29 628 Politie

Nr. 475 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2014

Inleiding

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg (AO) Politieonderwerpen dat op 18 juni jl. heeft plaatsgevonden (Kamerstuk 29 628, nr. 464), informeer ik u met deze brief over de stand van zaken van een aantal onderwerpen en doe ik een aantal toezeggingen uit dat overleg gestand.

Tijdens het overleg op 18 juni jl. kwam de aanpak van brandstofdiefstal aan de orde. Zoals toegezegd, heb ik hier met het OM over gesproken. Ik verwijs u voor nadere inhoud naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dijkhoff. Deze beantwoording is op 17 oktober jl. aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 294).

Ik heb in het AO daarnaast toegezegd om zo snel mogelijk een terugkoppeling te geven van de uitkomsten van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) over PTSS. Inmiddels heb ik uw Kamer op 26 september jl. een brief gestuurd over de coulanceregeling PTSS voor (ex-)politiemedewerkers (Kamerstuk 29 628, nr. 468) en zal ik in onderhavige brief ingaan op de stand van zaken inzake het Programma Mentale Weerbaarheid.

Ik heb uw Kamer ook toegezegd het onderzoek van de Politieacademie naar werk gerelateerd geweld in de privésfeer van agenten toe te sturen, voorzien van een beleidsreactie. Het rapport «Over de grens: een empirische studie naar arbeidsgerelateerd geweld tegen politiemensen in werk- en privétijd» heb ik op dinsdag 7 oktober jl. aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 29 628, nr. 469). De beleidsreactie zal ik u, conform het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor VenJ, vóór 17 november aanstaande (het wetgevingsoverleg politie) doen toekomen.

Wellicht ten overvloede meld ik tot slot op dat mijn in dit AO toegezegde reactie op het rapport van de universiteit van Leiden over etnisch profileren in Den Haag op 8 juli jl. aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 29 628, nr. 463).

Opsporing

Handpalmsporen

In het VAO politieonderwerpen van 3 juli jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 102, item 25) heb ik toegezegd schriftelijk terug te komen op de wenselijkheid van standaardafname van handpalmafdrukken van iedere verdachte of van een bepaalde groep verdachten, zoals inbrekers. Het lid Helder heeft hier in haar motie om verzocht (Kamerstuk 29 628, nr. 461). Zij maakt in haar motie de vergelijking met vingerafdrukken die volgens haar wel na inverzekeringstelling van iedere verdachte afgenomen mogen worden.

Zoals mondeling al toegelicht in het VAO, is de afname van handpalmafdrukken op grond van artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering mogelijk bij een persoon die wordt verdacht van het plegen van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en indien de maatregel in het belang van het onderzoek is. Het onderzoeksbelang is een algemeen in het Wetboek van Strafvordering gehanteerd criterium voor toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen. Bij ieder in dit wetboek geregeld dwangmiddel (bijvoorbeeld een onderzoek aan de kleding of een DNA-onderzoek) is er afzonderlijk in voorzien dat het middel slechts «in het belang van het onderzoek» kan worden uitgeoefend.

Het criterium van het onderzoeksbelang vereist een afweging van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en betekent dat er dus geen standaardafname van handpalmafdrukken van de verdachte wordt toegelaten, maar alleen in die strafrechtelijke onderzoeken waar dit van belang is voor het oplossen van het misdrijf (bijvoorbeeld wanneer handpalmafdrukken van de mogelijke dader zijn aangetroffen op een plaats delict of in geval van strafbare feiten waarbij vaak handpalmafdrukken worden aangetroffen, zoals bij woninginbraken).

Standaardafname van handpalmafdrukken bij iedere verdachte is disproportioneel omdat die afdrukken lang niet altijd bijdragen aan het oplossen van het misdrijf waarvan hij of zij wordt verdacht. Niet bij ieder (type) misdrijf worden namelijk sporen van handpalmafdrukken achtergelaten. Om die reden zou standaardafname bij iedere verdachte zich ook niet verhouden tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat die niet zou voldoen aan het in dat artikel neergelegde vereiste «noodzakelijk in een democratische samenleving». Alleen indien afnemen van handpalmafdrukken van een verdachte relevant is in de strafzaak, staat artikel 8 EVRM toepassing van dat dwangmiddel toe.

Voor de afname van vingerafdrukken waarmee het lid Helder in dit kader de vergelijking maakt, golden tot 1 oktober 2010 dezelfde criteria als die van toepassing zijn op de afname van handpalmafdrukken, maar als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen zijn sinds die datum op vingerafdrukken minder stringente criteria van toepassing dan op handpalmafdrukken. De reden daarvoor is dat vingerafdrukken sinds 1 oktober 2010 niet langer primair dienen tot opsporing van een strafbaar feit (het doel waarvoor handpalmafdrukken exclusief worden afgenomen), maar tot het vaststellen van de identiteit van een verdachte en/of veroordeelde, omdat de controle van het identiteitsbewijs van betrokkene, zoals uit de praktijk is gebleken, daarvoor onvoldoende zekerheid biedt.1

De huidige wet- en regelgeving biedt voldoende mogelijkheden om handpalmafdrukken bij een verdachte te nemen indien dat voor de oplossing van het misdrijf van belang is.

Rooftassen

Tijdens het AO heb ik toegezegd na te gaan of er landelijk, dan wel op andere wijze, iets gedaan kan worden aan de aanpak van rooftassen. Ik spreek regelmatig met het bedrijfsleven en ondersteun initiatieven die winkeldiefstal tegengaan van harte. Of er bovenop de lokale verboden op rooftassen in de APV ook landelijk beleid nodig is, bespreek ik momenteel met de VNG, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Ik zal uw Kamer uiterlijk het 1e kwartaal van 2015 over de uitkomsten van deze gesprekken informeren.

Inbrekerswerktuig

Op dit moment is het WODC bezig met de opzet van een «feitenonderzoek voorbereidingshandelingen woninginbrekers», waarin de mogelijkheid van het strafbaar stellen van het bij zich dragen van inbrekerswerktuig wordt meegenomen. Het onderzoek zal nog dit jaar van start gaan. Zodra de uitkomsten bekend zijn, zal ik u hierover berichten.

Relatie burgers en politie

Digitaal meldpunt Eindhovens Dagblad

Tijdens het overleg werd gerefereerd aan een «digitaal meldpunt» van het Eindhovens Dagblad: een oproep aan de lezers hun ervaringen bij het digitaal aangifte doen te melden. Ik sta open voor alles wat het aangifteproces verder kan professionaliseren en het doen van aangifte gemakkelijker maakt. Als er vanuit dit digitale meldpunt inderdaad leerpunten naar voren komen, zal ik deze dan ook ter harte nemen en daarover in overleg treden met de politie.

De internetaangifte zelf is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten zonder opsporingsindicatie. In 2013 zijn er ca. 417.000 aangiften via internet gedaan. Ik werk aan een wijziging van het Wetboek van Strafrecht die uitbreiding van de elektronische aangifte naar meer strafbare feiten mogelijk maakt. De politie bereidt zich voor op de uitbreidingsmogelijkheid.

Waarderingscijfer Nationale Politie

Zoals bekend, laat ik jaarlijks de veiligheid(sbeleving) in Nederland monitoren via de Veiligheidsmonitor. In die monitor zijn ook enige vragen opgenomen over het vertrouwen dat burgers in het algemeen hebben in de politie. Sinds 2008 is de score voor het vertrouwen in de politie vrijwel constant (tussen de 6,1 en 6,4).

Ik heb u vorig jaar (18 oktober 2013, Kamerstuk 29 628, nr. 417) in een reactie op het rapport van de Stichting Maatschappij en Veiligheid laten weten het essentieel te vinden dat de politie vertrouwen heeft van de burgers en gezag uitstraalt. Vertrouwen in de politie heeft met veel zaken van doen. Met bereikbaarheid, zichtbaarheid, bejegening, dienstverlening, een goed aangiftebeleid. Op al die punten wordt zichtbare voortgang geboekt.

De vorming van de nationale politie met een identiteit als één organisatie was aanleiding een specifieker inzicht te verkrijgen in het beeld dat burgers van de politie hebben, welke factoren de perceptie en beleving bepalen en welke aangrijpingspunten er zijn om het vertrouwen te versterken. Daartoe wordt in samenwerking met de Erasmusuniversiteit door de politie een zgn. Monitor Vertrouwen en Reputatie ontwikkeld.

Tijdens het AO werd aan een score gerefereerd met betrekking tot het imago van de politie. Deze score werd genoemd in een inventariserende notitie die de politie voor intern gebruik liet ter voorbereiding van de opzet van de reputatiemonitor. Het getal is een rekenkundige vertaling van de percentages die vermeld staan in het onderzoek van Stichting Maatschappij en Veiligheid. Thans wordt gewerkt aan de eerste nulmeting die naar verwachting rond de komende jaarwisseling gereed zal zijn.

Werkervaringsplaatsen bij de politie

Op 31 januari 2013 heeft Kamerlid Marcouch (PvdA) een motie ingediend waarin hij de regering verzocht te onderzoeken of het mogelijk is werkervaringsplaatsen bij de politie in te richten voor werkloze jongeren zonder dat dit vaste banen kost (Kamerstuk 29 628, nr. 363).

De politieorganisatie bood ook vóór deze motie stages, leer- en werkervaringsplaatsen aan. Dit draagt bij aan de binding met de jeugd en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de politie. Afgelopen periode heeft een inventarisatie plaatsgevonden. De randvoorwaarden en (on)mogelijkheden zijn, voor zover mogelijk, in kaart gebracht net als alle reeds lopende initiatieven op dit vlak. In deze tijd, waarin middelen beperkt zijn, heeft een werkgroep, belast met de uitvoering van de motie, zich gericht op effectiviteit. De initiatieven die de meeste kansen boden zijn er uit gehaald en worden gecontinueerd. Initiatieven die minder kansrijk bleken zijn stopgezet. Er is uiteindelijk gestart met twee pilots (eenheid Midden-Nederland en eenheid Noord-Nederland).

De eerste resultaten van deze twee pilots laten zien dat de aanpak verder verscherpt kan worden maar dat men op de goede weg zit. Met name heeft men geleerd hoe de voorbereidingen tot de uiteindelijke inzet efficiënter kunnen. Voorbereidingen zijn bijvoorbeeld: contact leggen met het UWV en/of de gemeente, de doelstellingen en randvoorwaarden van het project met alle partijen bespreken en het zoeken en selecteren van geschikte jongeren.

Concreet hebben deze pilots opgeleverd dat er 6 jongeren in Utrecht gestart zijn en 5 jongeren in Assen. De verwachting is dat naarmate meer ervaring wordt opgedaan met dit project de opbrengsten groter zullen zijn voor zowel de jongere als de organisatie. De eerstvolgende tussenevaluatie zal plaatsvinden voor het einde van dit jaar. De eenheid Amsterdam is dan ook aangehaakt.

De politie streeft naar de realisatie van 100 werkervaringsplaatsen per jaar binnen haar organisatie met steeds een bezetting van 6 maanden per jongere.

Burgers betrekken bij opsporing

In het debat heb ik toegezegd te reageren op het onderzoek naar het betrekken van burgers in de opsporing. Het lid Marcouch (PvdA) vroeg naar een stand van zaken. Het rapport Burgers in veiligheid – Een inventarisatie van burgerparticipatie op het domein van de sociale veiligheid is inmiddels gereed en zend ik u als bijlage bij deze brief2.

In mijn opdracht heeft de Vrije Universiteit de diverse vormen van burgerparticipatie in het (sociale) veiligheidsdomein in Nederland in kaart gebracht. De rol en betekenis in relatie tot politiewerk, waaronder opsporing, vormt hierin een accent.

Uit het rapport blijkt dat de belangrijkste opbrengsten van burgerparticipatie op het vlak liggen van de subjectieve aspecten van veiligheid, zoals het verbeteren van veiligheidsgevoelens en het vertrouwen in de politie en veiligheidspartners. Het draagt bovendien bij aan versterking van politiewerk en verhoging van de heterdaadkracht. Daarvan is Burgernet een goed voorbeeld, waarbij vrijwel alle gemeenten in Nederland zijn aangesloten. Daarnaast zijn resultaten te zien op het vlak van gedrag, zoals meer durven melden, meer inzet voor de buurt en meer zelfredzaam (preventief) gedrag vertonen. Burgerparticipatie gedijt het beste waar goede relaties bestaan tussen burgers onderling en met medewerkers van politie en gemeenten die ruimte hebben voor hun vakmanschap.

De met dit rapport verkregen inzichten zal ik gemeenten en politie actief en op een toegankelijke manier aanbieden. Daarnaast zal ik het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) verzoeken de informatie ook op deelthema’s te ontsluiten, bijvoorbeeld op het gebied van woninginbraken.

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft in het verleden verschillende preventiecampagnes ontwikkeld ter ondersteuning van de lokale aanpak van criminaliteit. Om de campagnes elkaar te laten versterken, is een koepelcampagne in ontwikkeling die voor meerdere preventiecampagnes bruikbaar zal zijn. Als eerste thema is de preventie van woninginbraken gekozen, welke in november zal starten.

Aanbesteding vernieuwing C2000

In het AO Nationale Veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg d.d. 25 september jl. (Kamerstuk 29 517, nr. 88) heb ik aangegeven dat er een start is gemaakt met de vernieuwing van C2000. Zoals ieder ICT-systeem, dient ook C2000 periodiek te worden vernieuwd. Ik hecht eraan u mee te nemen in dit proces.

Begin dit jaar zijn de voorbereidingen gestart voor de aanbesteding voor de vernieuwing van de hardware en de software van het C2000-netwerk door middel van een marktverkenning. Deze marktverkenning had als doel om de interesse voor deelname te inventariseren. Vervolgens is aan de gebruikers (politie, brandweer, ambulancediensten en Defensie) gevraagd een programma van functionele eisen en wensen voor de vernieuwing op te stellen. Deze functionele wensen en eisen van gebruikers zijn opgenomen in het voorlopige programma van eisen, wat de kern is van het aanbestedingsdossier. Het voorlopige programma van eisen is in juni jl. voorgelegd aan de Chief Information officers (CIO’s) van de gebruikers. Zij hebben hierop positief geadviseerd. In de maanden augustus en september van dit jaar is in een concurrentiegerichte dialoog aan de deelnemers van de vernieuwing gevraagd om oplossingen te presenteren voor alle wensen en eisen uit het programma van eisen. Tevens wordt door middel van deze dialoog duidelijkheid verkregen over de haalbaarheid (zowel technisch als financieel) van het programma van eisen. Bij deze concurrentiegerichte dialoog zijn de gebruikers en de beheerder van het systeem (het Meldkamer Diensten Centrum, onderdeel van de politie) ook intensief betrokken geweest.

De resultaten van de concurrentiegerichte dialoog zijn verwerkt in het definitieve programma van eisen. Dit definitieve programma van eisen is in oktober voorgelegd aan de CIO’s van de gebruikers en de Bestuurlijke Regiegroep C2000. Zij hebben positief geadviseerd. Op 22 oktober jl. is het definitieve aanbestedingsdossier naar de deelnemers verstuurd. De inschrijving op de aanbesteding sluit eind november. Het streven is om in januari 2015 de vernieuwing van het netwerk te gunnen.

Bij deze aanbesteding zijn de bevindingen van de Rekenkamer uit 2003 meegenomen maar zullen ook de bevindingen van de commissie Elias nadrukkelijk worden betrokken. Dit is op onderdelen reeds het geval.

Programma Mentale Weerbaarheid

Op verzoek van mevrouw Berndsen van de fractie van D66 heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte te stellen van de stand van zaken inzake het Programma Mentale Weerbaarheid. Begin 2011 heb ik de aftrap gegeven voor het thema versterking van vakmanschap. Hieruit is het versterkingsprogramma Professionele Weerbaarheid voortgevloeid. Bestaande en nieuwe initiatieven op dit terrein zijn gebundeld in één programma om op die manier een integrale aanpak te waarborgen.

Het versterkingsprogramma Professionele Weerbaarheid is gericht op:

  • 1. de versterking van de veerkracht van politiemensen

  • 2. het vergroten van het vakmanschap van politiemensen; en

  • 3. het vergroten van de (operationele) inzetbaarheid bij de politie.

Deze 3 onderwerpen zijn aangepakt door het extra trainen van alle medewerkers in de frontlinie. Deze extra training loopt tot eind 2015. Er zijn verscheidene onderzoeken uitgezet om meer inzicht te krijgen in de psychosociale gesteldheid van de politie en in factoren die dit beïnvloeden. Een aantal onderzoeken loopt nog, bijvoorbeeld het onderzoek naar de morele weerbaarheid. Ten aanzien van het vergroten van de operationele inzetbaarheid heeft het programma het onderzoek naar langdurig verzuim begeleid. Over de bevindingen van dit onderzoek informeer ik u afzonderlijk. Verder is vanuit het programma meegewerkt aan het opzetten van de aanpak van PTSS die per circulaire is vastgelegd.

Naar aanleiding van een recente evaluatie van het versterkingsprogramma is besloten om het versterkingsprogramma met een jaar te verlengen tot 1 januari 2016. Dan moeten de activiteiten van het programma geborgd worden in de staande organisatie.

Politieacademie

Ik heb u eerder in mijn brief van 5 juni 2013 (Kamerstuk 29 628, nr. 398.) aangegeven welke maatregelen zijn toegepast om de taakstelling aan de Politieacademie met behoud van kwaliteit op te vangen. Dit heb ik ook reeds eerder met u op 12 juni 2013 besproken.

De maatregelen zijn:

  • 1. Verkorting van de opleidingen net zoals in het reguliere onderwijs;

  • 2. Verlaging instroom van 2300 tot 2000 aspiranten per jaar;

  • 3. Afloop van een aantal bijzondere bijdragen en

  • 4. Normering van de bekostiging conform reguliere onderwijs

Daarnaast is de situatie rond het politieonderwijs de afgelopen jaren veranderd met de komst van de nationale politie. Voorheen waren er 26 regionale korpsen die met hun onderwijsbehoefte naar de Politieacademie gingen. Nu is dat niet meer zo. Door de komst van één politie is er één behoeftestelling die de inrichting van het onderwijs effectiever en efficiënter maakt. Door deze meer eenduidige behoeftestelling is het mogelijk gebleken om in het aanbod de veelheid aan opleidingen terug te brengen en dubbelingen eruit te halen. Bovendien ben ik voornemens om de Politieacademie in het bestel te brengen waardoor doelmatigere en flexibelere bedrijfsvoering mogelijk is door het gezamenlijk gebruik van personeel, van gebouwen en faciliteiten zoals de trainingscentra.

Wel constateer ik dat in het licht van de huidige fase in de realisatie van de nationale politie er een lichte teruggang is in de onderwijsbehoefte van de politie. Dat is begrijpelijk en slechts tijdelijk.

Derhalve ben ik ervan overtuigd dat met onderstaande bijdragen aan de Politieacademie er voldoende en goed onderwijs kan worden gegeven.

Ik heb tevens toegezegd u te informeren over de historische en toekomstige baten van de Politieacademie, het korpsbudget voor opleidingen van de afgelopen jaren en het komende jaar en de opleidingen voor 2014 met daarbij een overzicht van de instroom. Ik verwijs u hiervoor naar de bijlage3.

Ik vertrouw erop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd naar aanleiding van het AO van 18 juni jl. Vóór het WGO Politie van 17 november zend ik uw Kamer tevens de halfjaarlijkse voortgangsbrief over de vorming van de nationale politie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ik verwijs voor meer achtergrondinformatie hierover naar de schriftelijke stukken bij de hiervoor genoemde wet (Kamerstuk 31 436).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven