30 573 Migratiebeleid

19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 195 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2022

Met deze brief informeer ik u over een aantal migratie- en asielgerelateerde onderwerpen. Over de opvangsituatie wordt uw Kamer apart geïnformeerd.

Het niet tijdig ophalen van vreemdelingen door DV&O

Tijdens het Commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid d.d. 6 juli 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2955) heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de oorzaak van de vertraging bij het ophalen van de vreemdeling door de Dienst Vervoer en Ondersteuning van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DV&O). Het is van belang dat de uit te zetten vreemdeling tijdig wordt opgehaald van de verblijfslocatie, in de meeste gevallen een detentiecentrum.

De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft geconstateerd dat in 2021 de DV&O in 46% van de gevallen de betrokken vreemdeling niet op tijd heeft opgehaald bij de verblijfslocatie. De belangrijkste verklaring voor het niet tijdig ophalen van de vreemdelingen is gelegen in het feit dat medewerkers van de DV&O de feitelijke ophaaltijd muteren. Deze gemuteerde ophaaltijd is vergeleken met de oorspronkelijke ritplanningen. Het is gebleken dat een vertrek van 1 minuut later dan de geplande ritplanning formeel als te laat wordt geregistreerd.

Een kleine vertraging heeft nauwelijks invloed op een tijdige aankomst en overdracht op de luchthaven, er is immers altijd enige speling in het ophaalmoment en de verdere ritplanning. Het streven is om een vreemdeling 2,5 uur voor vertrek (vanaf luchthaven Schiphol) over te dragen aan de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Over 2021 zijn er 5 schriftelijke meldingen bekend bij DV&O van medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek en de KMar over vreemdelingen die te vroeg of te laat zijn overgedragen door DV&O. Desondanks blijft het belangrijk om een realistische ritplanning te hebben met een goede ophaaltijd.

Implementatie Afdelingsuitspraak blijvende gebondenheid

Op 1 februari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een uitspraak gedaan die gevolgen heeft voor het beleid over de verblijfsvergunning voor medische behandeling (VVR-medisch).1 Uit de uitspraak volgt, kortgezegd, dat de IND een VVR-medisch niet meer voor slechts één jaar mag verlenen indien de medische zorg in het land van herkomst langdurig ongewis is en de medische behandeling langdurig verbonden is aan Nederland. Op grond van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de vergunning dan voor de duur van 5 jaar worden verleend. Deze mogelijkheid is niet in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen.

Om aan de uitspraak van de Afdeling te voldoen wordt de Vreemdelingencirculaire per 1 januari 2023 aangepast zodat een VVR-Medisch voor 5 jaar verleend kan worden indien de voor een vreemdeling noodzakelijke medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden. In dit verband wordt aangenomen dat een medische behandeling blijvend aan Nederland gebonden is als het Bureau Medische Advisering van de Immigratie en Naturalisatiedienst (BMA) langdurig, 5 of meer achtereenvolgende jaren, in het advies heeft meegenomen dat de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling ongewis is. Tevens wordt aangenomen dat een behandeling blijvend aan Nederland gebonden is indien het BMA in 3 achtereenvolgende jaren over de betreffende vreemdeling heeft geadviseerd dat de noodzakelijke medische behandeling niet beschikbaar is in het land van herkomst.

Motie van de leden Toorenburg en Groothuizen over casemanagement in complexe asielzaken

In de aangenomen motie van de leden Toorenburg en Groothuizen (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 63) verzoeken de leden om zo spoedig mogelijk als de werklast van de IND dat toelaat casemanagement in te voeren in alle complexe zaken, en wordt de regering verzocht om, met inachtneming van ieders onafhankelijke positie, in overleg te treden met partners van de asielketen, zoals de rechtspraak, om te bezien of en hoe het casemanagement in complexe zaken ook aldaar kan worden ingevoerd.

Helaas is de werklast bij de IND op dit moment onverminderd hoog. De asielvoorraden lopen op dit moment verder op, met eveneens hogere doorlooptijden ten gevolg.

De IND heeft er niet voor gekozen casemanagement in te voeren, maar heeft daarentegen wel verschillende andere maatregelen genomen om complexe zaken zorgvuldig en effectief af te doen.

Zo is de regietafel opgericht die aan de voorkant bepaalt of de zaak vanwege zijn complexiteit meer tijd vraagt, zodat de planning hierop kan worden aangepast. Daarnaast zijn er knopendoorhakteams ingericht om in complexe zaken sneller een knoop te hakken. Op deze manier wordt voorkomen dat zaken onnodig lang blijven liggen. Ook kunnen zaken worden voorgelegd aan senioren en is er voor een aantal specifiek complexe zaken coördinatoren aangesteld die medewerkers moeten raadplegen voordat zij een besluit nemen (bijvoorbeeld bekeringszaken en lhbti-zaken).

Deense Dublinzaken

Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) twee uitspraken gedaan in zaken van Syriërs uit de regio Damascus, die op grond van de EU-Dublinverordening zouden worden overdragen aan Denemarken. De Afdeling heeft in deze uitspraken het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. Uitgangspunt blijft dat ervan uit gegaan mag worden dat in de lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan een vreemdeling om dit uitgangspunt te weerleggen. Een vreemdeling moet om dat te doen naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ook concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. In deze gevallen heeft de vreemdeling aan die bewijslast voldaan en is het daarom aan de overdragende lidstaat om alsnog alle twijfel over een mogelijk reëel risico op indirect refoulement weg te nemen.

Om het motiveringsgebrek te repareren heb ik bij de Deense autoriteiten nadere informatie opgevraagd over het Deense asielbeleid ten aanzien van Syriërs uit Damascus. In hun reactie hebben de Deense autoriteiten o.a. aangegeven dat in voorkomende gevallen asielverzoeken van Syrische asielzoekers uit de regio Damascus worden afgewezen, en reeds verleende vergunningen worden ingetrokken indien de vreemdeling zich enkel beroept op de algemene veiligheidssituatie. De Deense autoriteiten hebben aangegeven dat de beoordeling van de Syrische autoriteiten welke burgers een bedreiging vormen voor de veiligheid gekenmerkt wordt door willekeur en onvoorspelbaarheid. De Deense autoriteiten geven aan dat er dus goede reden kan zijn om bij de beoordeling van het asielverzoek terughoudendheid te betrachten en elke redelijkerwijs gerechtvaardigde twijfel in het voordeel van een aanvrager toe te laten. Personen van wie het asielverzoek wel wordt afgewezen/de eerder verleende asielvergunning wordt ingetrokken, worden evenwel niet gedwongen verwijderd uit Denemarken. De Deense regering heeft hiertoe besloten in het belang van het Deense buitenlandse beleid; een unilateraal Deens beleid inzake gedwongen terugkeer naar Syrië zou op dit moment kunnen worden opgevat als een legitimering van het Syrische regime. Naar mijn mening biedt de door de Deense autoriteiten gegeven reactie voldoende handvatten om te beargumenteren dat een Dublinoverdracht van een (aldaar afgewezen) Syrische asielzoeker uit Damascus niet in strijd is met het verbod van indirect refoulement, nu de Deense autoriteiten onder meer expliciet hebben aangegeven dat het een bewuste beleidskeuze is om deze asielzoekers niet gedwongen te verwijderen. Daarmee is er in mijn optiek geen sprake van een reëel risico op indirect refoulement. De procedures tot overdracht van Syriërs uit de regio Damascus naar Denemarken op de voet van de Dublinverordening, worden dan ook hervat. Als gebruikelijk zal het hervatten van deze overdrachten worden onderworpen aan de Nederlandse rechterlijke toets. Op de uitkomst daarvan kan op dit moment nog niet vooruit worden gelopen.

Griekse statushouders

Eerder, bij brief van 30 september 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 719), heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juli 2021.2 Die uitspraken gaan over personen die in Nederland asiel aanvragen, maar al internationale bescherming hebben gekregen in Griekenland. De Afdeling concludeert in deze zaken dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat de leefomstandigheden van statushouders bij terugkeer naar Griekenland niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid (verregaande materiële deprivatie) bereiken als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (het arrest Ibrahim).3

Uit deze uitspraken van de Afdeling volgt dus dat de situatie van statushouders in Griekenland nader moet worden onderzocht. Ik heb daarom het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht om het opstellen van een rapport over de situatie van statushouders in Griekenland. Het feitenrapport is op 24 juni jl. gepubliceerd. Uit het rapport komt naar voren dat de situatie voor terugkerende statushouders naar Griekenland in zijn algemeenheid moeilijk is. Zij worden geconfronteerd met aanzienlijke bureaucratische obstakels. Het verkrijgen en verlengen van de benodigde documenten is veelal lastig, terwijl die documenten nodig zijn voor de toegang tot huurwoningen, betaalde arbeid, gezondheidszorg, onderwijs, het ontvangen van sociale uitkeringen en het openen van een bankrekening. Een gebrek aan kennis van de Griekse of Engelse taal werkt voor veel statushouders in hun nadeel op de competitieve arbeidsmarkt. Statushouders worden geacht 30 dagen na statusverlening de asielopvang te verlaten, waarna zij zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van huisvesting. Het rapport beschrijft dat de mogelijkheden voor huisvesting voor statushouders zeer beperkt zijn en dat zij het risico lopen dakloos te worden.

Deze integratieproblematiek heeft momenteel de aandacht van de Griekse regering en internationale organisaties als het IOM en de UNHCR, waarbij er initiatieven worden ontplooid om de situatie op een aantal punten te verbeteren. Nederland kaart de problematiek voorts aan bij de Europese Commissie. Recentelijk is over dit onderwerp opnieuw hoog-ambtelijk contact geweest met onder meer de Europese Commissie. Eveneens blijft Nederland de problematiek bilateraal bespreken met Griekenland. Ik deed dat zelf in de context van het recente staatsbezoek aan Griekenland.

De IND heeft inmiddels een voorraad van ruim 1000 zaken van Griekse statushouders. Op basis van het feitenrapport kan het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek op dit moment niet worden hersteld. Het niet-ontvankelijk verklaren van het asielverzoek vanwege de door Griekenland verleende asielstatus, is dus in beginsel niet mogelijk. Een niet-ontvankelijkheidverklaring en terugkeer naar Griekenland is nog wel mogelijk in zaken waarin is gebleken dat de betreffende vreemdeling voldoende zelfredzaam is om in Griekenland een bestaan op te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat die persoon in Griekenland reeds in het bezit is van huisvesting en/of betaalde arbeid. Dit zal naar verwachting slechts in een klein aantal zaken het geval zijn.

Ik acht het voor de andere zaken wenselijk om de (verlengde) beslistermijn in beginsel ten volle te benutten.4 De situatie in Griekenland is complex en de situatie van statushouders in Griekenland, en een verbetering daarvan, is van vele factoren afhankelijk. Ook wil ik de voortgang van de eerder genoemde initiatieven, eventueel nog te verkijgen nadere informatie over de situatie van statushouders in Griekenland en het mogelijke perspectief op terugkeer van Griekse statushouders op die manier zo veel als mogelijk betrekken bij de definitieve beoordeling. Zaken waarvan de (verlengde) beslistermijn verloopt, zal de IND inhoudelijk beoordelen. Daarbij geldt dat, mochten de asielmotieven niet leiden tot het verlenen van internationale bescherming in Nederland, het asielverzoek wordt afgewezen en de betrokken persoon dient terug te keren naar het land van herkomst. De IND kan ervoor kiezen in bepaalde zaken reeds voor het aflopen van de beslistermijn een inhoudelijke beoordeling te doen, bijvoorbeeld in asielaanvragen die de IND op voorhand als minder kansrijk beschouwt. Daarnaast kan dit het geval zijn in zaken waarin de individuele feiten en omstandigheden een eerdere inhoudelijke beoordeling van de zaak wenselijk maken.

In asielaanvragen van alleenstaande minderjarige Griekse statushouders vroeg de IND aan de Griekse autoriteiten individuele garanties voor de opvang en begeleiding. Dit wordt niet langer gedaan. Ook voor deze zaken gelden de beslislijnen zoals hierboven uiteengezet.

Begeleiding van amv’s

In het commissiedebat van 19 oktober jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3001 heb ik het lid Podt toegezegd uw Kamer te informeren over de wijze waarop de begeleiding van amv’s anders loopt dan gebruikelijk en hoe lang dit zal duren. Via deze weg doe ik deze toezegging gestand.

Zoals uw Kamer uiteraard bekend is, en ik onder andere in de beantwoording van de vragen van het lid Podt heb vermeld,5 staat de situatie in Ter Apel zo enorm onder druk dat aldaar de begeleiding niet op een manier geregeld kan worden zoals wij dat zelf graag zouden willen. In sommige gevallen is het door het gebrek aan opvangcapaciteit de afgelopen periode zelfs noodzakelijk geweest dat kinderen één tot enkele nachten moesten slapen op het aanmeldcentrum van de IND op Ter Apel, met alle gevolgen van dien voor de begeleiding. Hoewel er door het opschalen van opvangcapaciteit, onder andere door inzet van opvangcapaciteit die bedoeld is voor volwassenen, voldoende bedden beschikbaar zijn voor ca. 280 amv in Ter Apel zijn er onvoldoende begeleiders beschikbaar om de begeleiding op de gewenste wijze in te richten. Binnen de mogelijkheden die er bestaan doen zowel het COA als Nidos alles wat ze kunnen om de grote aantallen amv op Ter Apel van de benodigde begeleiding te voorzien. Wel is het zo, zoals ook aangegeven in reactie op voornoemde vragen van het lid Podt, dat het in de huidige arbeidsmarkt een uitdaging is om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven.

In de regel zijn de kaders voor de begeleiding van amv ongewijzigd gebleven. Alle inzet van de betrokken partijen is er dan ook op gericht om amv passende begeleiding te bieden. Dat begint met voldoende locaties, die er helaas nog niet zijn, en vervolgens ook met voldoende personeel. Bij de procesopvanglocaties voor amv (poa’s) elders in het land van het COA geldt dat het tot op heden lukt om een team te formeren dat passende begeleiding en opvang verzorgt. Hierbij is het wel zo dat er vanwege de forse instroom, de beperkte doorstroom en het gebrek aan een toename in de landelijke amv-opvangcapaciteit een hogere bezetting geldt op deze poa’s. Ook wordt er gebruikgemaakt van alternatieve opvangmodaliteiten zoals bijvoorbeeld hotels, paviljoens, huizen op recreatieparken, maar ook aparte onderdelen binnen reguliere azc’s. Als gevolg hiervan en voornoemde personeelstekorten staat de begeleiding dan ook onder druk.

In het afgelopen jaar is er enkele malen afgeweken van het standaard amv-opvangmodel. In november 2021 is er door mijn ambtsvoorganger voor gekozen om 17,5-jarigen tijdelijk vervroegd door te plaatsen naar reguliere opvang om de bezetting op amv-locaties beheersbaar te houden. Deze maatregel is 1 mei 2022 stopgezet. Hoewel de begeleiding op de reguliere locaties niet te vergelijken valt met de begeleiding op amv-locaties is en aanvankelijk vragen opriep, heeft het COA daar door middel van handvatten voor de medewerkers en contacten met de amv-locaties de benodigde ondersteuning kunnen bieden. In mei 2022 zijn er voorts kansrijke amv vervroegd doorgeplaatst naar Nidos opvanglocaties op het moment dat daar enige ruimte voor bestond om daarmee de druk op Ter Apel te verlichten. Vanwege de aanhoudende instroom is het in juli jl. echter wederom noodzakelijk gebleken een groep 17,5-jarige amv vervroegd door te plaatsen naar reguliere azc’s.

Naast de eerder genomen maatregelen die hierboven genoemd zijn geldt met ingang van november dat amv die reeds op poa’s verblijven en op 17 jaar en negen maanden zijn vervroegd worden doorgeplaatst naar reguliere azc’s. Amv die op korte termijn uit zullen stromen naar Nidos, die medische afspraken of afspraken in het kader van de asielprocedure hebben staan of die een extra kwetsbaarheid hebben zullen niet worden doorgeplaatst. Daarnaast zullen de komende maanden amv die 17 jaar en 9 maanden zijn op het moment van instroom ook vervroegd doorgeplaatst worden. Om te voorkomen dat extra kwetsbare amv naar een regulier azc uitstromen, wordt er in Ter Apel een check ingebouwd. Amv die naar een regulier azc uitstromen zullen vóór uitstroom gezien worden door een gedragsdeskundige en een voogd van Nidos toegewezen krijgen. Daarnaast geldt ook voor deze groep dat amv bij wie een extra kwetsbaarheid is geconstateerd niet zullen worden doorgeplaatst. Deze maatregelen zijn nodig om nóg jongere amv een plek op de amv-opvang te kunnen bieden. Deze aanvullende maatregelen zijn voorzien voor vier maanden, maar indien daarvoor al terug gekeerd wordt tot een beheersbare amv-opvang zullen deze maatregelen uiteraard eerder stopgezet worden.

Veranderopgave migratieketen

In mei 2021 (Kamerstuk 19 637, nr. 2740) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de externe onafhankelijke doorlichting die EY heeft uitgevoerd naar het functioneren van de asiel- en migratieketen. Opvolging van de beide rapporten betekent een stevige veranderopgave voor de IND, de gehele keten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De aanbevelingen uit beide rapporten die met de Kamer zijn gedeeld, worden tot op heden opgepakt. De doorlichting heeft geleid tot een verbetertraject onder coördinatie en verantwoordelijkheid van de IND zelf. Daarnaast is er sprake van een veranderopgave voor de gehele migratieketen. Hiervoor is een programmaregisseur aangesteld om samen met ketenpartners IND, COA, DT&V, Politie en KMar versnelling te geven aan de opvolging en implementatie van de aanbevelingen.

In de doorlichting is geconstateerd dat de ketenpartners zich primair richten op de eigen taakuitvoering en organisatie. Het is belangrijk om meer te handelen vanuit het ketenperspectief. Daarom is met alle afzonderlijke organisaties gewerkt aan het formuleren van de maatschappelijke opgave, die is meegenomen in de aanschrijvingen van de jaarplannen voor 2023. Het gaat hierbij om het bestaansrecht van de keten, met andere woorden «waarom» binnen de migratieketen wordt samengewerkt:

Wij staan voor een zorgvuldige, menswaardige en rechtvaardige behandeling van iedere migrant die naar Nederland komt. Dat je als migrant weet waar je aan toe bent in ons land, binnen de mogelijkheden die er zijn. En dat duidelijk is wat er van je verwacht wordt: als je hier bent en mag blijven, maar ook als je moet vertrekken. We hebben hierbij oog voor de belangen en zorgen van migranten, medeoverheden en van onze samenleving. Dat is wat ons drijft om dag in dag uit met elkaar samen te werken.

Ook hebben de ketenpartners gezamenlijk kernwaarden geformuleerd voor de samenwerking. Deze geven aan «hoe» door alle partners aan de maatschappelijke opgave wordt gewerkt. De kernwaarden kunnen worden gezien als de grondbeginselen van de migratieketen:

  • Mensgericht

    De mens is het uitgangspunt. We zien de persoon achter het dossier en achter het werk. We bewegen binnen het brede algemene wettelijke kader. Daarbinnen zoeken we voor individuele gevallen de benodigde ruimte. Zo dienen we de samenleving.

  • Oplossingsgericht

    Binnen de migratieketen werken we aan uitvoerbare oplossingen om onze maatschappelijke opgave te realiseren. We zijn innovatief, daadkrachtig, en wendbaar en weten om te gaan met de dynamiek in de keten.

  • Samen

    De ketendoelen staan voorop, we hebben en voelen een gemeenschappelijk belang en verantwoordelijkheid. We zijn daarin onbaatzuchtig. We houden rekening met de afhankelijkheden en impact op elkaars werkzaamheden.

  • Open

    We zijn aanspreekbaar en transparant, richting elkaar, de migrant en de samenleving. We informeren elkaar tijdig en bespreken de feiten en beslissingen die we nemen. Dit start met een open houding van ons allemaal.

Daarnaast zijn er ketendoelen geformuleerd. Dit zijn doelen waar de ketenpartners niet alleen aan kunnen werken. De ketendoelen gaan over «wat» binnen de migratieketen wordt gedaan om invulling te geven aan de maatschappelijke opgave:

  • We zorgen voor een zorgvuldig en rechtvaardig verloop van de procedure: van het toetsen van de identiteit en aanvraag, tot verblijf of vertrek. Wij zijn er samen verantwoordelijk voor om dit binnen de termijnen te realiseren die hiervoor staan.

  • We zorgen voor eenduidige en heldere informatie over procedures, opvang, verblijf of vertrek en wat dit voor migranten, de keten en de samenleving betekent.

  • We zorgen voor een menswaardige en veilige opvang voor iedere migrant die hier recht op heeft, ook ter voorbereiding op integratie of terugkeer. Hierbij hebben wij specifieke aandacht voor de meest kwetsbare groepen.

  • We dragen bij aan de veiligheid van de samenleving en gaan onrechtmatig verblijf en niet-gereguleerde migratie in en naar Nederland tegen.

De ketendoelen worden uitgewerkt en uiteindelijk gekoppeld aan de doelstellingen per organisatie. Dit draagt bij aan integraliteit van de werkzaamheden binnen de keten. Opdrachten worden daarnaast concreter en meetbaar gemaakt, waarbij uitvoerbaarheid een vast onderdeel moet vormen van de opdrachtverstrekking. Hiermee moet monitoren, bijsturen en verantwoorden beter mogelijk worden, een aanbeveling die eerder ook is gedaan bij de aanbevelingen van de POK en WaU.

Verhuisbewegingen van asielzoekers

Voorts reageer ik op de motie van het lid Piri c.s.6 waarin het kabinet wordt verzocht om bij het realiseren van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen een concreet plan voor de middellange termijn uit te werken voor het beperken van het aantal verhuizingen van asielzoekers, met name het aantal verhuizingen van kinderen.

Het kabinet onderschrijft met uw Kamer het belang van het minimaliseren van het aantal verhuisbewegingen van asielzoekers, en met name die verhuisbewegingen die minderjarige asielzoekers treffen. Daarom is één van de uitgangspunten van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen dat het daarin beschreven opvangmodel het aantal verhuisbewegingen van asielzoekers beperkt tot een minimum. Het is daarbij van belang om op te merken dat asielzoekers om verschillende redenen verhuizen tussen opvanglocaties. Dit kan gerelateerd zijn aan de inrichting van het asielproces, het gevolg zijn van het sluiten van een (crisis)(nood)opvanglocatie, het borgen van de veiligheid op een opvanglocatie of op verzoek van de asielzoeker zelf. Het in de Uitvoeringsagenda beschreven opvangmodel bestaat uit gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties (gvl), satellietlocaties en regionale opvanglocaties (rol) waar asielzoekers één tot meerdere onderdelen van het asielproces op één locatietype kunnen doorlopen, waardoor het aantal verhuizingen kan worden beperkt tot een minimum.

Het kabinet werkt aan een versnelling van de realisatie van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, in lijn met de bestuurlijke afspraken die het kabinet met medeoverheden heeft gemaakt op 26 augustus jl.7 Het toewerken naar het opvangmodel zoals dat is beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen valt of staat met een aanbod van voldoende opvangplekken alsmede logistieke ruimte om bewoners te (her)plaatsen op locaties waar zij op basis van de fase in het asielproces of omwille van persoonlijke omstandigheden opgevangen dienen te worden. Thans is het aantal opvangplekken dan wel de genoemde logistieke ruimte niet voorhanden, waardoor het aantal verhuisbewegingen hoger ligt dan gewenst.

Uiteraard neemt het kabinet het uitgangspunt met betrekking tot verhuisbewegingen mee in de genoemde versnelling van de Uitvoeringsagenda. Op termijn moet dit resulteren in een beperking van het aantal verhuisbewegingen waar dat mogelijk is.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

ABRvS 1 februari 2021, 202002659/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2021:193).

X Noot
2

ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627.

X Noot
3

ECLI:EU:C:2019:219.

X Noot
4

In asielaanvragen van Griekse statushouders was de beslistermijn reeds met 9 maanden verlengd in afwachting van de uitkomsten van het feitenrapport. Voor nieuwe zaken geldt dat hierin een beslistermijn geldt van 15 maanden op grond van het generiek verlengen van alle beslistermijnen in asielzaken (WBV 2022/22).

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 242.

X Noot
6

Kamerstuk 19 637, nr. 2929.

X Noot
7

Kamerstuk 19 637, nr. 2992.

Naar boven