30 872 Landelijk afvalbeheerplan

Nr. 132 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2013

Tijdens het algemeen overleg grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) en het voortgezet algemeen overleg op 6 februari 2013, heb ik enkele toezeggingen gedaan. In deze brief geef ik de stand van zaken van de uitvoering van die toezeggingen, alsmede van diverse nog openstaande moties en toezeggingen van mijn ambtsvoorganger.

Alvorens dat te doen, wil ik kort stil staan bij mijn ambities voor de komende jaren. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van oktober 2012 wordt uitgebreid aandacht besteed aan «Duurzaam groeien en vernieuwen». Een belangrijk onderdeel daarvan is de transitie naar een duurzame economie en groene groei.

Op 28 maart 2013 hebben de Minister van Economische Zaken en ik de brief «Groene Groei: voor een sterke, duurzame economie» aan de Kamer gestuurd. In die brief beschrijft het kabinet haar ambitie voor groene groei, zijnde het versterken van het concurrentievermogen van Nederland en tegelijkertijd de belasting van het milieu en de afhankelijkheid van fossiele energie terugdringen.

Om dat te bereiken, moeten we onder meer zuinig omgaan met onze grondstoffen, producten slim ontwerpen, voorwerpen langer en meerdere keren gebruiken en onze reststromen optimaal benutten. Dat betekent dat afvalbeheer een belangrijke plaats heeft in Groene Groei en het is dan ook één van mijn prioriteiten. Ik zal de komende maanden het programma «Afval als grondstof» gaan vormgeven. Het programma is gericht op het optimaliseren van grondstoffenketens in de breedste zin, door het verder uitwerken en faciliteren van vernieuwende concepten en het optimaliseren van huidige (recycling) praktijken. Ik zal u hierover naar verwachting medio 2013 informeren.

Het spreekt voor zich dat ik bij Groene Groei ook lopende zaken op het gebied van afvalbeheer betrek, want met het Nederlandse afvalbeheer zijn al veel goede resultaten geboekt en er lopen nog diverse activiteiten. Een aantal daarvan komt in de voorliggende brief aan de orde. De onderwerpen die aan de orde komen, zijn:

  • 1. Etikettering over microplastics voor cosmetica

  • 2. Overleg met de VNG over de uitvoering van het verpakkingenakkoord

  • 3. Het rapport over recycling van huishoudelijk afval

  • 4. Aanpassen Activiteitenbesluit voor scooterrecycling

  • 5. Het ketenoverleg Textiel

  • 6. Economische gevolgen van meer recycling

  • 7. Een Schengengebied voor afvalstoffen

  • 8. Pilot afvalloze overheid

  • 9. De behandeling van reststoffen van milieustraten

  • 10. Verhandelen elektr(on)isch afval door gemeenten

  • 11. Ecolabelrichtlijn: gebruik van virgin en gerecycled materiaal

  • 12. Differentiatie doelstellingen laagwaardige en hoogwaardige recycling

  • 13. Radioactieve rookmelders

  • 14. Verwerken teerhoudend asfaltgranulaat (TAG)

  • 15. Duurzame scheepssloop

  • 16. Wijziging Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021

  • 17. Zichtbare verwijderingsbijdrage apparatuur

  • 18. Thermische verwerking van asbest

  • 19. Leerstoel Cradle to cradle en platform grondstofrotonde

  • 20. Cijfers over storten en verbranden in 2012

1. Etikettering over microplastics voor cosmetica

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) heb ik toegezegd om te reageren op het verzoek van de Kamer om een onderzoek te starten naar het invoeren van etikettering over microplastics voor cosmetica.

Ik deel de zorgen van de Kamer over het gebruik van microplastics in cosmetica inclusief verzorgingsproducten zoals scrub, tandpasta en doucheproducten. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie onlangs het groenboek over een Europese strategie voor kunststofafval in het milieu heeft gepubliceerd (COM (2013) 123 final). Hieruit blijkt dat de Europese Commissie eraan denkt om beleid te ontwikkelen voor het gebruik van microplastics in consumentenproducten. De aanpak van afval en microplastics draagt ook bij aan het terugdringen van zwerfvuil op de Noordzee. Dit is een speerpunt binnen de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM, 2008). De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft uw Kamer daarover in oktober 2012 geïnformeerd (kamerstuk 33450–1 d.d. 23 oktober 2012).

Wanneer Nederland een label op de verpakking wil, zal zij dit moeten voorleggen aan de Europese Commissie (technische notificatie). De Europese Commissie zal Nederland waarschijnlijk wijzen op het beleid dat de Commissie zelf aan het maken is en vragen eventuele nationale maatregelen uit te stellen.

Een groot deel van de cosmeticaproducten die in Nederland op de markt worden gezet, zijn afkomstig van bedrijven die niet in Nederland zijn gevestigd. Ik verwacht van een EU brede aanpak dan ook een grotere effectiviteit dan van een nationale inzet op een label op cosmeticaproducten. Ik zal daarom samen met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepleiten dat in Europa een verbod wordt ingesteld op microplastics in cosmeticaproducten inclusief verzorgingsproducten.

In de tussentijd wil ik echter wel iets doen richting de consument. Ik zal daarom in overleg met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een aantal maatschappelijke organisaties de consument informeren over microplastics in cosmetica inclusief verzorgingsproducten.

De Nederlandse cosmeticabranche neemt in deze discussie ook haar verantwoordelijkheid. De branche heeft mij via haar brancheorganisatie, die 85% van de Nederlandse markt vertegenwoordigt, laten weten dat de welwillendheid van de cosmetica-industrie groot is om bij te dragen aan een oplossing voor de problematiek van microplastics in cosmeticaproducten. Bedrijven evalueren het gebruik van microplastics in hun producten opnieuw en onderzoeken of deze vervangbaar zijn door andere materialen. De cosmeticabranche verwacht dat over één tot anderhalf jaar 80% van haar leden alternatieven zal hebben gevonden en deze in haar producten zal hebben opgenomen.

Verder heeft de Nederlandse cosmeticabrancheorganisatie de problematiek van microplastics de afgelopen jaren in internationaal verband geagendeerd. Zij heeft voor de oprichting van een Europese werkgroep gezorgd, die bewustwording bij multinationale cosmeticabedrijven stimuleert. Ik zal met de cosmeticabranche in gesprek blijven.

Tijdens het eerder benoemde AO grondstoffen en afval heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de mogelijkheid om microplastics als afvalstof op te nemen in de Europese Kaderrichtlijn Water. De Kaderrichtlijn Water verplicht tot het stellen van doelen voor ecologie en stoffen. Of en zo ja in welke mate microplastics het realiseren van deze doelen beïnvloeden is nog in onderzoek; hierbij is naar mijn mening ook een rol weggelegd voor de Europese Commissie. Microplastics zullen daarom niet worden mee genomen bij de 2e tranche stroomgebiedbeheerplannen van de Kaderrichtlijn Water welke gepland staat voor 2015. De overlegstructuren van de Kaderrichtlijn Water zullen overigens wel worden benut om de problematiek in beeld te brengen en aan te pakken. De plannen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en ook de opvolger van het Nationaal Waterplan zullen eveneens hieraan aandacht schenken.

2. Overleg met de VNG over de uitvoering van het verpakkingenakkoord

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de uitvoering van de nieuwe raamovereenkomst verpakkingen.

De uitvoering van de raamovereenkomst is in volle gang. Sinds het AO van 29 januari 2013 is een aantal stappen gezet en de samenwerking met de mede-ondertekenaars VNG en het verpakkende bedrijfsleven verloopt goed. Hierna informeer ik u over de stand van zaken van de belangrijkste onderwerpen.

Besluit beheer verpakkingen en papier en karton

Momenteel wordt een voorstel tot wijziging van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton voorbereid. Daarmee worden zoveel mogelijk de afspraken vastgelegd uit de Raamovereenkomst over de aanpak van de dossiers verpakkingen en zwerfafval voor de jaren 2013 tot en met 2022 en uit het bijbehorende addendum. De vastgelegde afspraken kunnen daardoor worden gehandhaafd door de ILT. Ik ben voornemens dat voorstel in het kader van de verplichte voorhangprocedure (o.g.v. artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer) kort na de zomer van 2013 aan uw Kamer toe te zenden.

Monitoring

Aan de monitoringsystematiek, inclusief het meten van de prestatiegaranties uit de raamovereenkomst, wordt gewerkt door een werkgroep van gemeenten, verpakkend bedrijfsleven en het ministerie van IenM. Er is intensief overleg met alle stakeholders. Een concept aanpak is nu gereed en zodra deze aanpak is vastgesteld, zal ik die aan u toesturen. Daarbij zal ik ook aangeven hoe de aanpak verder wordt uitgewerkt in wetgeving.

Kennisinstituut verpakkingen en de Verduurzamingsagenda

Het kennisinstituut verpakkingen is gestart met haar werkzaamheden, waaronder het opstellen van de verduurzamingsagenda verpakkingen. In de agenda wordt onder meer aandacht besteed aan preventie (minder grondstoffen gebruiken), slimmer ontwerpen en het beter recyclebaar maken van verpakkingen.

De pilot drankenkartons is een belangrijk onderdeel van de agenda. De pilot wordt in 2013 uitgevoerd, waarna in 2014 een besluit wordt genomen over het vervolg (wel/niet gescheiden inzamelen).

ILT rapport «Naleving essentiële eisen verpakkingen»

Bij deze brief is het ILT-rapport gevoegd «Naleving essentiële eisen verpakkingen».1 Dit rapport beschrijft de bevindingen van onderzoek uit 2012 naar de naleving van producenten en importeurs van geldende eisen (de essentiële eisen) voor de verpakkingen die zij op de markt brengen. Een verpakking mag bijvoorbeeld niet te groot en/of te zwaar zijn, moet goed kunnen worden gerecycled, mag geen zware metalen bevatten zoals lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom en bestaat (zo mogelijk) voor een deel uit gerecycled materiaal.

De ILT constateert dat er een naleeftekort is als het gaat om het op papier kunnen aantonen dat de verpakking voldoet aan de essentiële eisen. Zes van de 21 bezochte bedrijven konden voldoende aantonen dat hun verpakkingen voldoen aan de eisen, de overige bedrijven voldeden niet volledig aan de gestelde eisen. Wel is voor nagenoeg alle bedrijven de verpakking een onderwerp van onderzoek, verbetering, innovatie en besparing. Ondanks dat het hierbij niet om een representatieve steekproef gaat, is het duidelijk dat er producenten en importeurs zijn die hier nog een hele stap kunnen en moeten maken. Het is goed om te zien dat er wordt gewerkt met een gerichte vragenlijst en dat de door ILT geconstateerde tekortkomingen bij concrete producten direct hebben geleid tot het van de markt halen van producten. De ILT zal toezicht blijven houden op de naleving van geldende verplichtingen en kan eventueel handhavend optreden.

Ik wil dat er structureel en inzichtelijk wordt toegewerkt naar het verduurzamen van verpakkingen. De essentiële eisen zijn daarbij een uitgangspunt. Ik ben dan ook blij dat we er in zijn geslaagd om de afspraken op het gebied van preventie aan te scherpen met de nieuwe raamovereenkomst die begin dit jaar in werking is getreden. Dit jaar wordt de verduurzamingsagenda verpakkingen vastgesteld, waarvan de essentiële eisen een integraal onderdeel zijn. De tekortkomingen die de ILT in haar rapport signaleert, moeten hiermee worden aangepakt.

Met het hiervoor staande is de toezegging afgedaan. Zoals ik u reeds eerder heb toegezegd, zal ik u in december van dit jaar wederom informeren over de uitvoering van de raamovereenkomst.

3. Het rapport over recycling van huishoudelijk afval

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (28 694, nr. 111) heb ik toegezegd een reactie te geven op het advies van een werkgroep van gemeenten en het afvalbedrijfsleven over het verhogen van de recycling van huishoudelijk afval.

In het rapport «Hoe kunnen we 2/3 van het huishoudelijk afval recyclen» (30 872, bijlage bij nr. 112) worden voorstellen gedaan om de recycling van huishoudelijk afval te laten stijgen van de huidige 50% naar 65%. Zo wordt onder meer voorgesteld om afrekenbare doelstellingen vast te leggen, waarop gemeenten kunnen worden afgerekend met een bonus/malus-systeem. Ook wordt gepleit voor meer producentenverantwoordelijkheid en de introductie van nieuwe instrumenten. Hierna ga ik in op de belangrijkste aspecten van het rapport en geef ik aan wat ik ga doen.

Afrekenbare doelstellingen voor gemeenten

Het rapport stelt voor dat de rijksoverheid met gemeenten een restafvaldoelstelling overeenkomt die is gedifferentieerd naar hoogbouwpercentage. Gemeenten moeten zich hieraan committeren door het tekenen van een grondstoffenakkoord. Daaraan gekoppeld moet er een financieringssysteem komen, waarmee gemeenten kunnen worden beloond en bestraft. Het rapport meent dat het ministerie van IenM een belangrijke rol heeft bij het beheer van het financieringsysteem.

Het vaststellen van een restafvaldoelstelling vind ik een goed idee. Het geeft gemeenten immers maximale vrijheid om de gescheiden inzameling in te richten op een manier die het beste past bij het karakter van de gemeente. Waar wel voor moet worden gewaakt, is dat de kwaliteit van de gescheiden ingezamelde materiaalstromen (glas, papier, kunststof, enz.) niet lijdt onder het streven naar minder restafval. Het mag dus niet zo zijn dat meer vervuiling van de recyclebare stromen optreedt, waardoor recycling van die stromen moeilijker of minder wordt.

Tot mijn grote vreugde constateer ik dat al veel gemeenten goed omgaan met de hiervoor genoemde vrijheid om gescheiden inzameling in te richten: in 2011 haalde namelijk ruim 35% van de gemeenten 60% of meer gescheiden inzameling en ruim 15% van de gemeenten zat op 65% of meer gescheiden inzameling. En die goede resultaten komen voor in bijna elke stedelijkheidsklasse.

De bedoelde gemeenten halen hun resultaten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben.

Ik zie dus dat het halen van de ambitieuze doelstellingen nu al mogelijk is. Dat is voor mij een reden om vooralsnog geen ingrijpende maatregelen te treffen of voor te bereiden. Ik vind het belangrijk om eerst te gaan kijken wat gemeenten van elkaar kunnen leren en wat de potenties zijn van het waar mogelijk door minder goed scorende gemeenten overnemen van onderdelen van systemen van goed scorende gemeenten. Ik sluit daarbij niet uit dat dan zal blijken dat er helemaal geen grootschalige veranderingen nodig zijn om de doelstellingen te halen, maar dat de gemeenten beter moeten worden gefaciliteerd om van elkaar te leren en om een ambitieuzer afval- en grondstoffenbeleid te gaan voeren. Mijn voornemen is om de komende maanden samen met gemeenten te komen tot een uitwerking hiervan en daarbij te bezien op welke manier we gebruik kunnen maken van de al lopende benchmark afvalscheiding van Rijkswaterstaat Leefomgeving (zie kader hierna).

Benchmark afvalscheiding

Rijkwaterstaat Leefomgeving voert al enkele jaren de gemeentelijke benchmark afvalscheiding uit. In deze benchmarks, waar jaarlijks rond de 80 gemeenten aan deelnemen, staat het van elkaar leren centraal. In groepen van maximaal acht gemeenten worden gegevens van die gemeenten besproken en trachten de deelnemers de oorzaken van onderlinge verschillen te achterhalen. Het gaat daarbij niet alleen om milieu (mate van afvalscheiding), maar ook om kosten, dienstverlening en regievoering.

Er wordt niet structureel gemonitord of het deelnemen aan een benchmark daadwerkelijk leidt tot betere resultaten op het gebied van gescheiden inzameling. Maar volgens Rijkswaterstaat Leefomgeving zijn er diverse voorbeelden van gemeenten die beter zijn gaan scoren nadat ze adviezen of systemen van andere gemeenten hebben overgenomen.

Het rapport van de werkgroep verwijst regelmatig naar de goede resultaten op afvalscheidingsgebied van Vlaanderen. Het verheugt mij dan ook dat in 2013 voor het eerst ook gemeenten uit Vlaanderen aan de benchmark gaan deelnemen.

Belangrijk is onder meer om inzicht te krijgen in de instrumenten die de goed scorende gemeenten inzetten. Het rapport geeft bijvoorbeeld al aan dat het voor gemeenten van belang is om te bekijken hoe een (vorm van) diftar ingezet kan worden om recycledoelstellingen te ondersteunen. Diftar is een instrument dat ervoor zorgt dat burgers betalen naar gelang de hoeveelheid afval die ze produceren, de frequentie van het aanbieden van containers, enz. Het is dus juist een instrument dat gemeenten zelf kunnen inzetten om hun inwoners te belonen en te straffen. In principe komt het op hetzelfde neer als een landelijke beloning/bestraffing systeem, want een boete die wordt opgelegd door de Rijksoverheid aan een slecht scorende gemeente (zoals door het rapport wordt voorgesteld), zal worden doorberekend aan de afzonderlijke bewoners in die gemeente.

Overigens heb ik grote bedenkingen bij het realiseren van een landelijk (bonus/malus) financieringssysteem, zoals wordt voorgesteld in het rapport. Ik zie namelijk diverse praktische problemen, zoals het bepalen van de hoogte van de boetes en beloningen van afzonderlijke gemeenten, het beheer van het fonds, het afdwingen van betaling door gemeenten die slecht scoren, enz. Verder vraag ik me af of de VNG en de gemeenten die niet waren vertegenwoordigd in de werkgroep, bereid zijn om afspraken over afrekenbare doelstellingen met de Rijksoverheid te gaan maken. Ook ben ik er geen voorstander van dat het rapport zich zo nadrukkelijk richt op het vergroten van de rijksbemoeienis op een domein dat tot de autonome bevoegdheid van de gemeenten behoort.

Producentenverantwoordelijkheid

Het rapport adviseert om producentenverantwoordelijkheid voor alle verpakkingen te implementeren en te bekijken voor welke andere materialen dit instrument bijdraagt aan de recyclingdoelen.

Met het in werking treden van de nieuwe raamovereenkomst verpakkingen en de daarin opgenomen afspraak over drankenkartons, is het beleid voor deze stroom ingevuld.

De andere stromen die in het rapport worden genoemd waarvoor producenten verantwoordelijkheid kan worden overwogen, zijn textiel en matrassen. Een belangrijke reden om die verantwoordelijkheid voor een afvalstof in te voeren, is als er sprake is van een ketendeficit bij het inzamelen en verwerken van die afvalstof. Er is sprake van een ketendeficit als de inkomsten uit de uit het afval gewonnen grondstoffen niet opwegen tegen de kosten van het produceren van die recyclede grondstoffen.

Voor textiel is op 12 oktober 2012 een green deal gesloten (zie paragraaf 5 van deze brief), waarin onder meer het volgende is afgesproken: «het komen tot een door alle ketenpartijen gedragen oplossing voor een mogelijk ketendeficit dat kan optreden door ingezameld textiel dat enkel geschikt is voor materiaalrecycling of verbranding.» Dit betekent dat de door het rapport gewenst actie in gang is gezet.

Matrassen is een stroom die op dit moment nog een ketendeficit heeft. Het gaat hierbij echter om een kleine afvalstroom, die ook nog eens erg goed herkenbaar is en makkelijk gescheiden kan worden op de gemeentelijke milieustraat of bij huis-aan-huis inzameling. Rekening houdend met het aantal matrassen dat vrijkomt in een gemeente, het gewicht van een matras en het verschil in verwerkingskosten tussen verbranden en recycling, liggen de extra kosten die een gemeente heeft om deze stroom gescheiden te houden en voor recycling af te voeren op minder dan een halve euro per inwoner. Dat heeft nauwelijks tot geen consequenties voor de afvalstoffenheffing. Wil een gemeente dit soort kosten niet over alle inwoners uitsmeren, dan kan een gemeente door de herkenbaarheid van de afvalstroom tamelijk eenvoudig een vergoeding vragen aan de burgers die een matras afdanken. Ik zie dan ook geen reden om op dit moment voor matrassen producentenverantwoordelijkheid uit te werken.

Tijdens een vergadering van de begeleidingscommissie LAP, waarin overheden en (afval)bedrijfsleven zitting hebben, is meer producentenverantwoordelijkheid ook onderwerp van gesprek geweest. Een deel van het bedrijfsleven was van mening dat als het instrument voor duidelijk herkenbare stromen als matrassen zou worden ingezet, dit op Europees niveau moet worden geregeld en niet door lidstaten afzonderlijk.

Hoewel niet opgenomen als advies in het rapport van de werkgroep, is aan de commissie ook gevraagd hoe men aankijkt tegen producentenverantwoordelijkheid voor organisch huishoudelijk afval (gft-afval en grof tuinafval). Een aanzienlijk deel van het huishoudelijk restafval bestaat namelijk uit organisch afval en met meer gescheiden inzameling van dat afval wordt een flinke stap gezet van de 50 naar de 65% recycling. De commissie was heel duidelijk in haar oordeel, namelijk dat de inzet van het instrument in dit geval onhaalbaar en onuitvoerbaar is, gelet op de aard en de herkomst van de producten die in organisch huishoudelijk afval terecht komen.

Gelet op het hiervoor staande, neem ik op dit moment geen initiatieven voor het invoeren van meer producentenverantwoordelijkheid.

Hoogwaardige recycling

In het rapport staat dat zo veel mogelijk hoogwaardige recycling centraal staat. Daar ben ik het uiteraard volledig mee eens. Alleen is het niet altijd mogelijk om de hoogwaardigheid van recycling goed vast te stellen. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar punt 12 van de voorliggende brief.

Het rapport geeft aan dat succesvolle recycling van materialen vergt dat er uiteindelijk volwassen recyclingmarkten bestaan. Naar mijn mening zijn die markten er al voor de meeste componenten uit het huishoudelijk afval: stromen als glas, papier, gft-afval, metalen en puin worden al jarenlang op volwassen en soms zelfs wereldomvattende markten verhandeld en verwerkt. Voor kunststof verpakkingsafval is dat nog beperkt, maar daar maken we met de nieuwe raamovereenkomst verpakkingen een flinke stap. En bij textiel zie ik ook steeds meer goede initiatieven als het gaat om de verwerking van textiel dat niet kan worden hergebruikt als product, maar waar de vezels opnieuw worden gebruikt.

Het rapport stelt verder dat het nodig is om de vraag naar secundaire grondstoffen op gang te brengen. Dit gaat naar mijn mening voorbij aan het gegeven dat we in Nederland al bijna 80% recycling van al ons afval hebben bereikt. Dit betekent dus dat bijna 80% van ons afval een weg heeft gevonden als secundaire grondstof en er niet echt een noodzaak is om een vraag naar secundaire grondstoffen op gang te brengen.

Wel kan ik me voorstellen dat het vergroten van de vraag naar secundaire grondstoffen als doel kan hebben om ketens beter te sluiten, milieudruk verder te verminderen en de kosten te reduceren. Daar waar er concrete kansen zijn, is het zeker de moeite waard om maatregelen uit te werken. Ik zal dit oppakken binnen mijn programma «Afval als grondstof».

Communicatie

Zoals het rapport heel terecht aangeeft, is goede communicatie over het doel van gescheiden inzameling van doorslaggevend belang om de burger tot scheiding aan te zetten. Ik wil daar nog aan toevoegen dat ook over het resultaat van gescheiden inzameling en recycling moet worden gecommuniceerd.

Want juist dan laten we de burger zien dat de inspanningen die men verricht om afvalstoffen gescheiden te houden en gescheiden af te geven, ook daadwerkelijk effect heeft.

Binnen mijn ministerie wordt momenteel bezien op welke manier de Rijksoverheid een bijdrage kan leveren aan de genoemde communicatie. Afstemming met plaatselijke campagnes van andere overheden, de werkgroep Landelijke Afvalcommunicatie en met landelijke campagnes van productorganisaties als Wecycle en Plastic Heroes is daarbij essentieel.

App gescheiden inzameling

In het najaar van 2013 wordt een app gelanceerd, die onder meer de burger de weg wijst naar inzamelpunten voor gescheiden gehouden afvalstoffen en informatie geeft over de manier waarop in de gemeente afval wordt ingezameld. Ook zal de app scheidingsregels en informatie over de recycling van het ingezamelde afval gaan bevatten.

4. Aanpassen Activiteitenbesluit voor scooterrecycling

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 7 juni 2012 (Kamerstuk 30 872, nr. 125) heeft mijn ambtvoorganger toegezegd dat het activiteitenbesluit zal worden aangepast, zodat ook scooters kunnen worden aangeboden voor recycling.

Een wijziging van het Activiteitenbesluit, waarin onder meer de demontage van bromfietsen en snorfietsen is opgenomen, is inmiddels in voorbereiding. Het streven is om het gewijzigde besluit op 1 januari 2014 in werking te laten treden.

Op 4 maart is de green deal «Inzameling, demontage en recycling van bromfietsen en snorfietsen» gesloten. In onderstaand kader is een deel van het artikel over de inzet en acties van de Rijksoverheid binnen de green deal opgenomen.

Green Deal «Inzameling, demontage en recycling van bromfietsen en snorfietsen» van 4 maart 2013

Artikel 3: Inzet en acties Rijksoverheid

  • 1. De Rijksoverheid zal zich met inachtneming van de daarvoor geldende procedures inzetten om het Activiteitenbesluit en andere relevante wet- en regelgeving zo aan te passen dat ook voor het demonteren van bromfietsen en snorfietsen algemene regels worden opgesteld. Bedrijven hoeven dan geen omgevingsvergunning milieu aan te vragen voor die activiteit maar hoogstens een omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Deze wijzigingen worden meegenomen in een vóór de zomer van 2013 in procedure te brengen wijziging van het Activiteitenbesluit.

  • 2. De Rijksoverheid zal bij het aanpassen van het Activiteitenbesluit en andere relevante wet- en regelgeving zoveel mogelijk aansluiten bij de bestaande praktijk van demontage van automobielen en bij reeds bestaande voorzieningen bij bedrijven die mogelijk bromfietsen en snorfietsen willen demonteren.

5. Het ketenoverleg Textiel

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) heb ik toegezegd om de Kamer te informeren over de voortgang in en ambities van het ketenoverleg Verduurzaming Mode & Textiel.

Textiel is één van de zeven materiaalstromen waarvoor in 2009 een project is gestart om via een ketenbenadering de milieudruk te verlagen. Onderdeel van dit project is het ketenoverleg verduurzaming mode en textiel. In dit ketenoverleg zitten de verschillende ketenpartijen (producenten, importeurs, inzamelaars, verwerkers) en het overleg heeft tot doel om gezamenlijk de textielkringloop beter sluitend en minder milieubelastend te maken.

De milieudruk van de textielketen is met name hoog bij de primaire productie van grondstoffen, zoals katoen. Primaire productie kan worden terug gedrongen door te zorgen dat er meer en betere secundaire grondstoffen zijn. Daarom wordt in het ketenproject textiel met name ingezet op meer gescheiden inzameling, een verlenging van de levensduur van producten en een hoogwaardiger recycling van de textielvezels.

Ik ben verheugd dat het ketenoverleg het initiatief heeft genomen tot de green deal «Inzameling van textiel», die op 11 oktober 2012 door 14 partijen is ondertekend. De bij de deal betrokken partijen willen bereiken dat meer textiel gescheiden wordt ingezameld. Het doel is dat aan het einde van 2015 de hoeveelheid textiel in het restafval met vijftig procent is verminderd ten opzichte van 2011.

Met het hiervoor staande acht ik de toezegging als afgedaan.

6. Economische gevolgen van meer recycling

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 7 juni 2012 (Kamerstuk 30 872, nr. 125) is aan mijn ambtsvoorganger gevraagd om, conform het onderzoek dat McKinsey hierover heeft uitgevoerd in Engeland, te onderzoeken hoeveel er economisch bespaard kan worden doordat er minder grondstoffen gedolven en geïmporteerd behoeven te worden omdat die beschikbaar zijn uit recycling.

Dit onderzoek is in gang gezet en opgedragen aan TNO. Het eindrapport wordt naar verwachting in april 2013 opgeleverd en zal mede de basis vormen van het verder uitwerken van mijn activiteiten voor «Afval als grondstof» binnen het overkoepelende kader van Groene Groei (zie ook het begin van deze brief). Ik zal u hierover naar verwachting medio 2013 informeren.

7. Een Schengengebied voor afvalstoffen

De motie Van Veldhoven (Kamerstuk 30 872, nr. 9) verzoekt de regering om actief in haar multilaterale contacten in Beneluxverband en bilaterale betrekkingen met Duitsland de mogelijkheid in te brengen van een Schengengebied voor hergebruik van grondstoffen. Aanvullend is tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) gevraagd om een Schengengebied voor afvalstoffen in Brussel aan te kaarten.

Conform het verzoek in de motie is gesproken met België en Duitsland. In beide landen is men geen voorstander van het realiseren van een Schengengebied voor afvalstoffen, omdat het binnen de geldende internationale regelgeving (met name de Europese Verordening voor Overbrenging van Afvalstoffen, EVOA) niet mogelijk is om een dergelijk gebied te realiseren. Bovendien ziet men ook diverse praktische problemen als het grensoverschrijdend transport van afvalstoffen tussen drie landen anders wordt geregeld dan met andere landen binnen het EVOA gebied.

Verder ben ik van mening dat het ook niet nodig is om een apart Schengengebied voor afvalstoffen te realiseren. Want als er sprake is van nuttige toepassing van afvalstoffen in andere landen, kent de EVOA nauwelijks tot geen bezwaren voor het grensoverschrijdend transport van die afvalstoffen en kunnen die afvalstoffen zonder problemen over grenzen heen worden getransporteerd. Voor de zogeheten groene lijst afvalstoffen hoeft zelfs geen toestemming voor uitvoer te worden gevraagd bij het bevoegd gezag. Indien wel toestemming moet worden gevraagd voor in- of uitvoer (kennisgevingprocedure), moet uiteraard worden voldaan aan de vereisten die de EVOA voorschrijft, zoals het aangeven op welke wijze de betreffende afvalstoffen in het buitenland worden verwerkt. Op die manier wordt gewaarborgd dat de afvalstoffen ook daadwerkelijk worden verwerkt op een manier die past binnen het Nederlandse afvalbeheerbeleid en de (inter)nationale regelgeving.

Tijdens een vergadering van de begeleidingscommissie Landelijk afvalbeheerplan is aan de leden (overheden en bedrijfsleven) gevraagd wat men vindt van een Schengengebied voor afvalstoffen. Het oordeel was dat een dergelijk initiatief niet nodig en niet zinvol is, omdat de huidige regelgeving alle mogelijkheden biedt om afvalstoffen uit te voeren voor nuttige toepassing.

Gelet op het hiervoor staande zie ik geen toegevoegde waarde van het in Brussel aan de orde stellen van dit onderwerp. Ik acht hiermee de motie als uitgevoerd en de toezegging als afgedaan.

8. Pilot afvalloze overheid

De motie Van Veldhoven en Van der Werf (Kamerstuk 33 000 XII, nr. 31 van 21 november 2011) verzoekt de regering in overleg met de gemeente Den Haag en de private sector te komen tot een pilot «afvalloze overheid». Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) heb ik toegezegd informatie te verstrekken over de uitvoering van de motie.

Over de uitvoering van de motie is reeds diverse malen overleg geweest met de gemeente Den Haag en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De regie bij de uitvoering van de motie is in handen van het ministerie van BZK, omdat dit ministerie verantwoordelijk is voor het «huishouden» van de overheid.

De gemeente Den Haag is van plan een pilot uit te voeren en men heeft inmiddels een plan van aanpak gereed. Ook heeft men al een nulmeting verricht om gegevens te krijgen over de samenstelling van het afval. Het doel is om binnen de pilot ook te kijken wat men aan de voorkant kan doen, dat wil zeggen bij inkoop. De pilot moet zich lenen voor een uitrol over andere vestigingen. Momenteel wordt een geschikte locatie binnen de gemeentelijke gebouwen gezocht.

Verder kan ik nog melden dat in 2012 bij het Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk van het ministerie van BZK een kwartiermaker Grondstoffenmanagement is aangesteld. Zijn opdracht is om aan de «achterkant» te stimuleren dat rijksambtenaren hun afval scheiden met het oog op zoveel mogelijk recycling en aan de «voorkant» de categoriemanagers en inkopers te helpen om al bij de inkoop rekening te houden met grondstoffen. Op deze manier werkt de kwartiermaker vanuit de bedrijfsvoering van het Rijk aan het sluiten van kringlopen. De visie hierachter is dat de rijksoverheid steeds minder onbruikbare afvalstromen veroorzaakt en steeds meer recyclebare reststromen. Dit draagt bij aan de ambitie van de rijksoverheid voor minder grondstofverspilling, minder afhankelijkheid, minder milieudruk en minder sociale misstanden vanwege grondstoffen en minder kosten in de bedrijfsvoering.

De komende aanbestedingen van de Rijksoverheid voor afvalbeheer gaan uit van gescheiden inzameling en verwerking van reststromen naar voorbeeld van een succesvol systeem dat bij de Belastingdienst is ingevoerd.

Met de TU Delft is een cursus ontwikkeld voor categoriemanagers en inkopers om grondstoffenmanagement te leren toepassen in het inkoopproces.

Het Rijk biedt de «witte» papierstroom uit de kantoren aan voor recycling door de papierindustrie en het eigen kantoormeubilair wordt binnen het Rijk hergebruikt via de zogeheten Rijksmarktplaats.

Verder worden in 2013 twee pilots ingericht om ervaring op te doen met inkoop en gebruik van kantoorinrichting via circulaire modellen, waarvan één bij het ministerie van IenM. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden van leaseconstructies en de principes van TurnToo (consumenten huren producten op prestatie basis, producenten blijven eigenaar van hun producten, grondstoffen gaan aan het einde van de gebruiksduur weer terug naar de producent en grondstoffen blijven beschikbaar voor nieuwe generaties producten). Met TurnToo is ook een Green Deal afgesloten.

Tot slot loopt er een aantal onderzoeken naar de mogelijkheden om kringlopen te sluiten bij inbouwpakketten (bouw en renovatie), ICT-hardware en koffiebekers.

9. De behandeling van reststoffen van milieustraten

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) werd door de Kamer aandacht gevraagd voor de behandeling (sortering) van grof huishoudelijk restafval van milieustraten.

Op dit punt is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan in zijn brief van 6 juni 2012 (Kamerstuk 30 872, nr. 112) over de uitvoering van de notitie «Meer waarde uit afval».

In bijlage 8 van de brief wordt onder meer aangegeven wanneer een gemeentelijke milieustraat een voldoende adequaat voorzieningenniveau en scheidingsbeleid heeft. Als een milieustraat daaraan voldoet, hoeft het grof restafval van zo’n milieustraat niet meer te worden nabewerkt door sorteren, maar mag het worden verbrand. De reden daarvoor is dat door het adequate voorzieningenniveau en scheidingsbeleid het volume en de samenstelling van het grof restafval zodanig is veranderd, dat afvoer van dat restafval naar een sorteerder veel extra kosten voor de gemeente betekent, tegen slechts een beperkte milieuwinst.

Als een milieustraat echter geen adequaat voorzieningenniveau en scheidingsbeleid heeft, dan moet het grof restafval wel worden gesorteerd of anderszins worden verwerkt, met het doel om zoveel mogelijk monostromen af te scheiden die geschikt zijn voor recycling.

Met het hiervoor staande wordt bereikt dat de gemeente vrijheid heeft in het kiezen van de voor haar meest passende methode. Het resultaat is dat er geen onaanvaardbare hoeveelheden recyclebare onderdelen van grof huishoudelijk afval in de afvalverbrandingsinstallaties worden verbrand.

Het hiervoor staande beleid en de te scheiden stromen zijn neergelegd in een regeling onder het Besluit algemene regels, omdat sinds 1 januari 2013 veel gemeentewerven onder dit besluit vallen. Indien nodig, bijvoorbeeld als voor een nu nog niet te recyclen afvalstof een nieuwe verwerkingswijze beschikbaar komt, kan de lijst met te scheiden afvalstromen in de regeling worden uitgebreid.

In 2013 zal het hiervoor staande beleid ook worden opgenomen in het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021. Hiermee acht ik de toezegging als afgedaan.

10. Verhandelen elektr(on)isch afval door gemeenten

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) werd mij verzocht om in gesprek te gaan met gemeenten die buiten het Wecycle systeem om hun elektr(on)isch afval verhandelen.

Medio 2012 is de nieuwe Europese richtlijn voor apparatuur (2012/19/EU) gepubliceerd. Deze moet in februari 2014 in Nederland zijn geïmplementeerd. Samen met stakeholders (gemeenten, producenten, verwerkers en detaillisten) wordt op dit moment bezien hoe de implementatie van de richtlijn het best kan worden vormgegeven en hoe de nieuwe, ambitieuze inzameldoelstelling kan worden gehaald. De producenten, inzamelaars en verwerkers staan daarbij voor een grote opgave, die om goede samenwerking vraagt.

Het streven is om in Nederland te komen tot een systeem waarbij afgedankte apparatuur alleen nog maar mag worden afgegeven aan verwerkers die voldoen aan Europese kwaliteitsstandaarden op het gebied van recycling, registratie en rapportage van verwerkte hoeveelheden. Als dat lukt, is het geen probleem meer dat apparatuur buiten het Wecycle systeem om wordt verhandeld, want apparatuur wordt dan immers toch verwerkt en geregistreerd op een manier zoals alle betrokkenen willen.

Gelet op het hiervoor beschreven lopende traject, is het nu niet opportuun om met de gemeenten in gesprek te gaan die buiten het Wecycle systeem om hun elektr(on)isch afval verhandelen.

11. Ecolabelrichtlijn: gebruik van virgin en gerecycled materiaal

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) werd gevraagd om aanscherping van de Ecolabelrichtlijn inzake het gebruik van virgin (primair) en gerecycled materiaal.

Criteria voor de toekenning van het Europese Ecolabel worden op Europees niveau vastgesteld per productgroep. De toekenning gebeurt in de vorm van een Commissiebeschikking, na goedkeuring door de Europese Commissie en als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten er voor heeft gestemd in het Regulatory Committee. Eenmaal vastgesteld zijn de criteria geldig in alle EU lidstaten.

Daar waar relevant zet Nederland zich al langere tijd in om criteria voor de toepassing van primair en recycled materiaal in de beschikkingen opgenomen te krijgen. Onderscheid in de inzet van primair respectievelijk gerecycled materiaal in EU Ecolabelcriteria is aan de orde in de papierproductgroepen.

In 2011 zijn de herziene EU Ecolabelcriteria voor Copying and Graphic Paper gepubliceerd en in 2012 de criteria voor Newsprint paper en Printed paper. In de criteria is opgenomen dat de vezelgrondstof in het papier mag bestaan uit gerecycleerde of primaire vezels, waarbij voor krantenpapier de inzet van minimaal 70% gerecyclede vezels wordt vereist en voor bedrukt papier uitsluitend met EU Ecolabel gecertificeerd kopieerpapier, grafisch papier of krantenpapier mag worden gebruikt. Voor primaire vezels zijn geldige duurzaambosbeheercertificaten en handelsketencertificaten vereist, die zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk (derde partij) certificatiesysteem.

Voorts is voor desktop en notebook computers een eis gesteld aan de externe kunststoffen kast van de systeemeenheid, het beeldscherm en het toetsenbord: deze moeten een post consumer gerecycleerde inhoud van minstens 10 massaprocent hebben. Ook geldt een eis voor «design voor recycling».

Diverse geldende criteria staan op de nominatie om de komende jaren te worden geactualiseerd. In 2013 gaat het om criteria voor meubelen, bodemverbeteraars en groeimedia, textiel, bedmatrassen, lichtbronnen, schoeisel en leren producten, zeep en shampoo en verven. In 2014 gaat het om criteria voor computers en laptops, tissue paper, harde, textiele en houten vloerbekledingen, wandbekledingen toeristische accommodaties en kampeerterreinen.

Ik zal mij in de komende discussies in Brussel over de actualisering van criteria inzetten voor het hoogst haalbare in termen van vermindering van gebruik van primaire grondstoffen en verhoging van het aandeel gerecycled materiaal in de relevante productgroepen.

12. Differentiatie doelstellingen laagwaardige en hoogwaardige recycling

De motie Van der Werf (Kamerstuk 30 872, nr. 116 van 5 juli 2012) verzoekt de regering, in samenspraak met de afvalsector te komen tot een werkbaar en houdbaar model voor differentiatie in de recyclingdoelstellingen naar laagwaardig en hoogwaardig hergebruik.

Ik ben het volledig eens met het streven om afvalstoffen zo hoogwaardig mogelijk toe te passen in nieuwe producten en waar mogelijk zodanig te sturen dat recycling optimaal kan bijdragen aan het oplossen van grondstoffenschaarste. Daarom is de motie besproken in een vergadering van de begeleidingscommissie Landelijk afvalbeheerplan (LAP), waarin overheden en (afval)bedrijfsleven zitting hebben. Uit de bespreking zijn twee belangrijke bezwaren van het gevraagde in de motie naar voren gekomen.

Het eerste bezwaar is dat niet zonder meer duidelijk is wat een laagwaardige en wat een hoogwaardige nuttige toepassing van een afvalstof is. De toepassingen van kunststofafval in bermpaaltjes of tuinvlonders bijvoorbeeld wordt vaak aangehaald als een voorbeeld van laagwaardige toepassingen van genoemd kunststofafval. Maar als die paaltjes of vlonders van (niet duurzaam geproduceerd) tropisch hardhout zouden worden gemaakt, dan zou de milieuscore van de inzet van kunststofafval in dergelijke producten wel eens beter kunnen zijn.

Om onderscheid te kunnen maken tussen laag- en hoogwaardige recycling, zou de milieudruk moeten worden bepaald van elke afzonderlijke toepassing van een afvalstof in een nieuw materiaal of product. Vervolgens moet worden bepaald of er significante verschillen optreden in de milieudruk van die verschillende toepassingen. Dit is nog wel te doen als een afvalstof slechts enkele nieuwe toepassingen kent, maar op het moment dat het gaat om een veelvoud aan toepassingen, dan is sprake van een onredelijke hoeveelheid analyses met minstens evenveel onzekerheden.

Het tweede bezwaar is met name door het (afval)bedrijfsleven naar voren gebracht. Men vreest dat differentiatie in de recyclingdoelstellingen naar laagwaardig en hoogwaardig hergebruik ongewenste consequenties voor het Nederlandse (afval)bedrijfsleven kan hebben. Als we namelijk in Nederland bepaalde toepassingen gaan voorschrijven, bijvoorbeeld dat kunststof verpakkingsafval moet worden verwerkt tot nieuwe kunststof verpakkingen, dan kan het in dit voorbeeld leiden tot uitvoer van de stroom kunststof verpakkingsafval. Specifieke toepassingen worden in het buitenland namelijk niet voorgeschreven en dat betekent dat de eigenaar van het kunststof verpakkingsafval in het buitenland vrij is in de keuze van recycling van het afval. Die uitvoer kan niet worden tegengehouden, omdat het ook in het buitenland om recycling gaat. Uitvoer zal er in dit voorbeeld toe leiden dat het Nederlandse bedrijfsleven een materiaalstroom naar het buitenland ziet verdwijnen en daardoor omzet zal mislopen. Bovendien gaat de bedoelde uitvoer ten koste van kunststofrecycling in ons land.

Gelet op het hiervoor staande, zal ik de motie niet uitvoeren.

Voor de volledigheid merk ik nog op dat ik op dit moment reeds stuur in de verwerking van afvalstoffen. Dat gebeurt via de minimumstandaarden in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). In het hierna volgende kader wordt dit toegelicht.

De minimumstandaard in het LAP

Om een zo hoogwaardig mogelijk afvalbeheer te bereiken, zijn in het LAP minimum- standaarden vastgesteld. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden verwerkt dan wenselijk is. Vergunningen voor de verwerking van afvalstoffen mogen alleen worden afgegeven als de milieudruk van die verwerking gelijk of lager is dan de milieudruk van de verwerking in de minimumstandaard.

Bij het vaststellen van de minimumstandaarden zijn de volgende aspecten in beschouwing genomen: milieueffecten, kosten, haalbaarheid, uitvoerbaarheid, consequenties voor in- en uitvoer, de hanteerbaarheid en effectiviteit bij vergunningverlening en de stimulans die uitgaat voor de afvalverwerkingssector tot het verhogen van het milieurendement van de verwerking en de ontwikkeling van nieuwe technieken.

Blijkt uit milieuanalyses dat een bepaalde verwerkingswijze voor een afvalstof significant beter scoort dan andere vormen van verwerking en zijn er geen praktische bezwaren om die bepaalde verwerkingswijze in Nederland voor te schrijven (er is bijvoorbeeld geen gevaar voor grootschalige uitvoer, de verwerkingswijze is uitvoerbaar en leidt niet tot aanzienlijk hogere kosten, enz.), dan kan die verwerkingswijze in het LAP als minimumstandaard worden opgenomen. Op dat moment is voor iedereen duidelijk dat de betreffende afvalstof niet laagwaardiger mag worden verwerkt dan de minimumstandaard.

Voorbeeld: de minimumstandaard voor gescheiden ingezameld papier is recycling. Dat betekent dat papier niet mag worden gestort, niet mag worden verbrand in verwijderingsinstallaties, niet mag worden ingezet als brandstof en niet op een andere manier nuttig mag worden toegepast. Het papier moet dus worden ingezet om nieuw papier van te maken, als bouwstof, enz. Omdat er binnen recycling vooralsnog geen verwerkingswijze is die significant beter is dan een andere, is er geen specifieke recyclingwijze als minimumstandaard opgenomen.

Overheden en (afval)bedrijfsleven kunnen op elk moment verzoeken indienen om minimumstandaarden aan te passen, mits uiteraard goed onderbouwd met gegevens over milieudruk, kosten, uitvoerbaarheid, enz.

13. Radioactieve rookmelders

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) en tijdens het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 juni 2012 over grondstoffen en afval (Handelingen II 2011/12, nr. 105, item 56) werd aandacht gevraagd voor de inzameling en verwerking van radioactieve rookmelders.

Met de «Regeling goedgekeurde ionisatie-rookmelders 2004» is geregeld dat genoemde rookmelders samen met elektr(on)ische apparatuur kunnen worden ingezameld. Het voordeel daarvan is dat er geen aparte inzamelstructuur nodig is voor deze afvalstroom, maar dat gebruik kan worden gemaakt van een bestaand, lopend en uitbreidend systeem voor inzameling van apparatuur.

In landelijke sorteercentra worden de ingeleverde apparaten in diverse stromen gesorteerd, waaronder een stroom rookmelders. De rookmelders worden vervolgens opgehaald door een gespecialiseerd bedrijf en uit elkaar gehaald.

De daarbij de vrijkomende «gewone» materialen worden gescheiden afgevoerd voor recycling en de radioactieve bronnen worden naar de COVRA afgevoerd.

Overigens wordt momenteel in het kader van de implementatie van de nieuwe Europese richtlijn voor elektr(on)ische apparatuur (2012/19/EU) in overleg met producenten en importeurs onder meer bezien hoe de inzameling van apparatuur kan worden verhoogd, bijvoorbeeld door het aantal inzamelpunten te verhogen. Daarmee wordt de mogelijkheid om radioactieve rookmelders in te leveren ook groter.

Hiermee is de toezegging afgedaan.

14. Verwerken teerhoudend asfaltgranulaat (TAG)

De motie Bashir (Kamerstuk 30 872, nr. 85) verzoekt de regering om afspraken te maken met overheden om teerhoudend asfaltgranulaat conform de code verantwoord weggebruik in Nederland duurzaam thermisch te laten verwerken en dit vast te leggen bij de gunning van opdrachten.

In mijn brief van 20 maart 2013 heb ik antwoord gegeven op schriftelijke vragen van de heer Bashir over de verwerking van teerhoudend asfaltgranulaat (TAG). Voor de volledigheid volgt hierna een kort overzicht van de stand van zaken van de uitvoering van de motie:

  • Er is in Nederland voldoende capaciteit voor de thermische verwerking van al het Nederlandse TAG en daarmee wordt ongeveer de helft van het Nederlandse TAG daadwerkelijk thermisch gereinigd.

  • Rijkswaterstaat laat al het TAG dat vrijkomt bij het beheer van de Nederlandse rijkswegen, in Nederland thermisch reinigen en nuttig toepassen.

  • Nog ongeveer de helft van het vrijkomende TAG wordt uitgevoerd en in het buitenland nuttig toegepast.

  • Ik heb eind 2012 het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) opdracht gegeven om publicatie 210 «Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt» volledig te herzien.

  • Die herziening wordt in de tweede helft van 2013 afgerond.

  • Na herziening van de richtlijn, start ik samen met het betrokken bedrijfsleven een communicatietraject. Tevens zal ik dan, onder meer voor aanbestedingen, uniforme besteksbepalingen laten opstellen die andere overheden in hun bestekken kunnen opnemen.

  • De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik zullen in onze eerstvolgende bestuurlijke (koepel)overleggen de andere overheden erop wijzen dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat het TAG dat vrijkomt bij het beheer van wegen die onder hun verantwoordelijkheid vallen, volgens het Nederlands beleid wordt verwerkt.

15. Duurzame scheepssloop

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (Kamerstuk 28 694, nr. 111) werd mij gevraagd om in gesprek te gaan met banken en vermogensbeheerders over duurzame scheepssloop.

Op 11 december 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu schriftelijke vragen beantwoord over dit onderwerp van de leden Albert de Vries en Maij (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 791). In haar antwoord zegt de minister onder meer dat financiers al hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen om in overleg met de sector te werken aan duurzame oplossingen en er daarom geen noodzaak is tot het bijeenbrengen van genoemde partijen. Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden en acht ik de toezegging als afgedaan.

16. Wijziging Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021

Tijdens het plenair debat van 25 november 2010 over de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn afvalstoffen (32 392) is gevraagd om de herziening van het afvalbeheerplan aan de stakeholders voor te leggen en spoedig daarna aan de Kamer te doen toekomen.

Met het wijzigen van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) is gewacht tot de publicatie van een guidance van de Europese Commissie, waarin diverse onderdelen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen worden uitgewerkt en toegelicht. Die uitwerkingen en toelichtingen moeten namelijk in het LAP worden verwerkt.

De guidance is medio 2012 door de Europese Commissie gepubliceerd en de voorbereiding voor de wijziging van het LAP is gestart. Medio 2013 zal de voorgenomen wijziging conform de daarvoor in de Wet milieubeheer opgenomen procedure aan de stakeholders (inspraakprocedure) en aan de beide kamers der Staten-Generaal worden voorgelegd.

Het streven is om het gewijzigde LAP in de tweede helft van 2013 in werking te laten treden.

17. Zichtbare verwijderingsbijdrage apparatuur

De motie Poppe c.s (Kamerstuk 30 872, nr. 58) verzoekt de regering om met de producentenorganisaties en het NVMP overeen te komen om de verwijderingsbijdrage voor apparatuur per direct op nul te stellen. Tijdens het AO afval en verpakkingen van 3 maart 2011 (Kamerstuk 30 872, nr. 68) is aanvullend gevraagd om de Kamer te berichten over de mogelijkheid om de verplichte zichtbare verwijderingsbijdrage voor witgoed af te schaffen of, indien dat niet mogelijk is, op nul te zetten.

De zichtbare verwijderingsbijdrage is de afgelopen jaren door de producenten gefaseerd afgeschaft. Voor energiezuinige lampen, klein witgoed en bruingoed is dit op 14 februari 2011 gebeurd en voor groot witgoed op 14 februari 2013. Nu is de verwijderingsbijdrage niet meer apart zichtbaar op de bon of factuur, maar in de prijs inbegrepen. Gelet op deze ontwikkeling is uitvoering van de motie niet meer aan de orde.

18. Thermische verwerking van asbest

De motie Poppe c.s. (Kamerstuk 30 872, nr. 30) verzoekt de regering om het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 zodanig te wijzigen dat thermische verwerking van het jaarlijkse aanbod aan asbest de minimumstandaard wordt.

Op 1 januari 2013 is het gewijzigde Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) in werking getreden. Daarin is onder meer een stortverbod voor hechtgebonden asbestcement(producten) opgenomen. Dat stortverbod is echter nog niet op 1 januari 2013 in werking getreden, omdat er nog geen verwerkingscapaciteit, anders dan storten, voor de genoemde afvalstroom beschikbaar is.

Er is een plan om een installatie voor thermische verwerking van asbestgebonden cement(producten) te bouwen. Als die installatie in bedrijf gaat, wordt het stortverbod per Koninklijk Besluit in werking gesteld en wordt de minimumstandaard in het LAP aangepast. Het is nog niet bekend of/wanneer de installatie wordt gebouwd.

19. Leerstoel Cradle to cradle en platform grondstofrotonde

Tijdens het AO afval en verpakkingen van 3 maart 2011 (Kamerstuk 30 872, nr. 68) is aan mijn ambtsvoorganger gevraagd om de Kamer te informeren over de resultaten van het overleg met de Erasmus Universiteit over de rol die de leerstoel «cradle to cradle» zou kunnen spelen als een verbindende factor op het gebied van de grondstoffenrotonde en over de initiatieven om te komen tot een platform van overheid, wetenschap en bedrijven op dat gebied.

In 2012 is overleg gevoerd met The Dutch Research Institute for Transitions (DRIFT) van de Erasmus Universiteit, waar de leerstoel cradle to cradle (C2C) is ondergebracht. Het overleg ging over de aanpak van grondstoffenrotondes in Nederland en de rol die de leerstoel daarin zou kunnen vervullen. Uit het overleg kwam naar voren dat de in de toezegging gewenste rol van de leerstoel niet aansloot bij wat de leerstoel kon bieden. Daarom is in onderling overleg besloten om hier vooralsnog geen vervolg aan te geven.

Bij de Universiteit Delft is het Kennisplatform Duurzaam Grondstoffenbeheer (KDGB) ondergebracht. Het kennisplatform wil een bijdrage leveren aan het voorkomen van materiaalschaarste en het realiseren van duurzaam grondstoffenbeheer. Dit doet het platform door het verzamelen en delen van kennis en door het faciliteren van samenwerking tussen verschillende spelers uit de grondstofketen. Het KDGB heeft zich ontwikkeld tot een bloeiend platform waar overheid, kennispartijen en bedrijfsleven elkaar ontmoeten, kennis opdoen en kennis delen.

Hiermee acht ik de toezegging als afgedaan.

20. Cijfers over storten en verbranden in 2012

Tijdens het AO grondstoffen en afval van 7 juni 2012 (Kamerstuk 30 872, nr. 125) heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om actuele cijfers te verstrekken over het storten en verbranden van afvalstoffen.

Storten

In onderstaande figuur (zie bijlage)2 is aangegeven hoeveel afval er per maand is gestort in de periode januari 2011 tot en met januari 2013. De figuur is opgesteld op basis van meldingen van stortplaatsen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA).

Uit de figuur blijkt dat in de laatste drie maanden van 2011 de gestorte hoeveelheid afval sterk is teruggelopen. Die afname is zeker in de eerste helft van 2012 gecompenseerd. De verklaring daarvoor is dat in 2011 bekend werd dat op 1 januari 2012 de stortbelasting zou vervallen. Marktpartijen hebben daardoor eind 2011 met name een aantal inerte afvalstromen die sowieso gestort moeten worden (met name verontreinigde grond en grondreinigingsresiduen) gebufferd, in de wetenschap dat zij na 1 januari 2012 zonder stortbelasting goedkoper uit zouden zijn voor dat storten.

Het maandelijks gemiddelde van 2012 ligt met 206 kiloton ruim hoger dan het maandelijks gemiddelde van 112 kiloton in 2011. Dat komt door een toename in het storten in 2012 van AVI-reststoffen en grondreinigingsresidu.

Bij de AVI-reststoffen gaat het voornamelijk om bodemassen. Dat is de reststroom die in een afvalverbrandingsoven overblijft na het verbranden van afvalstoffen. De bodemassen die in 2012 zijn gemeld als «storten», zijn vrijwel allemaal ingezet bij de afwerking van één bepaalde stortplaats. Er is bij die inzet dus sprake van de vervanging van primaire grondstoffen door afvalstoffen.

De betreffende stortplaats is op 1 januari 2013 gesloten en heeft in januari 2013 niet meer gemeld dat er AVI-reststoffen op de stortplaats zijn gestort. De gestorte hoeveelheid AVI-reststoffen in januari 2013 is daarmee weer vergelijkbaar met het gemiddelde over 2011.

Bij de categorie grondreinigingsresidu die in 2012 is gestort, gaat het waarschijnlijk om een voorraad die in de jaren 2009 t/m 2011 bij één of enkele bedrijven is opgebouwd en om economische redenen vóór 2012 niet werd gestort. Met het wegvallen van de stortbelasting op 1 januari 2012 is het storten van deze stroom economisch gezien aantrekkelijk geworden, waarna de in voorraad liggende afvalstof in 2012 naar de stortplaats is afgevoerd. De verwachting is dat op het moment dat de voorraad is weggewerkt, het storten van grondreinigingsresidu zal dalen. Het maandelijks gemiddelde zal daarna naar verwachting wel hoger uitkomen dan dat van 2011, omdat bedrijven deze stroom niet meer in voorraad hoeven te houden, zoals onder meer in 2011 gebeurde, maar meteen kunnen afvoeren naar de stortplaats.

Voor alle duidelijkheid merk ik nog op dat storten de geëigende verwerkingsmethode is voor grondreinigingsresidu. Het is dus niet zo dat er ongewenst wordt gestort, want deze afvalstof kan niet worden gerecycled of verbrand.

Zoals in de grafiek te zien is, is er in januari 2013 ongeveer 120 kiloton gestort. Dat is iets meer dan het maandelijks gemiddelde van 112 kiloton in 2011, maar ver onder het gemiddelde van 206 kiloton in 2012.

Ik zal het storten van afval blijven volgen en eens per kwartaal een nieuw overzicht publiceren op de site www.LAP2.nl .

Verbranden

In onderstaande grafiek (zie bijlage)3 is aangegeven hoeveel Nederlands afval er per maand is verbrand in de jaren 2010 tot en met 2012. De figuur is opgesteld op basis van meldingen van afvalverbrandingsinstallaties aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA).

Uit de figuur blijkt dat het verbrande afval voor ongeveer 70% bestaat uit gemengd stedelijk afval, zijnde huishoudelijk restafval, bedrijfsrestafval en afval van onderhoud van openbare ruimte.

De toename in de hoeveelheid afval die maandelijks werd verbrand in 2010 en 2011 is het gevolg van de uitbreiding van de afvalverbrandingscapaciteit in Nederland. Die capaciteit is toegenomen van bijna 7,2 miljoen ton begin 2010 naar ruim 7,5 miljoen ton begin 2012.

Zoals bekend is die capaciteit al enkele jaren groter dan het Nederlands aanbod aan brandbaar restafval. Om leegstand van hun installaties te beperken, zijn de exploitanten van de installaties de afgelopen jaren overgegaan tot het contracteren van buitenlands afval.

In onderstaande figuur is voor de jaren 2010 tot en met 2012 aangegeven hoeveel procent van het verbrande afval uit Nederland en hoeveel procent uit het buitenland afkomstig was.

In Nederlandse AVI’s verbrand Nederlands en buitenlands afval, 2010 t/m 2012

In Nederlandse AVI’s verbrand Nederlands en buitenlands afval, 2010 t/m 2012

Uit de figuur blijkt dat het aandeel buitenlands afval in de Nederlandse AVI’s is gestegen van ruim 2% in 2010 (circa 0,14 miljoen ton) naar bijna 13% in 2012 (circa 1 miljoen ton). Het in 2012 ingevoerde afval is voor ongeveer driekwart afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk. Het overige kwart komt uit Ierland, Italië, Duitsland en België.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven