zelfs getoetst worden in het onderwijs dat vooraf gaat aan het centraal examen. In het licht van het examenprogramma en de aard van de vakken wiskunde A en C en van het te verwachten toekomstig gebruik van de wiskunde door leerlingen met wiskunde A en C is het echter niet nodig daarop expliciet te toetsen in het centraal examen.

4. Klacht over examen vmbo Frans 2015

Tijdens het AO op 24 juni 2015 stelde het lid Rog (CDA) dat er examens zijn die wemelen van de fouten en dat die via de N-term worden gecorrigeerd. Ik heb dit tegengesproken en gevraagd mij voorbeelden te laten zien. Met uw brief van 10 september 2015 verzoekt u mij te reageren op de brief van een docente Frans.23 Zij stelt dat in het examen vmbo-gl/tl Frans 2015 vele fouten zitten.

Navraag bij het CvTE leert dat het centraal examen Frans gl/tl twee onvolkomenheden bevatte, waaronder één spelfout. Navraag leert ook dat de betreffende docente zich tijdens de examenperiode tot het CvTE heeft gewend over dit examen. Zij vond bijvoorbeeld dat een bepaalde vraag vanuit een verkeerd perspectief gesteld is. Ook vond zij een vraag te moeilijk voor vmbo-leerlingen. Het CvTE heeft op haar opmerkingen gereageerd, maar zag geen aanleiding om het correctievoorschrift aan te vullen. In haar brief aan uw Kamer zette de docente, aanvullend op wat zij eerder richting het CvTE opmerkte, ook vraagtekens bij de lengte van het examen en de normeringstabel. Onder andere de lengte van een examen, maar ook het aantal moeilijke vragen bepalen de moeilijkheidsgraad van een examen. Daar wordt rekening mee gehouden bij de normering, zoals ik eerder in deze brief heb uitgelegd. Uit de toets- en itemanalyse en ook uit de peiling via Wolf over wat de docenten van het examen vonden, kwam naar voren dat het inderdaad om een lang en – mede daardoor -moeilijk examen ging. De relatief hoge N-term van 1,4 weerspiegelt deze moeilijkheidsgraad. Ik constateer dat bij dit examen Frans geen sprake is van vele fouten, maar dat het wel om een relatief moeilijk examen ging.

5. Uitvoering correctie centrale examens voortgezet onderwijs

Over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de correctie van centrale examens heb ik uw Kamer geïnformeerd, bij brief van 1 december 2015.24 Hierin liet ik uw Kamer weten dat ik met de AOb, VO-raad, FvOv en CNV Onderwijs heb afgesproken dat zij hun achterbannen zullen oproepen om in 2016 de correctie van de centrale examens integraal uit te voeren. Daarom houd ik het besluit tot de omdraaiing van de eerste en tweede correctie nog een jaar aan. Mocht na afloop van de correctie in 2016 blijken dat het gewenste resultaat niet is behaald, dan zal ik de eerder aan u gemelde maatregel om de volgorde van de eerste en tweede correctie om te draaien (voor een periode van twee jaar) alsnog in het schooljaar 2016–2017 in procedure brengen.

6. Reflectie van het College voor Toetsen en Examens op de betrokkenheid van docenten in het examenproces

Ik ben op verzoek van uw Kamer reeds ingegaan op hoe de systematiek van het examenproces in elkaar zit en wat het aandeel van docenten en onderwijsexperts daarin is. Ik heb het CvTE gevraagd te reflecteren op de manier waarop docenten in dat proces worden betrokken. Die reflectie vindt u in de bijlage bij deze brief.

Tot slot

Ik ben blij dat ik ook dit jaar weer melding kan maken van goede eindexamenresultaten. Met de aanscherping van de exameneisen in de afgelopen jaren is er meer van leerlingen gevraagd, waarbij dit een minimaal effect op slaagpercentages heeft gehad. Dat stemt me positief, maar laat ook zien dat leerlingen wellicht nog meer kunnen. Ik vind het belangrijk dat leerlingen uitgedaagd worden en dat scholen gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn om maatwerk te leveren. Bijvoorbeeld door leerlingen vakken op een hoger niveau te laten afsluiten. Het stelsel van examinering in Nederland is bepalend voor het grote civiel effect dat het diploma hier heeft. Veel partijen hebben daar een belangrijke rol in, maar het zijn de onderwijsprofessionals die met hun ervaring en kennis van zaken zorgen voor de aansluiting bij de praktijk.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Commissiebrief «Fouten in examens» over fouten in examen vmbo Frans 2015 van 10 september 2015.

X Noot
3

CE-Regel: gemiddeld voldoende over het totaal van de cijfers voor de centraal examen vakken.

X Noot
4

Voor het havo en vwo gold de kernvakkenregel al bij de examens in 2013. Dit houdt in dat voor de drie vakken Nederlands, Engels en wiskunde ten hoogste één 5 als eindcijfer mag worden gehaald.

X Noot
5

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99.

X Noot
6

Brief 6 oktober: kamerstuk 31 332, nr. 52.

Brief 22 oktober: kamerstuk 31 332, nr. 70.

X Noot
7

In het vmbo was sprake van cijferdifferentiatie. Dat betekent dat de cesuur 2F alleen van toepassing was voor de kb-leerlingen. Voor de bb-leerlingen lag de cesuur in 2014–2015 één cijferpunt lager (soepeler) en voor de gt-leerlingen lag de cesuur één cijferpunt hoger (strenger) dan de 2F-cesuur.

X Noot
8

OESO (OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development) (2014), OECD Reviews of Evaluation and Assessment in Education.

X Noot
9

Het proces voor de totstandkoming van de digitale centrale examens voor het vmbo, de centraal schriftelijke en praktische examens (cspe’s) voor de beroepsgerichte vakken in het vmbo en voor de rekentoets is in principe hetzelfde, maar wijkt op onderdelen af.

X Noot
10

Vak-experts: vakdidactici, lerarenopleiders, wetenschappers.

X Noot
11

Bij de beroepsgerichte vakken in het vmbo wordt ook de SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) betrokken.

X Noot
12

Belangrijke selectiecriteria zijn dat een docent bevoegd is in het vakgebied dat door het examenprogramma wordt bestreken en dat de docent bekend is met de actuele ontwikkelingen in het vakgebied.

X Noot
17

Als de eerste en tweede corrector het niet eens zijn over de beoordeling van het gemaakte werk kan een derde onafhankelijke corrector hierbij worden betrokken.

X Noot
18

De inspectie ziet toe op de uitvoering van wettelijke taken en voorschriften en op de kwaliteitsborging van het CvTE en rapporteert hier jaarlijks over.

X Noot
19

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
20

Kamerstuk 31 289, nr. 2013.

X Noot
23

Commissiebrief Fouten in examens, over fouten in examen vmbo Frans 2015 van 10 september 2015.

X Noot
24

Kamerstuk 31 289, nr. 271.

Naar boven