31 015 Kindermishandeling

Nr. 95 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2013

Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme. Naast een beschrijving van de algehele voortgang zal ik ingaan op de door mij gedane toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg Kinderpornografie van 4 juli 2013 (Kamerstuk 31 015, nr. 91) en de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie op 20 en 21 november 2013 (Handelingen II 2013/14, nrs. 26 en 27, behandeling begroting Veiligheid en Justitie).

1. Kinderpornografie

Prestatieafspraken

De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de capaciteit en aanpak van kinderpornografie. Parallel hieraan zijn prestatieafspraken gemaakt met de politie en het OM die een reflectie zijn van deze investeringen. In de voortgangsrapportage van 6 mei 2013 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de eerste resultaten van deze prestatieafspraken over het jaar 2012 (Kamerstuk 31 015, nr. 90).

Kwantitatieve afspraak

In 2012 is veel tijd en energie gestoken in het inrichten en opstarten van de nationale organisatie. Mede hierdoor is de doelstelling voor dat jaar geheel gehaald: er zijn namelijk 522 verdachten bij het OM aangeleverd daar waar 511 de doelstelling was. Dit getal van 522 verdachten (met peildatum november 2013) is 15 hoger dan het aantal van 507 dat ik uw Kamer in de voortgangsrapportage van 6 mei 2013 berichtte (peildatum 1 maart 2013). Zie de paragraaf «Afdoening van kinderpornografiezaken door het Openbaar Ministerie». De doelstelling voor 2013 is om 546 verdachten door de politie bij het OM aan te leveren. Dit is een stijging van 15% ten opzichte van 2010. Hoewel 2013 nog niet ten einde is, blijkt uit de meest recente tussenstand dat politie en OM goed op weg zijn om de kwantitatieve prestatieafspraak over 2013 te halen. In de volgende voortgangsbrief van mei 2014 zal ik u hierover de definitieve cijfers doen toekomen.

Kwalitatieve afspraak

Naast de bovengenoemde kwantitatieve prestatieafspraak is het ook de doelstelling dat er een kwalitatieve verschuiving plaatsvindt. Naast het aanpakken van downloaders en kijkers richten OM en politie in toenemende mate ook hun pijlen op verspreiders, misbruikers en producenten van kinderporno. Het doel is om hierdoor meer slachtoffers uit hun misbruiksituatie te ontzetten. Hier wordt op gestuurd door de nationale weegploeg van de politie en OM. De zaaksprioritering die daar plaatsvindt is een krachtig instrument om de focusverschuiving op een gebalanceerde wijze gestalte te geven.

Zoals ik heb bericht in de voortgangsrapportage van 6 mei 2013 is het inzichtelijk maken van deze focusverschuiving geen simpele zaak. De voortgangsrapportage van 6 mei 2013 gaf een eerste inzicht in het percentage zaken over 2012 waarbij sprake is van verspreiding, productie of misbruik. Net zoals bij de kwantitatieve prestatieafspraken zijn er over 2013 ook nog geen definitieve cijfers te geven over de kwalitatieve focusverschuiving, aangezien dit jaar nog niet ten einde is. Echter, ook hier blijkt uit de meest recente politiecijfers dat er steeds meer zaken bij het OM worden aangebracht waarbij sprake is van verspreiding en productie. Het blijft het uitgangspunt van OM en politie om bij het invullen van de prestatieafspraken een goede balans te vinden tussen de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen. De landelijke stuur- en weegploeg stuurt op een gebalanceerd resultaat waarbij de aandacht uitgaat naar zowel de hoeveelheid zaken als ook naar de aard van de delicten in deze zaken en de inspanning die het kost om specifieke zaken te onderzoeken. Zo zijn er in het afgelopen jaar en aantal grote grooming- en kindersekstoerismezaken opgepakt waarbij veel capaciteit is ingezet voor het doorrechercheren op (eventuele) slachtoffers. Tegelijk worden de minder zware zaken met downloaders en kijkers niet uit het oog verloren omdat deze mensen de markt in standhouden en ook dit gefrustreerd dient te worden. In dit kader hebben politie en OM in oktober jongstleden een actieweek georganiseerd waarbij de aanpak van kijkers en downloaders centraal stond.

Afdoening van kinderpornografiezaken door het Openbaar Ministerie

Tijdens het AO van 4 juli 2013 heb ik het lid Helder (PVV) toegezegd om nader in te gaan op de afdoening van kinderpornografieverdachten die door de politie in 2012 bij het OM zijn aangeleverd. Dit overzicht staat in tabel 5. Maar alvorens deze tabel te presenteren wil ik de afdoening van kinderpornografiezaken bespreken zoals deze normaliter wordt bijgehouden door het OM.

Tabel 1: Afdoeningsbeslissing OM in kinderpornografiezaken behandeld in 2012
 

2012

%

Dagvaarden

308

69%

Voegen

6

1%

Transactie

8

2%

Voorwaardelijk sepot

30

7%

Onvoorwaardelijk sepot

87

19%

Overdracht

8

2%

Totaal

447

100%

Bovenstaande tabel geeft het aantal zaken weer dat het OM in 2012 op het gebied van kinderpornografie heeft afgehandeld. Het is mogelijk dat zaken die in voorgaande jaren bij het OM zijn aangeleverd hier onderdeel van uit maken. Naar analogie is het ook mogelijk dat voor zaken die in 2012 bij het OM zijn aangeleverd pas een afdoeningsbeslissing in 2013 volgt. Uit tabel 1 blijkt dat in verreweg de meeste zaken (bijna 70%) wordt besloten om de zaak voor de rechter te brengen middels een dagvaarding. Tabel 2 toont het rechtelijke vonnis in kinderpornografiezaken in 2012, zoals bekend in de registratiesystemen van het OM. De tabel betreft enkel kinderpornofeiten. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de verdachte voor het kinderpornofeit is vrijgesproken, maar voor andere feiten in de zaak wel is veroordeeld.

Tabel 2: Vonnis rechter over kinderpornofeiten in strafrechtzaken 2012
 

2012

%

Strafoplegging

225

87%

Schuldigverklaring zonder oplegging straf of maatregel

4

2%

Vrijspraak

17

6%

Ter terechtzitting gevoegd

10

4%

Overig

2

1%

Totaal

258

100%

In bijna 90%van de gedagvaarde zaken volgt een schuldigverklaring (en strafoplegging) door de rechter. In ruim 6% blijkt er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een veroordeling. Het totaalcijfer uit tabel 2 (258) komt niet noodzakelijkerwijs overeen met het aantal dagvaardingen uit tabel 1 (308) omdat het mogelijk is dat er over een zaak die in 2012 gedagvaard is in 2013 een vonnis volgt. Tegelijk kan een vonnis uit 2012 ook een zaak behelzen die al in 2011 is gedagvaard. De strafoplegging in de kinderpornografiezaken is als volgt

Tabel 3: Aantal sancties 2012 (al dan niet in combinatie)
 

2012

%

Aantal (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen (OVV)

97

30%

Aantal geheel voorwaardelijke vrijheidsstraffen (VWV)

98

31%

Aantal werkstraffen

119

37,5%

Aantal geldboetes

1

0,5%

Totaal

315

100%

De strafoplegging van de rechter heeft betrekking op het hele feitencomplex in een zaak. Combinaties van straffen zijn mogelijk. Het betreft hier alleen sancties in zaken waarbij een schuldigverklaring voor het kinderporno-feit is uitgesproken. De 225 strafopleggingen (tabel 2) hebben geleid tot 315 sancties (tabel 3). De opgelegde werkstraffen en geldboetes zijn bijna altijd in combinatie met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, zoals blijkt uit de volgende tabel:

Tabel 4: Aantal (unieke) combinaties sancties
 

2012

%

Aantal (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen (zonder combinatie)

88

40%

Aantal OVV i.c.m. met werkstraf

9

4%

Aantal OVV i.c.m. geldboete

0

0%

Aantal geheel voorwaardelijke vrijheidsstraffen (zonder combinatie)

11

5%

Aantal VWV i.c.m. werkstraf

87

40%

Aantal VWV i.c.m. geldboete

0

0%

Aantal werkstraffen (niet i.c.m. vrijheidsstraf)

23

10,5%

Aantal werkstraffen i.c.m. geldboete

0

0%

Aantal «kale» geldboetes (geen combinatie)

1

0,5%

Totaal

219

100%

Naast de bovengenoemde straffen worden in veel gevallen ook maatregelen opgelegd, zeker in combinatie met de voorwaardelijke vrijheidsstraf en de werkstraf. Deze maatregelen zijn onder andere: reclasseringstoezicht, behandeltrajecten en meewerken aan controle van de gegevensdragers.

Onderstaande tabel is een specifiek overzicht van de 522 verdachten die in 2012 door de politie bij het OM zijn aangeleverd. De afhandeling van deze verdachten kan zowel in 2012 als daarna plaatsvinden.

Tabel 5: Afdoeningsbeslissing op verdachten die in 2012 door de politie zijn aangeleverd
 

2012

%

Dagvaarden

319

61%

Voegen

7

1%

Transactie

8

2%

Voorwaardelijk sepot

63

12%

Onvoorwaardelijk sepot

99

19%

Overdracht

9

2%

Nog geen besluit

17

3%

Totaal

522

100%

Het totaalcijfer van 522 verdachten in tabel 5 is hoger dan de 507 zaken die ik u in de voortgangsrapportage van 6 mei 2013 heb gemeld. Na de oorspronkelijke peildatum zijn er nog 15 verdachten over 2012 bij het OM als kinderpornozaak geregistreerd. Hiermee is de prestatieafspraak van 511 zaken in 2012 alsnog volledig behaald. Door het hoge percentage dagvaardingen (61%) uit tabel 5 wordt duidelijk dat het OM veel verdachten van kinderpornografiezaken voor de rechter krijgt. Daarnaast is in deze tabel ook de invloed van INDIGO terug te zien: in ruim 12% van de zaken wordt gebruik gemaakt van het voorwaardelijk sepot. Bij andere strafzaken varieert dit percentage tussen de 5% en 7%. Hiermee geeft het OM een zeer duidelijk signaal af dat het bekijken, downloaden, maken of verspreiden van kinderpornografie niet zonder (strafrechtelijke) gevolgen zal blijven.

Doorontwikkeling werkproces

Databases

Tijdens het AO van 4 juli 2013 heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden van de verschillende ontwikkelingen op het gebied van databases met afbeeldingen van seksueel misbruik, die tijdens opsporingsonderzoek ter kennis van de politie zijn gekomen. Hierover valt op dit moment het volgende te melden:

Landelijke database

Alle 11 Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK’s) zijn ondertussen aangesloten op het kinderporno-databasenetwerk. Nieuw beoordeelde afbeeldingen worden dagelijks middels dat netwerk geupload naar de centrale database. In de nachtelijke uren worden alle nieuwe uploads toegevoegd aan de database. Hierdoor heeft iedere kinderpornografie-rechercheur een actuele database tot zijn beschikking. Deze systematiek beperkte zich in 2012 tot enkel afbeeldingen. Op dit moment hebben 9 van de 11 teams de juiste software om naast afbeeldingen ook video's geautomatiseerd te uploaden via het netwerk. Voor het einde van dit jaar zullen alle teams voorzien zijn van volledige database aansluiting met daarbij de juiste soft- en hardware.

In-4-mation

In de vorige voortgangsrapportage van 6 mei 2013 heb ik uw Kamer ingelicht over het In-4-Mation project. Dit project moet er toe leiden dat er in 2014 een koppeling tot stand komt tussen de nationale kinderpornografiedatabases van de deelnemende landen. Ik kan u melden dat dit project deels voor op schema loopt. De risico's en barrières om te kunnen komen tot internationale informatie-uitwisseling via Interpol en Europol zijn reeds geïnventariseerd. In drie van de vier initieel deelnemende lidstaten (Nederland, België en Denemarken – Slovenië is nog niet zover) van dit project loopt men voor op schema en wordt op verschillende onderdelen al gestart met de implementatiefase.

Verbetering aangifteproces

In het AO van 4 juli 2013 hebben uw Kamer en ik gediscussieerd over de verbetering van het aangifteproces, onder andere voor slachtoffers van kinderpornografie en hun ouders/verzorgers. Ik zet, samen met de politie en het OM, stevig in op de verbetering van het aangifteproces. In mijn brief van 9 juli 20131) geef ik aan welke maatregelen ik neem om het aangifteproces bij de politie te verbeteren. Ik doe dit langs twee sporen: het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Het College van Procureurs-generaal zal op korte termijn de nieuwe aanwijzing voor de opsporing vaststellen. Hierin wordt een inhoudelijk kader gesteld of naar aanleiding van een aangifte wordt overgegaan tot opsporing en waar de verantwoordelijkheid ligt voor deze beslissing. In het verlengde van de vernieuwde aanwijzing voor de opsporing zal de politie een eenduidige richtlijn voor aangifte ontwikkelen, waarin specifieke aandachtspunten per delictscategorie worden opgenomen, waaronder aangiften van kinderpornografie.

Wetgeving

Grooming / lokpuber

Grooming, het via digitale kanalen vatbaar maken van een persoon van wie men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze minderjarig is, voor een ontmoeting in de fysieke wereld met seksueel misbruik als doel, is een opkomend fenomeen in onze digitale samenleving. Voorbeelden hiervan zijn de Fresno-zaak waarover ik u in de vorige voortgangsrapportage berichtte en de recente groomingzaak in Groningen waarbij één verdachte ruim 300 minderjarigen, digitaal en/of daadwerkelijk lichamelijk, misbruikt heeft. Politie en OM willen bij de bestrijding van grooming niet alleen repressief optreden, maar ook aan de voorkant van het groomingtraject komen om zo mogelijk slachtofferschap te voorkomen. In het kader van de preventieve opsporing willen OM en politie zogenaamde lokpubers inzetten. Dit zijn (meerderjarige) opsporingsambtenaren die zich online voordoen als minderjarig kind en op die manier (niet op eigen initiatief) in chatcontact komen met potentiële verdachten. Hoewel dit een effectief middel kan zijn in de strijd tegen online misbruik, heeft het Hof2 onlangs bepaald dat de inzet van de lokpuber onder de huidige wetgeving niet mogelijk is. Om tot een groomingdelict te komen, zoals beschreven in 248e Sr., moet de verdachte een afspraak maken met iemand die objectiveerbaar minderjarig is. In het geval van de lokpuber kan hiervan geen sprake zijn, omdat de opsporingsambtenaar meerderjarig is. Het feit dat de verdachte denkt te communiceren met een minderjarige is hierbij niet relevant. Gezien de meerwaarde van de lokpuber vind ik de bovenstaande situatie onwenselijk. Daarom ligt er nu een concreet voorstel tot wijziging van art 248e Sr., waardoor de lokpuber wettig bewijs kan vormen voor het aantonen van grooming. Deze wetswijzing gaat, als onderdeel van het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, in januari 2014 naar de Raad van State.

Slachtofferzorg groomingzaken

Uw Kamer heeft, net als ik, een grote belangstelling en aandacht voor de (na)zorg van slachtoffers van zedenzaken. Met het oog op de grote zedenzaak in Groningen kan ik u hierover het volgende melden. Er is een bestaande werkwijze tussen politie en Slachtofferhulp Nederland die tot op heden toereikend is gebleken. Deze werkwijze ziet onder andere op doorverwijzing van het slachtoffer en/of zorgdragers door politie naar Slachtofferhulp. Daarnaast is er een blijvende aanspreekbaarheid van de behandelende politiefunctionaris voor het slachtoffer. Ondanks dat de staande zorgstructuur van goede kwaliteit is, investeert de politie de komende tijd in een verdere intensivering van de samenwerking met Slachtofferhulp. Op 11 december vindt een gesprek plaats tussen Slachtofferhulp Nederland, het OM en de politie om te inventariseren hoe in voorkomende zaken – met name in het geval van grootschalige groomingzaken zoals recent in Groningen – er vanuit nationaal perspectief meer coördinatie en afstemming kan plaatsvinden tussen genoemde partijen.

Evaluatie zedenwetgeving

Tijdens de begrotingsbehandeling van 20 en 21 november 2013 heb ik met uw Kamer gesproken over het brede kader van de Nederlandse zedenwetgeving, waarbij onder andere de onderwerpen virtuele kinderpornografie, grooming en het seksueel getint chatten met minderjarigen aan de orde zijn gekomen. Ik kan u vertellen dat de huidige zedenwetgeving naar internationale standaard actueel is, en in vergelijking met de omringende landen «state of the art». Desalniettemin is de zedentitel geen rustig bezit; geregeld is het de vraag of bepaalde – zich vaak op het internet openbarende – laakbare gedragingen met de geldende strafbepalingen kunnen worden aangepakt. Daarbij wordt ook gekeken of het instrumentarium ter opsporing hiervan toereikend is. Hiervoor wordt de twee-sporen-aanpak aangehouden. Enerzijds worden wetgevingspunten die directe aandacht vragen versneld opgepakt om politie en OM zo goed mogelijk te voorzien om zedendelicten op te sporen en aan te pakken. Anderzijds is het zaak om de zedenwetgeving fundamenteel «up to date» te houden. In het kader van dit laatste is recentelijk een onderzoek uitgezet bij Rijksuniversiteit Groningen naar de mogelijkheden van een herziening van de zedentitel in het Wetboek van Strafrecht. Dit onderzoek is gereed in het tweede kwartaal van 2014. Op basis daarvan zal ik mij bezinnen op verdere aanpassingen van de zedentitel.

Subsidiering / financiering

Stop It Now

Stop it Now (SIN) biedt gratis en anoniem telefonische hulp aan mensen die worstelen met pedofiele gevoelens, of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. SIN kan, indien nodig, doorverwijzen naar forensische polikliniek de Waag voor hulpverlening. De hulplijn draagt in deze hoedanigheid bij aan preventie van seksueel misbruik en mogelijk aan voorkoming van recidive. Tijdens de begrotingsbehandeling 20 november 2013 heb ik u toegezegd toe te lichten hoe de financiering van de hulplijn is georganiseerd. Stop It Now heeft in 2011 van het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS) een eenmalige startsubsidie gekregen van € 250.000,–. Aan de initiatiefnemers is destijds duidelijk gemaakt dat het niet gaat om een permanente financiering van de hulplijn. Omdat SIN heeft aangegeven dat een volledige onafhankelijke financiering vanaf de zomer van 2013 niet kan worden gerealiseerd, hebben mijn collega van VWS en ik de startsubsidie aangevuld. Er is een eenmalige vervolgsubsidie verstrekt van € 75.000 om te zorgen dat de hulplijn kon voortbestaan tot eind 2013. Voorwaarde daarvan was dat de hulplijn op zoek zou gaan naar andere financieringsbronnen. De hulplijn is vervolgens op zoek gegaan naar andere financieringsbronnen en heeft deze voor 2014 deels gevonden. Het resterende bedrag dat SIN nodig heeft voor 2014, te weten € 65.000,–, zal eenmalig beschikbaar gesteld worden door de departementen van Veiligheid en Justitie en VWS om het voortbestaan van de hulplijn te waarborgen. De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik heeft aangegeven in december contact op te zullen nemen met de Waag (initiatiefnemer van de hulplijn), Zorgverzekeraars Nederland en de VNG omtrent de effectiviteit en het voortbestaan van de hulplijn. Ik wacht dit contact af.

Meldpunt Kinderpornografie op Internet

Het Meldpunt Kinderpornografie op Internet (hierna: het Meldpunt) is sinds 1996 actief met de bestrijding van afbeeldingen van seksueel kindermisbruik op en via het internet. In deze hoedanigheid is het Meldpunt aangesloten bij INHOPE, een internationaal netwerk van internet hotlines. Het Meldpunt speelt tevens een rol bij de preventie van seksueel misbruik via het internet. Zo geeft het Meldpunt voorlichting aan kinderen en opvoeders over veilig internetgebruik. Vanwege deze belangrijke functie en de manier waarop het Meldpunt hier invulling aan geeft, hebben wij haar al vele jaren financieel ondersteund. Om er voor te zorgen dat deze belangrijke functie ook in de toekomst gewaarborgd blijft heb ik besloten om het Meldpunt in ieder geval tot en met 2015 financieel te steunen conform de eerder gemaakte afspraken met het Meldpunt. Daarbovenop zal ik mij bij de Europese Commissie inzetten voor een voortzetting van de subsidie die het Meldpunt ontvangt vanuit het Safer Internet Programme.

Onderzoek «Signalering van de gevolgen van seksueel misbruik bij kinderen»

Op 16 april 2013 heeft het lid Hilkens (PvdA) tijdens het mondelinge vragenuur vragen gesteld over de financiering van het onderzoek naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak, uitgevoerd door het AMC (Handelingen II 2012/13, nr. 75, item 6, blz. 11–12). Het multidisciplinaire en longitudinale onderzoek richt zich op de psychische, sociale, emotionele, cognitieve en fysieke ontwikkeling van kinderen, het psychisch welzijn van ouders en de kwaliteit van interactie tussen ouders en het kind. Dit onderzoek geeft inzicht in signalen van kinderen na seksueel misbruik en de effecten hiervan op de ontwikkeling van kinderen. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft middels een brief aandacht gevraagd voor dit onderzoek. Naar aanleiding van het bovenstaande hebben mijn collega van VWS en ik gekeken naar de mogelijkheden voor een financiële bijdrage aan dit onderzoek. Een gesprek met de onderzoekers en bestudering van het projectplan hebben mij overtuigd van de meerwaarde dat dit onderzoek kan hebben door op middellange en lange termijn bij te dragen aan het inzicht en de behandeling van seksueel geweld tegen kinderen; iets wat centraal staat bij zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarom heb ik, tezamen met mijn ambtsgenoot van VWS, besloten om een eenmalige financiële handreiking van € 200.000 te doen ten behoeve van het onderzoek.

Resterende toezeggingen

Chemische castratie / libidoremmende middelen

Tijdens het AO van 4 juli 2013 heb ik uw Kamer toegezegd terug te komen op het onderwerp chemische castratie van veroordeelde zedendelinquenten. Ik heb hierbij goed gekeken naar wat er over dit onderwerp in het verleden is gezegd. Mij is destijds3 door het lid Helder (PVV) gevraagd of ik een onderzoek wilde instellen naar de vrijwillige toepassing van chemische castratie bij veroordeelde zedendelinquenten als onderdeel van hun resocialisatieproces. Gelijk aan de voortgangsrapportage van 3 oktober 2012 kan ik u melden dat er momenteel goede mogelijkheden zijn voor vrijwillige behandeling met libidoremmende medicatie (ook wel chemische castratie genoemd) binnen de kaders van een bredere psychosociale behandeling (Kamerstuk 31 015, nr.81). Libidoremmende medicatie wordt alleen toegediend als een zedendelinquent daarmee instemt, als hij dat niet doet kunnen daar wel consequenties aan worden verbonden. Zo kan bijvoorbeeld een tbs-behandeling langer duren of een vervroegde invrijheidsstelling na gevangenisstraf worden uitgesteld. Overigens blijkt uit de praktijk dat de effectiviteit van libidoremmende medicatie per geval verschilt. Mede daarom is het voorschrijven van libidoremmende medicatie voorbehouden aan medische specialisten die daartoe bevoegd zijn en in specifieke gevallen het beste kunnen bepalen of een eventuele inzet gewenst is. Ik acht het laten doen van verder onderzoek naar de toepassing van libidoremmende middelen van zeer geringe meerwaarde en zal dit niet laten onderzoeken.

Twitter

In de voortgangsrapportage van 6 mei 2013 heb ik u bericht over de manier waarop wij contact zoeken met social media om kinderpornografisch materiaal zo snel mogelijk van digitale sociale platforms verwijderd te krijgen. Naast de goede operationele contacten die de politie en het Meldpunt Kinderpornografie hebben met verschillende sociale media, heb ik recentelijk een brief gestuurd aan Twitter met daarin de vraag of zij bereid zijn tot de implementatie van software – zoals PhotoDNA – die de verspreiding van kinderpornografisch materiaal kan signaleren en voorkomen. Over de uitkomst van dit contact zal ik uw Kamer op de hoogte houden.

2. Kindersekstoerisme

Op 9 oktober jongstleden heb ik het plan van aanpak kindersekstoerisme naar uw Kamer gestuurd4. Met dit plan heb ik een basis gerealiseerd voor de intensivering van de aanpak van kindersekstoerisme in de komende jaren. Over de voortgang van de daaraan verbonden acties informeer ik uw Kamer in de komende voortgangsrapportages

Motie van de leden Voordewind en Segers (CU)

Tijdens het notaoverleg Mensenrechten op 30 september 2013 hebben de leden Voordewind en Segers een motie ingediend waarin zij de regering verzoeken om de Kamer zo snel mogelijk te berichten of de bestaande wettelijke mogelijkheden, om reisdocumenten in te trekken bij veroordeelde pedoseksuelen, afdoende worden benut of dat extra strafrechtelijke maatregelen vereist zijn5. Het is nog te vroeg om deze vraag nu te beantwoorden. Zoals ook door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar rapport «Barrières tegen kindersekstoerisme» van 20 augustus 20136 is vermeld, worden de bestaande wettelijke mogelijkheden om reisdocumenten in te trekken bij veroordeelde pedoseksuelen niet afdoende benut. Daarom heb ik in het plan van aanpak kindersekstoerisme van 9 oktober 2013 als actie opgenomen dat in voorkomende gevallen bij veroordeelde pedoseksuelen met een hoog recidiverisico overgegaan wordt tot de indiening van een verzoek tot het weigeren of vervallen verklaren van het paspoort. Voor de inrichting van dit proces wordt aansluiting gezocht bij de verbetering van de monitoring van zedendelinquenten. Het huidige strafrechtelijke kader biedt in combinatie met de Paspoortwet daarvoor ook voldoende ruimte.

In het plan van aanpak kindersekstoerisme heb ik aangegeven dat in de praktijk het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort alleen nut kan hebben in combinatie met andere toezichtmaatregelen, zoals een structurele meldplicht. In de praktijk blijft de toepassing van dergelijke maatregelen maatwerk en dient per geval te worden bezien welke maatregelen nodig zijn en effect hebben. In dat kader wijs ik u op het recentelijk door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie naar uw Kamer toegezonden wetsvoorstel «Langdurig toezicht zedendelinquenten». Dit wetsvoorstel biedt mogelijkheden om onder meer veroordeelde pedoseksuelen met een hoog recidiverisico beperkingen op te leggen teneinde herhaling van strafbare feiten, in Nederland of in het buitenland, te voorkomen. Naast diverse andere beperkingen voorziet het wetsvoorstel expliciet in een beperking van het recht om Nederland te verlaten als bijzondere voorwaarde in het kader van langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten. Deze beperking kan op verschillende manieren worden ingevuld. De beperking kan betrekking hebben op één of meerdere specifieke landen, maar in uitzonderlijke gevallen kan deze ook een algemeen verbod inhouden om naar het buitenland te reizen. Het reisverbod zal in het bijzonder van nut kunnen zijn bij personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel en bij zedendelinquenten die zich mogelijk ook in het buitenland schuldig zullen maken aan seksueel misbruik (van minderjarigen). Ook kan de rechter bepalen dat de veroordeelde niet naar het betreffende land mag reizen waar het strafbare feit is gepleegd of het (buiten)land waar de betreffende persoon woonachtig is.

Het Canadese Model

Tijdens het AO kinderpornografie en kindersekstoerisme op 4 juli 2013 heb ik toegezegd het Canadese Model voor toezicht op zedendelinquenten te bestuderen en daarop schriftelijk terug te komen. Canada heeft een nationaal register voor zedendelinquenten genaamd National Sex Offender Registry (NSOR). Met dit register is in december 2004 gestart op basis van de Sex Offender Information and Registration Act (SOIRA). In het NSOR worden persoonsgegevens opgenomen van Canadese zedendelinquenten die een zedendelict van een bepaalde ernst (een «designated sex offence»), waaronder kindermisbruik en kinderpornografie, hebben gepleegd. De duur van de registratieverplichting is afhankelijk van de ernst van het gepleegde zedendelict en varieert tussen 10 jaar, 20 jaar of levenslang. Het NSOR wordt beheerd door de politie en is niet toegankelijk voor het algemene publiek. Geregistreerde zedendelinquenten dienen zich in Canada bij de politie te melden in geval van verhuizing, een nieuwe baan of (vrijwilligers)functie, of reisbeweging. Ik acht een dergelijk registratiesysteem, waarbij zedendelinquenten op grond van de ernst van het gepleegde delict in een register worden opgenomen, in Nederland niet wenselijk. Opname in een dergelijke register, zonder individuele belangafweging en proportionaliteitstoets, levert niet alleen strijdigheid met het EVRM op maar stuit ook op bezwaren op grond van de Privacywetgeving. In Nederland zetten we daarom verschillende andere instrumenten in om veroordeelde zedendelinquenten te monitoren. Ik doel hierbij onder andere op de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de nadere uitwerking van de handhaving van het eerder genoemde wetsvoorstel langdurig toezicht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstuk 29 628, nr. 404

X Noot
2

GHDHA:2013:2302

X Noot
3

Debat Martijn, 29 november 2011 (Handelingen II 2011/12, nr. 29, item 24, blz. 80–107)

X Noot
4

Kamerstuk 31 015, nr. 93

X Noot
5

Kamerstuk 32 735, nr. 91

Naar boven