30 821 Nationale Veiligheid

Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2020

De uitbraak van COVID-19 in Nederland heeft een enorme impact op de samenleving en ons dagelijks leven. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de bestrijding van deze pandemie vraagt veel van burgers. Tijdige en betrouwbare informatievoorziening is daarom noodzakelijk. Het is belangrijk dat mensen tijdens deze uitbraak zichzelf en elkaar goed kunnen informeren. In deze wereld waar informatie zich razendsnel verspreidt, is het tijdig controleren op feitelijke (on)juistheid lastig. Zo is er in de afgelopen periode veel misleidende informatie rondgegaan over COVID-19. In deze brief ga ik daarom in op recente ontwikkelingen rond de op 18 oktober 2019 aan uw Kamer gezonden beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie1.

Daarnaast is uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het bestaande wettelijke kader rond de verspreiding van desinformatie via internetdiensten en de regulering van politieke advertenties. Bijgevoegd vindt u de eindrapportage van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam (UvA)2. Met dit onderzoek geef ik mede opvolging aan de moties van de leden Asscher (PvdA) en van der Molen (CDA)3 en de motie van de leden Kuiken (PvdA) en Verhoeven (D66)4.

Informatievoorziening over COVID-19

Op verschillende manieren – via sociale media, online berichtendiensten, maar ook in brieven – gaat er misleidende informatie rond over COVID-19. Ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarschuwt al langer dat de uitbraak en de reactie op COVID-19 gepaard gaan met een «infodemie»; een overvloed aan informatie – soms juist en soms niet – die het voor mensen moeilijk maakt om betrouwbare bronnen en informatie te vinden, wanneer ze die nodig hebben. Deze misleidende informatie wordt soms ook verspreid door mensen zonder dat zij een doelstelling hebben om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid.

Deze misleidende informatie gaat over de oorzaak van het virus, mogelijke remedies en over de maatregelen die de overheid neemt. Zo hebben Nederlandse media gerapporteerd over bijvoorbeeld een vermeend advies van de universiteit van Stanford (VS), dat om de 15 minuten water drinken zou helpen om een COVID-19 infectie te voorkomen. Of het nepbericht dat het corona-virus ontwikkeld zou zijn door het Pirbright Institute in Surrey (VK). Ook ging er een video rond waarin mensen te zien zouden zijn die vochten voor toegang tot een supermarkt in Haarlem. De video bleek echter te dateren uit 2011 en in Duitsland opgenomen te zijn.

Daarnaast gaat er, vooral online, misleidende informatie rond over een relatie tussen COVID-19 en de technologie 5G. De Europese Commissie5 en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben reeds benadrukt dat er geen enkel verband is tussen COVID-19 en 5G technologie, en dat virussen niet worden verspreid via radiogolven/mobiele netwerken.6 Mogelijk heeft misleidende informatie over 5G bijgedragen aan de brandstichting van diverse zendmasten in de afgelopen weken. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid eerder heeft gezegd kan de brandstichting leiden tot verstoring van de communicatie van hulpdiensten, en de bereikbaarheid van 112.

Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 18 oktober jl. en in het AIVD jaarverslag 2019, is sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten op West-Europese sociale media7 8. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak van COVID-19 aangegrepen. De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin de nadruk wordt gelegd op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge solidariteit tussen landen in West-Europa op het gebied van COVID-19, ook in een aantal Nederlandstalige sociale mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten lijkt buiten deze groepen beperkt te zijn in de Nederlandse (sociale) media.

Desinformatie houdt niet op bij de grenzen, ook niet bij COVID-19. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten. Daarom ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System.

Hieronder zet ik volgens de actielijnen uit de brief van 18 oktober jl. (preventie, informatiepositie verstevigen en reactie) de ontwikkelingen uiteen die spelen omtrent de misleidende informatie over COVID-19.

Preventie

De bestrijding van het virus vraagt van burgers dat zij eigen verantwoordelijkheid nemen en waakzaam zijn. Dat geldt ook voor de manier waarop wij allen onszelf en elkaar informeren. Het betekent dat we, voordat we online berichten over de pandemie met elkaar delen, onszelf afvragen wat de bron ervan is. Het vergroten van de mediawijsheid onder de Nederlandse bevolking is hierbij van belang. Onder meer het Netwerk Mediawijsheid spant zich daarvoor in. Ook heeft het Ministerie van BZK bijgaande infographic gemaakt met tips om nepberichten te herkennen9. Deze tips zal BZK via de sociale media kanalen van het ministerie en via andere overheidsorganisaties verspreiden. Wanneer burgers zelf berichten op waarde schatten, zijn zij immers minder vatbaar voor misleidende informatie. Ik verwijs ook naar de oproep van de Minister-President om te vertrouwen op de kennis en ervaring van deskundigen zoals het RIVM en te blijven varen op het kompas van wetenschappelijke kennis en betrouwbare feiten. Dat betekent dat het kabinet zich in eerste instantie richt op officiële kanalen, zowel voor gezondheidsinformatie over het virus als voor informatie over het overheidsbeleid en ontwikkelingen en gebeurtenissen om ons heen. Het RIVM en het Nationaal Kernteam Communicatie voeren daarom actieve informatievoorziening via veel verschillende kanalen.

Het is goed om te zien dat de Nederlandse mediasector vanaf het eerste moment het initiatief heeft genomen om burgers te ondersteunen met nadere duiding bij de dagelijkse ontwikkelingen en hen wegwijs te maken in de veelheid aan informatie die op hen afkomt. In deze tijd toont zich ook de waarde van een publieke omroep, die belangrijke mededelingen van het kabinet live aan een groot publiek – inclusief doven en slechthorenden – kan overbrengen.

Ook de internetdiensten pakken in deze context hun eigen verantwoordelijkheid op. Zo nemen zij onder andere concrete maatregelen door bijvoorbeeld betrouwbare informatie over COVID-19 beter vindbaar te maken voor gebruikers, te waarschuwen voor de verspreiding van misleidende informatie op hun platforms of door hun advertentiebeleid aan te passen. Wel is het belangrijk dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd zijn.

Informatiepositie verstevigen

In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren.

Deze informatie en signalen worden ook specifiek in de context van COVID-19 bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur. Ook via het Rapid Alert Systeem van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties. Zo publiceert de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) rapportages over desinformatie. Ik verwijs daarbij naar de aanstaande beantwoording op de vragen van de leden Van Ojik (GroenLinks) en Ploumen (PvdA) over het optreden van China (2020Z07655).

Reageren

Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te alle tijden voorop. Wel geldt dat de overheid moet optreden als de nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/ of economische stabiliteit in het geding is.

De maatschappelijke stabiliteit en bescherming van de volksgezondheid vragen ten aanzien van het virus om actieve overheidsinformatie waarin burgers betrouwbare informatie tot zich kunnen nemen over de context en maatregelen rond de bestrijding van COVID-1910. Dat vraagt in sommige gevallen ook om het actief tegenspreken van misleidende informatie.

Zo circuleerden berichten met verkeerde aantallen positief op COVID-19 geteste patiënten, en was er sprake van een nep NL-alert, zogenaamd verstuurd namens het RIVM, waarin zorgpakketten aangeboden werden. Dit bericht stuurde mensen door naar een op de website van het RIVM lijkende pagina waar gevraagd werd om bankgegevens in te vullen. Deze berichten zijn door het RIVM op sociale media tegengesproken. Een ander voorbeeld is een nepbericht waarop de politie via Twitter wees, waarin stond dat de politie zou aankondigen dat iedereen binnen moest blijven omdat de Luchtmacht desinfecterende middelen in de lucht zou spuiten. Gezien het opgetreden effect van dit bericht in o.a. het veroorzaken van onrust heeft de politie dit via Twitter – daar waar het bericht zichtbaar was – tegengesproken. Ook Nederlandse media en de internetdiensten dragen actief bij aan het ontkrachten van misleidende berichten en blijven verwijzen naar betrouwbare informatie.

Tot slot biedt ook het rapport van het IViR, waarop ik hierna inga, juridische handvatten om misleidende informatie over COVID-19 aan te pakken. Zo zijn in een commerciële context misleidende gezondheidsclaims over producten of het weglaten van vitale informatie over onder meer geneesmiddelen en voedingsmiddelen of de producent al streng gereguleerd. In de Geneesmiddelenwet is opgenomen dat reclame voor geneesmiddelen, voor zover die is toegestaan, niet misleidend mag zijn en dat reclame die het rationele gebruik van een geneesmiddel niet bevordert wegens het ontbreken van een objectieve voorstelling van zaken, is verboden. Voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning mag in het geheel geen reclame worden gemaakt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor middelen waarvan wordt geclaimd dat ze zouden helpen tegen de gevolgen van COVID-19. Verder hebben op 20 maart jl. alle Europese consumentenbescherming autoriteiten een gemeenschappelijke positie over COVID-19 ingenomen waarin zij online platforms, inclusief online marktplaatsen, vragen om illegale marketing praktijken met betrekking tot het virus te identificeren en verwijderen11.

In het genoemde voorbeeld van de politie, maar ook in andere gevallen is het voorgekomen dat foutieve informatie over COVID-19 wordt verspreid met een betrokken overheidsorganisatie of bekend nieuwsmerk als afzender. Wanneer informatie wordt verspreid met onrechtmatig gebruik van logo’s, dan kan hiertegen op basis van het intellectuele eigendomsrecht civiel- en strafrechtelijk worden opgetreden. Als het gaat om logo’s die beschermd zijn via het merkenrecht, zoals het logo van de politie, bedrijven of nieuwsorganisaties, dan kan de merkhouder op basis van het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom of de Uniemerkenverordening een verbod vragen bij de burgerlijke rechter. Logo’s kunnen ook op basis van het auteursrecht beschermd zijn. De auteursrechthebbende kan bij de burgerlijke rechter op basis van de Auteurswet een verbod vragen. Daarnaast is dit oneigenlijke afzenderschap vaak in strijd met de gebruiksvoorwaarden van internetdiensten. Voor deze diensten is ook een rol weggelegd om hiertegen op te treden.

In onze samenleving is het een groot goed dat de burger zelf verantwoordelijkheid draagt om de hem aangeboden informatie op waarde te schatten. De COVID-19 crisis onderstreept dat in deze omstandigheden het aanbod van betrouwbare informatievoorziening extra van belang is. Alle overheidsorganisaties zetten zich er actief voor in om hierin te voorzien en binnen het wettelijk kader tegenwicht te bieden tegen eventuele misleidende informatie over remedies en oorzaken.

Eindrapportage Instituut voor Informatierecht (IViR12)

Apart van het deel over informatievoorziening over COVID-19, ga ik in dit deel van de brief in op het toegezegde onderzoek van het IViR. Een van de uitgangspunten van het beleid tegen desinformatie is dat rechtsstatelijke waarden en grondrechten als de vrijheid van meningsuiting voorop staan. Ik heb het IViR daarom gevraagd onderzoek te doen naar huidige wet- en regelgeving tegen de verspreiding van desinformatie. Onderdeel van het onderzoek is hoe burgers beschermd zijn tegen bewust misleidende informatie. Meer specifiek hoe burgers in het kader van de vrijheid van meningsuiting beschermd zijn tegen het verwijderen van content door internetdiensten.

Vrijheid van meningsuiting

De analyse van het IViR benadrukt dat het recht op vrijheid van meningsuiting zowel inhoudt dat de staat bepaalde beperkingen niet mag opleggen, als dat de staat positieve verplichtingen heeft om burgers in staat te stellen hun vrijheid van meningsuiting te kunnen uitoefenen. Het IViR concludeert dat het juridisch verbieden van bepaalde informatie alleen op grond van het feit dat informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, moeilijk in overeenstemming te brengen is met de vrijheid van meningsuiting. Binnen het relevante juridisch kader krijgt de vrijheid van meningsuiting dan ook een bijzondere plek. Zo kwalificeert desinformatie in sommige gevallen als politieke uiting, geniet het als zodanig brede bescherming binnen de vrijheid van meningsuiting en mag het niet verwijderd worden. Ik onderschrijf dan ook de conclusies van het IViR.

Zoals gemeld in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, is het kabinet voorstander van meer transparantie over de herkomst en de methoden van verspreiding van desinformatie op internetdiensten en overweegt het of, in aanvulling op de zelfregulering, wettelijke regels de transparantie kunnen afdwingen. Het adresseren van desinformatie vraagt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken actoren. Bij het vormgeven van transparantie is er dan ook niet alleen een rol voor regulering, maar ook voor de eigen verantwoordelijkheid van internetdiensten13 en maatschappelijk middenveld.

Ook bijvoorbeeld politieke partijen kunnen ervoor kiezen transparant te zijn over hun betaalde politieke content, zodat burgers inzicht krijgen welke informatie daadwerkelijk afkomstig is van de politieke partij en op welke manier deze is verspreid.

Huidige wetgevingskader

Omdat desinformatie geen afgebakend juridisch begrip is, beschouwt het IViR het als een beleidsterm. De onderzoekers concluderen dat desinformatie de klassieke rechtsgebieden van het privaatrecht, strafrecht, staats- en bestuursrecht en de grondrechtelijke bescherming doorsnijdt. Het raakt ook aan sectorspecifieke wetgeving, waaronder het media- en telecommunicatierecht. Tevens is het recht op de bescherming van persoonsgegevens relevant, indien persoonsgegevens worden gebruikt bij de verspreiding van desinformatie.

Ik ben niet voornemens het huidige wetgevingskader rond desinformatie aan te passen, afgezien van eventuele regulering die de transparantie over de herkomst en methoden van verspreiding van desinformatie afdwingen. Wel vindt het kabinet het opportuun om transparantie van internetdiensten te kunnen afdwingen. Hierdoor wordt het inzicht in de verspreiding van desinformatie vergroot en kunnen burgers informatie beter op waarde schatten. Ik verken samen met andere betrokken ministeries hoe dergelijke regels eruit kunnen zien. Dat zal worden bekeken in het licht van de nieuwe Wet op de politieke partijen, maar ook op Europees niveau naar aanleiding van de komende evaluatie van de gedragscode desinformatie. De uitkomsten van deze evaluatie worden nader uitgewerkt in onder meer het Europees Democratie Actieplan, dat voor het vierde kwartaal van dit jaar is aangekondigd.

De verdere conclusies uit het rapport van het IViR behandel ik hieronder volgens de drie actielijnen uit de Kamerbrief van 18 oktober 2019. Hierbij benoem ik ook recente ontwikkelingen.

Preventie

In het kader van de positieve verplichting van de staat om burgers hun vrijheid van meningsuiting te kunnen laten uitoefenen, noemt het IViR onder andere transparantieverplichtingen over politieke advertenties. Transparantie kan immers helpen om potentiële verstoring van het publieke democratische debat inzichtelijk te maken, evenals de financiering van betaalde politieke content. Deze inhoudelijk neutrale maatregelen krijgen van het IViR de voorkeur uit het oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit in verband met de vrijheid van meningsuiting. Ook merkt het IViR terecht op dat het reguleren van de transparantie van politieke advertenties niet alle uitdagingen rond de verspreiding van desinformatie het hoofd biedt.

Op EU-niveau is ingezet op zelfregulering van internetdiensten in de vorm van de Europese gedragscode tegen desinformatie. Deze code bevat onder meer regels over de transparantie van de herkomst van politieke advertenties. In de dialoog die wordt gevoerd naar aanleiding van de motie van het lid Middendorp (VVD)14 blijkt dat de ondertekenaars van deze code dit verschillend invullen.

Het kabinet is voornemens om hiernaast in de Wet op de politieke partijen (Wpp) transparantiemaatregelen op het gebied van digitale advertenties en microtargeting op te nemen.

Informatiepositie verstevigen

Zoals aangekondigd in mijn brief van 18 oktober 2019 laat ik een verkenning doen naar de impact van verschillende technieken en de betekenis daarvan voor de aanpak van desinformatie. Het Rathenau Instituut, die deze verkenning uitvoert, zal aandacht besteden aan deepfake technieken en twee à drie andere technologieën naar eigen inzicht. Deze verkenning kan ik u na het zomerreces doen toekomen.

Op EU-niveau is het systeem voor snelle waarschuwingen (Rapid Alert System) inmiddels uitgebreid, zodat lidstaten en EU-instellingen ook onderzoek, analyse en best practices op het gebied van strategische communicatie met elkaar kunnen delen. Daarnaast heeft de Europese Commissie een aanbesteding uitgezet voor een platform om onafhankelijke fact-checkers en onderzoekers met elkaar te verbinden, zoals benoemd in het EU actieplan tegen desinformatie15. Dit platform zal wellicht ook samenwerking met mediaorganisaties en mediawijsheid experts mogelijk maken.

Met het oog op de verkiezingen van de Tweede Kamer in 2021 zullen, net als bij eerdere verkiezingen, kwetsbaarheidsanalyses worden uitgevoerd. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in contact om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. In aanloop naar de verkiezingen zal worden bekeken hoe ook het maatschappelijk middenveld en de internetdiensten, die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van desinformatie, hierbij kunnen worden betrokken.

Reageren

Om desinformatie via de juridische weg te adresseren, is een breed scala aan civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke interventies beschikbaar, indien noodzakelijk. Welk van die rechtsgebieden en de daarin vervatte rechtsregels relevant zijn, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In sommige gevallen kunnen verschillende rechtsgebieden van toepassing zijn, wat op dat moment een zorgvuldige analyse nodig maakt om de meest effectieve en proportionele aanpak te kunnen bepalen.

Privaatrecht

Binnen het privaatrecht is onder meer het leerstuk van de onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) relevant voor onrechtmatige (pers)publicaties, aangezien dit veelal om onjuiste of schadelijke informatie gaat. Ook valt door implementatie van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken misleidende reclame onder de categorie van een onrechtmatige daad. Het intellectueel eigendomsrecht kan eveneens van belang zijn wanneer merkenrechtelijk beschermd materiaal voor desinformatie wordt gebruikt.

Strafrecht

In sommige gevallen kan desinformatie de vorm hebben van illegale content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt via de daartoe geëigende strafrechtelijke routes. Daarnaast zijn ook vormen van computercriminaliteit, zoals de verspreiding van desinformatie door het inbreken in een netwerk, strafrechtelijk genormeerd.

Met betrekking tot de moties van de leden Asscher (PvdA) en Van der Molen (CDA) over online manipulatie16 verwijs ik naar artikel 127 Sr. Dit artikel gaat over het plegen van een bedrieglijke handeling, waardoor een stem van onwaarde wordt of een stem wordt uitgebracht op een ander dan de bedoelde persoon. Een voorbeeld is een desinformatiebericht dat mensen moedwillig verkeerd informeert over de stemwijze, waardoor hun stem vervolgens ongeldig wordt. Ook geven de onderzoekers aan dat artikel 127 Sr volstaat om vormen van desinformatie strafrechtelijk aan te pakken. Het kabinet onderschrijft deze conclusies.

Staats- en bestuursrecht

Binnen het Nederlandse staats- en bestuursrecht bestaat er reclameregulering (inclusief de Media- en e-privacy wet). De Mediawet richt zich op commerciële advertenties op publieke en commerciële mediadiensten (zoals tv-omroepen) en op zendtijd voor politieke partijen op de publieke omroep.17 Daarnaast zijn er ook de bevoegdheden van de nationale inlichtingen- en veiligheidsdiensten voor de aanpak van desinformatie, en op het gebied van vitale infrastructuur. Verder kan, afhankelijk van de concrete casus, het relevante EU-kader, dat bestaat uit de Richtlijn Elektronische handel, de Richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten, de e-Privacy Richtlijn, de richtlijnen voor handelspraktijken en -reclame en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, een rol van betekenis hebben. Handhaving van dit wetgevend kader is mogelijk via civiele procedures, via de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, of via zelfregulerende instrumenten zoals de Nederlandse Reclame Code.

Het IViR pleit voor betere samenwerking tussen de relevante toezichthouders (Autoriteit Consument en Markt, Autoriteit Persoonsgegevens en Commissariaat voor de Media) van bovenstaande wetgeving bij het adresseren van desinformatie. Ik onderschrijf deze aanbeveling. Daarom zal ik met deze toezichthouders bespreken op welke wijze op dit thema samenwerking kan plaatsvinden in de aanloop naar de verkiezingen van 2021.

Vervolg eindrapportage IViR

Gezien het belang van transparantie van de internetdiensten die een rol spelen bij de verspreiding van desinformatie en de wens om burgers meer middelen te geven om online informatie op waarde te kunnen schatten, vindt het kabinet het opportuun om transparantie van deze internetdiensten te kunnen afdwingen. De komende periode wordt de invulling hiervan nader verkend.

In zijn eindrapport pleit het IViR voor aanvullende transparantieregels op Europees niveau. Deze richten zich op wie voor een advertentie betaalt en op het archiveren van politieke advertenties. Alvorens daarover een standpunt in te nemen, wacht het kabinet de evaluatie van de Europese gedragscode tegen desinformatie (zelfregulering) af. Deze verschijnt naar verwachting voor het zomerreces. Tevens heeft de Europese Commissie aangekondigd in het laatste kwartaal van 2020 met een Democratie Actieplan te komen. Hierin worden mogelijk transparantieregels voor politieke advertenties meegenomen.

Ik zal de komende tijd, ook in Europees verband, verkennen hoe dergelijke regels zich verhouden tot de vrijheid van meningsuiting. Verder ontvangt u voor het zomerreces een brief over de hoofdlijnen van de Wpp, waarbij ik ook inga op de transparantiemaatregelen rond politieke advertenties en microtargeting op nationaal niveau.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 30 821, nr. 91

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 30 821, nrs. 62 en 68

X Noot
4

Kamerstuk 32 761, nr. 145

X Noot
7

Kamerstuk 30 821, nr. 91

X Noot
8

Kamerstuk 30 977, nr. 156

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
12

Het IViR is het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam.

X Noot
13

Onder internetdiensten in deze context vallen diensten die via internet een relevant aanbod leveren, bijvoorbeeld middels een website of mobiele applicatie. Zie ook: Van Hoboken, et al. (2019). De verspreiding van desinformatie via internetdiensten en de regulering van politieke advertenties. Instituut voor Informatierecht (IViR), Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Amsterdam.

X Noot
14

Kamerstuk 35 165, nr. 13

X Noot
15

Kamerstuk 22 112, nr. 2760

X Noot
16

Kamerstuk 30 821, nrs. 62 en 68

X Noot
17

Op 30 december jl. is uw Kamer geïnformeerd over het voorstel tot wijziging van Mediawet waarbij ook aanbieders van videoplatformdiensten aan regels t.a.v. commerciële reclame gebonden worden (Kamerstuk 35 361, nr. 2)

Naar boven