31 015 Kindermishandeling

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2012

Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van kinderpornografie en ga ik tevens in op de door mij gedane toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg kinderpornografie op 2 februari 20121.

Landelijke inrichting aanpak kinderpornografie

De aanpak van kinderpornografie is een prioriteit van het huidige Kabinet. Met de politie zijn prestatieafspraken gemaakt om eind 2014 25% meer verdachten van kinderpornografiezaken bij het Openbaar Ministerie (OM) aan te leveren. Een ander belangrijk aspect van deze afspraken is dat de focus wordt verschoven van de relatief lichte zaken met downloaders naar de zwaardere zaken met vervaardigers en verspreiders van kinderpornografie. Op deze manier worden meer slachtoffers ontzet uit een misbruiksituatie.

Om het bovenstaande te realiseren heb ik uw Kamer in mijn brief van 10 juni 20112 en 27 januari 20123 bericht over verander- en verbetertrajecten die ik hiervoor noodzakelijk acht. De afgelopen periode heeft dan ook in het teken gestaan van het uitvoeren van de plannen die daarvoor gemaakt zijn. Zowel bij het OM als bij de politie is er hard gewerkt en is de aanpak van kinderpornografie inmiddels landelijk ingericht. Dit heeft concreet tot de volgende resultaten geleid:

Landelijke sturing en extra capaciteit bij het OM

De operationele aanpak van kinderpornografie is bij het OM belegd bij het Landelijk Parket. De regioparketten blijven verantwoordelijk voor de sturing en afdoening in operationele zaken. Om sturing op de aanpak vorm te geven zijn vier Officieren van Justitie aangetrokken die de verbinding zullen vormen met de regioparketten. In het derde kwartaal van dit jaar is de nieuwe OM-organisatie voor de aanpak van kinderpornografie volledig operationeel.

Uitbreiding politiecapaciteit

De inrichting en uitbreiding van de regionale politie-eenheden naar 110 FTE´s loopt volgens schema. De landelijke eenheid moet nog enkele van haar 40 FTE´s invullen als gevolg van een late locatieverplaatsing van Driebergen naar Zoetermeer. Zij zullen op 1 oktober 2012 op volle operationele sterkte zijn. De totale politiecapaciteit met betrekking tot kinderpornografie en kindersekstoerisme bedraagt dan 150 FTE. In de periode van 1 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 wordt vanuit het KLPD extra ondersteuning aan de landelijke eenheid verleend.

Start opleiding kinderpornorechercheurs

Op 1 oktober 2012 start de opleiding voor de teams kinderpornografie. Hierdoor zullen zowel ervaren als nieuwe kinderpornorechercheurs (zijnde zedenrechercheurs) worden opgeleid om met één uniforme werkwijze te werken.

Landelijke stuur- en weeggroep

Een belangrijk onderdeel van de nationale aanpak kinderpornografie betreft de landelijke sturing en weging. Daarvoor is door politie en OM een gezamenlijke tactische stuurploeg samengesteld die een landelijke werkwijze voor sturing en weging heeft ontwikkeld. Momenteel worden de voorbereidingen getroffen om deze werkwijze te implementeren. Vanaf 1 oktober 2012 worden alle zaken onder sturing van de tactische stuurploeg geplaatst. Deze landelijke sturing en weging speelt een belangrijke rol in de focusverschuiving van relatief lichte zaken met downloaders naar zwaardere zaken met misbruikers, verspreiders en slachtoffers.

Project Vliegende Start

Om de werkvoorraad bij de politie terug te brengen naar een acceptabel niveau is het project Vliegende Start ingericht. Door Vliegende Start is er op centraal niveau overzicht en inzicht gecreëerd in de landelijke werkvoorraad. Oude zaken zijn gewogen, gestuurd en met tijdelijke extra capaciteit, afgehandeld. Bij aanvang van het project, op 1 januari 2012, bedroeg de werkvoorraad van Vliegende Start 1 113 zaken en mutaties. Op 1 augustus 2012 waren dit er nog 205. Aangevuld met de nieuw (in 2012) ingestroomde zaken vormt dit de totale werkvoorraad kinderpornografie bij de politie. In de meeste regio’s is Vliegende Start afgerond, maar bij een aantal regionale eenheden loopt het project nog. Bij de regio’s waar Vliegende Start is afgerond is op dit moment sprake van een beheersbare werkvoorraad met zaken niet ouder dan 2012.

Werkvoorraad

Sinds januari van dit jaar is een daling zichtbaar in de werkvoorraad bij de politie. Tot en met het einde van het vierde kwartaal van 2011 omvatte de werkvoorraad 1 113 zaken. Hieronder treft u een overzicht aan van de werkvoorraadcijfers tot en met het tweede kwartaal van 2012. Aan het einde van het tweede kwartaal 2012 omvatte de werkvoorraad 802 zaken. Dit betreft alle zaken die in behandeling zijn bij het KLPD, de bovenregionale rechercheteams en de regionale politiekorpsen. Mede dankzij Vliegende Start is deze werkvoorraad op dit moment actueel en beheersbaar.

2009

2010

2010

2010

2010

2011

2011

2011

2011

2012

2012

4e kwart.

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

809

779

605

991

770

986

987

1 065

1 113

1 017

802

Ook in de toekomst zal het actueel en beheersbaar houden van de werkvoorraad aandacht hebben. Dit gebeurt onder andere door de eerder genoemde recente uitbreiding van de politiecapaciteit en een efficiëntere afdoening van relatief lichtere zaken waarover ik u in de brief van 27 januari 20123 heb ingelicht (INDIGO). Het is desondanks niet uitgesloten dat de werkvoorraad toeneemt doordat de politie, met haar toegenomen capaciteit, intensiveert en resultaten boekt in binnen- en buitenland.

Pilot Leaseweb

Onlangs is de publiek-private pilot voor het tegenhouden van kinderpornografie door het filteren van uploads (pilot Leaseweb) afgerond en geëvalueerd. Er wordt teruggekeken op een geslaagde pilot die diverse leerpunten heeft opgeleverd.

De pilot heeft, na het overwinnen van enkele technische en organisatorische kinderziekten, bewezen dat bedrijven hun website kunnen beschermen tegen kinderpornoplaatjes die zijn opgenomen in de database van het KLPD, door codes van uploads te vergelijken met codes van plaatjes. Omdat de werkwijze alleen bekende plaatjes signaleert, de verspreiding van kinderpornografie ook gebeurt via andere (buitenlandse) dienstverleners en via TOR-servers, peer-to-peer-verbindingen, besloten nieuwsgroepen en andere digitale wegen, is het effect op de verspreiding van kinderpornografie in brede zin beperkt.

De pilot geeft echter wel een mooi voorbeeld van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is een «statement» dat deelnemende bedrijven maken in de strijd tegen kinderpornografie. De politie, het departement en de private partijen onderzoeken de komende tijd of en hoe ze een vervolg kunnen geven aan deze pilot.

Chemische castratie / libidoremmende middelen

Tijdens het AO van 2 februari 20121 heb ik uw Kamer toegezegd om terug te komen op het onderwerp chemische castratie/libidoremmende middelen. Dit naar aanleiding van een vraag van het lid Helder (PVV) of er onderzoek nodig was naar de toepassing van libidoremmende middelen. Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat dit een ingewikkeld vraagstuk is waarbij mijn departement met gepaste terughoudendheid optreedt. Wat betreft een gedwongen behandeling kan ik eenduidig zijn: dat is wettelijk niet toegestaan en ook niet zinvol. Er bestaan daarentegen wel goede mogelijkheden tot vrijwillige behandeling met libidoremmende medicatie binnen de kaders van een bredere psychosociale behandeling. Deze behandeling is uiteraard niet vrijblijvend. Er is dan immers weliswaar geen sprake van dwang, maar wel van drang voortkomend uit de aard van de opgelegde sanctie. Libidoremmende medicatie wordt alleen toegediend als een zedendelinquent daarmee instemt, maar als hij dat niet doet kunnen daar wel consequenties aan worden verbonden. Zo kan bijvoorbeeld een TBS-behandeling langer duren of een vervroegde invrijheidsstelling na gevangenisstraf worden uitgesteld. Daarbij geldt dat het voorschrijven van libidoremmende medicatie net als veel andere geneesmiddelen steeds is voorbehouden aan medische specialisten die daartoe bevoegd en bekwaam zijn. Libidoremmende medicatie is immers niet in iedere situatie of bij alle typen zedendelinquenten effectief en heeft bovendien vaak ernstige lichamelijke bijwerkingen. Het past mijn departement dan ook om zeer terughoudend te zijn met het geven van richtlijnen. Wel wordt in overleg met het veld gestreefd naar het actualiseren van bestaande richtlijnen van de beroepsgroepen en zal op de toepassing ervan worden toegezien, zodat justitiabelen die deze behandeling behoeven haar ook kunnen krijgen. In deze context acht ik het laten doen van onderzoek naar de toepassing van libidoremmende middelen van zeer geringe meerwaarde.

Virtuele kinderpornografie

Tijdens het AO Kinderpornografie van 2 februari 2012 heb ik toegezegd  uw Kamer nader in te lichten omtrent de stand van zaken betreffende de aanpak van virtuele kinderpornografie. Virtuele kinderpornografie is het digitaal manipuleren van een afbeelding van een kind waardoor deze pornografisch van aard wordt, alsook het bereiken van datzelfde resultaat zonder het gebruik van een echt kind. Bij deze vorm van kinderpornografie hoeft er dus niet noodzakelijk fysiek misbruik van een kind plaats te vinden. Virtuele kinderpornografie is strafbaar gesteld in artikel 240b Sr.

Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 240b Sr. blijkt dat de beschermwaardigheid van kinderen voorop staat. Kinderen dienen beschermd te worden tegen beeldmateriaal dat seksueel misbruik suggereert, gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert. Het vooropstellen van deze beschermwaardigheid van kinderen is terug te zien in het vervolgingsbeleid van het OM. Ook het kabinet vindt dat deze beschermwaardigheid van kinderen altijd leidend moet zijn, dus ook in de gevallen waarbij afbeeldingen in mindere mate «levensecht» of «van echt te onderscheiden» zijn. Deze afbeeldingen kunnen namelijk ook seksueel misbruik van kinderen suggereren of deel uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert.

Deze brede uitleg van het beschermingsoogmerk lijkt tevens te worden onderschreven door recente jurisprudentie. Hierbij wordt al enige tijd niet meer de term «levensecht» of «van echt te onderscheiden» gebruikt, maar wordt uitgegaan van het «realistisch gehalte» van de afbeelding of film. Verdachten van het bezit, de vervaardiging of de verspreiding van cartoons in «kinderachtige» of Manga-tekenstijl worden vrijgesproken, maar er is al wel veroordeeld voor het bezitten, vervaardigen of verspreiden van schilderijen, pentekeningen, computeranimaties en cartoons. Ik steun dan ook de inzet van politie en OM bij het opsporen en vervolgen van evident niet-levensechte, maar wel realistische, virtuele afbeeldingen.

Encryptie

In mijn brief van 27 januari 20123 heb ik uw Kamer bericht dat nader onderzoek verricht zal worden naar de mogelijkheid om verdachten in (onder andere) kinderpornozaken te verplichten om medewerking te verlenen bij het toegankelijk maken van gegevens op hun computer die met het gebruik van encryptie zijn versleuteld (ontsleutelplicht).

Inmiddels zit dit onderzoek in de afrondende fase. Uit de voorlopige resultaten komt naar voren dat de ontwikkelingen in het buitenland en in de techniek suggereren dat een ontsleutelplicht voor verdachten wel verenigbaar is met het nemo tenetur-beginsel (het recht dat verdachten niet actief mee hoeven te werken aan hun eigen veroordeling) en ook effectief zou kunnen zijn, mits een eventuele wettelijke regeling en de uitvoering daarvan met voldoende waarborgen is omkleed. Zo zal naarmate de dwang om mee te werken groter wordt en het afgedwongen materiaal een zwaardere rol heeft bij het bewijs, het publiek belang van de afgedwongen medewerking des te groter moeten zijn en zullen er meer waarborgen moeten zijn voor rechtsbescherming.

In de komende maanden wordt bekeken welke concrete mogelijkheden de uitkomst van dit onderzoek biedt voor het beleids- en wetgevingskader. Hierbij ben ik nog steeds van oordeel dat de mogelijkheden van een regeling in de Nederlandse strafwetgeving met een positieve grondhouding benaderd zullen worden. Wel zal een ontsleutelplicht op zichzelf staand niet altijd de ultieme oplossing zijn. Deze maatregel moet namelijk bezien worden in het geheel van maatregelen en instrumenten die deels zijn opgenomen in de brief over wetgeving cybercrime. Deze brief zal ik uw Kamer op korte termijn doen toekomen.

Landelijke en Europese database

Tijdens het AO van 2 februari 20121 heb ik uw Kamer toegezegd om u nader te informeren over de landelijke en Europese database kinderpornografie. Hierover kan ik melden dat de ontwikkeling van een landelijke database op schema loopt. Het basisproces voor afbeeldingen werkt inmiddels volledig operationeel en de doorontwikkeling voor extra functionaliteiten is in volle gang. De centrale database dient in deze laatste fase nog gereed te worden gemaakt voor de ontvangst van nieuwe datavormen.

Wat betreft een internationale database kan ik uw Kamer melden dat Nederland (het KLPD) is aangesloten op de ICSE-database van Interpol en volledig gebruik kan maken van de internationale inhoud daarvan. Daarnaast loopt het project «In-4-mation», een EU-project waarbij Nederland de lead heeft. Hiervoor is door Nederland bij de EU een aanvraag ingediend, die vervolgens is toegekend, om samen met vijf lidstaten, Europol en Interpol te kijken naar de mogelijkheden om databases uit te wisselen op het gebied van kinderpornografie en kindermisbruik. Vanaf januari 2013 gaat dit project van start met het in kaart brengen van juridische en andersoortige barrières per lidstaat.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 79

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 106

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 77

X Noot

[1]

Naar boven