30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 257 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2017

1. Inleiding

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de belangrijkste opbrengsten van het Emancipatiebeleid voor de periode 2013–2017 zoals toegezegd tijdens het AO Emancipatie op 27 oktober 2016 (Kamerstuk 30 420, nr. 255). Tevens reageer ik met deze brief op de Emancipatiemonitor 2016, zoals de Vaste Commissie voor OCW mij bij brief van 22 december jl. verzocht.

Dit jaar is het honderd jaar geleden dat het voor vrouwen mogelijk werd om zich verkiesbaar te stellen voor een politiek ambt. Suze Groeneweg was de eerste vrouwelijke volksvertegenwoordiger van Nederland. In haar maidenspeech in de Tweede Kamer zei ze: «Ik voel als draagster van deze geschiedkundige gebeurtenis de zware verantwoordelijkheid te bewijzen dat vrouwen niet ongeschikt zijn voor de politiek». De woordkeuze is illustratief voor de strijd die vrouwen, én seksuele minderheden, de afgelopen eeuw hebben moeten voeren om een volwaardige plaats in de samenleving te bemachtigen. Ontelbaar veel vrouwen en mannen hebben zich ingezet om aan te tonen dat zij niet ongeschikt waren, dat hun liefde niet ongepast was en dat hun stem niet ongehoord kon blijven. Anno 2017 kunnen wij concluderen dat er grote stappen zijn gezet, en dat er schijnbaar onneembare hindernissen zijn genomen. Het gesprek over emancipatie is nog altijd niet verstomd. Sommige thema’s in dit gesprek speelden honderd of vijftig jaar geleden al, maar elke periode kent ook weer eigen thema’s, nieuwe uitdagingen, en vernieuwende oplossingen.

Als Minister voor Emancipatie heb ik sinds mijn aantreden in november 2012 een podium kunnen bieden aan al die mensen die in ons land – en in Europa – met elkaar in gesprek zijn over die oude en nieuwe thema’s en oplossingen rond gelijke behandeling van vrouwen en mannen, en de gelijke rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgender- en interseksepersonen (LHBTI’s). Het gaat in dit gesprek, zoals gezegd, over oude thema’s die nog steeds relevant zijn, zoals ongelijke beloning en de verdeling van zorgtaken, en het recht om lief te hebben wie je wilt. Maar het gaat ook over nieuwe vraagstukken zoals de gevolgen van de recente economische crisis, en de uitdagingen die het gevolg zijn van de komst van asielzoekers, waaronder lhbti-personen en strijders voor vrijheid, maar ook mensen die moeite hebben met de vrije (seksuele) cultuur in Nederland.

Het maatschappelijk belang van dat gesprek lijkt de afgelopen jaren weer toe te nemen. Ik juich dat toe en zie het als een bevestiging van mijn overtuiging dat emancipatie nooit af is en constant onderhoud behoeft. Tegelijkertijd stel ik vast dat de aanleiding helaas vaak ligt in negatieve ervaringen, of in de angst daarvoor. Dit kan ertoe leiden dat in het debat veel nadruk komt te liggen op culturele scheidslijnen. In mijn beleid hecht ik veel belang aan een discussie over culturele aspecten van emancipatie van vrouwen, mannen, en lbhti-personen. Het komt er op aan, mensen niet tegen elkaar op te zetten door verwijten over en weer – daarmee creëren we alleen uitsluiting – maar om een constructieve dialoog te voeren die bijdraagt aan een inclusieve samenleving. Een dialoog die uitgaat van het verbindende karakter van het vergroten van maatschappelijke vrijheid voor vrouwen en seksuele minderheden.

Zeker, wij hebben als samenleving een verantwoordelijkheid om de vrijheden die wij de afgelopen eeuw hebben verworven te bewaken en te beschermen en om zo veel mogelijk mensen daarin te laten delen. Mijn emancipatiebeleid is de afgelopen jaren dan ook geheel doortrokken geweest van het uitdragen van normen en waarden met betrekking tot gendergelijkheid en LHBTI-rechten. Dit heb ik eerder ook aangegeven tijdens het VAO Emancipatie op 17 februari 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 56, item 3) in reactie op de aangehouden motie van het lid Van Miltenburg (Kamerstuk 30 420, nr. 236). Echter, dat betekent niet dat de krachten die een bedreiging vormen voor die normen en waarden altijd simpel en eenduidig te benoemen zijn, of dat wij ons moeten laten leiden door verontwaardiging in plaats van door het zoeken naar effectieve oplossingen. Ik heb deze kabinetsperiode ingezet op een evenwichtig emancipatiebeleid, dat zich richt op een brede dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking als het gaat om de arbeidsparticipatie en arbeidsmarktpositie van vrouwen. Ik heb daarbij accenten gelegd op economische zelfstandigheid, vrouwen naar de top, gelijk loon en sociale veiligheid van vrouwen. Daarnaast heb ik mij gericht op de sociale acceptatie van LHBTI’s, met de nadruk op sociale veiligheid en met accenten op de acceptatie in biculturele en religieuze gemeenschappen en onder jongeren.

2. De arbeidsparticipatie en arbeidsmarktpositie van vrouwen

De arbeidsparticipatie en de arbeidsmarktpositie van vrouwen vormen van oudsher een belangrijk thema in de emancipatiebeweging en in het emancipatiebeleid. Uit de Emancipatiemonitor 20161 blijkt dat op het terrein van arbeid in de afgelopen jaren een bescheiden vooruitgang is geboekt. Dat is, gezien de economische crisis, een mooie prestatie. Maar er is nog veel te doen.

Arbeidsparticipatie

Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft de arbeidsparticipatie van vrouwen een enorme groei doorgemaakt. Waar vroeger het kostwinnermodel (waarbij de man fulltime werkte en de vrouw niet) dominant was, leeft inmiddels nog maar 18% van de gezinnen op deze manier. In plaats daarvan overheerst nu het anderhalf verdienersmodel, waarbij de man fulltime werkt en de vrouw parttime. Deze verdeling komt nu voor bij 58% van de heteroparen met minderjarige kinderen.

Daarmee loopt de feitelijke verdeling iets achter op de opvattingen van burgers. De helft van de mannen en vrouwen zou een voorkeur hebben voor een gelijke taakverdeling. In praktijk is van een gelijke verdeling van zorgtaken en een gelijke positie op de arbeidsmarkt nog lang geen sprake. Toch is er onmiskenbaar een beweging richting meer gelijkheid. Ook tijdens de economische crisis is het verschil in arbeidsdeelname tussen vrouwen en mannen afgenomen, blijkt uit de Emancipatiemonitor. In 2005 was het verschil bijna 17 procentpunten en in 2015 was het gedaald naar 11 procentpunten.

Er zijn twee groepen waarbij een extra reden tot zorg geldt: alleenstaande moeders, en vrouwen met een niet-westerse achtergrond. Hun arbeidsparticipatie is lager, en daalt bovendien. Voor mijn beleid voor deze twee groepen verwijs ik naar het onderwerp economische zelfstandigheid.

Uit het recente SCP-rapport Integratie in zicht? 2 blijkt overigens dat over langere termijn bekeken het aandeel werkende vrouwen onder niet-westerse vrouwen wel substantieel toeneemt. Bij Turks- en Marokkaanse Nederlandse vrouwen bijvoorbeeld steeg de nettoparticipatie van 2003 tot 2015 met 6 procentpunten.

Arbeidsduur

In 2015 had 73% van de werkende vrouwen een deeltijdbaan, blijkt uit de Emancipatiemonitor. Het gaat steeds minder om echt kleine banen.

Hoopgevend is dat vrouwen steeds minder vaak een kleiner aantal uren gaan werken als zij moeder worden. In 2006–2007 gold dat nog voor 46% van de moeders. In 2014–2015 gold dat voor 36%. Helaas blijkt wel dat laagopgeleide vrouwen relatief vaak stoppen met werken, of hun werkweek verkleinen, als zij moeder worden.

Economische zelfstandigheid

Zoals gezegd vormt economische zelfstandigheid een van de speerpunten van mijn beleid. Economische zelfstandigheid is van groot belang omdat het vrouwen minder afhankelijk maakt van een partner of van een uitkering. Ik bevorder de economische zelfstandigheid voor een groot deel door het (mede)financieren van projecten op lokaal en regionaal niveau, gericht op zowel de doelgroep vrouwen zelf, als op lokale instanties en bedrijven. Voor economische zelfstandigheid is het van belang dat vrouwen zich bewust worden van de waarde hiervan, dat zij toegerust worden om stappen richting arbeidsmarkt te zetten, dat er daadwerkelijke kansen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt zijn, en dat vrouwen (voldoende uren) kunnen blijven werken als zij kinderen krijgen en/of mantelzorg verlenen.

Het thema economische zelfstandigheid staat inmiddels duidelijk meer op de kaart dan aan het begin van de kabinetsperiode. De afgelopen jaren zijn in dit kader succesvolle projecten en methodieken gefinancierd zoals Eigen Kracht (gericht op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt), Kracht on Tour (gericht op bewustwording en op het sluiten van deals met lokale organisaties en bedrijven), EVA (gericht op het aanleren van basisvaardigheden zoals lezen en schrijven), How 2 Spend It (gericht op het vergroten van het financiële bewustzijn en financiële vaardigheden van vrouwen) en Single SuperMom (gericht op het activeren van alleenstaande moeders, onder meer door het vormen van een onderling netwerk). Al deze activiteiten bereiken ook veel vrouwen met een niet-westerse achtergrond, wat belangrijk is omdat de economische zelfstandigheid onder deze groep nog steeds laag is. Single SuperMom is bovendien specifiek gericht op alleenstaande moeders, de andere groep met een relatief lage economische zelfstandigheid.

Eind 2016 liep de financiering van een aantal van deze projecten af. Voor het jaar 2017 konden de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s cofinanciering aanvragen voor projecten gericht op het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Op die manier kunnen ze hun aanpak beter aansluiten bij de lokale situatie. Maar liefst 25 gemeenten nemen aan deze regeling deel.

Tussen 2005 en 2015 steeg het aandeel economisch zelfstandige vrouwen (tussen de 20 en 64 jaar) van 46% naar 54%. Tijdens de economische crisis was er sprake van stagnatie of zeer beperkte groei. Dat is in zekere zin geen slecht resultaat, als we bedenken dat tijdens de crisis het percentage economisch zelfstandige mannen daalde. Inmiddels is er weer sprake van een (nog bescheiden) stijging van het aandeel economisch zelfstandige vrouwen. Over 2016 is het cijfer nog niet beschikbaar. Omdat de netto arbeidsparticipatie van vrouwen in 2016 met een procentpunt is gestegen, verwacht ik echter dat ook de economische zelfstandigheid weer zal gaan stijgen.

De meeste vrouwen en mannen vinden het belangrijk dat de vrouw een eigen inkomen heeft. Economische zelfstandigheid is echter (nog) geen algemeen gedeelde sociale norm: een meerderheid vindt het in een goede relatie geen probleem als het eigen inkomen van de vrouw niet voldoende is om zelfstandig van te kunnen leven. Als het gaat om hun persoonlijke situatie vindt twee derde van de vrouwen het echter wel belangrijk om genoeg te verdienen om in het levensonderhoud van zichzelf en eventuele kinderen te kunnen voorzien.

Loonverschil m/v

Gemiddeld verdienen mannen nog steeds een hoger uurloon dan vrouwen.

Op 23 november jongstleden is het periodieke onderzoek verschenen dat het CBS tweejaarlijks in opdracht van het Ministerie van SZW doet naar het loonverschil tussen mannen en vrouwen. De Minister van SZW heeft u hierover op 22 november geïnformeerd (Kamerstuk 29 544, nr. 757).

Sinds 2008 is het verschil in uurloon afgenomen. Dat geldt vooral bij de overheid, maar in mindere mate ook in het bedrijfsleven. In 2008 verdienden vrouwen bij de overheid 16 procent minder dan mannen, en in het bedrijfsleven 22 procent. In 2014 was het verschil bij de overheid gedaald naar 10 procent, en bij het bedrijfsleven naar 20 procent. Bij de overheid verdienen jonge vrouwen meer dan hun mannelijke collega’s. Het omslagpunt lag in 2014 bij de leeftijd van 36 jaar.

Het totale beloningsverschil wordt grotendeels veroorzaakt door verschillende posities van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Verschillen in arbeidsduur, beroepsniveau, leidinggeven, en segregatie in vrouwen- en mannensectoren krijgen aandacht in het emancipatiebeleid. Meer gelijkheid op deze onderwerpen zal ook leiden tot minder loonverschil.

Beloningsdiscriminatie speelt ook een rol in het beloningsverschil. Dit begrip valt overigens niet samen met het gecorrigeerde beloningsverschil. Het gecorrigeerde beloningsverschil gaat over niet-verklaarde statistische verschillen, terwijl van beloningsdiscriminatie sprake is als kan worden vastgesteld dat er ongelijk beloond wordt voor gelijkwaardige arbeid, door dezelfde werkgever.

Wat betreft beloningsdiscriminatie heeft het College voor de Rechten van de Mens in januari 2016 een onderzoek gepubliceerd naar gelijke beloning tussen mannen en vrouwen bij hogescholen. Dit onderzoek is verricht in samenwerking met mij en de Minister van SZW, en door mij gefinancierd. Ik heb u hierover geïnformeerd bij brief van 21 januari 2016 (Kamerstuk 30 420, nr. 230). Cao-partijen in de sector zijn serieus met het onderzoek aan de slag. Op 3 november jongstleden vond een themabijeenkomst plaats waar kennis en ideeën werden uitgewisseld over de vraag hoe beloningsverschillen binnen hogescholen kunnen worden voorkomen. De uitkomsten van een soortgelijk onderzoek in de verzekeringsbranche worden in de zomer van 2017 verwacht. Voor de overige aanpak van beloningsdiscriminatie verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van de Minister van SZW.

Naast deze aanpak vanuit het kabinet, zijn er uiteraard ook initiatieven van andere actoren. Ik wijs op het initiatiefwetsvoorstel van het lid Yücel om gelijke beloning te bevorderen door middel van informatie in het jaarverslag en een grotere rol van de OR op dit punt (Kamerstuk 33 922).

Vrouwen naar hogere functies

Over het beleid en de stand van zaken met betrekking tot het specifieke onderwerp van vrouwen naar de top (dat wil zegen raden van bestuur en raden van commissarissen) heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 15 december 2016 (Kamerstukken 30 420 en 32 637, nr. 256). Het beeld is ook hier dat er sprake is van een vooruitgang, al worden de streefcijfers nog niet gehaald. De Commissie Monitoring constateert dat de impuls die ik samen met werkgeversvoorzitter Hans de Boer heb ingezet, werkt. Ik volg daarom de aanbevelingen van de commissie voor intensivering van de aanpak.

In het kader van het Topvrouwenproject sprak ik eind 2016 met CEO’s van zeven bedrijven, die sceptisch waren over de werving van topvrouwen. Na het zien van het kaliber van de vrouwen in de Topvrouwendatabase, die op mijn initiatief en dat van Hans de Boer is opgezet, waren zij echter zeer positief over de mogelijkheden.

Uit de Emancipatiemonitor blijkt daarnaast dat het aandeel vrouwen in het hoogste beroepsniveau met 44% niet zoveel lager ligt dan het aandeel vrouwen op de arbeidsmarkt als geheel (46%). Het verschil met mannen is bovendien de afgelopen jaren gedaald. In managementfuncties op het hoogste beroepsniveau is het aandeel vrouwen echter slechts 25%. Hierbij speelt een rol dat managers vaak voltijds werken, maar ook voltijds werkende vrouwen zijn wat minder vaak manager dan voltijds werkende mannen.

Verder blijkt dat vrouwen gemiddeld minder hoog scoren op de ambitieschaal dan mannen. Dat geldt echter niet voor alle vrouwen: hoogopgeleide vrouwen, alleenstaande vrouwen en voltijds werkende vrouwen scoren even hoog als dito mannen.

Wat betreft het aandeel vrouwelijke hoogleraren geldt wel, dat dit met 17 procent nog veel te laag is3. Opvallend is overigens dat vrouwelijke en mannelijke hoogleraren gemiddeld evenveel uren werken. Vrouwelijke universitair (hoofd)docenten en hoogleraren werken, in tegenstelling tot andere vrouwen, in meerderheid fulltime.

Door het lage percentage vrouwelijke hoogleraren gaat talent verloren. In de Talentbrief die ik op 11 januari jl. naar uw kamer heb gezonden (Kamerstuk 31 288, nr. 569) geef ik aan hoe ik, in samenwerking met de Universiteiten, beleid voer om dit percentage te verhogen. In 2017, het Westerdijkjaar (genoemd naar de eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland) maak ik 5 miljoen euro extra vrij om 100 vrouwelijke hoogleraren te laten aanstellen. Deze 100 vrouwen komen bovenop de 200 extra vrouwelijke hoogleraren die in 2020 gerealiseerd zullen worden op basis van de streefcijfers van universiteiten.

In de Emancipatiemonitor wordt ook gekeken naar de opvattingen van de bevolking over vrouwen naar de top. Een minderheid van de burgers vindt dat vrouwen en mannen op dat gebied evenveel kansen hebben. Een meerderheid van de vrouwen, en ruim 40% van de mannen, vindt het wenselijk dat het aandeel vrouwen in topfuncties toeneemt.

Reactie op Global Gender Gap Report 2016

Uw Kamer vroeg tijdens het AO Emancipatie (27 oktober 2016) naar een vergelijking van de cijfers van het Global Gender Gap Report 2016 (GGGR) van het World Economic Forum (WEF) met Nederlandse cijfers van andere rapportages zoals de Emancipatiemonitor. In de Index van het WEF wordt gekeken naar vier terreinen: economie, onderwijs, gezondheid, en politiek.

Het WEF gebruikt over het algemeen cijfers uit VN-bronnen, en die kunnen uiteraard iets ouder zijn dan de nieuwste Nederlandse cijfers, of van iets andere definities uitgaan.

De focus van het GGGR ligt op het verschil tussen mannen en vrouwen: niet het niveau van bijvoorbeeld inkomen of alfabetisering is relevant, maar alleen in hoeverre mannen meer verdienen of vaker kunnen lezen en schrijven dan vrouwen.

Op de indicatoren arbeidsparticipatie en vrouwen in hogere managementfuncties komen de WEF-cijfers overeen met de cijfers uit de Emancipatiemonitor 2016.

Het voornaamste verschil tussen de WEF-cijfers en de Nederlandse cijfers doet zich voor op het gebied van loonverschillen. Dit wordt veroorzaakt door een compleet onvergelijkbare meetsystematiek. De beloningsverschillen van de Emancipatiemonitor 2016 zijn gunstiger dan het WEF-cijfer. Op de terreinen onderwijs, gezondheid en politiek komen de cijfers in grote lijnen overeen. Belangrijker dan de verschillen tussen diverse rapportages is dat zij laten zien dat er nog steeds ongelijkheid tussen vrouwen en mannen bestaat. Bij het emancipatiebeleid is het mijn inzet geweest om die ongelijkheid te verkleinen.

3. Sociale veiligheid van vrouwen en LHBTI-personen

Bestrijden van geweld tegen vrouwen

Slachtofferschap en daderschap van geweld zijn niet gelijk verdeeld over mannen en vrouwen. Dit hangt samen met stereotiepe rolpatronen. Van mannen en jongens wordt ander gedrag verwacht dan van vrouwen en meisjes, en dat strekt zich ook uit tot geweldgebruik en seksuele omgang. Machtsverhoudingen in gezinnen, en ook geweldgebruik, worden vaak van generatie op generatie overgedragen. Ook economische afhankelijkheid maakt vrouwen kwetsbaarder voor geweld door hun partner.

Uit de Emancipatiemonitor blijkt dat geweld zes keer vaker door mannen wordt gepleegd dan door vrouwen. Mannen zijn in totaal iets vaker slachtoffer van geweld, maar vrouwen zijn vaker slachtoffer van seksueel geweld, van geweld in huiselijke kring, en van herhaald geweld. Zij zijn vaker slachtoffer van een dader die zij kennen, zoals hun partner of ex-partner. Vrouwen zijn drie keer vaker dan mannen slachtoffer van huiselijk geweld.

Sinds 2008 daalt het aandeel vrouwen dat zelf aangeeft slachtoffer van geweld te zijn (bron: Veiligheidsmonitor CBS 2016). Het aantal geregistreerde seksuele delicten is de afgelopen tien jaar gehalveerd. Zowel mannen als vrouwen zijn in 2016 vrouwvriendelijker gaan denken over seksuele omgang en geweld. Dat geldt voor mannen nog sterker dan voor vrouwen. Een voorbeeld is dat, hoewel nog altijd bijna de helft van de mannen vindt dat beide partijen schuld hebben bij vrouwenmishandeling, dit percentage ten opzichte van 2014 met 10 procentpunten is gedaald.

Met het oog op de ongelijke verdeling van slachtofferschap en daderschap tussen mannen en vrouwen, is het bij het bestrijden van geweld tegen vrouwen van belang dat in de aanpak rekening wordt gehouden met gender, oftewel dat beleid op zowel landelijk als lokaal niveau «gendersensitief» is. Daarom is in 2013 in samenwerking met VWS en VenJ een traject gestart om de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) meer gendersensitief te maken. Dit heeft geresulteerd in concrete producten en handreikingen, onder meer een algemene brochure over de betekenis van gendersensitief handelen in de praktijk, een handreiking voor beleidsmakers van gemeenten en een concrete handreiking voor casusbespreking voor uitvoerend professionals.

Ook is het belangrijk om jongeren bewust te maken van de rol die gender speelt in hun eigen gedrag met betrekking tot seks en relaties. In de projecten We CAN Young en Beat the Macho wordt ingezet op het met jongeren bespreekbaar maken van stereotiepe opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het doel is om seksueel grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan en de seksuele weerbaarheid van jongeren te vergroten.

Geweld tegen vrouwen wordt nog te vaak gezien als vrouwenprobleem, terwijl het vooral een mannenprobleem is. Zoals gezegd is het overgrote deel van de daders man. In 2016 heb ik de nadruk gelegd op de rol van mannen bij de oplossing van geweld met de online campagne «Daar mag je nooit voor kiezen». Op deze manier zijn ca. 1 miljoen mannen bereikt. Nadat ik dit onderwerp in het kader van het Nederlandse EU-voorzitterschap tijdens de CSW in New York samen met EU-commissaris Jourova geagendeerd heb, vraagt de Europese Commissie in 2017 extra aandacht voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Ik ben voornemens om de ingezette focus op de rol van mannen in dit kader voort te zetten. Over de nadere invulling hiervan ben ik met een aantal organisaties in gesprek. Daarnaast blijf ik inzetten op het verhogen van de gendersensitiviteit van het beleid op dit terrein, bij alle betrokken ministeries. Dit is een van de verplichtingen die volgt uit het Verdrag van Istanbul dat in maart 2016 in werking is getreden. Daarnaast kent het verdrag een aantal verplichtingen ten aanzien van de onderliggende ongelijkheden (zoals economische afhankelijkheid) die geweld tegen vrouwen veroorzaken of versterken. Ik ga met andere departementen in gesprek over hoe we de uitvoering van het verdrag, waar nodig, kunnen verbeteren en versterken.

Eind 2016 sprak ik een vrouw uit de vrouwenopvang in Zeeland die deel heeft genomen aan De Nieuwe Toekomst, een door mij gefinancierd project van de NVR en de Federatie opvang, dat slachtoffers van huiselijk geweld begeleidt richting economische zelfstandigheid. Ze vertelde me dat ze door het huiselijk geweld dat ze had meegemaakt, in de periode erna, haar zelfvertrouwen volledig was kwijtgeraakt en geen energie meer had om iets van haar leven te maken. Nu zat ze werkelijk te stralen. Door deelname aan het project had ze geleerd om weer te durven vertrouwen in zichzelf en in de toekomst.

Sociale acceptatie en veiligheid van LHBTI-personen

Het bevorderen van de sociale acceptatie en veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, transgender en intersekse personen, hierna te noemen LHBTI’s4 zijn al geruime tijd thema’s in beleid. Ook in de afgelopen kabinetsperiode zijn dit speerpunten geweest. Daarbij lag het accent op groepen waar de sociale acceptatie achterblijft en op jongeren.

Uit de LHBT-monitor5 blijkt dat er in de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt. Sociale acceptatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen en biseksuele mannen en vrouwen scoorden met 93% van de bevolking een «all time high». Over transgenders denkt 90% «neutraal» of «positief». Eenzelfde positieve score geldt ook voor hoe LHBT’s die sociale acceptatie zélf ervaren.6 Nederland behoort bovendien tot de Europese kopgroep van landen die het meest positief over homoseksualiteit denken.7

Ook jongeren en scholieren zijn de afgelopen jaren wat positiever gaan denken over homoseksuele, lesbische, biseksuele en transgender leeftijdgenoten en blijken beter om te gaan met (seksuele) diversiteit.8 Dit neemt echter niet weg dat lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren fors meer problemen ervaren dan heteroseksuele jongeren, thuis en op school.

De sociale leefsituatie van heteroseksuele burgers en LHB-burgers verschilt nauwelijks van elkaar. Subjectief gezien geven LHB’s zichzelf echter wel een lager rapportcijfer voor tevredenheid met hun leven.

Op het gebied van veiligheid zijn de afgelopen periode onveiligheidsgevoelens onder LHB’s licht afgenomen, hoewel LHB’s (nog steeds) meer problemen ervaren in de openbare ruimte dan heteroseksuelen. Uit Europees onderzoek rapporteert slechts 5% van de LHBT’s in ons land hand-in-hand-met elkaar te lopen. Daarom heb ik de afgelopen jaren onder meer ingezet op meer samenwerking tussen landelijke organisaties bij de verdere agendering, bewustwordingsactiviteiten van de allianties in het onderwijs, veilige wijken en in de sport en rond ouderen(zorg), dit laatste in samenwerking met mijn collega’s van VWS. Ook draag ik bij aan de inzet van jongeren op school in Gay Straight Alliances. Afgelopen periode heb ik nadrukkelijker de verbinding gemaakt met het lokale beleid van regenbooggemeenten (via decentralisatie-uitkeringen).

Daarnaast heb ik mij de afgelopen jaren gericht op díe groepen waar de sociale acceptatie van LHBTI’s achterblijft, in het bijzonder in bepaalde levensbeschouwelijke en biculturele gemeenschappen. Zo heb ik steun gegeven aan initiatieven van biculturele en christelijke LHBT’s, gericht op bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering van hulpverleners, lotgenotencontact en voorlichting met behulp van de inzet van rolmodellen. Hoewel het nog te vroeg is om op dit deelterrein vruchten van beleid te plukken zijn er al wel eerste resultaten zichtbaar. Zo organiseren LHBTI’s in levensbeschouwelijke en biculturele kringen zich en treden zichtbaar en hoorbaar naar buiten.

Uit LHBT-monitorgegevens blijkt dat de sociale acceptatie van LHBT’s in de afgelopen jaren in bepaalde kringen achterloopt. Zo ligt onder Somalische (27%), Marokkaanse (30%) en Turkse Nederlanders (35%) het percentage dat het goed vindt dat homoseksuelen met elkaar mogen trouwen twee tot drie keer lager dan onder inwoners met een Nederlandse achtergrond. Ook liggen percentages die het een probleem vinden als hun kind een vaste partner van dezelfde sekse zou hebben, vele malen hoger onder Marokkaanse (78%), Turkse (77%), Somalische (66%) en Poolse (44%) dan onder respondenten met een Nederlandse achtergrond (10%). De recente SCP Survey Integratie Migranten bevestigt dat in de afgelopen vijf jaar de opvattingen over homoseksualiteit licht positiever zijn geworden.

Ik sprak afgelopen voorjaar met een jonge Marokkaanse biseksuele vrouw die zich met steun van OCW inzet voor biculturele LHBTI-jongeren. Zij vertelde me dat zij zelf niet uit de kast was bij haar ouders. Dat verbaasde mij. Ze legde me uit dat het een zeer persoonlijke afweging is, maar dat juíst dat aspect maakte dat jongeren haar vertrouwden met hun verhaal. Zij is letterlijk een van hen en kent als geen ander de gevoeligheden waar deze jongeren mee te maken hebben in hun coming-out proces.

Als er ingezoomd wordt op bijvoorbeeld levensbeschouwing, leeftijd en opleiding zijn de afgelopen periode duidelijk verbeteringen zichtbaar. Verschillen worden bovendien kleiner. Opmerkelijk is dat de opvattingen over gelijke rechten en sociale acceptatie van homo- en biseksualiteit onder kerkgangers, CU-stemmers, jongeren en zeventigplussers positiever zijn geworden.

De sociale acceptatie van LHBTI’s heeft een plek gekregen op de publieke en politieke agenda. Vruchten van beleid worden zichtbaar, op wetgevingsterrein en in de praktijk en vertalen zich ook in een positievere houding en opvattingen van het publiek.

Qua wettelijke bescherming en juridische gelijke behandeling op grond van seksuele oriëntatie, gender identiteit en geslachtskenmerken is er in de afgelopen kabinetsperiode veel gebeurd. Zo heeft het kabinet met een aantal wetswijzigingen uitvoering gegeven aan het regeerakkoord Bruggen Slaan en heeft de Kamer een aantal wetgevingsinitiatieven genomen die een verdere gelijke behandeling op dit terrein beogen. Voorbeelden zijn de wet Lesbisch Ouderschap, de afschaffing van de Enkele-feitconstructie, Gewetensbezwaren ambtenaren van de burgerlijke stand en de opneming van genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken in de Awgb.

Tegelijkertijd wordt Nederland zo hier en daar voorbij gestreefd door andere landen. Dit blijkt uit de Rainbow Map die jaarlijks door ILGA Europe wordt gepubliceerd tijdens de Internationale Dag tegen homofobie, bifobie en transfobie (IDAHO) in mei. In dat overzicht is Nederland afgelopen jaar van een zesde plaats naar een zevende plaats gezakt. Voorbeelden van juridische stappen die andere landen hebben gezet, zijn een expliciete bepaling over seksuele oriëntatie en genderidentiteit in de Grondwet of in generieke gelijke behandelingswetgeving en het bieden van juridische bescherming aan intersekse personen door hun lichamelijke integriteit en het recht op lichamelijke zelfbeschikking wettelijk te garanderen. Momenteel ligt een aantal initiatiefwetsvoorstellen bij de Kamer waarmee de achterstand ingelopen kan worden9. Daarbij komt de geplande evaluatie van de Transgenderwet, die is voorzien in 2017.

4. Overige thema’s

Arbeid en Zorg

Dit kabinet heeft op het gebied van de combinatie van arbeid en zorg veel tot stand gebracht. Zo zijn met de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (2015) verlofvormen breder toepasbaar gemaakt, zijn nieuwe verlofvormen geïntroduceerd en zijn praktische belemmeringen weggenomen. Op het gebied van de belastingwetgeving wijs ik op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die 300 miljoen is verhoogd (2016). Ook het kinderopvangbeleid, dat onder de Minister van SZW valt, is een belangrijk thema in dit verband. Het budget voor kinderopvangtoeslag is in 2014 verhoogd met 100 miljoen structureel, en in 2016 met 290 miljoen structureel. In 2015 is het recht op kinderopvangtoeslag tijdens werkloosheid met zes maanden verlengd, en in 2017 wordt opnieuw 200 miljoen structureel extra geïnvesteerd in de kinderopvang.

In aanvulling op deze ontwikkelingen heeft het kabinet op 29 mei 2015 de SER gevraagd om een advies uit te brengen rond het thema werken en leven in de toekomst. De voorzitter van de SER heeft tijdens de arbeid- en zorgbijeenkomst op 31 oktober 2016 het advies Een werkende combinatie aan het kabinet aangeboden. De reactie op dit advies heeft het kabinet u per brief van 16 december 2016 (Kamerstuk 32 855, nr. 33) toegezonden. In deze brief wordt aangegeven hoe dit kabinet in aanvulling op de hierboven genoemde maatregelen in de laatste fase van de kabinetsperiode aandacht geeft aan verschillende ondersteunende maatregelen die het gesprek tussen werkgever en werknemer op de werkvloer en tussen beide partners aan de keukentafel faciliteren. Het kabinet zet onder meer in op een cultuurcampagne ter bevordering van een bewuste verdeling van arbeid en zorgtaken, een online budgettool die inzicht geeft in de financiële mogelijkheden en consequenties voor verschillende arbeid- en zorgverdelingen, een uitbreiding van het project werk- en mantelzorg voor werknemers en een scan voor zorgvriendelijk werkgeverschap. Verder is op 25 november jl het wetsvoorstel voor uitbreiding van het kraamverlof met drie dagen aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 617).

Onderwijs

Sinds de eeuwwisseling is het onderwijsniveau van jongens en meisjes ongeveer gelijk. Inmiddels hebben jongens een (kleine) achterstand op meisjes. Gedurende de afgelopen kabinetsperiode heb ik dit onderwerp laten verkennen. Het onderzoeksrapport heb ik u toegestuurd bij brief van 18 november 2015 (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 92). De onderzoekers stellen vast dat gemiddeld genomen bepaalde vaardigheden bij jongens wat later worden ontwikkeld. Dit hangt samen met verschillen in rijping van de hersenen, maar leeromgeving speelt ook een rol. De onderzoekers bevelen aan om meer aandacht te hebben voor diversiteit en voor de individuele leerontwikkeling van leerlingen en studenten. De onderwijspraktijk kan hiermee haar voordeel doen.

Overigens blijkt uit de Emancipatiemonitor dat het verschil tussen jongens en meisjes qua onderwijsniveau de afgelopen tien jaar niet is toegenomen.

Opvallend is daarnaast, dat het iets hogere studiesucces van meisjes zich niet vertaalt in meer succes bij de overstap van onderwijs naar arbeidsmarkt. Uit de Emancipatiemonitor blijkt dat meisjes na hun studie relatief vaak in deeltijd werken. Ook als zij fulltime werken, verdienen zij minder dan jongens. Hier zijn dus nog slagen te maken.

Waar het verschil qua onderwijsniveau gering is, zijn er op het gebied van onderwijsrichting nog wel grote verschillen tussen jongens en meisjes, vooral in het vmbo en mbo. Meisjes kiezen vooral voor zorg-, onderwijs- en sociaal-culturele opleidingen. Jongens kiezen vaker voor natuur en techniek. Dit is om een aantal redenen ongewenst. Ten eerste is het belangrijk dat leerlingen en studenten kiezen voor een opleiding die past bij hun individuele capaciteiten en voorkeuren, zonder dat ze hierin (bewust of onbewust) worden gestuurd door stereotiepe verwachtingen. Ten tweede is een genderbalans goed voor een werkomgeving en voor de bedrijfsresultaten. En ten derde zijn, in elk geval op dit moment, de arbeidsmarktperspectieven met een technische opleiding beter dan met een opleiding op het gebied van zorg en welzijn.

Ik heb de afgelopen jaren diverse specifieke stimuleringsmaatregelen voor meisjes richting bèta en techniek ondersteund, en blijf de keuze voor deze richtingen ook stimuleren via het Techniekpact.

Het beleid op dit punt is succesvol. De Emancipatiemonitor stelt vast, dat de segregatie in bijna alle onderwijssoorten en -niveaus de afgelopen tien jaar is afgenomen. De afgelopen twee jaar was er een lichte afname, en deels een stabilisatie te zien. Een mooi voorbeeld is dat zowel in het vmbo als het mbo en hbo het aandeel meisjes dat voor een technische richting kiest toeneemt.

Naast dit beleid rond meisjes en techniek, voer ik ook beleid om jongens vaker voor de Pabo te laten kiezen. Begin 2014 is met mijn steun een «voorlopersgroep» van start gegaan, gericht op meer mannen voor de klas. De voorlopersgroep bestaat inmiddels uit 18 Pabo’s. Op een aantal Pabo’s ligt het percentage mannen inmiddels al tussen de 30 en 40%, waar dat percentage gemiddeld genomen rond de 24% ligt (bron: Voortgangsrapportage Lerarenagenda, 2016).

De rol van mannen bij gendergelijkheid

Er zijn ook nieuwe thema’s ontgonnen. Een voorbeeld van vernieuwing in het emancipatiebeleid is, dat er bij het thema gendergelijkheid meer dan voorheen aandacht wordt besteed aan de rol en positie van mannen. Vrouwen en mannen hebben te winnen bij meer keuzevrijheid en minder stereotiepe rolverdeling. Op veel terreinen zijn vrouwen in het nadeel. Het is belangrijk dat mannen zich bewust worden van het feit dat vrouwen meer ruimte moeten krijgen om een gelijke positie te bereiken, en dat mannen hierin ook bondgenoten kunnen zijn. Er zijn ook terreinen waarop mannen zelf veel te winnen hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld veel vaders die meer ruimte en tijd zouden willen om voor hun kinderen te zorgen. De organisatie Emancipator heeft met mijn steun een handelingsperspectief Mannenemancipatie gemaakt, met aanbevelingen voor beleidsmakers, organisaties, en professionals. Hierin komen de thema’s Arbeid en Zorg, Geweld en Veiligheid, Seksuele diversiteit, en Seksualiteit aan bod.

Voor de manier waarop ik aandacht besteed aan de rol van mannen bij geweld tegen vrouwen, verwijs ik naar de paragraaf over sociale veiligheid van vrouwen.

Een ander voorbeeld van een nieuw thema is het bevorderen van de zichtbaarheid van vrouwen in de media, en het tegengaan van stereotypering. Ik kies hierin voor een meerjarige aanpak van onderop. Het doel is om op lange termijn een meer evenwichtige representatie van de maatschappij te kunnen realiseren in media, zowel binnen de traditionele media, als bij nieuwe media en sociale media. WOMEN Inc. voert met mijn steun een onderzoek uit naar hoe de agenda voor de komende jaren met verschillende stakeholders gezamenlijk vorm kan krijgen. De focus ligt in eerste instantie op de vraag in hoeverre de huidige en de toekomstige mediamakers (zowel journalisten als reclame-, film- en programmamakers) zich bewust zijn van stereotypering en of zij middelen willen om een verandering in te zetten. Binnenkort zullen de uitkomsten van het onderzoek worden gepresenteerd op een bijeenkomst voor alle stakeholders.

Intersekse personen

De afgelopen kabinetsperiode is ook beter inzicht ontstaan in de positie van intersekse personen en de maatschappelijke belemmeringen waarmee zij te maken kunnen krijgen. Met de recente toevoeging van de »I» aan het LHBT-emancipatiebeleid erken ik het belang van deze nieuwkomer in het beleid. Afgelopen periode is ingezet op betere bewustwording. Zo is onlangs een landelijke expertbijeenkomst door VWS-OCW over dit thema gehouden en is een praktische handleiding verschenen voor lokale professionals. Het is echter nog te vroeg om nu al vruchten van beleid te plukken.

Mondiale ontwikkelingen

De afgelopen jaren heb ik mij ook ingezet voor vrouwen en LHBTI’s buiten Nederland. Via internationale organisaties als de Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties heeft Nederland bijgedragen aan gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid; onderwerpen die internationaal nog vaak gevoelig liggen. Zo is het Nederland als EU-Voorzitter gelukt om tot Raadsconclusies over zowel gender als LHBTI te komen. Het is voor het eerst dat EU-lidstaten zich gezamenlijk politiek uitspraken over LHBTI binnen de EU. Met het samenbrengen van de conclusies over gender en LHBTI heeft het Nederlands Voorzitterschap bijgedragen aan een meer samenhangende visie en aanpak op de beide thema’s, naar Nederlands voorbeeld.

Tegelijkertijd houden internationale verdragen en monitoringsmechanismen Nederland bij de les. Nederland heeft tijdens deze kabinetsperiode het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa ondertekend waarmee wij ons nog sterker committeren aan het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Ook bij de jaarlijkse Commissievergaderingen voor Vrouwenrechten van de Verenigde Naties (CSW) heb ik mij deze kabinetsperiode namens het Koninkrijk ingezet en uitgesproken voor gelijke rechten voor vrouwen en LHBTI. Het Comité van de Verenigde Naties dat toeziet op naleving van het VN-Vrouwenverdrag (CEDAW) geeft naast complimenten voor de vooruitgang in Nederland op het terrein van gendergelijkheid ook een aantal aanbevelingen. De komende tijd bespreek ik met alle betrokken partijen op welke manier Nederland deze aanbevelingen op kan volgen.

De samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk op het terrein van emancipatie heeft een impuls gekregen. Om gendergelijkheid internationaal te bevorderen, trok ik gezamenlijk op met de verantwoordelijke Ministers uit de andere landen van het Koninkrijk. Daarnaast heeft steun van Nederland aan de LHBTI gemeenschap in deze landen ertoe geleid dat de LHBTI gemeenschap zich lokaal en regionaal steviger heeft kunnen organiseren en de sociale acceptatie van LHBTI’s langzaamaan beter bespreekbaar wordt.

5. Samenwerking: nieuwe verbindingen en interventies

In mijn brief Beleidsconclusies midterm review en beleidsdoorlichting Emancipatie van 19 december 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 211) heb ik aangegeven sterker in te willen zetten op evaluatie en verduurzaming van projecten en samenwerking tussen organisaties en met andere departementen. In de paragrafen hieronder vindt u terug hoe dit de afgelopen jaren zijn weerslag heeft gekregen in beleid.

Lokale samenwerking

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het re-integratiebeleid, en zij zijn daarom een belangrijke speler op het gebied van economische zelfstandigheid. De afgelopen jaren is daarom op dit gebied steeds nauwer samengewerkt met gemeenten en andere lokale partijen zoals vrouwenorganisaties, onderwijsorganisaties, welzijn, en werkgevers. De eerste fase van het project Kracht on Tour bijvoorbeeld, werd vanuit mijn ministerie georganiseerd, in samenwerking met gemeenten. In de tweede fase lag het voortouw bij gemeenten, met ondersteuning vanuit het ministerie. Hoewel de eerste fase zeer succesvol was, lijkt het erop dat in de tweede fase gemeenten er nog beter in geslaagd zijn lokale partijen te betrekken bij deals waarin aan vrouwen concrete kansen worden geboden om stappen richting arbeidsmarkt te zetten. Niet voor niets heb ik inmiddels besloten tot een aanbod van cofinanciering waarbij gemeenten nog meer vrijheid hebben om te kiezen voor een aanpak die bij de lokale situatie past (zie paragraaf economische zelfstandigheid). Ook op het gebied van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van jongeren werk ik samen met gemeenten. Ik verwijs naar de projecten We Can Young en Beat the Macho, beschreven in de paragraaf over sociale veiligheid.

De steun aan en aanpak van Regenbooggemeenten – gericht op betere sociale acceptatie en veiligheid van LHBTI’s – begint resultaten op te leveren. Steeds meer gemeenten treffen maatregelen. Gemeenten melden zich zelfs spontaan aan. Aanhoudend lokaal eigenaarschap en verankering van activiteiten in lokaal emancipatiebeleid vertalen zich in positievere opvattingen onder bijvoorbeeld jongeren in lokale monitors.10 Afgelopen periode zijn ook meer steden regionaal gaan samenwerken zoals bij het trainen van sociale wijkteams.11

Meer verbinding

Er is bovendien meer verbinding aangebracht en er zijn diverse allianties ontstaan, veelal met de overheid als partner. Een voorbeeld hiervan is de Alliantie gender en gezondheid, een door mij ondersteunde alliantie van voortrekkers uit het veld met als penvoerder WOMEN Inc. De eerste twee jaar heeft deze alliantie zich gericht op vergroting van het bewustzijn van het belang van gendersensitieve gezondheidszorg. Ook is de business case uitgewerkt. Dit alles heeft ertoe geleid dat het Ministerie van VWS nu een kennisprogramma Gender en Gezondheid laat uitvoeren, en de integratie van aandacht voor gender in het curriculum voor medisch specialisten ondersteunt. De Alliantie richt zich, met mijn steun, de komende twee jaar op verankering van de resultaten bij zorgprofessionals, met daarnaast extra focus op bekendheid bij patiënten en publiek en op het verder integreren van genderkennis en -sensitiviteit in het universitaire medische basiscurriculum, inclusief GGZ.

Verduurzaming van de aandacht voor sociale acceptatie en veiligheid van LHBTI’s in de sport, onderwijs, ouderen(zorg) en in wijken heeft niet alleen vorm gekregen in de samenwerking tussen landelijke allianties maar ook door de olievlekwerking die zich aftekent en nadrukkelijker verbinding met het lokale niveau. De kopgroep van maatschappelijke organisaties en LHBTI-zelforganisaties is afgelopen kabinetsperiode verder gegroeid met de aansluiting van onder meer zorginstellingen, sportbonden en antidiscriminatievoorzieningen.

In de afgelopen periode is door wetgeving, monitoring, toezicht, evaluaties en flankerende maatregelen de aanpak rond seksuele diversiteit en veiligheid voor LHBTI’s in het onderwijs stevig neergezet. Verbinding van deze elementen tot een samenhangende aanpak begint vruchten af te werpen en heeft ook internationaal opzien gebaard.12

De afgelopen jaren is daarnaast meer zicht gekomen op welke instrumenten werkzaam zijn als het gaat om LHBTI-emancipatie. Theaterstukken en films op school, verzorgingshuizen of buurthuizen, de Gay Straight Alliances op scholen, en sociale veiligheid pilots op VO en PO-scholen blijken werkzame interventies te zijn.

Een nieuwe alliantie, die eind 2016 van start is gegaan, is de Alliantie genderdiversiteit. Dit is een samenwerkingsproject van een grote groep invloedrijke actoren (waaronder de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen [Programmagroep Opvoeding, Opvoedondersteuning en Grondslagen] van de Universiteit van Amsterdam, Movisie, Atria, NJI, COC Nederland, TNN, Rutgers, School en Veiligheid, NNID, Emancipator en Doetank PEER). Het belangrijkste doel is om huidige gendernormen te beïnvloeden waardoor meer ruimte, flexibiliteit en diversiteit in genderexpressies mogelijk wordt. De alliantie komt binnen een jaar met een tienpuntenplan waarin voorstellen staan voor concrete maatregelen en een maatschappelijk debat over gendernormen in Nederland.

Ook heb ik veranderingen doorgevoerd in het subsidiebeleid. Met maatschappelijke organisaties uit het veld heb ik gewerkt aan een nieuwe regeling die meer inzet op strategische samenwerking. Dit heeft geleid tot de nieuwe subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid die per 1 januari 2017 van kracht is. Door het aangaan van strategische partnerschappen met de partijen die instellingssubsidie ontvangen, is er sprake van meer inhoudelijke afstemming en sturing op doelen, strategieën en samenhang. Projectsubsidies worden per 1 januari 2017 ook op basis van de nieuwe regeling verstrekt.

Ook andere departementen werken aan gendergelijkheid en LHBTI-emancipatie, zowel in wetgeving als via praktisch beleid. Bij diverse thema’s in deze brief is al aan de orde gekomen hoe ik met mijn collega’s samenwerk op terreinen als sociale veiligheid, gelijk loon, of gender en gezondheid. Daarnaast heb ik met het recente onderzoek naar het gebruik van het persoonsgegeven «geslacht» op de persoonlijke OV-kaart, toegangspassen, formulieren en dergelijke samen met de Minister van VenJ een voorbeeld willen stellen in het gebruik van de vermelding geslacht.13 Op verzoek van de Minister van VenJ heeft de Staatscommissie Herijking Ouderschap in december 2016 advies uitgebracht over draagmoederschap, meerouderschap en meeroudergezag. In de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage besteedt de Minister van Buitenlandse Zaken aandacht aan gelijke rechten voor LHBTI’s en vrouwen. In het beleid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn veiligheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten belangrijke thema’s. Bij die thema’s is er veel aandacht voor onder meer gelijkheid van (LBT-)vrouwen, onder meer bij de uitwerking van de Sustainable Development Goals die in VN-verband zijn vastgesteld. Het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie, gecoördineerd door de Minister van BZK, gaat ook in op discriminatie op grond van «geslacht» en «hetero- of homoseksuele oriëntatie». Het Actieplan Zelfbeschikking van de Minister van SZW voorziet in maatregelen gericht op sociale acceptatie van LHBT’s en zelfbeschikkingsrecht. De bewindspersonen van VWS dragen op de gebieden van sport en ouderenzorg actief bij aan de sportalliantie, ouderenalliantie en de Roze Loper-aanpak, gericht op de sociale acceptatie van LHBT’s.

6. Afsluitend

Het overzicht van de opbrengsten van het Emancipatiebeleid dat deze brief biedt, is niet uitputtend. Er is de afgelopen jaren ontzettend veel gedaan en er is een zeer breed palet aan onderwerpen de revue gepasseerd. Daarin zijn verschillende strategieën van onschatbare waarde geweest, waaronder bijvoorbeeld de inzet van een rolmodellenaanpak, het maken van deals met organisaties over economische zelfstandigheid en het ondersteunen van de emancipatie infrastructuur.

Emancipatie is niet van bovenaf op te leggen, het is een constant proces dat zich afspeelt in geloofsgemeenschappen, op scholen en achter voordeuren. Er zijn geen momenten aan te wijzen waarop emancipatie «gebeurt», het is niet «aan te zetten», maar het kan wel gestimuleerd worden. Ik ben ervan overtuigd dat de beste manier om dat te doen, is door zoveel mogelijk mensen bij het debat te betrekken en mensen dat debat in hun eigen woorden – zolang dat binnen de perken van onze rechtsstaat gebeurt – te laten voeren.

Dat dit vruchten afwerpt, blijkt ook uit het onlangs verschenen SCP-rapport Integratie in zicht? 14.

Wat betreft de sociale acceptatie van homoseksualiteit blijkt dat deze bij de onderzochte groepen niet-westerse migranten de afgelopen vier jaar licht is verbeterd. Deze acceptatie is groter onder de tweede generatie, en groeit ook daar.

Tussen 1998 en 2015 zijn in alle etnische groepen de opvattingen over de rollen van mannen en vrouwen moderner geworden. Dat geldt met name voor de opvattingen van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, al hebben zij nog altijd wel de meeste traditionele opvattingen. Vrouwen uit alle etnische groepen denken moderner over genderrollen dan mannen, en de tweede generatie heeft modernere opvattingen dan de eerste generatie. We zien dus dat geen enkele etnische groep een monolithisch blok is. En we zien ook dat alle groepen zich ontwikkelen in de richting van modernere opvattingen. Als we deze ontwikkelingen willen versnellen, moeten we vooral constructief – en dat kan soms best kritisch maar respectvol – met elkaar de dialoog voeren. Op die wijze hebben we de afgelopen veertig jaar enorme sprongen gemaakt in gelijkheid van mannen en vrouwen, en sociale acceptatie van lhbt-personen. Ik ben ervan overtuigd dat we op deze wijze ook de komende tijd de noodzakelijke voortgang kunnen boeken.

In de inleiding van deze brief spreek ik niet voor niets over het bieden van een podium aan al die vrouwen en mannen die met elkaar in gesprek zijn over het belang van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de gelijke rechten van LHBTI-personen. Niemand is ongeschikt om aan dat gesprek deel te nemen, niemands stem hoeft ongehoord te blijven. Dat gesprek is de motor van de emancipatie. De inzet van het kabinet is de spreekwoordelijke brandstof. Met deze brief heb ik uw Kamer deelgenoot willen maken van de waarde daarvan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Alle cijfers in paragraaf 2 zijn ontleend aan de SCP Emancipatiemonitor 2016, december 2016

X Noot
2

Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken. Redactie:Willem Huijnk en Iris Andriessen. SCP, Den Haag, 2016.

X Noot
3

LNVH, Monitor Vrouwelijke Hoogleraren 2015

X Noot
4

In de tekst wordt alleen afgeweken van LHBTI als de reikwijdte van het feitenmateriaal of het kenobject zich beperkt tot het in de tekst aangegeven samenstel van L, H, B, T en/of I.

X Noot
5

Tenzij anders aangegeven, zijn alle cijfers in paragraaf 3 ontleend aan de SCP LHBT monitor 2016, mei 2016; intersekse personen zijn niet meegenomen in de LHBT monitor.

X Noot
6

Fundamental Rights Agency of the European Union LGBT Survey 2013: All things considered, how satisfied would you say you are with your life these days? Nederland en Denemarken op gedeelde 1e plaats gevolgd door Finland en België.

X Noot
7

European Social Survey 2012 en 2014; kopgroep: Nederland, Denemarken en Zweden. Eurobarometer on Discrimination 2015: kopgroep: Nederland en Zweden.

X Noot
8

Health Behaviour of School-aged Children-Trimbos/SCP/UU augustus 2014; Peiling onder jongeren – SCP Leefsituatie Index (SLI) – augustus 2014.

X Noot
9

Aankondiging wetswijziging opneming genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken in de Awgb; wijziging Grondwetsartikel 1: toevoegen hetero-of homoseksuele gerichtheid en handicap.

X Noot
10

Lokale EMOVO jeugdgezondheidsmonitors; o.a. gemeente Nijmegen 2003 – 2015

X Noot
11

wijkteamcoaches in regenboogsteden: Utrecht, Den Haag, Haarlem, Enschede, Vlissingen, Goes, Middelburg en Groningen; andere voorbeelden van samenwerking: vlaggen met regenboogbanieren op stadhuizen tijdens IDAHO (jaarlijks op 17 mei) en Coming Out Dag (jaarlijks op 11 oktober), lokale afdelingen ANBO–ambassadeursnetwerken, amateursportverenigingen.

X Noot
12

UNESCO Global Report: Out in the open – 17 mei 2016 – Education sector responses to violence based on sexual orientation or gender identity/expression -Nederlandse onderwijssector scoort in Europa als enige op alle zes kenmerken van samenhangende aanpak, gevolgd door: Verenigd Koninkrijk en België; pages 41, 44, 46, 47, 48. http://unesdoc.unesco.org/images/0024/002447/244756e.pdf

X Noot
13

Kamerstuk 27 859 nr. 99.

X Noot
14

Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken. Redactie: Willem Huijnk en Iris Andriessen. SCP, Den Haag, 2016.

Naar boven