29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Nr. 138 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2017

Bij de regeling van werkzaamheden op dinsdag 20 december 2016 heeft uw Kamer mij verzocht om te reageren op het bericht van twee burgemeesters dat de overheid in Noord-Brabant verwikkeld is in een drugsoorlog die ze op termijn dreigt te verliezen (Handelingen II 2016/17, nr. 37, item 34). Bij deze voldoe ik aan uw verzoek.

De aanpak van georganiseerde ondermijnende (drugs)criminaliteit is in de afgelopen jaren stevig geïntensiveerd en steeds meer publieke en private partijen worden actief bij de bestrijding hiervan. Dit leidt dan ook elk jaar tot betere resultaten, zo is het aantal strafrechtelijke onderzoeken sinds 2009 meer dan verdubbeld en nemen de integrale interventies elk jaar toe (Kamerstuk 29 911, nr. 129). De ondermijnende problematiek wordt intensief en integraal bestreden.

Omdat we als overheid meer doen, krijgen we ook beter zicht op de aard en omvang van de ondermijningsproblematiek, wat mogelijk het beeld oproept dat er sprake is van een toename. Wel zie ik dat de druk die vanuit de overheid op de criminelen wordt uitgeoefend mede debet is aan de toegenomen spanningen en geweld tussen criminelen en soms tot bedreiging en geweld richting gezagsdragers leidt. Het voorkomen, opsporen en vervolgen van dit geweld heeft een hoge prioriteit. Voorts doe ik er met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veel aan om de risico’s voor bestuurders te beperken. Over de verschillende maatregelen hiervoor heb ik uw Kamer eind 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 911, nr. 120).

De burgemeesters signaleren terecht dat het zuiden van Nederland met een aanzienlijke ondermijningsproblematiek geconfronteerd wordt. Daarom hebben de overheidspartners in het zuiden een aantal jaren geleden ook de steun van mijn ministerie gezocht om de aanpak te versterken. Dit heeft geleid tot het opzetten van de Taskforce Brabant Zeeland en de Intensivering Zuid-Nederland van het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie. Voor het zomerreces heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten hiervan (Kamerstuk 29 911, nr. 126).

Ondanks de positieve resultaten maakt juist de aanpak van ondermijning in het zuiden duidelijk dat we te maken hebben met een complex en hardnekkig probleem. Deze problematiek die in tientallen jaren is ontstaan kan niet in een paar jaar worden opgelost. Daarom hebben de overheidspartijen in Zuid-Nederland samen met mij besloten om de geïntensiveerde aanpak ook na 2016 – de bij de opstart beoogde deadline van de Taskforce Brabant Zeeland en Intensivering Zuid Nederland (125 fte gelabelde recherchecapaciteit en 15 fte Openbaar Ministerie) – te continueren en te versterken. Hiertoe zijn op regionaal niveau nieuwe plannen van aanpak opgesteld. Ik zal deze plannen ondersteunen met een jaarlijkse bijdrage van ruim € 1 mln. Daarnaast steunen de provincie Noord-Brabant en enkele gemeenten de aanpak financieel en maken het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, de Belastingdienst en gemeenten medewerkers hiervoor vrij.

De overheid doet dus veel en steeds meer aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in het zuiden van Nederland en daarbuiten. We worden daar succesvoller in, maar we hebben het gewenste resultaat nog niet bereikt. De aanpak vergt een lange adem en moet waar nodig en mogelijk versterkt worden. Dat vergt niet alleen een intensivering van de strafrechtelijke aanpak, maar vooral ook het verbeteren van de aanpak van de onderliggende gelegenheidsstructuren die georganiseerde, ondermijnende criminaliteit mogelijk maken en faciliteren. Om een deel van de benodigde versteviging en verdieping van de aanpak te realiseren heb ik extra middelen in mijn begroting vrijgemaakt, oplopend tot ruim € 15 mln. (Kamerstuk 29 911, nr. 136). Voorts heb ik recent de financiering van de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC) met vier jaar verlengd.

Ik ben ervan overtuigd dat we in de komende jaren mede hiermee een steeds grotere impact zullen hebben op de criminele structuren in de samenleving. Deze overtuiging baseer ik op het feit dat de aanpak van ondermijning voor veel lokale gezagsdragers en ambtenaren een onderdeel van hun dagelijks werk is geworden. Uit de gesprekken die ik met hen in het afgelopen jaar heb gevoerd tijdens werkbezoeken aan Zuid-Nederland blijkt een grote ambitie op dit terrein.

Dit laat onverlet dat er ook in de komende jaren nog het nodige geïnvesteerd moet worden in de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit: in repressie, maar vooral ook in preventie. We moeten zorgen dat wijken en gemeenschappen geen parallelle samenleving kennen, waarbij deelname aan criminaliteit de norm is. Bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit is een belangrijke rol weggelegd voor andere partners en instrumenten dan die binnen de justitiële keten. Juist in verband met de maatschappelijke inbedding van deze vorm van criminaliteit is (vroegtijdige) beïnvloeding van factoren die een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van «criminele carrières» of het ontstaan van parallelle samenlevingen van belang: zorg, onderwijs, welzijn en mogelijk zelfs sociaalgeografische herstructurering. Het recent verschenen boek van Pieter Tops en Jan Tromp, «De Achterkant van Nederland», onderstreept dat nogmaals op exemplarische wijze. Om de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit nog effectiever en toekomstbestendig te maken hebben de betrokken overheidspartners – Nationale Politie, Openbaar Ministeries, Belastingdienst en de regioburgemeesters, samen met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën en Veiligheid en Justitie – een Toekomstagenda voor de aanpak van ondermijning opgesteld. Deze heeft tot doel om de integrale aanpak in de komende jaren verder te intensiveren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven