30 895 Nieuwe bepalingen met betrekking tot de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (Drinkwaterwet)

Nr. 57 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 april 2010

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 9 december 2009 inzake een ontwerpbesluit houdende regels inzake de productie en distributie van drinkwater en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (Drinkwaterbesluit) (Kamerstuk 30 895, nr. 55).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 april 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Deelt u de mening dat de toerekening van kosten van buitenlandse projecten aan het drinkwatertarief op dit moment geen basis heeft in de Drinkwaterwet, die uitgaat van kostendekkende tarieven? Overweegt u de Drinkwaterwet zodanig aan te passen dat alsnog voorzien wordt in een wettelijke basis?

De bepaling in de Drinkwaterwet over kostendekkende tarieven vormt geen belemmering voor het leveren van bijdragen aan verbeteringen op het gebied van drinkwater en sanitatie in ontwikkelingslanden, binnen de kaders die zijn aangegeven in de brief van mijn voorgangster van 16 januari 2009 ter uitvoering van de motie Koppejan op dit punt2. In de toelichting op artikel 8 van het Ontwerp-Drinkwaterbesluit is aangegeven dat bij de uitvoering van de taken van de drinkwaterbedrijven ruimte is voor activiteiten die passen bij maatschappelijk verantwoord ondernemen of maatschappelijk betrokken ondernemen. Het bijdragen aan de verbeteringen op het gebied van drinkwater en sanitatie in ontwikkelingslanden wordt daarbij specifiek genoemd. Aanpassing van de Drinkwaterwet hiervoor acht ik niet nodig. Daar waar sprake is van investeringen in het buitenland vanuit een commerciële motivatie, dienen kosten hiervan niet te drukken op het drinkwatertarief.

2

Kunt u reageren op de kritiek van UNETO-VNI, die stellen dat uw Ontwerp Drinkwaterbesluit uitgaat van een te lage minimumdruk, waardoor er straks «uit de douche evenveel water komt als uit een druppelende kraan»?

De huidige Vewin-aanbeveling uit 1984 gaat uit van een druk van ten minste 200 kPa in het distributienet. In het Ontwerp-Drinkwaterbesluit wordt het meetpunt verlegd van het distributienet naar de watermeter (leveringspunt bij de klant) en daarbij wordt rekening gehouden met maximaal 50 kPa drukverlies over de aansluitleiding. Met andere woorden, de netdruk blijft gelijk en de regeling wordt door het verleggen van het meetpunt transparant en toetsbaar voor de klant. Het uitgangspunt van zowel de wetgever als de drinkwaterbedrijven is om de huidige situatie met betrekking tot de druk vast te leggen. De uitspraak dat er «uit de douche evenveel water komt als uit een druppelende kraan» is derhalve niet juist.

3

Is het waar dat Delta uitstel heeft gekregen voor het afsplitsen van Evides? Zo ja, waarom heeft u dan eerder uiteengezet dat deze afsplitsing voor 1 januari 2011 moest gebeuren?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief van mijn voorgangster van 2 februari 2010 met antwoorden op de vragen van de leden Neppérus (VVD) en Boelhouwer (PvdA) over deze kwestie.

4

Bent u van plan, wanneer Delta geen medewerking verleent aan het afsplitsen van Evides voor de datum van 1 januari 2011, de Drinkwaterwet zodanig aan te passen dat iedere vorm van indirecte overheidsparticipatie in drinkwaterbedrijven uitgesloten is? Zo nee, waarom niet?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.

5

Betekent in artikel 4 de zinsnede «voor zover dat binnen zijn vermogen ligt» dat de eigenaar van een huishoudwatervoorziening niet aansprakelijk gesteld kan worden en dat de verantwoordelijkheid voor schade bij de consument ligt?

Het doel van deze zinsnede is om de eigenaar van de huishoudwatervoorziening enigszins te beschermen tegen hetgeen de gebruiker van het huishoudwater in de woning met het huishoudwater kan gaan doen. Doorlopende controle ligt immers buiten het vermogen van de leverancier van het huishoudwater. In eerste aanleg dienen de voorzieningen zodanig te zijn aangelegd dat de toepassing omschreven in artikel 4 is bereikt.

6

Is er op het ontwerpbesluit een handhaafbaarheidstoets uitgevoerd, in het bijzonder op het hoofdstuk Tarieven en fusies? Zo ja, wat is de uitkomst van die toets?

Ja, de uitkomst was dat het ontwerpbesluit, waaronder het hoofdstuk Tarieven en fusies, handhaafbaar en uitvoerbaar was.

7

Is bij beoordelingscriteria voor fusies ook een bepaling op te nemen indien de beoogde prestaties niet gehaald worden de fusie te ontbinden? Zo nee, waarom niet?

Artikel 18 van de Drinkwaterwet biedt geen ruimte om in het Drinkwaterbesluit een bepaling op te nemen waarmee fusies kunnen worden ontbonden.

8

Waarom wordt in artikel 14 niet vastgelegd welke collectieve watervoorzieningen een monitoringprogramma waterkwaliteit moeten hebben?

De kwaliteitseisen voor het geleverde drinkwater en warm tapwater zijn vastgelegd in het Drinkwaterbesluit. Er is voor gekozen om de voorschriften van meer technische aard, zoals de toe te passen bemonstering- en analysemethoden en de frequentie waarin de metingen moeten worden uitgevoerd, vast te leggen in een ministeriële regeling, in casu de Drinkwaterregeling. In de regeling wordt ook vastgelegd welke collectieve watervoorzieningen een meetprogramma moeten hebben.

9

Wat is uw reactie op het voorstel van VEWIN om collectieve watervoorzieningen met 10m3 warm tapwater capaciteit per dag of 25 aansluitingen, te verplichten een monitoringsprogramma waterkwaliteit te hebben?

Dit voorstel komt overeen met het eerder uitgesproken voornemen om de grens voor het uitvoeren van een bemonsteringsprogramma te verlagen van 30 naar 10 m3 warm tapwater per dag3. Dit zal worden vastgelegd in de Drinkwaterregeling. Overigens komt de voorgestelde capaciteit overeen met ongeveer 100 aansluitingen.

10

Waarom is gekozen voor uitkering van een vermogenskostenvergoeding? Heeft het niet de voorkeur de winsten in te zetten voor verbetering en onderhoud en als er een surplus is dit terug te sluizen naar de klanten?

Dat gekozen wordt voor uitkering van een vermogenskostenvergoeding berust op een misverstand. Bij de vaststelling van tarieven bestaat ruimte voor het hanteren van vermogenskosten tot een vast te stellen maximum. Daarmee wordt ook de winst begrensd. De bestemming van de winst is aan de aandeelhouders: toevoegen aan het eigen vermogen of uitkeren als dividend. Opbouw van eigen vermogen is van belang met het oog op investeringen. Daarbij geldt dat de aandeelhouders zorg dienen te dragen voor een voldoende investeringsniveau, gelet op artikel 2, eerste lid, van de Drinkwaterwet. Het staat de aandeelhouders uiteraard ook vrij om, ingeval sprake is van voldoende eigen vermogen, een lagere vermogenskostenvergoeding te hanteren.

11

Is het verslag van de benchmarks openbaar? Zo nee, waarom niet?

Ja, het verslag is openbaar. Op grond van artikel 43 van de Drinkwaterwet wordt het verslag aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden en voor eenieder ter inzage gelegd.

12

In hoeverre wordt er bij de prestatie-indicatoren van de benchmark (artikel 57) rekening gehouden met regionale verschillen binnen het gebied van één drinkwaterbedrijf zodat slechte resultaten in een bepaald gebied niet weggemiddeld worden?

De gegevens worden in beginsel geïntegreerd en gepresenteerd op bedrijfsniveau. Daarbij is dus geen sprake van een vergelijking van prestaties van verschillende regio’s binnen één bedrijf. Voor de kwaliteit van het drinkwater worden twee indicatoren gebruikt: de waterkwaliteitsindex (hierna: WKI) en normoverschrijdingen. Daarbij wordt een indeling in vier parametergroepen gehanteerd: acuut gezondheidskundig, niet-acuut gezondheidskundig, klantgericht en bedrijfstechnisch. Voor de WKI wordt per parametergroep een gemiddelde gepresenteerd. Voor de normoverschrijding is geen sprake van middeling, maar wordt per bedrijf het totaal aantal normoverschrijdingen per miljoen kubieke meters geproduceerd water gegeven.

13

Zijn de gegevens uit de benchmark op regionaal schaalniveau ook na een eventuele fusie van een drinkwaterbedrijf nog vergelijkbaar met resultaten in eerdere jaren?

Door te kiezen voor continuïteit bij de kostensoorten die worden gebruikt is het mogelijk om een vergelijking met voorgaande jaren te maken. Dit is ook mogelijk na een fusie, door gegevens te combineren. Een directe één op één vergelijking van bedrijven voor en na fusie is echter niet mogelijk, omdat bij de fusie een ander bedrijf ontstaat.

14

Hoe verhoudt dit zich tot artikel 11.1 sub c waarin een fusie afhankelijk wordt gemaakt van de mogelijkheid van een zinvolle prestatievergelijking?

Voor de prestatievergelijking is onder meer van belang het aantal sets van gegevens dat met elkaar wordt vergeleken. Indien dit aantal beneden een kritische grens komt zal het nut van de vergelijking afnemen. In dat verband is het aantal drinkwaterbedrijven dat wordt vergeleken relevant.

15

Zal er in de benchmark ook een internationale vergelijking plaatsvinden?

De prestatievergelijking die op grond van bepalingen in de Drinkwaterwet is verplicht richt zich alleen op Nederlandse drinkwaterbedrijven. Daarin is geen internationale vergelijking voorzien. Wel is Vewin initiatiefnemer van een internationaal benchmarkproject waarbij op vrijwillige basis wordt samengewerkt met utilitybedrijven in het buitenland. Het karakter hiervan verschilt echter van de verplichte prestatievergelijking.

16

Kunt u de keuze voor de hardheidswaarde in het drinkwater in bijlage A, tabel IIIa met redenen omkleden?

In Bijlage A is in tabel IIIa de ondergrens voor hardheid vastgesteld op 1 mmol/l is. Deze ondergrens is alleen van toepassing indien ontharding of ontzouting plaats vindt tijdens de productie van drinkwater. De ondergrens is dezelfde als in het huidige Waterleidingbesluit. Aangezien het om ontharden van drinkwater gaat is de bovengrens niet relevant, omdat de hardheid na behandeling altijd lager is dan de betreffende bovengrens (2,5 mmol/l). In een recent WHO document4 wordt gesteld dat de consumptie van drinkwater met een laag gehalte aan mineralen ongewenst is omdat het mineralen aan het lichaam onttrekt. Tevens zal drinkwater met een laag gehalte aan mineralen negatieve gevolgen hebben voor metalen leidingen. In Nederland vindt op de meeste locaties waar het water van nature een hoge hardheid heeft inmiddels ontharding plaats.

17

Wat is de reden om de inzet van onthardingstechnieken te beperken?

In de Nota van Toelichting op Bijlage A, tabel IIIa, is aangegeven dat de technieken zo worden gekozen dat op het leveringspunt voor de consument de concentratie van magnesium, dat van nature in het water aanwezig is, niet verandert. Indien nodig kan via een nabehandeling het magnesiumgehalte worden aangevuld. In principe worden technieken dan ook niet uitgesloten. In voorkomende gevallen kan een minimum niveau voor het magnesiumgehalte in overleg met de toezichthouder worden vastgesteld.

18

Hoe zal u omgaan met de legionellabeheersplannen? Welke ruimte hebben de betrokken overheden om hier controle op uit te oefenen? Kan er gekozen worden voor meer legionellacontroles door de drinkwaterbedrijven?

De eigenaar van een collectieve installatie die valt onder artikel 35, is op grond van artikel 38 verplicht om een legionella-beheersplan op te stellen dat voldoet aan de daarbij gestelde eisen. De VROM-Inspectie maakt in het kader van de Interventiestrategie periodiek afspraken met de drinkwaterbedrijven over het uitvoeren van controles op naleving van die verplichting. De drinkwaterbedrijven voeren de controles binnen die afspraken uit, maar indien daar aanleiding toe is bestaat wel de mogelijkheid om daar in overleg en binnen zekere marges van af te wijken. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij bepaalde doelgroepen wat meer controles worden uitgevoerd dan aanvankelijk gepland.

19

Welke gevolgen hebben de uitzonderingsbepalingen in artikel 2 voor de bescherming van gebonden afnemers?

De uitzonderingsbepalingen van artikel 2 hebben geen gevolgen voor de bescherming van de gebonden klant. De bepalingen zijn juist bedoeld om de gezondheid van de gebruikers van huishoudwater te beschermen. Een juiste inzet van huishoudwater (toepassing en kwaliteit) betekent geen verhoging van het volksgezondheidsrisico van de gebonden klant. Artikel 31 heeft tot doel het drinkwaternet te beschermen. Het mag niet zo zijn dat huishoudwater terug kan stromen in het drinkwaternet.

20

Waarom ontbreekt in artikel 6 de invulling van de variabelen? Hoe garandeert u de onafhankelijkheid van de adviseur bij wie advies wordt ingewonnen voor de invulling van de variabelen? Deelt u de mening dat een instantie die commerciële diensten verleent, niet als vanzelfsprekend onafhankelijk is? Bent u bereid toe te zeggen advies in te winnen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?

Het vaststellen van de vermogenskostenvoet als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Drinkwaterwet is niet een eenmalige, maar een tweejaarlijks terugkerende activiteit. De waarden van de variabelen genoemd in bijlage C zijn niet statisch, maar kunnen worden beïnvloed door ontwikkelingen op de financiële markt. In het Drinkwaterbesluit is dit daarom niet nader ingevuld. Ik kan me echter voorstellen dat behoefte is aan een nadere duiding van de wijze waarop de vermogenskosten met gebruik van bijlage C, en de daarin voorkomende variabelen, bepaald zullen worden. Ik zal daartoe uitgangspunten formuleren en vastleggen in beleidsregels. De onafhankelijkheid vormt een belangrijk punt. Bij eventuele opdrachtverstrekking zal daaraan de nodige aandacht worden geschonken. Dit betekent naar mijn mening niet dat een adviesbureau dat werkzaamheden verricht voor een drinkwaterbedrijf per definitie niet als adviseur in aanmerking kan komen, maar wel dat geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling. Uiteraard zal ik desgewenst de expertise van de NMa benutten.

21

Met welke motivatie kan in lijn met artikel 7 worden gekozen voor een maximum aan solvabiliteit? Hoe kan dit in overeenstemming worden gebracht met de regeling voor netwerkbedrijven, alwaar een minimumsolvabiliteit is gedefinieerd?

Op het nut van het stellen van een maximum aan de solvabiliteit is uitvoerig ingegaan op vragen van de Eerste Kamer in de nadere memorie van antwoord over de Drinkwaterwet5. Daarbij is aangegeven dat, mede in het licht van de voorziene regulering van de winst, een maximum solvabiliteit een beperkt nut heeft, maar toch enige functie kan hebben. Nadat hiermee ervaring is opgedaan kan bekeken worden welke rol het instellen van een maximum solvabiliteit heeft. In de nadere memorie van antwoord is tevens ingegaan op de situatie zoals die zich bij netwerkbedrijven in de energiesector voordoet. Verder is aangegeven dat het maximum zodanig zal worden gesteld dat voldoende ruimte wordt gegeven voor vermogensopbouw ten behoeve van investeringen. In dat verband wijs ik ook nog op het derde lid van artikel 7.

22

Waarom spreekt artikel 9 slechts van «een raming» van de kosten en «een raming» van de omzet? Volgt hieruit dat de centrale toezichthouder uitsluitend op basis van deze «raming» toetst? Is een toetsing achteraf op basis van feitelijke kosten mogelijk? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 10, waaruit blijkt dat een toetsing aan de hand van de geraamde omzet in elk geval voldoende zou zijn en tot het feit dat een wettelijke regulering van de wijze van berekening van onderliggende kosten ontbreekt? Hoe is gewaarborgd dat de kostenraming ook een adequate weergave van het niveau van kosten weergeeft? Op welke wijze kan in de toekomst de kostendekkendheid van drinkwatertarieven objectief worden getoetst? Hoe beschermt het ontwerpbesluit de consument tegen een drinkwatertarief dat als gevolg van een onjuiste kostenraming nodeloos hoog is? Vindt, indien nodig, correctie achteraf plaats? Bent u bereid de wettelijke eis van kostentransparante en kostengeoriënteerde, of kostendekkende tarieven alsnog in het besluit te reguleren, in lijn met de eisen van artikel 13 van de Drinkwaterwet? Brengt het principe van kostendekkendheid immers niet met zich mee dat achteraf toetsing van werkelijk gemaakte kosten op basis van nacalculatie plaatsvindt?

De drinkwatertarieven worden jaarlijks vastgesteld voor de komende periode. Artikel 9 heeft betrekking op informatie voor de onderbouwing van vast te stellen tarieven. Het betreft een inschatting van kosten en opbrengsten die in de toekomst worden voorzien. Daarom wordt gesproken over een raming. Artikel 10 heeft betrekking op de kostendekkendheid van het tarief vooraf, op basis van gemaakte ramingen. Het is, nog los van de praktische uitvoerbaarheid, nadrukkelijk niet de bedoeling een systeem van financieel toezicht te ontwikkelen waarbij voor elke denkbare kostenpost door de centrale toezichthouder wordt vastgesteld welke activiteit of investering tegen welke kosten mag worden uitgevoerd. De publieke aandeelhouders stellen binnen het gegeven kader, waaronder de vermogenskostenvoet en de maximum solvabiliteit, de tarieven vast, zoals vastgelegd in artikel 20 van de Drinkwaterwet, en zijn daarmee in eerste instantie verantwoordelijk voor de redelijkheid van de kosten en tarieven op basis van de begroting van de drinkwaterbedrijven. Daarbij wordt ook informatie uit de prestatievergelijking betrokken. De toetsing achteraf is geregeld in artikel 12 van de Drinkwaterwet. Zo verplicht artikel 12, tweede lid, van de Drinkwaterwet tot het uitbrengen van een verslag met informatie over de werkelijk gemaakte kosten en het gerealiseerde bedrijfsresultaat.

23

Strekt de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een collectief net, waarop tappunten aanwezig zijn uit de risicogroepen genoemd in artikel 35 lid 1, zich uitsluitend uit tot het leveringspunt waar het collectief leidingnet overgaat in een woninginstallatie of andere installatie die op dat leidingnet is aangesloten?

Artikel 35, eerste lid, geeft een opsomming van locaties waarop het hoofdstuk Legionellapreventie van toepassing is. Indien er bijvoorbeeld in een zorginstelling, bedoeld in onderdeel b, sprake is van een collectief leidingnet waarop woninginstallaties zijn aangesloten, dan is de eigenaar van deze locatie mede verantwoordelijk voor die woninginstallaties.

24

Hoe wordt bij de fusietoets (artikel 11) getoetst op nadelige gevolgen voor de leveringszekerheid?

Bij nader inzien is het kijken naar alleen nadelige gevolgen voor de leveringszekerheid te beperkt. Een fusie kan immers ook voordelen bieden waar het de leveringszekerheid betreft. Ik zal daarom de betreffende bepaling aanpassen door in artikel 11, eerste lid, b, het woord «nadelige» te schrappen. Een nadere duiding van de wijze van toetsing, is lastig te geven. Te denken valt aan gevolgen voor het bedrijfsbeheer, de beheersbaarheid van risico’s en de omvang van de effecten van een verstoring.

25

Wat wordt bedoeld met het criterium «de mate waarin de voorgenomen fusie bijdraagt aan een duurzame en doelmatige openbare drinkwatervoorziening» (artikel 11.1.a)?

Bij duurzaamheid gaat het om zaken als de inzet en bescherming van drinkwaterbronnen en de inpassing van de infrastructuur in de leefomgeving. Wat betreft doelmatigheid moet worden gedacht aan verhoging van de efficiëntie of verbetering van de dienstverlening.

26

Betekent dit dat deze bijdrage door de fusie moet verbeteren?

Een verbetering wordt in het kader van de toetsing als positief beoordeeld.

27

Waarom is bij de fusietoets (artikel 11) niet gekozen voor een expliciete toets op meerwaarde?

De bepaling in de Drinkwaterwet waarop de fusietoets gebaseerd is spreekt over de toetsing aan criteria. Ik heb gekozen voor een toetsing in algemene kwalitatieve termen om twee redenen. Ten eerste uit praktische overwegingen: eenvoud. Hoewel ik dit niet nader heb onderzocht vermoed ik dat het ontwikkelen van een expliciet toetsingskader met kwantitatieve normen voor toetsing in het kader van het verlenen van een toestemming, als dit al mogelijk is, complex is. Bij deze overweging speelt dat verwacht kan worden dat fusies slechts zeer beperkt zullen optreden. Ten tweede biedt een toetsing in meer algemene kwalitatieve termen ruimte voor een afweging tussen verschillende aspecten. Dat laatste is van belang omdat een fusie effecten kan hebben die positief zijn voor het ene aspect, maar negatief uitpakken voor een ander aspect. Zo kan een fusie leiden tot meer efficiëntie voor de betrokken bedrijven, maar tevens een negatief effect hebben op de prestatievergelijking als instrument tot doelmatigheidsverbetering. Artikel 11, tweede lid, biedt overigens de mogelijkheid aanvullende criteria te stellen.

28

Waarom wordt de frequentie van prestatievergelijking bij ministeriële regeling geregeld en, niet in wet of in dit besluit, vastgelegd op minstens tweejaarlijks?

Hiervoor is gekozen uit oogpunt van flexibiliteit. Afhankelijk van de wensen en omstandigheden kan de frequentie worden bepaald. In principe zal de huidige frequentie van de benchmarkstudies van de sector van eens per drie jaar aangehouden worden. De flexibiliteit biedt de mogelijkheid daar desgewenst van af te wijken.

29

Hoe verhoudt zich de mogelijkheid dat de berekende waarde van het aandeel eigen vermogen kan afwijken van de feitelijke situatie (toelichting op art. 6), zich tot de beoogde tariefregulering? Is met een dergelijk uitgangspunt voldaan aan de eis van kostendekkendheid?

Voor de bepaling van de vermogenskostenvoet wordt een formule gebruikt die is opgenomen in bijlage C. In deze formule komt ook de parameter eigen vermogen voor. Voor deze parameter zal een waarde moeten worden gekozen. Hiervoor zou aangesloten kunnen worden op de waarde die de NMa hanteert bij de regulering voor energiedistributiebedrijven. Dit staat los van zowel de feitelijke solvabiliteit van de drinkwaterbedrijven als de te bepalen maximum solvabiliteit.

30

Wordt met «DTe» de Energiekamer van de NMa bedoeld?

Ja.

31

Welke publiek beschikbare rapporten worden hier bedoeld? In hoeverre c.q. door wie worden deze rapporten getoetst aan maatstaven van betrouwbaarheid en objectiviteit?

De door de Energiekamer van de NMa gehanteerde marktrisicopremie voor regulering, zoals ook toegepast voor energiedistributiebedrijven, is leidend. Bedoeld is slechts aan te geven dat ook andere publiek beschikbare relevante informatie bruikbaar kan zijn. Gezien mijn besluit tot het opstellen van beleidsregels, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 20, zal de toelichting op artikel 6 aangepast worden.

32

Er wordt opgemerkt dat voor het normeren van parameters voor het bepalen van de vermogenskostenvergoeding zo nodig advies zal worden ingewonnen. Hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van de adviseur? Deelt u de mening dat een instantie niet onafhankelijk is indien die commerciële diensten verleent aan netwerkbedrijven? Bent u bereid op voorhand toe te zeggen in ieder geval advies in te winnen bij de NMa?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 20.

33 en 34

Volgt uit de artikelen 8 en 10 van het ontwerpbesluit dat de tarieven van drinkwaterbedrijven slechts kostendekkend zijn indien uitsluitend kosten uit hoofde van wettelijke taken erin zijn doorberekend? Zo nee, wat is dan de grondslag om andere kosten dan uit hoofde van wettelijke taken door te berekenen in het tarief?

Hoe verhoudt de bepaling in artikel 8 en 10 van het ontwerpbesluit over de in rekening te brengen kosten zich tot het stelsel van omzet- en tariefregulering waar artikel 13 van de Drinkwaterwet van uitgaat? Wat is de achtergrond van de verplichting in artikelen 8 en 10 van het ontwerp om uitsluitend kosten uit hoofde van wettelijke taken toe te rekenen aan het drinkwatertarief? Hoe verhoudt deze verplichting zich tot het bepaalde van artikel 13 van de Drinkwaterwet dat alle tarieven van drinkwaterbedrijven kostendekkend zijn (met inbegrip dus van de tarieven voor leveranties die niet rechtstreeks voortvloeien uit een wettelijke taak, zoals van huishoudwater en nooddrinkwater)?

Artikel 8 is bedoeld om aan te geven dat de drinkwatertarieven gebaseerd dienen te zijn op de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening. Bij de formulering van artikel 8 is daarom uitgegaan van de activiteiten van drinkwaterbedrijven in het kader van de taken genoemd in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Drinkwaterwet. Het drinkwatertarief dient niet te worden belast met kosten van de levering van andere, niet aan de openbare drinkwatervoorziening gerelateerde, diensten. Daarbij merk ik op dat er bij de uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening ruimte is voor maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen. In mijn antwoord op vraag 1 ben ik hierop al ingegaan. Met betrekking tot de levering van nooddrinkwater merk ik op dat dit onderdeel vormt van de taken genoemd in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Drinkwaterwet. De levering van huishoudwater valt hier niet onder. Voor de levering van huishoudwater door drinkwaterbedrijven is toestemming van de Minister van VROM vereist.

35

De wet schrijft een combinatie van omzet- en tariefregulering voor. Deelt u de analyse dat het ontwerp uitsluitend uitgaat van omzetregulering. Hoe verhoudt het ontwerp zich op dit punt tot het stelsel van de wet?

Nee, die analyse deel ik niet. Het ontwerpbesluit bevat nadere regels die hun basis hebben in bepalingen in Drinkwaterwet, en moet in die zin worden gezien als een uitwerking van die bepalingen. Voor het financieel-economisch toezicht bevat de Drinkwaterwet onder meer bepalingen die betrekking hebben op de regulering van winst via de vermogenskostenvergoeding (artikel 10, derde lid juncto artikel 11, tweede tot en met vierde lid, van de Drinkwaterwet) en de relatie tussen kosten die worden gemaakt en de daarop gebaseerde tarieven (artikel 13 Drinkwaterwet). Artikel 8 van het ontwerpbesluit bevat nadere regels met betrekking tot de wijze van bepaling van de vermogenskostenvergoeding (winstregulering). Artikel 9 heeft betrekking op de relatie tussen kosten en tarieven, waarbij een verband is gelegd met de resultaten van de prestatievergelijking. Met de winstregulering wordt voorkomen dat te hoge winsten worden gemaakt. De prestatievergelijking beoogt de transparantie en efficiëntie te bevorderen.

36

Wat is de reden om de kosten die in de tarieven mogen worden doorberekend in artikel 8 en 9 van het ontwerp niet nader te specificeren dan kosten die zijn of worden gemaakt uit hoofde van wettelijke taken? Hoe verhoudt het ontwerp zich daarmee tot de verplichting ingevolge artikel 13 van de Drinkwaterwet om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de elementen die in het tarief mogen worden doorberekend?

Een nadere specificatie van kosten is noch zinvol noch uit praktisch oogpunt wenselijk. De prestatievergelijking bevat reeds informatie over kosten, waarbij verschillende kostentypen en onderdelen of processen van de bedrijfsvoering worden onderscheiden. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 35 wordt die informatie betrokken bij de raming van kosten die aan het drinkwatertarief ten grondslag liggen.

37

Hoe verhoudt het aandeelhouderschap van Delta in het Drinkwaterbedrijf Evides zich met het publieke karakter van drinkwaterbedrijven?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief van mijn voorgangster van 2 februari 2010 met antwoorden op vragen van de leden Neppérus (VVD) en Boelhouwer (PvdA) over deze kwestie.

38

Welke taken zijn in artikel 7 van de Drinkwaterwet opgedragen aan drinkwaterbedrijven?

De in artikel 7 van de wet genoemde taken hebben betrekking op de instandhouding van een duurzame en doelmatige drinkwatervoorziening en de daarvoor noodzakelijk infrastructuur, de levering van drinkwater, de borging van de kwaliteit en duurzaamheid van het productie- en distributieproces, het bijdragen aan de bescherming van de bronnen en aan het verantwoord omgaan met drinkwater. Daarnaast is artikel 3 van de wet relevant, waarin de algemene zorgplicht van het drinkwaterbedrijf is neergelegd.

39

Wat is de reden om in het ontwerp in de omschrijving van de kosten van drinkwaterbedrijven in artikel 8 af te wijken van de omschrijving van de prestatie-indicatoren in artikel 57?

Artikel 8 vormt een uitwerking van de kosten die mogen worden meegenomen in het drinkwatertarief. Daarbij wordt een link gelegd met de taken van de drinkwaterbedrijven in het kader van de openbare drinkwatervoorziening. De kosten genoemd in artikel 57 hebben betrekking op een onderscheid naar verschillende typen kosten binnen de bedrijfsvoering van de drinkwaterbedrijven.

40

Artikel 7 van het ontwerp bevat gronden waarop van de te stellen norm voor het aandeel eigen vermogen in het totale vermogen kan worden afgeweken. Gelden deze gronden ook bij de berekening van de vermogenskostenvergoeding ingevolge artikel 8? Waaruit volgt dat?

Er is geen mogelijkheid om af te wijken van de vastgestelde vermogenskostenvergoeding. De afwijkingsmogelijkheid voor het aandeel eigen vermogen is opgenomen in artikel 10, tweede lid, van de Drinkwaterwet. Voor de vermogenskostenvergoeding is geen afwijkingsmogelijkheid in de Drinkwaterwet opgenomen.

41

Waarom is in artikel 7 ervoor gekozen om af te wijken van het vastgestelde maximaal toegestane aandeel eigen vermogen voor zover aannemelijk kan worden gemaakt dat dit nodig zou zijn voor het doen van investeringen. Deelt u de mening dat het criterium dat «aannemelijk kan worden gemaakt» veel te zwak is? Laat u hier niet teveel ruimte voor overwinsten en oppotten van eigen vermogen?

Er kan zich een situatie voordoen die het wenselijk maakt om een eigen vermogen toe te staan dat hoger ligt dan het vastgestelde maximum. Het criterium «aannemelijk kan worden gemaakt» acht ik niet te zwak. De term «aannemelijk» betekent dat sprake moet zijn van een goede onderbouwing die een afwijking rechtvaardigt en dat er, zonder de afwijking, een probleem ontstaat. Met betrekking tot overwinsten en oppotten merk ik het volgende op. Met het vaststellen van een maximaal toegestane vermogenskostenvergoeding wordt de winst gereguleerd tot een aanvaardbaar en billijk niveau. Indien, gegeven die regulering, sprake is van een toename van het aandeel eigen vermogen, kan dit nooit het gevolg van overwinsten zijn.

Voor het, binnen de gestelde regels met betrekking tot de winst, gerealiseerde netto bedrijfsresultaat bestaan twee bestemmingen: toevoegen aan het eigen vermogen of uitkeren als dividend. Indien drinkwaterbedrijven een zeer restrictief dividendbeleid voeren, zoals dat bij de meeste bedrijven de praktijk is, zal een positief bedrijfsresultaat voor het grootste deel worden toegevoegd aan het eigen vermogen. Het aandeel eigen vermogen kan hierdoor toenemen.

42

In artikel 10 van het ontwerp is bepaald dat een tarief «in elk geval» kostendekkend is indien de geraamde opbrengst uit het tarief niet meer bedraagt dan de som van de geraamde kosten. Impliceren de bewoordingen «in elk geval» dat het drinkwaterbedrijf geen nadere onderbouwing van de tarieven behoeft te leveren dan een kostenraming?

De tariefstelling heeft betrekking op een bepaalde periode, doorgaans een kalenderjaar, en zal voorafgaand daaraan moeten plaatsvinden. Dit zal niet anders dan op basis van een raming moeten gebeuren. Achteraf vindt toetsing plaats. In dit verband wijs ik op artikel 12 van de Drinkwaterwet. Indien uit de toetsing achteraf blijkt dat de werkelijk gerealiseerde opbrengsten, met inbegrip van het toegestane netto bedrijfsresultaat, hoger zijn dan de werkelijk gemaakte kosten zal compensatie moeten plaatsvinden. Zie tevens mijn antwoorden op de vragen 22 en 34.

43

In het Besluit Luchtvaart is de marktrisicopremie van Schiphol gemaximeerd op 4 %. Waarom ontbreekt in bijlage C een bovengrens aan de marktrisicopremie voor eigen vermogen, terwijl het Besluit Luchtvaart die wel kent? Bent u bereid voor drinkwater een wettelijk maximum op de marktrisicopremie in te voeren? Deelt u de mening dat het risico van aandeelhouders van drinkwaterbedrijven aanmerkelijk kleiner is dan van de aandeelhouders van Schiphol?

In het Besluit Luchtvaart is een marktrisicopremie van 4% vastgesteld. Dit is geen bovengrens, maar een waarde die wordt gehanteerd voor berekening. Bij de evaluatie van de Luchtvaartwet, die nu gaande is, zal ook de marktrisicopremie opnieuw voor een bepaalde periode worden vastgesteld. Het heeft de voorkeur de marktrisicopremie regelmatig te actualiseren. Omdat de marktrisicopremie voor alle sectoren gelijk is ligt het voor de hand de marktrisicopremie te hanteren die de NMa in het kader van regulering vaststelt. De NMa voert regelmatig een actualisatie uit. Bij de op te stellen beleidsregels kan dit worden betrokken.

44

Is in bijlage C met de weergegeven bèta de equity bèta beoogd? Deelt u de mening dat het beperkte risico van aandeelhouders van drinkwaterbedrijven noodzaakt tot een relatief lage equity bèta?

Beide vragen kan ik bevestigend beantwoorden.

45

Een methode voor het berekenen van het aandeel eigen vermogen in het totale vermogen ontbreekt in Bijlage C. Volgt u bij de berekening van de omvang van het eigen vermogen de berekeningswijze die in een andere netwerksector gebruikelijk is? Zo ja, welke sector?

Voor de bepaling van het te hanteren aandeel eigen vermogen genoemd in bijlage C vormt een gezonde financiële positie van de drinkwaterbedrijven uitgangspunt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 29 kan worden aangesloten bij de waarde die de NMa hanteert voor energiedistributiebedrijven. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 20 ben ik voornemens nadere spelregels op te stellen met betrekking tot de formule opgenomen in bijlage C.

46

Artikel 11 van de Drinkwaterwet eist dat drinkwaterbedrijven de activawaarde van materiële vaste activa waarderen tegen historische kostprijs. Hoe ziet u hier op toe?

Dat de activa gewaardeerd zijn tegen historische kostprijs dient te blijken uit verslaglegging met een goedkeurende verklaring van een (register)accountant.

47

Hoeveel gevallen zijn bekend waarin de risicoanalyse voor legionellapreventie niet voldeed aan de door Inspectie gestelde eisen (in het kader van de artikelen 37 en 38)? Hoeveel bedrijven en instellingen gaan vallen onder de verplichting om een risicoanalyse en een beheersplan te laten uitvoeren respectievelijk op te stellen door een gecertificeerd bedrijf? Acht u het wenselijk dat bedrijven en instellingen zich via een door een gecertificeerd bedrijf op te stellen beheersplan genoodzaakt zien om een investeringsprogramma te laten voorbereiden door een derde? Hoe verhoudt een dergelijke verplichting zich tot de eigen verantwoordelijkheid van eigenaren van collectieve netten?

In ongeveer de helft van de in 2009 onderzochte situaties bleek dat de risicoanalyse en/of het beheerplan niet voldeed, danwel niet aanwezig was. Geschat wordt dat ongeveer 19 000 bedrijven en instellingen onder het hoofdstuk Legionellapreventie vallen. Uitgaande van 6000 controles per jaar, betekent dit dat gedurende drie jaar na inwerkingtreding van het besluit jaarlijks ongeveer 3000 bedrijven en instellingen een gecertificeerd bedrijf moeten inschakelen. Het bedrijf zal doorgaans in overleg met de eigenaar van het collectieve leidingnet vaststellen welke beheersmaatregelen en aanpassingen zullen moeten worden uitgevoerd. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de eigenaar om een gecertificeerd bedrijf in te schakelen en de in het beheersplan opgenomen maatregelen uit te voeren.

48

Waarom worden nadere voorschriften met betrekking tot de toepassing van artikel 44 gesteld bij ministeriële regeling? Welke maatregelen zou u in deze regeling willen vastleggen wat betreft elektrochemische toepassingen (koper- zilverionisatie) in de strijd tegen legionellabesmettingen? Wanneer zijn elektrochemische methoden volgens u toegestaan? Op welke wijze bent u van plan het toezicht op waterdichte wijze te gaan vormgeven?

De nadere voorschriften lenen zich vanwege de gedetailleerdheid beter voor opname in een regeling dan in het besluit. Voordeel is ook dat een regeling makkelijker kan worden gewijzigd, zodat snel kan worden ingespeeld op nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Voor wat betreft de vast te leggen maatregelen wil ik primair uitgaan van de voorschriften en voorwaarden die zijn neergelegd in de brieven over gedifferentieerde handhaving van koper-zilverionisatie en anodische oxidatie. Door de voorschriften en voorwaarden helder te communiceren, verwacht ik dat de overgrote meerderheid van (potentiële) gebruikers van alternatieve beheersmaatregelen hier de hand aan zal houden. Indien bij toezicht blijkt dat men hier de hand mee licht, zal handhavend worden opgetreden.

49

Hoe verhoudt de hoeveelheidseis in artikel 45 zich tot de studie «Rekenregels voor dimensionering van leidingwaterinstallaties» (KWR Watercycle Research, 2007), waaruit blijkt dat de volumestroom voor een gemiddelde woning moet liggen op 1160 l/h? Hoe verhoudt de drukeis van minimaal 150 kPa zich met de minimum eisen van NEN 1006:2002 en EN 806-3:2006? Kunt u verzekeren dat douchen, gezien de gestelde eisen voor hoeveelheid en druk in artikel 45, geen zogenaamd druppeldrama gaat worden (Telegraaf, 14-12-2009)? Bent u bereid de toelichting op artikel 45 meer bevattelijk te maken voor de gemiddelde Nederlandse burger?

De drinkwaterbedrijven gaan voor de dimensionering van het leidingnet uit van een volumestroom van 1160 l/h voor een gemiddelde woning. Dit betekent dat er in de praktijk extra capaciteitsruimte is en de druksituatie gunstiger zal zijn dan het vereiste minimum in artikel 45.

De feitelijke druksituatie zal niet veranderen. De huidige Vewin-aanbeveling, welke uitgaat van een druk van 200 kPa in het distributienet, wordt vervangen door een corresponderende druk van 150 kPa ter plaatse van het leveringspunt. Deze druk geldt in een situatie die gemiddeld slechts eenmaal per tien jaar zal voorkomen in de periferie van het distributienet. In de overige tijd en op de overige plaatsen in het net is meer druk beschikbaar, normaliter om en nabij de 200 kPa in de periferie van het distributienet en om en nabij de 250 kPa elders in het net.

Voor het tweede deel van de vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.

Er zal naar worden gestreefd de toelichting bevattelijker te maken voor de gemiddelde Nederlandse burger.

50

Voorziet u ook dat consumenten straks gaan kiezen voor drukverhogingspompen? Is dit wenselijk uit milieuoogpunt?

Nee, de netdruk blijkt immers gelijk zo hij nu is. In de praktijk verandert er niets. Voor woongebouwen is en blijft tot en met de derde woonlaag voldoende druk beschikbaar. Voor een woongebouw met meer woonlagen is veelal een drukverhoginginstallatie (hydrofoor) nodig, hetgeen de verantwoordelijkheid is van de eigenaar van het woongebouw.

51

Bent u van mening dat met de toevoeging van nieuwe prestatie-indicatoren in artikel 57 (kwaliteitsbewaking, druk in het distributienet, lek- en spuiverliezen, duurzaamheid van het inkoopbeleid, investeringen in ontwikkeling en onderzoek en informatie over vermogensopbouw, reserves en uitkeringen aan aandeelhouders) de focus van de benchmark voldoende en adequaat gericht blijft op klant en output?

De prestatievergelijking heeft verschillende functies, waaronder het verschaffen van inzicht voor de klant over het functioneren van hun drinkwaterbedrijf. Over de in de vraag genoemde onderwerpen het volgende. Druk in het distributienet is bij uitstek gericht op de klant. Verminderde druk kan immers direct merkbaar zijn voor de klant. Informatie over lekverliezen kan relevant zijn voor de staat van onderhoud van het transport- en distributienet. Onderzoek en ontwikkeling is als aspect expliciet opgenomen in artikel 39, eerste lid, van de Drinkwaterwet op verzoek van de Tweede Kamer6. Dit aspect is weliswaar niet direct gericht op de klant, maar is wel van belang voor de ontwikkeling van de sector in het kader van een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Duurzaam inkopen vormt een belangrijk onderwerp in het streven naar een duurzame samenleving. De vermogensopbouw, reserves en dividenduitkering zijn niet genoemd als prestatie-indicator voor kostenefficiëntie, maar als informatie die in de rapportage over de prestatievergelijking moet zijn opgenomen. Deze informatie acht ik voor belanghebbenden relevant. Dergelijke informatie is ook uit het jaarverslag te halen, maar door het op te nemen in het verslag van de prestatievergelijking wordt het meer toegankelijk en wordt een completer beeld van de bedrijven gegeven.

52

In het voorontwerp is er sprake van een minimumdruk van 200 kPa. In de huidige praktijk is op de meeste leveringspunten van huishoudelijke installaties vrijwel altijd sprake van een druk van 250 kPa, wat overeenkomst met een gebruiksdruk van 200 kPa. Pas in het Ontwerp-Drinkwaterbesluit is de minimumdruk verlaagd naar 150 kPa. Om welke reden is deze verlaagd? Wat zijn alle mogelijke gevolgen van deze verlaging voor de huidige praktijk?

In de praktijk wordt de druk niet verlaagd; alleen het meetpunt wordt verlegd van het distributienet naar de watermeter (leveringspunt bij de klant) en daarbij wordt rekening gehouden met maximaal 50 kPa drukverlies over de aansluitleiding. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 49.

53

U zet uiteen dat nieuw is dat de eigenaar de verbruikers niet hoeft te informeren over de overschrijding. Kunt u uitleggen waarom deze informatieverplichting is afgeschaft?

Op grond van artikel 17o van het Waterleidingbesluit moet de eigenaar de verbruikers over een normoverschrijding informeren, tenzij de inspecteur bepaalde dat dat niet nodig was. In de praktijk is gebleken dat er in de overgrote meerderheid van de gevallen waarin een normoverschrijding aan de inspectie werd gemeld, er geen noodzaak was om de verbruikers te informeren. Daarom is in artikel 41 van het ontwerpbesluit aangegeven dat de eigenaar de verbruikers niet over de overschrijding hoeft te informeren, tenzij de inspecteur anders bepaalt. Het is dus niet zo dat de plicht om verbruikers te informeren geheel is afgeschaft.

54

Is de in het Drinkwaterbesluit opgenomen drukeis in het overleg tussen het Drinkwaterbedrijf en de afnemer ook het uitgangspunt voor andere situaties dan enkelvoudige huishoudelijke installaties, zoals brandslanghaspels, van toepassing?

Het Ontwerp-Drinkwaterbesluit is gericht op de meest voorkomende situatie, namelijk enkelvoudige huishoudelijke installaties. In alle overige gevallen is maatwerk nodig wat in overleg tussen het drinkwaterbedrijf en de afnemer wordt bepaald.

55

Indien dat het geval is, wie kan aansprakelijk gesteld worden indien de brandslanghaspel onvoldoende water levert als gevolg van de op basis van het Drinkwaterbesluit gehanteerde minimumdruk?

De drukeis geldt voor enkelvoudige huishoudelijke installaties. In alle overige situaties, zoals bij zakelijke aansluitingen met brandslanghaspels, worden de hoeveelheden en minimumdruk in overleg tussen het drinkwaterbedrijf en de afnemer bepaald.


XNoot
1

Samenstelling

Leden: Poppe, R.J.L. (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Ondervoorzitter, Depla, G.C.F.M. (PvdA), Azough, N. (GL), Bochove, B.J. Van (CDA), Ham, B. van der (D66), Koopmans, G.P.J. (CDA), Voorzitter, Mastwijk, J.J. (CDA), Spies, J.W.E. (CDA), Velzen, K. van (SP), Vietsch, C.A. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Boelhouwer, A.J.W. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Neppérus, H. (VVD), Leeuwen, H. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Jansen, P.F.C. (SP), Bilder, E.J. (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Linhard, P. (PvdA) en Mos, R. De (PVV).

Plv. leden: Polderman, H.J. (SP), Vlies, B.J. van der (SGP), Remkes, J.W. (VVD), Jacobi, L. (PvdA), Vendrik, C.C.M. (GL), Pieper, H.T.M. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Koppejan, A.J. (CDA), Schermers, J.P. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Leijten, R.M. (SP), Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Krom, P. de (VVD), Waalkens, H.E. (PvdA), Vermeij, R. (PvdA), Vos, M.L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Zijlstra, H. (VVD), Langkamp, M.C. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gerkens, A.M.V. (SP), Algra, R.H. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Smeets, P.E. (PvdA) en Agema, M. (PVV).

XNoot
2

Kamerstukken II, 2008–2009, 30 895, nr. 52.

XNoot
3

Kamerstukken I, 2008–2009, 30 895, D.

XNoot
4

Calcium and Magnesium in drinking water, WHO 2009.

XNoot
5

Kamerstukken I, 2008–2009, 30 895, F.

XNoot
6

Kamerstukken II, 30 895, nr. 37.

Naar boven