29 325 Maatschappelijke Opvang

Nr. 94 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 13 juni 2018 overleg gevoerd met de heer Blokhuis, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 juli 2017 over de voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd wonen (Kamerstuk 29 325, nr. 89);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 1 september 2017 met de reactie op verzoek commissie om een integrale reactie te zenden op het rapport van de Nationale ombudsman over vrouwen in de vrouwenopvang («Vrouwen in de knel») (Kamerstuk 29 325, nr. 90);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President d.d. 13 december 2017 met de reactie op het verzoek van het lid Dijksma, gedaan tijdens regeling van werkzaamheden van 13 december 2017, over het bericht «Blijf-van-mijn-lijf-huizen overvol» (Kamerstukken 29 325 en 28 345, nr. 91);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 december 2017 over de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang (Kamerstuk 29 325, nr. 92);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President d.d. 26 april 2018 over de eindrapportage-Lenferink inzake kinderen in opvanglocaties (Kamerstuk 29 538, nr. 260);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 mei 2018 ter aanbieding van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang (Kamerstuk 29 325, nr. 93).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Kerstens

Griffier: Krijger

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Agema, Diertens, Dik-Faber, Geluk-Poortvliet, Hijink, Kerstens, De Lange en Sazias,

en de heer Blokhuis, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 16.40 uur.

De voorzitter:

Dames en heren, goedemiddag allemaal. Ik stel voor dat we gaan beginnen want we hebben er met z'n allen lang genoeg op moeten wachten, zeker ook de Staatssecretaris. Mij werd net gevraagd om het voorzitterschap op mij te nemen. Dat doe ik natuurlijk hartstikke graag. Ik ben een zeer strenge maar ook rechtvaardige voorzitter. Ik stel voor een spreektijd van om en nabij de vier minuten. De Staatssecretaris heeft gevraagd of we onze uiterste best willen doen om uiterlijk om 19.00 uur af te ronden. Ik denk dat er meer mensen blij zullen zijn als dat zou lukken. Dus laat ik maar niet te veel tijd wegsnoepen en het woord geven aan de heer De Lange van de VVD.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter, dank u wel. «Steeds weer je verhaal moeten doen», verzuchtte een dame die ik sprak bij de vrouwenopvang in Almere. Het is toch wel vreemd dat we mensen die laaggeletterd zijn een formulier van achttien pagina's laten invullen om iets gedaan te krijgen bij de gemeente. Toch is het dagelijkse praktijk, leerde ik uit een gesprek met een medewerker van het Leger des Heils. Maatschappelijke opvang is voor de VVD dan ook meer dan een locatie of een tijdelijk dak boven je hoofd. Het gaat juist om de hulp die je krijgt om hier snel weer uit te komen, want in zijn eigen thuis woont iedereen het fijnst.

Er zijn zorgelijke berichten over overvolle opvangplekken voor vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld of over de toename van de aantallen zwerfjongeren die van bank naar bank surfen. Het is vreemd dat we geen goed landelijk dekkend beeld hebben van het aantal mensen dat gebruikmaakt van maatschappelijke opvang. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiernaar? Wanneer komt dat beeld er wel? Wordt dan ook duidelijk hoe het zit met de wachttijden, de doorstroom en de uitstroom binnen de opvanglocaties? En is er een beeld van of daar wel de juiste mensen worden opgevangen? Vrouwen en kinderen die hun huis uit vluchten, moeten altijd een plek kunnen vinden in de opvang. Jongeren horen ook niet op straat te zwerven. Om hen te beschermen moet je scherp zijn in de keuzes die je maakt in wie je wel en wie je niet kan opvangen. Is het mogelijk om de Kamer hier jaarlijks over te rapporteren aan de hand van heldere indicatoren en desgewenst te communiceren als er knelpunten zijn die zich voordoen in het lopende jaar?

Voorzitter. Het is geen nieuws dat mensen die een beroep doen op de opvang vaak te maken hebben met verschillende problemen. Het laatste wat je dan wilt, is dat mensen gaan dwalen tussen de loketten en verdwaald raken in het hulpverlenersbos, met als resultaat dat geregeld mensen te lang in de opvang blijven zitten. Hoe zorg je ervoor dat iedereen een coach krijgt die mensen vanuit één plan weer op weg kan helpen? In de praktijk is het lastig dat mensen buiten hun oude vertrouwde buurt in de opvang terechtkomen als ze niet kunnen terugvallen op bijvoorbeeld het sociale wijkteam. Wie pakt dan de rol op om mensen te helpen in zaken rondom bijvoorbeeld schulden, laaggeletterdheid, het vinden van een woning en het toewerken naar opleiding of werk? Op welke wijze gaat de meerjarenagenda hiervoor zorgen, is dan ook mijn vraag.

Welke afspraken gaat de Staatssecretaris maken met gemeenten en andere organisaties die het werken vanuit één plan, één aanpak en één coach voor een nieuw zelfstandig bestaan als norm gaan nemen? Wat doet u met de aanbevelingen van de gezamenlijke rekenkamers van de vier grote steden, die stellen dat gemeentes nog te weinig leren, verbeteren en innoveren? En is het buiten de Randstad eigenlijk beter geregeld? Daarbij wil ik nog aandacht vragen voor het belang van goede nazorg. Hoe voorkom je dat iemand buiten de opvang plotseling aan zijn lot wordt overgelaten? Gaat de Staatssecretaris hier ook nog afspraken over maken?

Ten slotte maak ik mij grote zorgen over de verdeling van de 2 miljoen over de gemeentes. Het klinkt logisch dat gemeentes eigenstandig hun verantwoordelijkheid moeten nemen, los van de centrumgemeente, maar hoe zorg je ervoor dat het geld niet opgaat aan het uitvinden van nieuwe wielen, bureaucratie en organisatie? Hoe zorg je dat het geld echt besteed wordt aan de goede uitvoering van de meerjarenagenda? Wat de VVD betreft moet daarbij extra aandacht gericht zijn op het werken aan een zo kort mogelijk verblijf in de opvang, een werkwijze dus die gericht is op één plan, één aanpak en één coach, zodat iemand weer zelfstandig verder kan met zijn of haar leven. Ik zou dan ook van de Staatssecretaris inzicht willen krijgen in hoe de nieuwe financieringsstructuur gaat bijdragen aan een betere opvang op gemeenteniveau. Oftewel: hoe zorg je ervoor dat iemand maar één keer zijn verhaal hoeft te doen en dan op weg kan naar een zelfstandig leven?

De voorzitter:

Dank u wel. U had zelfs nog vijf seconden over. Keurig, hoor ik dan te zeggen. Mevrouw Geluk van het CDA.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):

Voorzitter. De groep die gebruik moet maken van beschermd wonen en van maatschappelijke opvang is een kwetsbare groep, die vaak op meerdere terreinen zorg en ondersteuning nodig heeft. In 2016 hebben ten minste 60.000 mensen een beroep gedaan op maatschappelijke opvang en het aantal plaatsen in de nachtopvang is gegroeid naar ongeveer 1.900. Waar het CDA van is geschrokken, is dat uit een onderzoek uit 2017 naar de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang bleek dat ongeveer de helft van de mysteryguests, 41%, niet werd toegelaten tot de opvang. Daarmee is de toegang nauwelijks verbeterd ten opzichte van 2015. De Staatssecretaris ziet dat gelukkig ook en onderneemt actie, al refererend aan de wettelijke taak die hier voor de gemeenten ligt.

De problemen in de toegang blijken ook uit onderzoeken van de rekenkamers van de vier grote gemeenten. Er zijn te weinig plekken in de crisisnachtopvang, er is een tekort aan woonzorgvoorzieningen en het aanbod aan passende opvang en woonruimte verschilt per doelgroep. Kortom, de keten raakt meer en meer verstopt in zowel de instroom als de uitstroom. Er is sinds 18 maart een commissie die advies kan geven bij geschillen tussen gemeenten over de plaats van opvang en verblijf van een hulpvrager. Is er al vaak gebruikgemaakt van deze commissie? Het lijkt het CDA ook dat de VNG de gemeenten kan aanspreken op het correct uitvoeren van de wet. Welke taak ziet de Staatssecretaris hier voor zichzelf als stelselverantwoordelijke?

Wij horen van veel partijen dat de maatschappelijke opvang geconfronteerd wordt met mensen met een complexe en ingewikkelde problematiek. Dat erkent de Staatssecretaris gelukkig ook. Het gaat om mensen die verslaafd zijn en die schulden hebben en psychiatrische problemen. Een gesprek hierover maakte mij duidelijk dat dit juist op schakelmomenten problemen geeft en ook mis kan gaan, bijvoorbeeld bij mensen die van beschermd wonen naar zelfstandig wonen met begeleiding gaan. Zou de Staatssecretaris ook dit punt mee willen nemen in zijn overleg met de VNG en eens willen kijken of er na schakelmomenten nazorg kan worden geboden?

De Staatssecretaris benoemt in zijn brief een aantal specifieke groepen in de maatschappelijke opvang, zoals zwerfjongeren en gezinnen. Het CDA roept de Staatssecretaris ook op om specifiek aandacht te hebben voor de doelgroep mensen met een lichte verstandelijke beperking. Zij begrijpen niet elke brief van een officiële instantie en kunnen niet altijd duidelijk hun hulpvraag formuleren. Sterker nog, ze hebben geen hulpvraag. Laat deze groep mensen niet tussen de mazen van de hulpverlening verdwijnen.

De algemene rekenkamers stellen ook dat er in Den Haag, Rotterdam en Utrecht een fors tekort aan woonruimte voor mensen is die uitstromen uit de keten van maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het CDA wacht met belangstelling op de toekomstvisie beschermd wonen en maatschappelijke opvang, maar wij vragen de Staatssecretaris wel specifiek de doorstroom naar reguliere goedkopere huisvesting op te nemen met zijn collega van Binnenlandse Zaken. Laat het geen papieren werkelijkheid blijven. Het moet daadwerkelijk leiden tot voldoende relatief goedkopere huisvesting. Denk ook even aan de oplossingen voor de studentenhuisvesting. Treedt de Staatssecretaris in overleg met zijn collega van Binnenlandse Zaken om concrete afspraken hierover te maken?

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt, mevrouw Geluk. U heeft alle vijf seconden van uw voorganger opgesoupeerd, maar u zat ook behoorlijk dicht tegen de vier minuten aan. Ik zou nu het woord willen geven aan mevrouw Diertens van D66.

Mevrouw Diertens (D66):

Dank u wel, voorzitter. Gelukkig spreken wij nog voor het zomerreces over de maatschappelijke opvang, want veel mensen ondervinden nog heel veel problemen met de toegankelijkheid van goede opvang. Dat erkent de Staatssecretaris hopelijk ook. Het overkomt de meeste mensen plotsklaps: ernstige relatieproblemen, kampen met een verslaving of plotseling geconfronteerd worden met een gigantische schuld. Sommige mensen worden opgevangen door vrienden of familie, maar nog steeds te veel mensen belanden op straat zonder dak boven hun hoofd. De maatschappelijke opvang is dan de enige mogelijkheid.

Helaas is het met de toegankelijkheid van de opvang slecht gesteld. Dat was al in 2013 en 2015 het geval en helaas is eind 2017 in een brief van deze Staatssecretaris aan de hand van het Trimbosrapport geconstateerd dat dit nog steeds niet in orde is. Ik citeer: «de uitkomst van het mysteryguestonderzoek» – mevrouw Geluk van het CDA sprak er ook over – «is zorgelijk en verbetering is absoluut noodzakelijk». Vervolgens schreef de Staatssecretaris dat gemeenten en opvanginstellingen hun wettelijke plicht ten aanzien van maatschappelijke opvang beter moeten gaan invullen. Ik vind dat enigszins eufemistisch uitgedrukt. Gemeenten zijn wettelijk verplicht dit te doen, maar die verplichting komen zij nu niet na. Daardoor zwerven er nog steeds te veel mensen op straat en dat vindt D66 zeer zorgwekkend. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: is hij van mening dat nu alles op alles wordt gezet door alle betrokkenen zodat wij volgend jaar een 100% toegankelijkheidsscore zien zoals de wet het verplicht?

Voorzitter. Drie weken geleden ontvingen wij een meerjarenagenda van deze Staatssecretaris. Ik ben blij dat hij goed aan de slag is gegaan met de motie-Bergkamp en anderen over de cliëntenondersteuning, specifiek ook voor de doelgroep van deze agenda. Ook wat betreft de continuïteit van de zorg en de vroegsignalering kan ik mij vinden in de aanpak. Ik heb nog wel een paar vragen. Wanneer problemen niet regionaal opgelost worden, heeft dit vaak twee redenen. Wet- en regelgeving zitten dwars of er is een doorbraak nodig. In antwoord op mijn eerdere schriftelijke vragen stelde de Staatssecretaris dat – ik citeer – «wet- en regelgeving vaak geen belemmering vormen». Kortom, het zal vaker gaan om het forceren van een doorbraak, om een soort doorzettingsmacht. Wij spreken hier vaker over en toch blijft het vaag en onduidelijk. Ik vraag de Staatssecretaris daarom: zijn er met alle partijen afspraken gemaakt over dit soort situaties, waarin een doorbraak geforceerd moet worden? Zo ja, wie is dan uiteindelijk de partij die zegt: zo gaan wij ervoor zorgen dat deze kwetsbare mensen de zorg ontvangen die zij nodig hebben?

Voorzitter, tot slot. Er gebeurt heel veel op het gebied van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Zo zie ik dat deze Staatssecretaris gelukkig wel een kleine vier jaar na de motie-Bergkamp/Keizer werk maakt van de toegang van ggz-cliënten tot de Wlz. Daarnaast wordt er hard gewerkt aan een nieuw verdeelmodel Wmo. Kortom, er vinden veranderingen plaats. D66 staat in principe positief tegenover de verdere decentralisatie, mits deze zorgvuldig en transparant gaat gebeuren. Net als partijen uit het veld – ik noem de Federatie Opvang At Night – constateren wij dat een verdere doordecentralisatie van beschermd wonen en maatschappelijke opvang op dit moment heel risicovol is. Er is bijvoorbeeld nog onvoldoende inzicht in hoe de middelen op dit moment in de centrumgemeenten worden besteed.

Het rapport-Dannenberg adviseert dat het verzamelen van deze gegevens een absolute voorwaarde is voor verdere decentralisatie. Deze monitor komt niet voldoende van de grond en ik overweeg op dit punt een motie in te dienen. Ik vraag de Staatssecretaris hoe hij met dit in het achterhoofd aankijkt tegen de afspraak om per 1 januari 2021 verder door te decentraliseren. Kan de Staatssecretaris mij toezeggen dat hij niet lichtvoetig verdere stappen zal ondernemen, zonder eerst met de veldpartijen te overleggen en te bezien of er aan de voorwaarden uit het rapport-Dannenberg wordt voldaan?

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt, mevrouw Diertens. Dan geef ik nu het woord aan de heer Hijink van de SP.

De heer Hijink (SP):

Dank u wel, voorzitter. Wij hebben inmiddels de plannen van het kabinet binnen voor de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. De Staatssecretaris zegt: wij spreken nu vooral af wat we willen en laten het hoe met name aan de regio's en de gemeenten. Dat is, als je het de SP vraagt, net even iets te makkelijk. Want hoe kan het dat het aantal jongeren dat dakloos is geworden, in een paar jaar tijd verdubbeld is? Hoe kan het dat de doorstroming vanuit de opvang helemaal vastzit? Hoe kan het dat mensen die eigenlijk zorg nodig hebben, nu tegen hun wil op straat leven? Afschrijven is op dit soort vragen geen antwoord. Want stel je bent een alleenstaande moeder en wacht in de opvang op een betaalbare huurwoning, maar die woning is er niet, omdat er al jarenlang vooral woningen worden verkocht, omdat er te weinig wordt bijgebouwd en omdat verhuurders een flinke extra belasting hebben moeten gaan betalen. Natuurlijk moet de gemeente klaarstaan om mensen als deze alleenstaande moeder op te vangen en te helpen, maar je kunt niet stellen dat de problemen die er nu zijn, vooral lokaal moeten worden opgelost.

Kijk bijvoorbeeld ook naar de ggz. We hebben daar pas nog een debat over gehad. Er zijn lange wachtlijsten en te weinig bedden, omdat die veel te snel moesten worden afgebouwd. Is de Staatssecretaris het met de SP eens dat je dit soort problemen niet op zichzelf maar in gezamenlijkheid moet bekijken en dat het kabinet juist heel veel kan doen om te voorkomen dat mensen moeten leven op straat? De SP heeft onderzoek gedaan naar de opvang van zwerfjongeren. Om hier meer inzicht in te krijgen, hebben wij contact opgenomen met negentien opvanglocaties. De resultaten van dit onderzoek hebben wij beschreven in dit rapport. Ik zou dit rapport graag willen overhandigen aan de Staatssecretaris en hem ook willen vragen of hij daarop wil reageren.

De voorzitter:

Ik zie in ieder geval dat de Staatssecretaris meer dan bereid is om het in ontvangst te nemen.

De heer Hijink (SP):

Ik kan het ook wel uitdelen aan de collega-Kamerleden. Dat is misschien net zo handig.

De voorzitter:

Dan moet u mij even allemaal beloven dat u nu niet gaat lezen, maar dat u blijft luisteren naar wat hier gezegd wordt.

De heer Hijink (SP):

Jongeren moeten soms maanden wachten op een plaats in de opvang en daar moeten ze dan maanden of zelfs jaren verblijven, omdat er geen doorstroming is naar een betaalbare sociale huurwoning of een kamer. Daarnaast krijgen zij te maken met financiële problemen en is betere ondersteuning en nazorg nodig. Helaas zijn de conclusies die wij trekken niet nieuw. Hetzelfde beeld schetste een vergelijkbaar onderzoek dat wij in 2012 deden ook al. Ook andere onderzoeken bevestigen dat beeld, net als de rapporten – ze zijn al genoemd – van de rekenkamers van de vier grote steden, die geen positief beeld schetsen. In 2017 waren er in Nederland maar liefst 12.400 jongeren die dagelijks van plek naar plek zwierven. 12.400 jongeren die dag in, dag uit in onzekerheid leven en met allerlei problemen worden geconfronteerd. Daarom doet de SP vandaag ook deze tien voorstellen, waarvan een precieze uitwerking is te vinden in het rapport dat ik heb uitgedeeld.

Een van de voorstellen die wij doen is om iets te doen aan het enorme tekort aan betaalbare huurwoningen en de wachtlijsten daarvoor. Duizenden woningen zijn nodig voor mensen die nu in de opvang verblijven. Kijk bijvoorbeeld ook naar de kostendelersnorm. Als jongeren 21 worden en ze nog thuis wonen, dan worden ouders gekort op de bijstand. Het is heel naar en heel vervelend, maar helaas gebeurt het dat jongeren op zo'n moment op straat belanden. Is de Staatssecretaris het met de SP eens dat dat eigenlijk niet kan en dat er voor deze jongeren een oplossing moet komen? Want als wij echt verandering teweeg willen brengen, dan moeten we niet alleen naar de opvang kijken, maar vooral naar de oorzaken waarom mensen op straat belanden. Die moeten we zien te voorkomen.

Voorzitter. Tot slot nog een vraag, en die gaat over het voornemen om in plaats van via 43 centrumgemeenten iedere gemeente zelf de opvang te laten regelen. Mijn voorganger sprak al de angst uit over de inefficiëntie die dit gaat veroorzaken. Het gaat om een dure voorziening die veel samenwerking vereist. Het lukt de centrumgemeenten nu al niet om de opvang op alle plekken goed te regelen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of hij denkt dat dat beter zal gaan als we het in iedere gemeente gaan doen. Is het niet verstandiger om nu eerst de centrumgemeenten te ondersteunen met middelen en expertise, in plaats van dat we deze belangrijke voorzieningen nog verder versnipperen?

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt, meneer Hijink. Dan zou ik nu graag het woord willen geven aan mevrouw Sazias van 50PLUS.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

Dank u wel, voorzitter. Het aantal daklozen in Nederland groeit nog steeds. In de afgelopen zeven jaar is het aantal daklozen verdubbeld, tot maar liefst 30.000. In een land als Nederland zou het toch niet mogelijk moeten zijn dat er zo veel mensen geen dak boven het hoofd hebben? Mensen komen op straat door verschillende oorzaken. Eén van de veroorzakers is de overheid, onder andere door de verdubbelaar van het Centraal Justitieel Incassobureau, dat als mensen een verkeersboete niet kunnen betalen, na twee aanmaningen gewoon – bam! – het bedrag verdubbelt. Dat dat in de praktijk niet goed gaat, blijkt ook uit de bevinding van het G4-onderzoek dat meer dan de helft van de dak- en thuislozen die in de nacht- of crisisopvang verblijven, al eerder dakloos is geweest.

Sta je eenmaal op straat, door welke omstandigheden dan ook, dan maken gemeenten het bijna onmogelijk om de juiste hulp te krijgen. Daklozen moeten aan een reeks van eisen voldoen om toegelaten te worden in de maatschappelijke opvang. Om een voorbeeld te noemen: de helft van de daklozen die geen binding heeft met de regio wordt weggestuurd. Terwijl een gemeente wettelijk verplicht is om bij iedereen die aanklopt de hulpvraag te onderzoeken en, indien nodig, passende ondersteuning te bieden. In de praktijk gebeurt dat al sinds de invoering van de Wmo nog veel te weinig. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten de Wmo naar behoren uitvoeren en dat toegang tot passende opvang wordt gegarandeerd? Graag een reactie.

Voor daklozen is het vaak erg moeilijk om het overzicht te houden over alle instanties en procedures waarmee ze te maken krijgen. Onafhankelijke cliëntenondersteuning is daarbij onmisbaar. We hebben het er al vaker over gehad: gemeenten informeren mensen veel te weinig over de mogelijkheden tot cliëntenondersteuning. In het Meerjarenprogramma beschermd wonen en maatschappelijke opvang is het eerste thema cliëntenondersteuning. We hebben het er al zo vaak over gehad en iedere keer weer zeggen we dat de gemeenten aan hun verplichting moeten voldoen en cliëntenondersteuning onder de aandacht moeten brengen, maar het blijft gewoon een probleem. Ik hoop dat de Staatssecretaris daar ook echt wat aan kan gaan doen.

Een van de grootste problemen bij instanties zoals het Leger des Heils is het feit dat er onvoldoende doorstromingsmogelijkheden zijn. Mensen die niet meer in de opvang thuishoren en in staat zijn hun leven weer op te bouwen, moeten doorstromen naar een goedkope huurwoning, maar zoals we allemaal weten, zijn die er niet. Daardoor worden bedden bezet gehouden en staan andere mensen die dringend hulp nodig hebben, voor een dichte deur. In het meerjarenprogramma staan stevige ambities als het om wonen gaat. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken, dat die ambities worden omgezet in concrete plannen?

Tot slot. Uit de praktijk horen we dat er nog een probleem is. Verschillende doelgroepen verblijven in dezelfde opvang. Dat kan voor grote problemen zorgen. Als een verslaafde in herstel moet samenleven met 40 drugsgebruikers, dan kun je natuurlijk wel raden wat er gebeurt. Daarom pleit 50PLUS voor meer kleinschalige en doelgerichte opvang.

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sazias. Dan zou ik het woord nu willen geven aan mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Vanmiddag wil ik het hebben over zelfredzaamheid, of beter gezegd de illusie van zelfredzaamheid. Ik wil dat doen aan de hand van het geval van Onno, een cliënt van het Leger des Heils. Hij is getrouwd toen hij 19 was, net klaar met de lts. Toen ging hij aan het werk. Hij krijgt in korte tijd zes kinderen, maar de relatie gaat stuk, hij ziet zijn kinderen niet meer en hij trekt in bij zijn ouders totdat zijn moeder overlijdt en zijn vader naar het verpleeghuis gaat. Onno woont nog even bij een broer, maar belandt uiteindelijk in de maatschappelijke opvang. Heel lang gaat dat ook wel goed, maar als Onno 40 is, heeft hij geen woning, geen relatie en nauwelijks familie meer. Dan pas blijkt dat Onno het eigenlijk niet alleen kan, maar hij komt pas op de radar van de hulpverlening als het al mis is gegaan.

Voorzitter. In Nederland geven wij hoog op van zelfredzaamheid. Wij geven mensen graag eigen regie. Het is waardevol om zelf beslissingen te kunnen nemen, maar het is ook een risico. In een samenleving waarin zelfredzaamheid het hoogste goed lijkt, is het namelijk moeilijk om te erkennen dat je het soms niet alleen kan. Als je dan uiteindelijk bij de gemeente aanklopt voor hulp, is weer die zogenaamde zelfredzaamheid het criterium op basis waarvan je wel of geen ondersteuning krijgt. Het is de illusie van zelfredzaamheid, zo stelt ook de Nationale ombudsman.

In een samenleving die steeds complexer wordt, is het voor een groeiend aantal mensen moeilijk om zich staande te houden. Daarmee ontstaat een verschil tussen wat we als overheid en samenleving van mensen verwachten en wat ze daadwerkelijk aankunnen. Denk aan huisvesting, opleiding, werk en inkomen of integratie in de samenleving. Je moet digitale formulieren invullen, misschien wel schulden aflossen. Je gaat van loket naar loket, van formulier naar formulier, van wachttijd naar wachttijd. Dat is voor iedereen irritant, maar voor steeds meer mensen is het onmogelijk. Zo leidt zelfredzaamheid als norm voor iedereen uiteindelijk tot uitsluiting van hen die deze zelfredzaamheid missen. We moeten erkennen dat mensen als Onno meer ondersteuning nodig hebben dan wij nu bieden.

Ik heb op basis van dit betoog de volgende vier vragen aan de Staatssecretaris. Goede cliëntondersteuning is voor mensen als Onno onmisbaar. In het regeerakkoord is hiervoor 55 miljoen beschikbaar. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat een deel hiervan ingezet wordt voor de doelgroep van maatschappelijke opvang dan wel beschermd wonen? Vanuit het idee van zelfredzaamheid – dat is mijn tweede punt – gaan gemeenten er onterecht van uit dat mensen zelf de weg wel weten. Wat gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat gemeenten niet het systeem met zijn regels en criteria centraal zetten, maar zorgen dat een cliënt passende ondersteuning krijgt en niet zelf alle loketten langs hoeft, onder andere op het gebied van zorg, inkomen en werk?

Voorzitter. Mijn derde punt. Er ligt nu een Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Ik mis hierin aandacht voor de noodzakelijke herziening en vernieuwing van de opvangsector. De rapporten van de G4-rekenkamers liegen er niet om. De opvang is nog te vaak niet goed geregeld. Hoe gaat de Staatssecretaris samen met de gemeenten de grote uitdaging oppakken om te zorgen voor een menswaardiger laatste vangnet in ons land?

Mijn vierde punt gaat over de huisvesting. Ook het College voor de Rechten van de Mens heeft aan de bel getrokken over de overvolle opvang en de noodzaak van passende huisvesting. Onlangs is de motie Koerhuis/Dik-Faber aangenomen over een snelle bouw van tijdelijke huisvesting, onder andere om de maatschappelijke opvang te ontlasten. Wil de Staatssecretaris dit een plek geven in de uitvoering van de meerjarenagenda op het thema wonen?

Voorzitter. Terug naar Onno. Hij kreeg uiteindelijk een buddy en die zocht en vond met hem de weg in het doolhof van de hulpverlening. Inmiddels is Onno 45, met twee kinderen is er weer contact en hij is een beetje bezig om zijn leven weer op de rails te krijgen.

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt. Dan gaan we vervolgens over naar mevrouw Agema van de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Het klinkt zo mooi, «sociale inclusie»: mensen met problemen, schulden, verslaving, beperkingen zo veel mogelijk in gewone woningen en wijken opvangen en laten wonen en ze met steun van hun sociale omgeving ondersteunen. Het is ook mooi, maar helaas werkt het niet voor iedereen. Het klinkt mooi op papier, maar in de praktijk is het anders. Dat moet geen verrassing zijn, want voor het toewerken naar sociale inclusie, zo geeft de commissie aan, is er vijftien jaar nodig. Soms klinken dingen op papier mooier dan dat ze zijn in het echt. We hebben dat eerder gezien met het langer zelfstandig wonen. Helaas heeft dat in de praktijk ook heel anders uitgepakt, terwijl het op papier ook zo mooi klonk.

Het aantal mensen dat een beroep moet doen op de maatschappelijke opvang neemt toe. Jaarlijks belanden minstens 800 à 900 gezinnen noodgedwongen in de maatschappelijke opvang. Gezinnen met kinderen die gemiddeld acht maanden in de opvang moeten blijven wonen, omdat zij, vaak buiten hun schuld om, hun woning uit moesten. Maar ook de blijf-van-mijn-lijfhuizen zijn overvol en er zijn jongeren die noodgedwongen op straat rondzwerven. Na een jarenlange daling lijkt het aantal dak- en thuislozen weer toe te nemen. In de grote steden zijn er grote tekorten, met wachtlijsten als gevolg. Vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld kunnen nergens terecht. Als ze dan eenmaal hulp en een plekje gekregen hebben, kunnen ze nergens naartoe om opnieuw te beginnen. Er zijn onvoldoende, of eigenlijk helemaal geen, passende en betaalbare woningen beschikbaar en ze moeten noodgedwongen langer in deze huizen blijven.

Voorzitter. Dit moet toch anders? In het regeerakkoord lezen we dat gemeenten verder gestimuleerd worden om met woningcorporaties afspraken te maken voor voldoende passende woonruimte. Maar hoe gaan ze dat dan doen, vraag ik de Staatssecretaris. Ik vind het nogal vrijblijvend klinken, terwijl we weten dat er een gierend tekort aan sociale huurwoningen is. En waarom geldt bij de sociale huurwoningen wel voorrang voor statushouders en niet voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld? Waarom wel plekken voor asielzoekers en niet voor jongeren die geen thuis meer hebben? Waarom wel bed, bad en brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers, maar geen extra bedden in de crisisopvang?

Voorzitter. Ik ken een groep mensen die heel graag hun huis uit hadden gewild, die dat langer zelfstandig wonen helemaal niet zo mooi vonden. Een grote groep ouderen, zo'n 100.000, die vroeger nog terecht konden in een verzorgingshuis, moet nu langer zelfstandig thuis wonen. Maar ja, er is geen passende en betaalbare voor hun leeftijd geschikte woning beschikbaar. Mijn vraag aan de Staatssecretaris: gaat er vaart gezet worden achter de bouw van seniorenwoningen, zodat er weer woningen beschikbaar komen voor mensen met een lager of zeer laag inkomen?

Tot slot is het goed dat er aandacht is voor kinderen in de opvang. In het rapport van de heer Lenferink kunnen we lezen dat zelfs waar serieus werk gemaakt wordt van de hulp aan kinderen en opvang, het financieel lastig is om kinderen te laten begeleiden. Ruim de helft van de instellingen financiert deze hulp uit eigen bron. Ik vraag de Staatssecretaris: dat kan toch niet de bedoeling zijn?

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Agema. Dan heb ik ook een vraag aan u. Zou u even willen voorzitten?

Voorzitter: Agema

De voorzitter:

Zeker. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kerstens namens de PvdA.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u, voorzitter. Wij hebben onszelf ongeveer vier minuten spreektijd gegeven, maar ik was niet al te streng.

De voorzitter:

Ik geef u het woord.

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Ik beperk mij in mijn bijdrage vandaag tot de onlangs gepresenteerde Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en ik zeg op het eind, als ik nog wat tijd heb, ook iets over het belangrijke rapport van de commissie-Lenferink. Niet omdat de andere onderwerpen niet van belang zijn, maar omdat onderwerpen als bijvoorbeeld de situatie van de blijf-van-mijn-lijfhuizen in een ander AO aan de orde komt, het AO Huiselijk geweld. Daar voert een collega van mij het woord en die zal het daar aan de orde stellen.

De Partij van de Arbeid is op zich blij dat die er ligt, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijk opvang. Iedereen in onze samenleving moet de kans krijgen om mee te doen, ook – of misschien zelfs wel juist – als het tegenzit in je leven. Meedoen, mee blijven doen, mee gaan doen, is een van de belangrijkste sleutels om er weer bovenop te krabbelen, om niet helemaal uit het zicht te verdwijnen ook. Het is daarbij de taak en de opdracht van de overheid om juist ook de meest kwetsbare mensen in staat te stellen, mee te doen. Dat de meerjarenagenda die ik net noemde een coproductie is van veel spelers, zegt dat er breed draagvlak voor is. Wat het echter vooral zegt, is dat je, als je in een kwetsbare situatie zit, vaak meer dan één probleem hebt en met meer dan één instantie te maken hebt. Een veelheid aan problemen soms die ook nog eens complex zijn, zeker in onderlinge samenhang. Dat brengt wel de vraag mee wat de Staatssecretaris als zijn eigen verantwoordelijkheid ziet. Er staat een groot aantal intenties in de meerjarenagenda, maar hoe wordt daaraan handen en voeten gegeven? Op welke wijze gaat de Staatssecretaris zich daar tegenaan bemoeien?

De Partij van de Arbeid is voorstander van sociale inclusie. Meedoen aan de samenleving doe je ín de samenleving. De Partij van de Arbeid vindt ook dat de mensen om wie het gaat en, als dat er is, hun netwerk centraal moeten staan, alsook dat er maatwerk moet worden geboden, rekening houdend dus met de persoonlijke mogelijkheden en onmogelijkheden van mensen. Dat allemaal vergt goede samenwerking tussen al die instanties, waar mensen vaak tegen hun zin mee te maken krijgen. Samenwerking die – ik zei het net – verder moet gaan dan het uitspreken van de intentie daartoe. Ik lees dat er veel ruimte wordt geboden aan een regionale invulling. Dat klinkt op zich niet onlogisch, maar het is ook geen garantie dat er dan ook overal echt wat gebeurt. Het ging immers in het verleden niet vanzelf, terwijl de problematiek er toen ook was. Hoe gaat de Staatssecretaris borgen dat er nu overal wel wat gaat gebeuren en dat ook het goede gaat gebeuren? Hoe deelt hij bijvoorbeeld het geld waarover hij beschikt toe aan de ene of de andere regio, aan het ene of het andere initiatief wat daar gaat plaatsvinden?

De problematiek is complex en het speelveld is divers. Dat zei ik net al. Maar dat het maar liefst vijftien jaar moet duren voordat een en ander echt is geïmplementeerd... Kan dat niet sneller? Welke problemen moeten volgens de Staatssecretaris eerst worden aangepakt? Welke prioriteiten stelt hij? Laat hij dat helemaal over aan het veld of geeft hij richting? Zo ja, hoe doet hij dat dan?

Grote zorgen heb ik, en ik niet alleen, over de groeiende groep zwerfjongeren. Een collega van de SP heeft daar net het een en ander over gezegd. Die jongeren hebben vaak flinke schulden, geen ouders of andere familieleden die naar ze omkijken of weten waar ze zijn, en geen vast of soms helemaal geen dak boven het hoofd. Dat laatste is misschien wel het allerbelangrijkste om uit die vicieuze cirkel te komen. Mevrouw Agema zei er net wat van. Hoe gaat de Staatssecretaris nou borgen dat de intentie die in het plan staat over afspraken met woningcorporaties ook echt tot voldoende daken boven al die hoofden gaat zorgen?

De meeste schulden van die jongeren staan uit bij de zorgverzekeraars. In het meerjarenplan staat de ambitie om zorgverzekeraars en gemeenten meer te laten samenwerken. Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat er ook echt wat gebeurt, en ik bedoel meer dan alleen maar dat wij het erover hebben?

Ten slotte: voorkomen is beter dan genezen, zeker bij de hier aan de orde zijnde vraagstukken. Pas ingrijpen als mensen in een heel erg vervelende situatie zitten, brengt veel ellende mee, in de eerste plaats voor betrokkene zelf, maar ook voor zijn of haar omgeving en voor de samenleving als geheel. Veel extra kosten ook, terwijl het oplossen van de problemen niet eenvoudiger wordt naarmate de tijd voortschrijdt. Toch wordt er te vaak laat of te laat ingegrepen. Soms is eerder ingrijpen en geld eraan besteden niet mogelijk, omdat mensen nog niet in een regeltje zitten of onder een regeling vallen. Ik hoor graag van de Staatssecretaris welke ruimte hij daarvoor gaat geven. Dan kunnen gemeenten bijvoorbeeld eerder ingrijpen en kunnen ze ook eerder middelen inzetten dan wel krijgen om mensen te helpen om niet in de problemen te komen.

Dank voor uw souplesse, voorzitter. Ik zal heel kort nog iets zeggen over het rapport van de commissie-Lenferink. Dat onderschrijven wij van harte en ook hierover hoor ik graag van de Staatssecretaris hoe hij daar samen met de Minister concreet handen en voeten aan gaat geven.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kerstens. Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De Staatssecretaris gebaart «tien minuten», dus ik schors de vergadering voor tien minuten en daarna zal de heer Kerstens het voorzitterschap weer van mij overnemen.

De vergadering wordt van 17.14 uur tot 17.26 uur geschorst.

Voorzitter: Kerstens

De voorzitter:

De Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij zover is. Mevrouw Dik-Faber is nog even niet aanwezig in de zaal. Sommige mensen proberen haar amechtig te bellen. Haar telefoon werkt, want die ligt nog gewoon op haar plaats. Ik stel voor dat de Staatssecretaris begint, maar dat als hij antwoorden heeft op heel concrete vragen van met name mevrouw Dik-Faber, wat ongetwijfeld het geval is, hij even kijkt of het mogelijk is om die even op te houden tot zij haar rentree maakt hier.

Staatssecretaris Blokhuis:

Als ze niet komt, zal ik ze dan gewoon overslaan?

De voorzitter:

Nee. Er zaten wel een paar interessante vragen bij. Wij zijn ook wel benieuwd naar de antwoorden daarop.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ja, dat vond ik ook.

Voorzitter, dank. Het is inderdaad goed, om met mevrouw Diertens te spreken, dat we nog voor de zomervakantie spreken over het belangrijke thema maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het is volgens mij voor het eerst in deze kabinetsperiode dat dit belangrijke thema als apart onderwerp aan de orde is. Als ik de woordvoerders hoor, geldt voor allen dat zij een warm hart hebben voor de kwetsbare doelgroep. Dat geldt zeker ook voor mij. Zeker vanuit mijn recente ervaring als lokaal bestuurder, denk ik dat ik een aardig beeld heb van waar het over gaat en heb ik heel veel affiniteit met de doelgroep. Ik zie het als een heel belangrijke taak, ook voor de rijksoverheid, om alle hens aan dek te houden om deze mensen goed op te vangen. Ik vind het ook heel onbevredigend en teleurstellend dat de seinen in sommige opzichten op oranje, om niet te zeggen op rood, staan waar het gaat om ontwikkelingen: meer mensen die in de opvang moeten zitten, langere wachtlijsten en ook meer zwerfjongeren. Dat zijn allemaal dingen waar je toch niet blij van wordt.

Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we deze doelgroep, die soms zelf aangeeft zichzelf wel te redden, alle steun verdient. Juist de mensen die zeggen dat zij zichzelf wel redden – dat is gelijk een antwoord op een vraag, maar daar ga ik zo wat dieper op in – moeten soms vooral in de gaten worden gehouden.

Ik geloof dat ik iets mis, voorzitter.

De voorzitter:

Iedereen doet ontzettend zijn best om het te negeren, maar dat lukt niet helemaal geloof ik. Oh, het is de telefoon van mevrouw Sazias. Misschien is het mevrouw Dik-Faber die zich afvroeg waar we ook weer zaten, maar dan stuurt u maar een whatsappje, mevrouw Sazias. Nu weer de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter. Zoals ik in mijn brief van 24 mei heb aangegeven, is mijn oprechte overtuiging dat we het in een welvarend land als Nederland aan onze stand verplicht zijn om alles in het werk te stellen om als overheid samen met maatschappelijke organisaties deze kwetsbare doelgroep kansen te bieden om mee te doen. Dat moeten we gezamenlijk doen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Geen enkele partij kan het ook alleen. Je moet niet naar één partij kijken, want dat is een garantie voor geen succes. Dat moeten we gezamenlijk doen.

Partijen hebben de afgelopen jaren ook niet stilgezeten. Ik wil beginnen met refereren aan het belangrijke werk van de commissie-Dannenberg, de Commissie Toekomst beschermd wonen, die in 2015 een visie presenteerde, die breed is omarmd, over beschermd wonen in relatie tot maatschappelijke opvang en andere gemeentelijke taken. De kern van die visie is dat we toewerken naar sociale inclusie voor iedereen. Die term, «sociale inclusie», hebben sommige woordvoerders ook gequoot. In begrijpelijk Nederlands: iedereen moet kunnen meedoen, iedereen mag meedoen. We willen mensen zo veel mogelijk ondersteunen in hun eigen omgeving en bij voorkeur ook vanuit hun eigen huis, al kan dat in sommige gevallen niet. Dan moeten we ook opvang bieden buiten hun eigen huis. De begeleiding en ondersteuning zijn gericht op herstel en zelfredzaamheid.

Het advies van de commissie-Dannenberg heeft destijds heel brede steun gekregen. Het is breed omarmd. Het vormt de basis van de aanpak, zowel op lokaal niveau als op landelijk niveau. Als ik terugkijk naar 2015, zie ik dat er heel veel gebeurt, maar dat er ook nog heel veel te doen is. Eind vorig jaar is er een onderzoek verricht naar de stand van zaken bij gemeenten: waar staan ze nu bij het uitrollen van die agenda van de commissie-Dannenberg? Dan zie je dat het beeld nogal wisselend is. Alle centrumgemeenten, de 43, zijn ermee bezig. Sommige zijn heel ver en sommige zijn echt klaar. Die hebben een mooi beleid staan. Sommige gemeenten hebben dat al vrij lang, maar sommige zitten nog echt in de voorbereidende stand en die moeten hun been nog bijtrekken terwijl ondertussen de stroom van cliënten niet is opgedroogd.

Gemeenten erkennen ook dat er nog veel ontwikkelthema's zijn. Ze willen op onderwerpen intensiever samenwerken, ook op bovenregionaal niveau omdat ze vaak zien dat ze het op lokaal niveau niet redden. Om die reden heb ik de afgelopen maanden heel hard gewerkt – laat ik zeggen dat de mensen die naast mij zitten hard hebben gewerkt – met de maatschappelijke organisaties, elf in getal, aan de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Niet alleen VWS, maar ook de ministeries van Sociale Zaken en van Justitie zijn daarbij betrokken geweest. Ik denk dat het een mooi product is geworden.

Die agenda is op 24 mei, dus heel kort geleden, vastgesteld. Ik denk dat die een goede opmaat biedt voor het verder invullen van dit beleid. Ik zeg gelijk tegen elke woordvoerder die tegen mij zegt «ja, maar dat is papier» dat die daar volledig gelijk in heeft, want we moeten dat wel waarmaken in de praktijk. De belangrijke vervolgslag die we moeten maken, is het invullen van die agenda. U kunt in de stukken lezen dat elk van de acht thema's een trekker heeft – soms zijn er zelfs twee initiatiefnemers – die dat gaat invullen. Dat moet leiden naar een uitvoeringsagenda. Dat moet echt op korte termijn zijn beslag gaan krijgen.

Dat wil ik in het algemeen even zeggen. Nu wil ik graag ingaan op verschillende thema's die hieronder liggend door de verschillende woordvoerders aan de orde zijn gesteld. Ik wil beginnen met de meerjarenagenda, waar ik net mijn inleiding mee eindigde. Daar zijn door alle woordvoerders wel vragen over gesteld. Ik ga die graag langs, te beginnen bij de heer De Lange van de VVD. Hij vraagt wat ik, als we het hebben over de invulling van de meerjarenagenda, vind van de gedachte «één plan, één coach» in elke gemeente met dak- en thuislozen, mensen met een verslaving en mensen met ggz-problematiek in beschermd wonen. Hoe ga je dat vormgeven? En moet je dat niet als uitgangspunt hanteren? Ik wil gelijk onderschrijven wat de heer De Lange zegt. Dat is eigenlijk het uitgangspunt van de Wmo 2015, dat er naar de hulpvraag van mensen wordt gekeken en dat mensen zo veel mogelijk daarin begeleid worden. Het realiseren van een integrale intake is ook een onderdeel van de meerjarenagenda. Wij gaan ervan uit dat er op een duidelijk adres in elke gemeenten één intake is en dat mensen niet moeten gaan zoeken waar ze moeten zijn. Die benadering van één plan, één aanpak en één coach kan daarbij heel waardevol zijn.

Ik wil ook graag de suggestie van de heer De Lange meenemen bij de invulling van de meerjarenagenda op dit onderdeel. Tegelijkertijd – dat geldt voor heel veel vragen – moeten we onderkennen dat de daadwerkelijke uitvoering op decentraal niveau moet plaatsvinden en dat elke gemeente en elke regio daar zijn eigen verantwoordelijkheid in heeft. Ik vind het wel van belang om dat te onderstrepen. Ik vind het een heel zinvolle suggestie, maar om het als een oekaze voor te schrijven gaat mij een beetje ver. Ik vind dat wij met elkaar moeten nadenken over die concrete invulling, maar zeggen dat elke gemeente één coach moet hebben die iemand bij de arm neemt, dat gaat mij net een streepje te ver. Ik denk dat ik al een belangrijke handreiking doe als ik tegen de heer De Lange zeg dat wij die suggestie graag willen meenemen in de doorontwikkeling van de meerjarenagenda.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer De Lange...

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik heb het uitgelokt, ja.

De voorzitter:

Nou, zo zou ik het niet willen noemen. Laten we zeggen dat hij in ieder geval nog een vraag heeft over wat u net zei.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Dank voor deze toezegging, zal ik maar zeggen. We komen nu wel terecht op het punt – volgens mij zat dat in de bijdrages van alle collega's – dat je ermee te maken hebt dat de uitvoering decentraal is. De Staatssecretaris zegt terecht dat dat al enige jaren loopt. Dat is eigenlijk de gedachte achter de Wmo. Alles wat je afspreekt, gaat op een gegeven moment dan mis op de uitvoering. Kan de Staatssecretaris toch nog aangeven hoe we meer zouden kunnen stimuleren en handreikingen zouden kunnen doen? Hij gaf ook aan dat hij in de verschillende regio's verschillen ziet, dat het bij de ene heel goed gaat en bij de andere minder goed. Hoe kan er nou voor gezorgd worden dat de regio's waar het heel goed gaat en waar de integraliteit en dat ene plan erin zitten, het voorbeeld gaan worden voor de regio's waar het minder goed gaat?

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik had die vraag later willen beantwoorden in antwoord op een vraag van mevrouw Diertens, die vroeg hoe het zit met doorzettingsmacht en hoe je gaat opschalen als dat nodig is. Ik wil trouwens wel een nuancering plaatsen bij de opmerking van de heer De Lange. Hij zegt: we spreken af dat we het decentraal doen en dan zie je vervolgens alles fout gaan. Ik weet niet of hij dat zo in het verslag wil hebben, want dat suggereert dat gemeenten er over de hele linie een grote bende van maken. Volgens mij was dat niet de bedoeling van de opmerking. Feit is wel dat wij hier in Den Haag met elkaar mooie plannen bedenken en daarbij in gedachten hebben dat dat tot een uitvoering op een bepaalde manier moet leiden en dat je dan ziet dat gemeenten dat op een manier invullen waarvan we hier, even zacht gezegd, niet heel blij worden en waarvan we ons afvragen of dat nou conform de bedoeling van de wetgever was. Die discussie is hier natuurlijk vaker gevoerd, ook met mijn ambtsvoorganger: is dat nou conform de bedoeling van de wetgever? Die vraag moeten we ons hier steeds blijven stellen.

Ik vind dat wel een spannende balans: wanneer is de lokale overheid aan zet en wanneer gaan wij interveniëren vanuit het Rijk? Er is natuurlijk een escalatiemogelijkheid. Als wij het met elkaar hebben over de vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat we dingen in de regio, bij gemeenten, neerzetten en hoe we ervoor zorgen dat dat zo goed mogelijk conform de bedoeling van de wetgever wordt geregeld, vind ik dat het in eerste plaats aangewezen is dat wij met de partijen met wie wij die mooie meerjarenagenda hebben gemaakt het gesprek voeren over wat ook alweer de bedoeling was en hoe we dat op dat niveau verder willen concretiseren als een handreiking naar de gemeenten om dat in te vullen. Dan is het aan de gemeenten om dat in te vullen. Als wij dan zien, bijvoorbeeld aan de hand van monitoring – ik ga straks in op de vraag hoe je de vinger aan de pols houdt – dat er dingen niet gaan zoals wij dat hier bedacht hebben met elkaar en als dat evident naar ons idee schadelijk zou kunnen zijn voor een kwetsbare doelgroep, dan moet dat hier op de agenda komen en dan zijn er ook escalatiemogelijkheden waarbij het Rijk intervenieert en in laatste instantie zelfs een aanwijzing geeft. Voor het zover komt, moet je er wel een flinke bende van hebben gemaakt als gemeente, denk ik.

Feit is wel dat wij in sommige opzichten als Rijk wel degelijk de touwen eventjes aanhalen. Een recent voorbeeld – daar hebben verschillende woordvoerders naar gevraagd – heb ik volgens mij hier in mijn mapje over landelijke toegankelijkheid. In het recente verleden hebben wij het onderzoek met die mysteryguest gezien. Ik denk dat dat een mooie casus is aan de hand waarvan ik kan schetsen hoe het Rijk eventueel kan interveniëren als er dingen gebeuren waarvan wij zeggen: dit moet zo niet. Wij hebben hier als wetgever bedacht dat er landelijke toegankelijkheid is en dat het argument van regiobinding door gemeenten – of door instellingen, want daar melden mensen zich – niet mag worden gebruikt om mensen naar huis te sturen of naar een andere gemeente te sturen, zo van «ga heen en word warm», om twee uur 's nachts. Dat mysteryguestonderzoek toont aan dat dat gebeurt, op meer plaatsen dan ons lief is. Het argument van regiobinding en het argument dat ze gewoon geen capaciteit hebben wordt soms gebruikt door instellingen en gemeenten om mensen weg te sturen. Die twee argumenten worden het meest gebruikt.

Net als u was ik teleurgesteld dat voor de zoveelste keer in zo'n mysteryguestonderzoek bleek dat de uitvoering niet conform de bedoeling van de wetgever was en dat mensen gewoon letterlijk in de kou werden gezet. Ik heb daarover gesproken met de VNG, met de Federatie Opvang en met cliëntenorganisaties. Met elkaar hebben we ons bezonnen op de vraag hoe we daar nu het beste mee kunnen omgaan. Ik wil in de eerste plaats onderstrepen dat het een supertaai vraagstuk is, want het gebeurt natuurlijk vele honderden zo niet duizenden keren dat mensen aankloppen en het is altijd mensenwerk hoe daarmee wordt omgegaan. Daar zullen fouten worden gemaakt, ook door mensen in de hulpverlening die naar eer en geweten hun werk doen. Het kan dat die toch mensen wegsturen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik denk dat we toch moeten streven naar een beter resultaat. In het kader van interbestuurlijk toezicht, want daar hebben we het hier over, kan VWS, het Rijk, die stelselverantwoordelijke is, met gemeenten in gesprek gaan als het niet goed gaat en daarbij zelfs sancties toepassen.

In het kader van dat interbestuurlijke toezicht heb ik stappen gezet en wel de volgende. Ik heb naar aanleiding van het mysteryguestonderzoek burgemeesters en wethouders van alle gemeenten een brief gestuurd. Dus niet alleen van de centrumgemeenten, maar van alle gemeenten, want overal kunnen zich dak- en thuisloze mensen melden. Ik heb ze opgeroepen om het convenant rond de landelijke toegankelijkheid en de handreiking die we daarbij hebben actief toe te passen en ook te delen met instellingen voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Dat moet tot in de vezels van de uitvoering bekend zijn. Er is betere informatie nodig. Ik heb daarom ook een factsheet laten maken en die delen wij met die instellingen. Die moeten gewoon op een A4'je kunnen zien welke stappen ze moeten zetten als iemand zich meldt.

De wethouders van gemeenten waar nagenoeg alle mysteryguests zijn afgewezen, die echt slecht scoorden in dat mysteryguestonderzoek, heb ik apart gevraagd – dat staat dus los van de brief die naar alle 380 gemeenten is gestuurd – of zij een toelichting konden geven. Ik weet niet of u weleens op Twitter kijkt. Een van de gemeenten, namelijk Rotterdam, stuurde zelfs een excuus: sorry, we hebben dit niet goed gedaan en we gaan er graag over in gesprek met u. Alle gemeenten die ik heb aangeschreven, hebben gereageerd. En sterker nog, verreweg de meeste, namelijk tien, zijn bij mij langs geweest vorige week voor een gesprek over hoe hiermee om te gaan. Dat is heel bijzonder, want daar zat ook het Trimbos-instituut bij, dat het onderzoek had gedaan in opdracht van ons. Dan ontstaat er interessante interactie over hoe het komt dat mensen worden weggestuurd. In sommige gevallen bleek de mysteryguest iets te enthousiast te zijn en zich al bekend te maken voordat een hulpverlener had kunnen zeggen: maar ik wil u helpen om ergens anders opgevangen te worden, waar u eigenlijk hoort. Dan zei een enthousiaste mysteryguest soms al: ik doe een onderzoek. Dat was jammer, want dat geeft niet een heel zuiver beeld. Maar in enkele gevallen was het heel evident dat het fout was en dat iemand gewoon op straat werd gezet. Die gemeenten stellen zich daarin kwetsbaar op en dat siert ze. Er zijn gemeenten die onomwonden zeggen: we hebben dat fout gedaan, dat is niet goed. Een redelijk grote gemeente zei: bij ons zijn zes mensen weggestuurd. Dat heeft te maken met het feit dat wij een nieuwe aanbieder hebben die dit uitvoert, maar aan wie onze instructies niet goed zijn doorgegeven. Dat is heel gemakkelijk te repareren, door het bij die professionals onder de aandacht te brengen. Alle gemeenten die daar zaten hebben mij beloofd dat zij maatregelen nemen om dit te verbeteren, zowel in de gemeentelijke uitvoering als bij hun instellingen. Eerlijk gezegd ben ik dan goed van vertrouwen. Dat klinkt niet als heel naïef. Als zij mij in de ogen kijken en zeggen «dat gaan wij doen, wij willen dat dit bij onze gemeentelijke uitvoering en bij de uitvoerende instanties goed tussen de oren zit, dit mag niet meer voorkomen en wij willen de volgende keer niet zo slecht scoren in die haringtest», ga ik ervan uit dat zij dat menen en dat zij daar serieus werk van maken.

Dit is hoe wij met deze situatie zijn omgegaan. Daarbij komt dat ik gemeenten er nogmaals op heb gewezen dat er sinds kort een commissie is, door de VNG zelf in het leven geroepen, die kan bemiddelen als gemeenten met cliënten gaan schuiven. Sommige gemeenten hadden dat nog niet goed op het netvlies. Mevrouw Geluk vroeg hoeveel keer die commissie heeft moeten bemiddelen. Die commissie is pas sinds 1 maart aan het werk, maar heeft in één concreet geval bemiddeld tussen gemeenten waar het ging over het – oneerbiedig gezegd – schuiven met iemand die op zoek was naar huisvesting. Wij hopen dat die commissie niet vaak nodig zal zijn, maar dat die ook niet overbodig zal zijn en dat die in voorkomende gevallen ook echt bemiddelend optreedt tussen gemeenten die hun verantwoordelijkheid niet nemen.

Ik vind het van belang, met alle woordvoerders denk ik, dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dat geldt voor gemeenten, maar het geldt ook voor de uitvoerende instellingen voor opvang en beschermd wonen. Ik vind ook dat het geldt voor gemeenteraden, voor lokale politici. In een decentraal stelsel mogen we ook verwachten dat gemeenteraden heel actief zijn en goed opletten hoe het gaat met de opvang in hun gemeente. Als je slecht scoort in een mysteryguestonderzoek, vind ik dat het je siert als college van B en W dat je dit onderzoek doorstuurt naar je raad, dat je je daarin kwetsbaar opstelt en eventueel bereid bent het debat daarover te voeren. Ik vind dan ook dat de raad zo assertief moet zijn om het gemeentebestuur scherp te houden. Volgens het stramien dat wij met elkaar hebben afgesproken hoort dat de route te zijn. Ik pak vanuit het landelijke niveau mijn verantwoordelijkheid en deins er niet voor terug om de rol te pakken die hoort bij VWS om mensen ter verantwoording te roepen of in ieder geval indringend het gesprek met ze aan te gaan. Tegelijkertijd vind ik dat de eerst aangewezene de gemeenteraad is, die het lokale bestuur ter verantwoording moet roepen als hij ziet dat dingen niet goed gaan.

Als die twee werelden goed werken, hoop ik dat wij langzaam toegroeien naar 100%. Ik zeg «langzaam», omdat ik veronderstel dat het niet van vandaag op morgen is opgelost. Een aantal woordvoerders vroeg of wij van 100% kunnen uitgaan. Ik denk dat het lastig is om keihard te garanderen dat dit ooit zal gebeuren, maar ik wil wel naar een cultuur toe waarin het volstrekt vanzelfsprekend is dat mensen worden opgevangen, waar ze zich ook melden, en dat, als ze worden overgedragen aan een andere gemeente, dit met een warme overdracht gebeurt. Dus: een goed gesprek, goede controle door raden en VWS dat erbovenop zit, in mijn persoon met goede ambtelijke ondersteuning. Dat is hoe ik aan de hand van het mysteryguestonderzoek, waaruit blijkt dat aantoonbaar niet wordt gehandeld conform de bedoeling van de wetgever, opereer vanuit mijn verantwoordelijkheid. Daarbij roep ik gemeenteraden op om hun verantwoordelijkheid te pakken op hun domein.

Mevrouw Diertens (D66):

Die 100% komt van D66. Ik begrijp best dat 100% een heel hoge score is, maar kunt u wel stellen dat u het als uw verantwoordelijkheid ziet dat we die 100% zo veel mogelijk gaan halen, ook omdat het wettelijk verplicht is? Anders gaan we straks discussiëren over de vraag wat de wet allemaal verplicht en of wij daarin marges hebben. Dat zou ik graag willen weten.

De voorzitter:

Hebt u een vraag die hier direct op aansluit, mevrouw Sazias? Ja? Dan mag u die stellen en kan de Staatssecretaris die gelijk meenemen in zijn beantwoording.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

Ik heb de Staatssecretaris horen zeggen dat hij met de wethouders heeft gecommuniceerd en ik heb hem horen spreken over een factsheet naar de instellingen. Maar het wil nog weleens ontbreken aan controle door de gemeenteraden, vooral omdat dit vaak regionaal wordt georganiseerd. Zou het dan geen idee zijn om een brief te sturen naar de gemeenteraden en de raadsleden om ze te wijzen op het belang van die controle?

Staatssecretaris Blokhuis:

In reactie op mevrouw Sazias: ik heb de brief doorgestuurd naar de colleges van B en W, van bestuurder naar bestuurder, met het dringende advies om die ook naar de gemeenteraad door te geleiden. Ik ga ervan uit dat zij dat doen, maar ik vind het wel heel ver gaan om die vervolgens zelf naar de gemeenteraad te sturen, omdat ik het verzoek bij de colleges heb neergelegd. Wij gaan het straks hebben over monitoring, want het kan wel terugkomen. Als een gemeenteraad niet intervenieert, daar waar het wel de verantwoordelijkheid is van die raad, kan het zijn dat zo'n gemeente «opplopt», in de zin van: daar gaan dingen fout. Als het goed is, komt dat ook in beeld bij VWS en kunnen wij bezien of wij moeten interveniëren.

Mevrouw Diertens vroeg of wij 100% niet als uitgangspunt hanteren. Ja, daar ben ik het van harte mee eens. De wetgever is hier ook volstrekt helder in: regiobinding mag niet als reden worden genoemd en te weinig opvangcapaciteit ook niet. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, maar elke gemeente heeft een zorgplicht. Je kunt dus nooit tegen een dakloze zeggen: buiten valt het best mee, het is helemaal niet zo heel koud, dus ga maar naar buiten. Nee, zij hebben een zorgplicht en moeten dus zorgen voor voldoende opvangcapaciteit. Dat is een dure plicht: ga maar met je aanbieders in gesprek om te vragen waar capaciteit is. Ik spreek uit ervaring vanuit mijn vorige baan. Dat gesprek moet je gewoon gaan voeren met je aanbieders: ik eis dat er voldoende opvangplekken zijn. Daar zal vaak een prijskaartje aan hangen, maar volgens mij krijgen gemeenten er ook geld voor.

De voorzitter:

Mevrouw Diertens heeft een vervolgvraag.

Mevrouw Diertens (D66):

Als ik een bekeuring krijg omdat ik eventueel een keer te hard rijd of zo, is er ook geen coulance. Wat is dan het sanctiemodel?

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat heb ik net proberen te schetsen. Er komt een volgend mysteryguestonderzoek. Ik zal geen datum noemen, in de trant van «de flitsers staan op de volgende wegen». Ik weet niet welke organisatie dat uitvoert, maar wij willen dat wel gaan doen, omdat het een heel goed instrument blijkt te zijn. Volgens mij bedoelt mevrouw Diertens niet: ga je dan gelijk verbaliseren als een gemeente niet 100% scoort? Ik heb geprobeerd aan te geven dat er een escalatiemodel is. In het ergste geval kan het Rijk een gemeente een aanwijzing geven. Dat kan er concreet op neerkomen dat vanuit VWS de aanwijzing naar een gemeente gaat: u moet die persoon opvangen, concreet met naam en rugnummer. Laten wij hopen dat het in Nederland nooit zover hoeft te komen, maar dat is wel de laatste stap in het escalatiemodel.

De voorzitter:

Het is nog ruim voor 19.00 uur. Dat is het tijdstip dat de Staatssecretaris zelf gevraagd heeft als eindtijdstip. Zouden wij allemaal ons best willen doen om op dat moment of liefst voor dat moment te eindigen? Ik vraag ook de Staatssecretaris zelf om de tijd in de gaten te houden en anders een ingewikkelde berekening te maken in relatie tot het aantal woordvoerders dat ook nog op een antwoord op hun vragen zit te wachten en het stapeltje mapjes dat hij nog voor zich heeft liggen.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik ga gewoon sneller praten. De heer De Lange heeft gevraagd hoe we die beschikbare 2 miljoen gaan inzetten bij de uitwerking van de meerjarenagenda. U weet dat er natuurlijk veel meer geld beschikbaar is voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Daar gaat bij elkaar 4 miljard in om. Die 2 miljoen wordt specifiek ingezet om die agenda goed vorm te geven. Ik heb heel goed gehoord dat de heer De Lange zei: dat moet echt naar nieuwe dingen gaan en daarmee moeten we niet meer van hetzelfde financieren. Dat zal ik in mijn oren knopen. Ik hoop dat hij mij er altijd aan kan herinneren dat dit zo gaat.

Ik was daarnet trouwens iets te enthousiast met mijn getallen. Er gaat 1,5 miljard naar beschermd wonen en 0,5 miljard naar maatschappelijke opvang. Bij elkaar is dat 2 miljard. Ik zeg dat voordat de gemeenten denken: we krijgen een verdubbeling van ons budget.

De heer De Lange heeft opmerkingen gemaakt over de rekenkamerrapporten van de G4 en vroeg: wat gaat u doen met de uitkomsten daarvan, gaat u de G4 aanspreken op die uitkomsten en is het buiten de Randstad beter geregeld? Ik denk dat wij de rekenkamers dankbaar kunnen zijn voor hun onderzoek, want zij leggen wel de vinger op de zere plek. Het is belangrijk dat hier met enige regelmaat onderzoek naar wordt gedaan. De uitkomsten van het onderzoek zijn – helaas, zeg ik – herkenbaar. Ze laten zien dat er wel veel gebeurt, maar dat het nog niet genoeg is. Ook hierbij zeg ik: het is primair aan gemeenteraden, ook bij de G4, om hun gemeentebesturen daarop aan te spreken. Het is een heel grote opgave. Uit onderzoek is gebleken, zoals ik net heb geprobeerd aan te geven, dat gemeenten, niet alleen de G4, deze ingewikkelde materie met verve oppakken, vaak in samenhang met hun hele regio en met de maatschappelijke organisaties die het moeten uitvoeren. Dat is een van de aanleidingen geweest om de meerjarenagenda op te stellen. Als blijkt dat de implementatie van de meerjarenagenda of het advies van de commissie-Dannenberg stokt, hebben wij daarover een heel pittig gesprek te voeren, met de gemeenten maar ook met de organisaties die daarbij betrokken zijn. Dat doe ik dus ook met de G4; daarmee zitten we ook aan tafel.

Mevrouw Geluk heeft gevraagd naar de schakelmomenten tussen maatschappelijke opvang en beschermd wonen en tussen allerlei vormen van opvang, ook in de intramurale zorg van de ggz. Kan de Staatssecretaris dat meenemen in gesprekken met de VNG en is hij op zoek naar een oplossing? Het is een heel gevoelig punt, want juist op die schakelmomenten gaat het fout. Juist mensen die in een intramurale setting in beschermd wonen zijn opgevangen en die je in een stad of in een wijk wilt laten verhuizen, hebben vaak niet het comfort of de veiligheid dat zij ergens op een goede plek terechtkomen met voldoende stut- en steunwerk en voldoende begeleiding. Ik vind dat dit heel prominent in beeld moet zijn, zeker bij de uitvoering van de meerjarenagenda. De ambities, de acht thema's, zoals kwaliteit en vraaggerichtheid van ondersteuning, lokale, regionale en landelijke samenwerking en wonen, moeten allemaal uitgewerkt worden. Dat vraagt om het serieus oppakken op lokaal en regionaal niveau van deze belangrijke thema's. Ik vind eigenlijk dat uitgangspunt moet zijn dat gemeenten het samen met uitvoerders in hun agenda zo moeten regelen dat mensen die een schakelmoment meemaken, wat heel spannend is voor deze doelgroep, zich voldoende comfortabel en veilig voelen om die stap te zetten. Anders organiseren we met elkaar gewoon een draaideur, waarbij mensen weer terugkomen in de opvang en zij voorlopig niet toe zijn aan de stap terug de samenleving in. Het antwoord is dus van harte: ja, dat moet voldoende ondersteund worden. Wat mij betreft is dat een heel belangrijke verantwoordelijkheid op het bordje van gemeenten. Zij moeten zorgen voor voldoende stut- en steunwerk in de vorm van zware begeleiding aan het begin en dan afnemend tot iemand op eigen benen kan staan. Het kan ook zijn dat iemand heel langdurig begeleiding nodig heeft, maar toch in een min of meer zelfstandige setting woont. Die smaken hebben we. Ik mag hopen dat ik daarmee de vraag van mevrouw Geluk heb beantwoord zoals zij hem bedoelt. Anders hoor ik dat graag, voorzitter.

Vanuit de SP kwam de vraag: is de Staatssecretaris het met ons eens dat de problemen in samenhang moeten worden opgelost en dat een heleboel dingen met elkaar te maken hebben? Wij hebben het nu over maatschappelijke opvang en beschermd wonen, maar dit raakt ook dingen als de opvang van tienermoeders, ggz en preventie, het hele lokale domein. Ik denk dat gemeenten die dit serieus oppakken en met deze meerjarenagenda aan de gang gaan, die samenhang heel goed in de gaten hebben. Dat wil niet zeggen dat ze het overal goed oppakken, want juist in de schakeling tussen de Zorgverzekeringswet en het lokale domein zie je dat er dingen mis kunnen gaan. Dat vraagt heel wat overleg tussen zorgverzekeraars aan de ene kant en gemeenten aan de andere kant. Ik denk dat dit een belangrijke opgave is, zeker op het bordje van die twee financiers. Niet voor niets is Zorgverzekeraars Nederland een van de partners van de meerjarenagenda. Ik ben er heel blij mee dat zij in die zin hun verantwoordelijkheid pakken en willen meedenken over een soepele samenwerking, waarbij alle kwetsbare doelgroepen in beeld zijn. Ik zeg niet dat het daarmee lukt, maar de wereld waarin zorgverzekeraars en gemeenten twee gescheiden trajecten waren die elkaar niet eens kenden, moet wat mij betreft echt tot het verleden gaan behoren.

De voorzitter:

U zag het zelf ook al, Staatssecretaris, de heer Hijink heeft een vraag.

De heer Hijink (SP):

Ik bedoelde deze vraag eigenlijk nog iets breder. De reden waarom er zo veel meer behoefte is aan opvang heeft natuurlijk alles te maken met het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren. Ik noem het bezuinigingsbeleid, de decentralisatie naar de gemeenten, de ggz waar een tekort aan bedden is, de zorgverzekeraars waardoor mensen hogere schulden opbouwen. Alles komt uiteindelijk bij elkaar bij die groep die het niet meer redt en helemaal aan het eind in de opvang belandt. Als je bijvoorbeeld over huisvesting praat, gaat het ook over de woningcorporaties en de druk die vanuit de regering op de corporaties is gelegd om woningen te verkopen. Ik noem ook de verhuurderheffing. Ik snap wel dat je niet het hele kabinetsbeleid in één notitie kunt proppen, maar je moet het natuurlijk wel meenemen in de plannen die voor de komende jaren worden gemaakt. Wat is nu de invloed van het beleid geweest op de enorme stijging die wij hebben gezien?

Staatssecretaris Blokhuis:

De holistische benadering: zo ken ik de heer Hijink weer. Ik ben het wel in belangrijke mate met hem eens dat je vooral moet kijken naar de vraag: hoe ontstaan dingen nu? Anders blijft het, plat gezegd, dweilen met de kraan open. Ik mag hem er misschien ook op wijzen dat het budget voor de ggz de afgelopen jaren niet is gedaald. Daar hebben we het al een paar keer over gehad. Het macrobudget voor GGZ Nederland is niet gedaald. Voor beschermd wonen is er budgettair neutraal budget naar gemeenten overgeheveld. De gemeenten kregen het budget dat was overgeheveld, zonder een cent korting daarop. Bij de Wmo is natuurlijk wel een korting toegepast en ook bij jeugd. Nu zie je dat er vanuit gemeenten signalen komen als: gaan we dat redden? Dat ligt vooral op het bordje van collega Hugo de Jonge, die kijkt of het probleem zo nijpend wordt dat wij daar serieus met zijn allen naar moeten kijken. Feit is wel dat dit kabinet heeft afgesproken dat gemeenten er fors geld bij krijgen vanuit het accres en dat gemeenten dat substantieel kunnen inzetten, juist voor de sociale sector. In de collegeplannen, die nu allemaal het licht zien met de vorming van de nieuwe colleges, zie je dat gemeenten substantieel investeren in sociaal.

Mevrouw Dik-Faber heeft in het kader van de meerjarenagenda gemist dat er een noodzakelijke vernieuwing moet plaatsvinden in de sector. Hoe gaan wij die uitdaging oppakken om ervoor te zorgen dat er een menswaardig laatste vangnet is? Ik ben het met mevrouw Dik-Faber eens dat wij in de opvang vernieuwend moeten denken. Volgens mij heeft mevrouw Agema er ook aandacht voor gevraagd: moet je niet van die grote fabrieken waar verschillende doelgroepen zitten naar kleinschaliger opvang? Die gedachte leeft natuurlijk ook bij veel gemeenten. Dat leidt wel tot frictiekosten, want het zijn vaak grote instellingen die dan moeten afbouwen. Het zijn heel spannende processen, maar los daarvan wordt er wel op lokaal en regionaal niveau heel indringend nagedacht over manieren om vernieuwend te denken en mensen in staat te stellen om in een wijk te wonen en ook een wijk daarop te prepareren. Het hele idee achter de hele meerjarenagenda is wat mij betreft juist vernieuwing, waarbij heel zwaar de nadruk ligt op cliëntondersteuning, welkom in de wijk, de toegang goed regelen et cetera. Als wij die vertaalslag in een volgende ronde hebben, met de concrete acties die daaruit voortvloeien, kunnen wij volgens mij toezeggen dat wij dat naar de Kamer sturen om te zien hoe die vernieuwing daar dan vorm krijgt in het overleg met de elf partners en hoe gemeenten en regio's daar vervolgens mee aan de slag kunnen.

Mevrouw Dik-Faber heeft haar verhaal opgebouwd rond het thema zelfredzaamheid. Klopt dat systeem nu wel en zijn de criteria voor zelfredzaamheid wel goed met elkaar geformuleerd? Op basis van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht om een verzoek om maatschappelijke ondersteuning integraal te benaderen. Dat geldt heel breed alle levensgebieden; het beroemde keukentafelgesprek. Dit betekent dat in een onderzoek waarin wordt gevraagd om maatschappelijke ondersteuning ook andere problemen aan de orde kunnen komen. Dat is heel breed: schuldhulpverlening, wonen, werk en inkomen. Dat moet allemaal de revue passeren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat niet in alle gevallen dat onderzoek zo breed plaatsvindt en dat ook weleens de verkeerde conclusie wordt getrokken omtrent de vraag of iemand die zelfredzaamheid aan de dag kan leggen of dat daar echt geen sprake van is.

In het kader van onder meer het Programma Sociaal Domein werkt een deel van de gemeenten aan die integrale benadering. Zij willen daar goede voorbeeldgemeenten in zijn om de problematiek van cliënten heel breed in beeld te brengen en daarbij ook een goede afweging te maken of er sprake kan zijn van zelfredzaamheid. Dit soort trajecten ondersteunen we uiteraard van harte en we hopen dat dit uiteindelijk de cultuur wordt in alle gemeenten om de zelfredzaamheid goed in beeld te brengen.

Mevrouw Dik-Faber heeft ook de motie-Koerhuis/Dik-Faber in herinnering gebracht, waarin wordt gesproken over de bouw van tijdelijke huisvesting, met de vraag of ik dat een plek wil geven in de uitvoering van de meerjarenagenda. Het simpele antwoord daarop is: ja, dat wil ik doen, daar wil ik serieus werk van maken. De meerjarenagenda bevat onze ambities ook op het terrein van huisvesting. Ik ga straks nog specifiek in op wonen als apart thema.

Vanuit de PvdA-fractie is de boeiende vraag gesteld wat ik zie als mijn eigen verantwoordelijkheid, de systeemverantwoordelijkheid van VWS of de verantwoordelijkheid van het Rijk bij dit belangrijke thema. Wanneer ga je je ertegenaan bemoeien en hoe bemoei je je er dan tegenaan? Dat doen we op verschillende manieren. In de eerste plaats hebben wij de lead gehad in het opstellen van de meerjarenagenda. Wij hebben partijen bij elkaar geroepen en zijn in belangrijke mate penvoerder geweest. Het was een heel mooi interactief proces, waar 400 aanwezigen, onder wie heel veel cliënten, uit het land bij betrokken waren om dat in te vullen. Ik weet dat op lokaal niveau heel veel oplopen worden georganiseerd met cliënten om hierover na te denken.

De meerjarenagenda staat nu en ik ben en blijf aanspreekbaar op de voortgang van die agenda. VWS heeft daarin een coördinerende rol. Als blijkt dat bij het uitrollen van die agenda wet- en regelgeving moeten worden aangepast, zijn wij daar natuurlijk op aanspreekbaar. Daar hebben wij nu geen dringende signalen voor, anders dan de Wlz toegankelijk maken voor mensen met een ggz-indicatie, en daar zijn wij hard mee bezig. Ik ben ook ingegaan op vragen rond escaleren en op de vraag wanneer VWS en het Rijk in beeld zijn. Dat zie ik als mijn belangrijkste betrokkenheid. Wij hebben voortdurend de vinger aan de pols. Ook hebben wij bestuurlijk overleg met gemeenten om te kijken hoe het ervoor staat.

De woordvoerder van de PvdA heeft gevraagd of het niet sneller kan. Welke prioriteiten stelt de Staatssecretaris en moeten wij er inderdaad vijftien jaar over doen? Die periode van vijftien jaar van de commissie-Dannenberg is volgens mij ook al door gemeenten zelf betwist. Gemeenten hebben gezegd dat het een tandje sneller kan. Volgens mij is dat ook het uitgangspunt, namelijk dat wij niet vijftien jaar wachten voordat dit goed staat. Dat is ambitieuzer. De prioriteiten staan in de meerjarenagenda, maar niet in volgorde van belangrijkheid, zeg ik er nadrukkelijk bij. Waar de vinger met name bij gelegd moet worden wisselt per regio. In sommige gemeenten staat de cliëntondersteuning heel goed en is het thema wonen prioritair en moet dat met stip op één staan. In andere regio's zal het omgekeerde het geval zijn. Dat wisselt gewoon per regio.

Mevrouw Geluk heeft gevraagd hoe het zit met de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Dat brengt mij bij het blokje wonen, waar een aantal woordvoerders vragen over heeft gesteld en dat wat mij betreft superbelangrijk is voor dit thema. Als je vraagt aan cliënten beschermd wonen of maatschappelijke opvang wat hun primaire behoefte is, zeggen zij: wonen, een fijn huis. Dat geldt in ieder geval voor de meeste cliënten. De vraag van mevrouw Geluk is: hoe staat het ermee, zijn er voldoende woningen en gaat u er met de Minister van Binnenlandse Zaken over in gesprek, die daar primair verantwoordelijk voor is? Het antwoord is: ja, bij de woonagenda zijn wij als VWS nadrukkelijk betrokken. Er is heel nadrukkelijk aandacht voor bijzondere, speciale doelgroepen, dat wil zeggen mensen met een bijzondere hulpvraag, onder wie cliënten beschermd wonen/maatschappelijke opvang. Omgekeerd is het Ministerie van Binnenlandse Zaken nadrukkelijk betrokken geweest bij het opstellen van deze meerjarenagenda.

Ik wil daar een ding aan toevoegen, want als je het hebt over verantwoordelijkheden, vind ik het primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om goede afspraken te maken met woningcorporaties. Een recente scan leert dat een derde van de gemeenten die heeft gemaakt. Zij spreken ook concreet met woningcorporaties af: voor bijzondere, kwetsbare doelgroepen moet je dit aantal woningen beschikbaar hebben. Tegen mevrouw Agema zeg ik over de verdringing van doelgroepen: dit mag er inderdaad niet toe leiden dat alleen voor statushouders een woning beschikbaar is en niet voor tienermoeders of voor mensen uit deze doelgroepen. Ik ben ervan overtuigd dat je als gemeente met woningcorporaties afspraken moet maken over targets: hoeveel woningen zijn er beschikbaar voor speciale doelgroepen? Dat leidt ook tot een aanvullende bouwvraag, want in een heleboel gemeenten hebben ze die woningen gewoon niet. Wij hebben bij de statushouders volgens mij de versnellingsprogramma's gehad. Je zou willen dat sommige gemeenten dat ook doen voor deze bijzondere doelgroep om voldoende woningen beschikbaar te stellen. De gemeente Amsterdam gaat echt vele duizenden woningen erbij organiseren. Zij hebben ook afspraken met woningcorporaties voor deze doelgroep. Ik ken nog heel veel andere gemeenten die deze ook hebben. Ik dring erop aan bij alle gemeenten om die afspraken te maken. De teller staat nu op een derde, maar het aantal gemeenten dat daarover goede afspraken maakt met woningcorporaties groeit ook wel snel. Volgens mij heb ik daarmee het blok wonen in belangrijke mate beantwoord, maar als woordvoerders zich tekortgedaan voelen, hoor ik dat graag.

Volgens mij heeft de SP-fractie in het programma dat mij is overhandigd ook het thema wonen belegd. Dit is dan het antwoord op dat thema. In reactie op de vragen van de heer Hijink zeg ik overigens: ik wil u beloven dat ik heel serieus naar uw suggesties kijk en die betrek bij het vervolgproces rond de meerjarenagenda. Maar ik zie met een schuin oog dat er ook wensen zijn die op het bordje liggen van bijvoorbeeld Sociale Zaken, zoals het verhogen van de bijstand voor jongeren. Die vraag moet ik dan doorspelen naar mijn collega Van Ark en dat zal ik zeker met liefde doen.

De voorzitter:

De heer Hijink stak zijn vinger op, maar daarvóór, toen het nog specifiek over het blokje wonen ging, zag ik twee vingers. Een daarvan was van mijzelf, maar ik zou graag eerst het woord willen geven aan mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb niet zozeer een vraag als wel een opmerking. Ik vind het natuurlijk heel goed om te horen dat zo veel gemeenten plannen hebben voor woningbouw en sociale huisvesting en dat zij in gesprek zijn met woningcorporaties. Maar de opvang zit nu vol. De Staatssecretaris heeft mij goed gehoord en is erop ingegaan. Ik wil nogmaals een lans breken voor de tijdelijke huisvesting. Want eerlijk gezegd dacht ik altijd: tijdelijke huisvesting, moet je dat wel willen? Want het is al een kwetsbare doelgroep en dan ga je ze ook nog in een tijdelijke huisvesting zetten. Wat is de kwaliteit daarvan? Maar ik ben ervan overtuigd, ook door gesprekken met hulpverleningsorganisaties, dat het echt kwalitatief zeer goede huisvesting is, die ontzettend snel gebouwd kan worden, omdat je niet al die procedures hoeft te doorlopen. Dus nogmaals mijn appel aan de Staatssecretaris: breng het onder de aandacht bij gemeenten, want dit is kwalitatief goed. Het staat er heel snel en de opvang zit nu vol, dus dan kunnen mensen doorstromen.

Staatssecretaris Blokhuis:

In reactie daarop zou ik willen zeggen dat dit niet tegen dovemansoren is gezegd. Ik zal dit gesprek graag voeren met gemeenten en ook met Aedes, de koepel van woningcorporaties. Die zit ook aan tafel bij ons bij dit type overleggen. Los daarvan ben ik het van harte eens met het uitgangspunt dat je mensen uit deze kwetsbare doelgroep rust en stabiliteit moet gunnen en niet meer verhuisbewegingen moet aandoen dan strikt noodzakelijk is. Eigenlijk zou wat mij betreft dit het uitgangspunt moeten zijn: mensen zitten in een beschermdwonenvoorziening en als zij verhuizen naar een volgende stap met begeleiding, zou dat eigenlijk de definitieve stap moeten zijn en niet weer een soort tussenstation. Dat zou mijn wens zijn. Zo heb ik zelf als lokale bestuurder gestuurd. Doe het die mensen niet aan om nog weer een stap te zetten, maar zorg ervoor dat zij in een woning zitten. Dan kan de begeleiding eerst zwaar zijn en die kan dan in een aantal gevallen afgebouwd worden. In een aantal gevallen zal die begeleiding lange tijd heel zwaar moeten blijven. Ik hoop dat ik zo de vraag goed heb begrepen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het is goed dat de Staatssecretaris hier de aandacht op vestigt. Het gaat om een kwetsbare groep mensen die we inderdaad niet elke keer willen laten verhuizen. Maar vanuit de hulpverleningsorganisaties hoor ik toch wel dit appel: als de woningen van de woningcorporaties nog niet beschikbaar zijn omdat er heel lange ruimtelijkeordeningsprocedures moeten worden doorlopen, heeft het toch de voorkeur om ze even in tijdelijke huisvesting te zetten, omdat de opvang zo vol zit. Eigenlijk houden ze plekken bezet voor mensen die daar ook behoefte aan hebben.

Staatssecretaris Blokhuis:

Soms is het voor een man moeilijk om te luisteren, maar dit heb ik mevrouw Dik inderdaad horen zeggen en daar ben ik het van harte mee eens. Het is wat mij betreft wel de next best oplossing, want dan organiseer je wel een tussenstap.

De voorzitter:

Ik had gezegd dat een van de vingers die ik zag die van mijzelf was. Ik heb er inmiddels meerdere gezien, maar neem toch even de vrijheid om de Staatssecretaris ook een vraag te stellen, niet als voorzitter maar als lid van de PvdA-fractie. Hij stond net even stil bij het feit dat een derde van de gemeenten inmiddels de afspraak hebben gemaakt met woningcorporaties dat het aantal wekelijks groeit. Zou de Staatssecretaris bereid zijn om met de Kamer te delen hoeveel plekken die afspraken inmiddels hebben opgeleverd of hoeveel plekken erbij komen en op welke termijn? Dan houdt de Kamer er ook zicht op, in de trant van: kijk, de achterstand wordt wellicht ingelopen. Dat gaat snel of dat gaat langzaam.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dit vind ik wel een spannende vraag, want ik weet niet of wij dat zicht gaan krijgen van gemeenten. Even voor de duidelijkheid: uit mijn eigen ervaring als wethouder in Apeldoorn weet ik dat wij een substantieel deel van de opgeleverde woningen van woningcorporaties reserveerden voor specifieke doelgroepen, maar dat was binnen die bak woningen niet gespecificeerd in doelgroepen. Die waren voor tienermoeders en voor mensen uit de maatschappelijke opvang, maar ook voor statushouders; voor de hele range van mensen met een specifieke woonbehoefte uit de kwetsbare groepen. Maar daarbinnen werd niet gespecificeerd. Dat wordt dus lastig. Ik voeg daar wel aan toe – hopelijk voor u ter geruststelling, meneer Kerstens – dat dit niet ertoe leidde dat het totale aantal woningen te laag was. Er werd heel nadrukkelijk door de gemeenten bijgehouden of dit voldoende was. Daarbinnen was er dan geen uitsplitsing naar specifieke doelgroepen. Ik wil wel proberen iets anders met u af te spreken.

Dat sluit aan bij een vraag van de heer De Lange over monitoring. Wij hebben landelijk wel de wens om dingen in beeld te hebben. Ik weet dat wij bij maatschappelijke opvang, wat al geruime tijd voor gemeenten een taak was – ver voor 2015: in de Wmo was het ook al een taak – van alle centrumgemeenten maatschappelijke opvang vroegen om hun regionale kompas te delen met het Rijk. Dat leidde tot wat gekrakeel bij gemeenten: moet dat nou, daar zijn wij toch zelf verantwoordelijk voor? Volgens mij is het niets teveel gevraagd om het toch op te vragen en dat zicht te hebben. Een beetje gemeente die zegt «wij hebben toch een mooi plan» komt daar zelf mee, zo van «kijk eens wat een mooi plan». Overigens hebben wij tegenwoordig gelukkig overal digitale technieken en kunnen wij het ook van websites van gemeenten plukken. Maar wij hebben wel aan gemeenten gevraagd: mogen wij die plannen van jullie delen? De uitvoering van de meerjarenagenda willen wij zien. Dat heeft te maken met een stuk monitoring, waarbij je als Rijk zicht hebt op het totale aantal plannen.

De verdiepingsvraag van de heer De Lange is dan: over hoeveel mensen hebben we het eigenlijk en hoe zit het met de doorstroming? Die vind ik eerlijk gezegd veel spannender, want ik herinner mij levendig, en ik neem aan sommige woordvoerders ook, dat wij enorm veel halsbrekende toeren hebben moeten uithalen om het aantal cliënten beschermd wonen precies in beeld te krijgen. Dat was heel lastig, ook omdat van sommige mensen niet duidelijk was: is dat nu beschermd wonen of is het verpleging en verzorging? HHM heeft enorm veel werk gehad om dat goed in beeld te krijgen om een goed historisch verdeelmodel beschermd wonen tot stand te brengen. Dus dat is een enorme crime. Tegelijkertijd willen wij het wel in beeld kunnen brengen. Je zou zeggen: in een geautomatiseerd tijdperk anno 2018 moet dat toch mogelijk zijn. Wij zijn met vijf pilotgemeenten bezig om die monitoring goed op te tuigen. Dat moet eind 2018 tot resultaten leiden waaraan wij kunnen zien of gemeenten goed de cijfers kunnen opleveren die wij in beeld willen hebben. Vervolgens zou er een landelijke uitrol kunnen plaatsvinden waarbij wij gemeenten stimuleren om van dezelfde vehikels gebruik te maken, zodat wij een goed totaalbeeld kunnen hebben. Alleen heb ik niet de garantie dat gemeenten dat willen doen. De vraag is of wij dat willen afdwingen. Wij weten hoe ingewikkeld dat ligt bij gemeenten. Ik wil wel graag dat beeld hebben, maar hoe wij dat organiseren, is voor mij even de vraag. Ik voel er zelf weinig voor om het gemeenten met de zweep of de knuppel voor te schrijven. Wij moeten het zien. Hoe je omgaat met je opvang en hoe lokale raden dat vervolgens gaan controleren, is natuurlijk primair ook wel een lokale verantwoordelijkheid.

De voorzitter:

Dan stel ik zelf nog een kleine vervolgvraag op de eerste vraag die ik net stelde. Ik denk dat ik het als Staatssecretaris wel erg graag zou willen weten. Al is het maar omdat ik u heb horen zeggen dat uw verantwoordelijkheid om de hoek komt kijken op het moment dat er onvoldoende werk wordt gemaakt van de afspraken. Dan is het fijn als je kunt monitoren hoeveel plannen er worden ingediend, maar natuurlijk veel belangrijker, dat je kunt zien wat de daadwerkelijke effecten van die plannen zijn en of er inderdaad daken boven hoofden van mensen gerealiseerd worden door de afspraken met woningcorporaties.

Staatssecretaris Blokhuis:

Daar wil ik het volgende op antwoorden. Die pilotgemeenten staan volop in de startblokken. Zij gaan ermee aan de gang. Het zijn er vijf. Het zijn ook grote gemeenten. Eind 2018, begin 2019 wordt het opgeleverd. Dan kunnen we de cijfers laten zien. Dan komt er ook een «go/no go»-moment om te kijken of we dit breed kunnen uitrollen. Daarmee wordt tevens voldaan aan de wens, het criterium, van de commissie-Dannenberg. Deze zegt dat je de aantallen per gemeente goed in beeld moet hebben voordat je kunt doordecentraliseren. Laten we het volgende afspreken. Volgens mij was dit ook een vraag van de heer De Lange. Ik wil eigenlijk één keer per jaar een goed beeld hebben van hoe de vlag erbij hangt. Het eerste moment is dan begin 2019, denk ik. Kunnen we de eerste cijfers, een tussenstand, begin 2019 leveren? Dat gaat dan over die vijf. Dat wordt dan een overzicht waarin wij proberen een beeld te schetsen van hoe het staat met de regionale plannen voor beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Daarnaast gaat het over de aantallen in die vijf gemeenten en de mogelijkheid of onmogelijkheid van een verdere uitrol. Daar wil ik de Kamer graag begin 2019 over informeren.

De voorzitter:

Ik zei net dat ik meerdere vingers zag. Inmiddels is er zelfs ook de hele hand van de heer De Lange bij gekomen. Ik dacht dat ik eerst mevrouw Geluk zag, daarna mevrouw Sazias en daarna de heer De Lange. En de heer Hijink uiteraard ook.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):

Ik wilde graag het betoog van mevrouw Dik-Faber ondersteunen. Dat was ook mijn vraag, namelijk om prioriteit te geven aan de doorstroming en de tijdelijke huisvesting.

Staatssecretaris Blokhuis:

Zal ik daar nu op antwoorden?

De voorzitter:

Als u het prettiger vindt als we eerst het hele rijtje afgaan, doen we dat.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik wil ook wel...

De voorzitter:

Ik hoor dat mevrouw Sazias een vraag heeft.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

Ja, omdat dit over hetzelfde onderwerp gaat: de tijdelijke huisvesting. De Staatssecretaris kent vast wel, ook vanuit zijn wethouderschap, het project Skaeve Huse. Er zijn een aantal gemeenten die dit toch hebben opgepakt. Dit blijkt gewoon heel goed te werken. Voor sommige mensen is het ook een heel grote stap om vanuit een instelling meteen helemaal zelfstandig te gaan wonen. Die Skaeve Huse zijn snel te realiseren. Het werkt gewoon heel goed.

De voorzitter:

En de vraag was dan: dat vindt u toch ook? Dan meneer De Lange. Daarna de heer Hijink, maar die gaat het wellicht hebben over het rapport dat hij ons overhandigd heeft.

De heer De Lange (VVD):

Ik snap de opbouw van de monitoring via de pilots. Ik hoor de Staatssecretaris ook zeggen dat de gemeenten dit zelf moeten willen geven. Dat vind ik wel een heel mooi uitgangspunt, want een en ander verbaast me toch wel een beetje. Ik vind ook – u wijst er terecht op – dat je dit moet organiseren bij de overheidslaag die het dichtst bij mensen staat. Zo hadden we het bedacht. Dat is ook goed. De raden moeten daarbovenop zitten. Ik vind ook dat raden dit zelf zouden moeten weten, want waar stuur je anders op? Wat mij betreft is dit een helder appel. We zijn in ieder geval vertegenwoordigd in een hoop raden in dit land. Met de collega's dekken we volgens mij het hele land. Het gaat erom dat we dit lokaal doorzetten, want het is natuurlijk toch ergens wel vreemd dat we nu een discussie voeren over hoe lastig het is om in een decentrale verhouding toch een beeld te krijgen van waar we het precies over hebben. We willen allemaal sturen op het resultaat, namelijk goede opvang organiseren voor mensen. Dan denk ik: laten we dan toch eens met elkaar kijken hoe we dat kunnen doorbreken.

De voorzitter:

Ik zal het niet als een vraag beschouwen maar als een soort toezegging van u aan de Staatssecretaris. Dat is weer eens wat anders. Ik geef nu het woord aan de Staatssecretaris om te reageren op de opmerkingen, de vragen en de suggesties die net gedaan zijn. Daarna gaan we naar meneer Hijink.

Staatssecretaris Blokhuis:

De vraag van mevrouw Geluk vat ik op als een onderstreping van de wens van mevrouw Dik-Faber om tijdelijke huisvesting ook goed te organiseren, als overstap.

Mevrouw Sazias wijst op het fenomeen Skaeve Huse, mij zeer bekend. Er zijn inderdaad heel succesvolle projecten bekend. Een en ander heeft wel een nimby-karakter, dus: not in my backyard, niet hier. Daar heb ik ervaring mee. Maar ik geloof in het concept. Overigens moeten we ons wel realiseren dat Skaeve Huse specifiek zijn voor de doelgroep die niet in een collectief wil of kan wonen. Het gaat om mensen die je alleen in een mooie woonvoorziening ergens wat buitenaf wilt zetten, omdat ze niet in een instelling of een collectief kunnen wonen. Zij zijn dus een aparte, specifieke doelgroep.

Ik deel de opvatting van de heer De Lange dat een zichzelf respecterende gemeente die cijfers sowieso voor zichzelf in beeld moet hebben. Ik weet wel dat de angst bij gemeenten is dat zij, als zij die moeten aanleveren, voor zij het weten op een zwarte lijst staan of aan de schandpaal worden genageld. Dat is de gedachte erachter. Ik denk dat die angst er bij gemeenten wel achter zit. Dan moeten we het met elkaar hebben over de bedoeling van zo'n lijst. Misschien kunnen we het volgende afspreken, namelijk dat ik het er in het volgende bestuurlijke overleg met gemeenten over heb en dat we aan de Kamer melden welke afspraken we daarover maken.

De heer Hijink (SP):

Ik wil graag het volgende aan de Staatssecretaris vragen. Hij heeft nu op één punt gereageerd uit de voorstellen die wij in ons onderzoek hebben gedaan. Ik had er ook niet helemaal op gerekend dat hij hier direct op alles zou reageren. Dat hoeft voor mij ook niet, als hij nu wil toezeggen om schriftelijk terug te komen op de verschillende punten die wij aanstippen, de voorstellen die wij doen, en op de vraag in hoeverre die voorstellen in samenhang met collega-bewindslieden kunnen worden besproken. Ze raken natuurlijk alle terreinen. Ik zie graag dat hij daar in een brief op terugkomt.

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik gaf net al aan dat er dingen in zitten die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen, bijvoorbeeld het verhogen van de bijstandsuitkering voor jongeren. Volgens mij kan ik makkelijk toezeggen dat ik schriftelijk reageer op de dingen die echt op mijn domein liggen, maar ik vind het wat makkelijk om namens andere bewindspersonen die toezegging te doen. Dan wil ik de SP vragen om die vraag daar te adresseren, in plaats van aan mij te vragen om kabinetsbreed te collecteren of men die vragen wil beantwoorden. Misschien valt het mee met het aantal thema's. Dit was er eentje die ik in de gauwigheid zag.

De heer Hijink (SP):

Volgens mij spreekt het kabinet met één mond en bespreken wij hier een onderwerp dat niet alleen maar terug te brengen is tot de vraag hoe we werken aan betere opvang. We moeten ook kijken naar hoe we de oorzaken onderzoeken van die grote groei van het aantal mensen dat maatschappelijke opvang nodig heeft. Dan moet je dus ook in gesprek gaan met de bewindslieden die over de woningcorporaties gaan, of met de bewindslieden die over de bijstand of over de kostendelersnorm gaan. Je kunt het allemaal niet uit elkaar trekken. Ik zou het heel zonde vinden als dat wel gebeurt, want dan gaan we dus alleen kijken naar hoe we de opvang kunnen verbeteren, in plaats van te kijken hoe we de noodzaak van opvang kunnen voorkomen.

Staatssecretaris Blokhuis:

Volgens mij heeft de heer Hijink een punt dat je anders de integraliteit uit het oog verliest. Ik neem die vraag graag even mee. Ik wil het wel overleggen. Ik kan me voorstellen dat we met een beknopte reactie komen. Bij een vorig AO, het AO Ggz, heb ik ook al een plan gekregen van de SP. Dat was geen tienpuntenplan, maar volgens mij een twaalfpuntenplan. Het levert wel een heleboel huiswerk op als de SP steeds met een alternatieve regeerakkoord komt en vraagt of we even willen reageren. Ik ben dus een beetje terughoudend maar niet onwillig. Wij hebben heel slimme mensen rondlopen, maar die zijn niet allemaal in de aanbieding, als u begrijpt wat ik bedoel. Die hebben gewoon hun reguliere werk. Ik ben dus terughoudend. Ik wil even kijken hoe we hier het beste op kunnen reageren. Ik zeg toe dat er een schriftelijke reactie komt. We studeren er nog even op hoe we die exact vormgeven.

De voorzitter:

Dat lijkt me een goed voorstel en dat vindt de heer Hijink ook, denk ik. U mag verder.

Staatssecretaris Blokhuis:

Nog eventjes een reactie op de vraag van mevrouw Sazias over wonen. Ze heeft specifiek gevraagd naar de doorstroommogelijkheden. Andere woordvoerders hebben er ook al op gewezen. Ik wil er wel even op wijzen dat er een ondersteuningsprogramma is ontwikkeld om gemeenten en andere lokale partijen te ondersteunen om de doorstroming goed van de grond te tillen. Dat zullen ze vaak nodig hebben omdat de expertise daar ook ontbreekt.

Volgens mij heb ik nu de vragen over monitoring en de meerjarenagenda besproken. Dan kom ik bij het blokje kinderen/jongeren. De heer Kerstens heeft aandacht gevraagd voor het rapport van de commissie-Lenferink. De vraag was hoe de Staatssecretaris daarmee omgaat, in overleg met de Minister, die jeugd onder zijn hoede heeft. De heer Lenferink constateerde in zijn eindrapportage dat er een spraakverwarring is over wat nu goede opvang voor kinderen is. Een gezamenlijk normenkader, waarbij men dezelfde taal spreekt, kan helpen om deze spraakverwarring te doorbreken. De Minister van VWS, Hugo de Jonge, en ik gaan nog voor deze zomer in gesprek met de VNG, met de Federatie Opvang en ook met de heer Lenferink om te kijken hoe we dit een vervolg kunnen geven. Daarin komt ook zeker dit onderwerp aan bod, evenals andere punten uit het rapport, rond mensenhandel. Uiteraard zijn wij bereid waar nodig het proces te ondersteunen. Wij blijven vanuit onze systeemverantwoordelijkheid sowieso hierbij betrokken, om tot verbetering te komen.

Voorzitter. De heer Hijink heeft gewezen op het tekort aan huurwoningen voor jongeren. In het rapport over zwerfjongeren was dat ook een pregnant punt. Het is ook een pijnlijk punt dat zo veel jongeren geen geschikte huisvesting hebben. Alle inzet moet erop gericht zijn om dakloosheid bij jongeren te voorkomen. Dat is wel de kwetsbaarste groep van de doelgroepen die wij hier benoemen, denk ik. In het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd is veel aandacht voor het vroegtijdig opstellen van een toekomstplan en voor continuïteit van ondersteuning. Samen met de inzet om te zorgen voor voldoende passende woonruimte moet dit dakloosheid onder jongeren voorkomen. Dat is makkelijker uitgesproken dan dat we dit handen en voeten hebben gegeven. Ik zeg dit ook in reactie op het rapport over schulden. Dat is heet van de pers, want het is gisteren naar de Kamer gekomen. We zullen ook heel concreet ingaan op suggesties rond de schulden van jongeren en daardoor ook hun belemmering om überhaupt hun huur te kunnen betalen. We zullen ingaan op deze specifieke materie, ook met concrete oplossingen hoe we de schuldenproblematiek te lijf willen gaan.

Hoe kan het dat de dakloosheid onder jongeren verdubbeld is? Tenminste, dat heeft de heer Hijink geponeerd. Hij zegt dat dit nogal een forse toename is. Dat zal niemand ontkennen. Die dakloosheid is inderdaad fors toegenomen. In 2016 betrof het landsbreed 12.400 jongeren tussen de 18 en 30 jaar. Het frustrerende is dat we niet precies weten hoe dat komt. Daar zullen we dus nader onderzoek naar moeten doen. Hoe komt het dat jongeren in toenemende mate geen huisvesting kunnen vinden? Ik vind dat dit ook in samenspraak met gemeenten moet, want die worden daar in de eerste plaats mee geconfronteerd. We zullen moeten uitzoeken waar het precies aan ligt.

Voorzitter. Ik kom bij een setje overig en dan ben ik klaar. Mevrouw Dik-Faber stelde een vraag over de cliëntondersteuning. Die had ik overigens ook onder de kop van de meerjarenagenda, maar ik noem hem hier. Wordt een deel van de 55 miljoen ingezet voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang? Het antwoord is volmondig: ja. Ik ga met cliënten, aanbieders van cliëntondersteuning en gemeenten aan de slag met de doelgroep voor maatschappelijke opvang. Samen met alle partijen willen we de functie dichter op de toegang organiseren en beter bekend en vindbaar maken. We willen deskundigheid en specialisatie ten behoeve van deze specifieke doelgroep bevorderen. Voor de zomer komen de Minister en ik met een brief over de inzet van de middelen.

De heer Hijink vroeg of het niet verstandiger is als nu eerst specialistische instellingen en centrumgemeenten verder specialiseren in plaats van dat er wordt doorgecentraliseerd naar andere gemeenten. Volgens mij is iedereen het erover eens dat we door het doorcentraliseren niet moeten organiseren dat instellingen gaan ontstaan en gebouwd gaan worden in kleinere gemeenten, naast die in centrumgemeenten. Daarmee zouden we namelijk aan enorme kapitaalvernietiging doen. In het traject van de totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel heeft dit ook nadrukkelijk de aandacht. Het zou een wegingsfactor kunnen zijn dat je in bepaalde gemeenten de centrale voorziening houdt, zonder dat je allerlei voorzieningen gaat bouwen en daarmee desinvesteringen organiseert.

Voorzitter. De heer Kerstens heeft gevraagd hoe de Staatssecretaris de regionale invulling van sociale inclusie gaat vormgeven. Sociale inclusie is inderdaad de kern van dit programma. Daarmee is de cirkel van mijn inbreng denk ik rond. De aanpak is dat de regio's aan zet zijn en dat de landelijke partijen ondersteunen. In totaal is 2 miljoen beschikbaar – daar heeft de heer De Lange ook vragen over gesteld – voor ondersteuning van dit programma. Dit willen we vooral inzetten voor echt innovatieve ideeën die ons kunnen helpen om de meerjarenagenda verder vorm te geven.

Tot slot een vraag van de heer Kerstens... O, ik heb er nog twee. Een vraag van de heer Kerstens ging over schulden bij zorgverzekeraars: hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er ook echt iets gebeurt? Volgens mij wordt dat in de brief die wij hierover recent aan de Kamer hebben gestuurd, wel vrij helder weergegeven. Nederland heeft een zorgstelsel waarin iedereen verzekerd is, met kwalitatief goede zorg. De kosten zijn solidair verdeeld, zeker als je dat internationaal vergelijkt. Dankzij de zorgtoeslag kunnen de meeste verzekerden hun zorgpremie en hun eigen risico betalen, soms met aanvullende hulp van de gemeente, met aanvullende pakketten, vaak gefinancierd uit de bijzondere bijstand. We gaan nu de wanbetalersregeling versoepelen. De inzet van zorgverzekeraars is daarbij van groot belang. Deze aanpak heeft er al toe geleid dat het aantal wanbetalers is afgenomen van 325.000 in 2014 naar 235.000 op 1 mei van dit jaar. Er is nog een leger over van mensen die met problemen zitten. Daar gaan we ook effort op zetten. Het is natuurlijk een steeds complexere groep die overblijft, met een bredere schuldenproblematiek. Daarom willen wij dit ook in een bredere context gaan aanpakken, het Ministerie van VWS samen met zorgverzekeraars en het CAK, om te kijken hoe we deze mensen concreet uit de schulden kunnen helpen. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een omleiding van de zorgtoeslag bij drie maanden betalingsachterstand per 2021. Dat heeft te maken met vroegsignalering. Als we schulden signaleren, wordt de zorgtoeslag rechtstreeks doorgesluisd, wordt dus weggehaald bij de persoon in kwestie, om te zorgen dat die achterstand niet nog groter wordt. De Kamer ontvangt op heel korte termijn een brief hierover van de Minister voor Medische Zorg.

De laatste vraag die ik hier heb, is van mevrouw Sazias van 50PLUS. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten de Wmo naar behoren uitvoeren en passende ondersteuning bieden? Dat is een heel brede vraag. Ik heb al veel gezegd over het specifieke thema van vandaag. Eigenlijk geldt hetzelfde antwoord Wmo-breed. Wij zijn frequent in overleg met gemeenten over een adequate uitvoering van de Wmo zoals de wetgever hier die bedoeld heeft. Vervolgens is het wel primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om dit goed uit te voeren en van raden om hun college daar goed op te bevragen. Maar er zijn wel degelijk mogelijkheden vanuit het Rijk, vanuit de stelselverantwoordelijkheid, om in te grijpen als dat nodig is. Ik heb aan de hand van het mysteryguestonderzoek aangegeven waartoe dat concreet kan leiden en hoe we daar concreet stappen in hebben gezet.

Voorzitter, ik wil het hierbij laten in mijn termijn. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat de Staatssecretaris door zijn hele stapel heen is. Het kan zijn dat een aantal vragen zijn blijven liggen. Ik wil de leden de gelegenheid geven om in de tweede termijn, als daar behoefte aan is, gelijk die vragen even mee te nemen. Wie wil er gebruikmaken van de tweede termijn? Iedereen, denk ik wel. Meneer De Lange.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter. Kort, van mijn kant. Dank voor de antwoorden. Wat mij opvalt is dat de aanbeveling die werd gedaan en die eigenlijk geldt voor alle gemeentes is dat het vooral zou moeten gaan, ook als je naar maatschappelijk opvang kijkt, naar hoe je blijft leren, verbeteren en innoveren. In die zin ben ik blij met de toezegging dat ook de gelden daarop gericht zullen zijn en dat de blik gericht is op hoe je mensen daadwerkelijk gaat helpen, vanuit de gemeente, met één plan, één aanpak en één coach. Wat dan eigenlijk overblijft, is de vraag wat voor beeld we gaan krijgen van de resultaten waarop we sturen, om over een tijd ook te kunnen zeggen: het is gelukt om mensen naar die huizen te krijgen die relevant zijn, ook al zijn ze misschien tijdelijk. Het woord «tijdelijk» is overigens vaak wat verhullend, want ik weet ook nog als wethouder dat tijdelijke huisvesting er zomaar een aantal jaren staat. Het doel is dat er daadwerkelijk gezorgd wordt voor een aanpak rondom schulden, voor toeleiding naar werk of opleiding, voor hulp bij laaggeletterdheid en dat er een aanpak ligt die uiteindelijk mensen verder helpt om hun zelfstandige leven weer op te bouwen, met als doel maatschappelijke opvang die erop gericht is dat er plek is voor de mensen die zo'n plek daadwerkelijk nodig hebben. Ik denk dat het nog een beetje stoeien wordt met elkaar hoe we daar zicht op krijgen. Ik hoorde al dat de Staatssecretaris dat gaat meenemen bij de meerjarenagenda. Ik zou het echt onbestaanbaar vinden als gemeentes een beetje hun schouders gingen ophalen en zouden zeggen: dat vinden we niet relevant. Ik geloof er heel sterk in dat die overheidslaag die dicht bij de mensen staat, dit zelf ook echt zou moeten willen weten.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Geluk.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording van de vragen. Er is voor mij nog overgebleven de vraag naar mensen die geen hulp vragen en hoe die vindbaar zijn. Wil de Staatssecretaris dat nog meenemen in zijn gesprek met de VNG? Dan hoef ik verder geen gebruik te maken van mijn tweede termijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt. Mevrouw Diertens.

Mevrouw Diertens (D66):

Heel hartelijk dank voor het streven om 100% mensen op te vangen. Ik zou ook wel aandacht willen vragen voor een groep die eigenlijk helemaal geen multiproblemen heeft. Vooral van jongeren in de categorie 18- tot 18+ weet ik dat ze op een gegeven moment om een of andere reden bij toeval op straat belanden, niet zo thuis zijn in het hele administratieve systeem dat wij hebben en daarom uiteindelijk niet in aanmerking komen voor een woning. Dan komen ze van de regen in de drup. Daar zou ik toch ook aandacht voor willen hebben, omdat het veel gebeurt.

Die cliëntondersteuning kan ook heel erg helpen, vooral voor deze groep: wijs ze naar de goede plek. Er is iets wat ik nog mis en ik overwoog daar ook een motie over in te dienen of overweeg dat misschien nog steeds. We hebben gehoord dat men eigenlijk wel tempo wil maken, maar bij de ggz hebben we ook heel veel tempo gemaakt in de ambulantisering, en die was niet helemaal op orde. Dus ik zou er ook wel voor willen pleiten om niet alleen naar het tempo te kijken, maar ook naar de kwaliteit. Laten we nou echt zorgen dat we de systemen en de opvang goed geregeld hebben, voordat we alles, plat gezegd, over de schutting gooien.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Hijink? Nee. Mevrouw Sazias.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

Heel even kort, voorzitter. Ik heb het er natuurlijk Wmo-breed over gehad hoe we ervoor zorgen dat gemeenten die taken beter oppakken. Maar heel specifiek heb ik het gehad over de cliëntenondersteuning waar we het keer op keer weer opnieuw over hebben en wat gewoon niet voldoende wordt uitgewerkt. Dat kan bijvoorbeeld ook heel goed in de vorm van zo'n buddy voor Onno, waar mevrouw Dik-Faber het over had. Die begeleiding is, denk ik, voor deze doelgroep echt van enorm groot belang. Het is nog steeds een probleem om cliëntenondersteuning in de gemeenten goed van de grond te krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris voor alle antwoorden. We hebben mooie toezeggingen gekregen, bijvoorbeeld over het beschikbaar stellen van geld voor cliëntenondersteuning, wat zo hard nodig is. De Staatssecretaris heeft ook gezegd, naar aanleiding van de motie Koerhuis/Dik-Faber, dat hij tijdelijke huisvesting een plek wil geven in de uitvoering van de meerjarenagenda. Wij hebben gesproken over de maatschappelijke opvang, de vernieuwing die daarin nodig is. Een punt dat bij mij bleef hangen is wel die zelfredzaamheid, want in onze samenleving, die eigen regie enorm waardeert, is het gewoon best lastig om te zeggen: ik kan het niet, het lukt me niet, ik heb hulp nodig. Als je dan de stap zet naar hulpverlening, naar hopelijk straks dat ene loket van die gemeente, dan is toch ook je zelfredzaamheid een criterium op basis waarvan er hulp wordt verleend. We hoeven natuurlijk niet mensen onnodig activiteiten uit handen te nemen. Ik bedoel, ik vind de eigen regie van mensen ook ontzettend belangrijk, maar het wordt gewoon te vaak onderschat. Ik snap ook dat de Staatssecretaris dit niet even een-twee-drie kan veranderen met een brief of een wet. Maar misschien kan hij een appel doen aan ons als overheid – en met «ons» bedoel ik de gemeentelijke overheid, maar ook de rijksoverheid – om bij het beleid dat wij uitvoeren een soort Onno-toets te gaan doen om na te gaan of dat beleid die toets goed kan doorstaan.

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt. Ik kijk naar mevrouw Agema. Die schudt haar hoofd.

Dan voer ik zelf nog even kort het woord namens de PvdA. Ik dank de Staatssecretaris uiteraard ook voor zijn beantwoording. Ik blijf wel benieuwd naar hoe nou die intenties in de praktijk echt handen en voeten gaan krijgen en hoe de Staatssecretaris daar zijn rol in pakt. Daar is veel over gezegd. Ik heb aangegeven dat het belangrijk is om de plannen, die al een beetje handen en voeten geven aan de intenties, te volgen. Maar wat echt nodig is, is natuurlijk zicht op wat die plannen nu opleveren of wat ze niet opleveren. Dat heeft de Staatssecretaris echt nodig om zijn rol en zijn verantwoordelijkheid op te kunnen pakken. Ook wij in de Kamer hebben dat nodig om onze rol op te kunnen pakken. Dat zal ik van mijn kant in ieder geval goed blijven monitoren. De Staatssecretaris heeft wel gezegd wat we tegemoet kunnen zien op dat vlak.

Dat was het voor wat betreft de tweede termijn van de kant van de Kamer. Dan geef ik graag de Staatssecretaris het woord.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter, dank aan de woordvoerders voor de opmerkingen in tweede termijn. Fijn dat de vragen die leven in ieder geval voor een deel naar tevredenheid beantwoord zijn, ik hoop de meeste.

Ik heb hier een concrete vraag van mevrouw Geluk, want van de heer De Lange hoorde ik, geloof ik, geen vraag. Hij maakte wat opmerkingen. Ik zie hem instemmend knikken. Mevrouw Geluk heeft een specifieke vraag gesteld over de doelgroep van mensen die geen hulp zoeken, misschien ook wel de zorgwekkende zorgmijders, zoals wij die weleens noemen, die in de oude Wmo onder de ggz-hoofdlijnen vielen, de openbare geestelijke gezondheidszorg, de bemoeizorg. Daar heb ik onlangs met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over gesproken. Wij hebben periodiek overleg en dit is voor ons dus een aandachtspunt. Heel veel gemeenten hebben heel goed op het netvlies dat dat een belangrijke verantwoordelijkheid is. Er zijn ook gemeenten die dat een beetje kwijt zijn geraakt, zo lijkt het. Daar zijn wij ons van bewust en daarover hebben wij het ook bijvoorbeeld met het schakelteam van Onno Hoes, een andere Onno. Dat team heeft dit ook op het netvlies en merkt op dat gemeenten dat soms iets te veel laten lopen. Wij willen dit stevig onder de aandacht brengen van gemeenten en dat zullen we na de zomer ook gaan doen, in overleg met het schakelteam van de heer Hoes. Het Schakelteam personen met verward gedrag is dat. Dus daar is aandacht voor. Wij signaleren hetzelfde als wat mevrouw Geluk signaleert.

Mevrouw Diertens. Ik vat even uw vraag over die studenten samen, als de problematiek 18-/18+, toch. Die heeft wel heel breed aandacht. Ik vind ook zelf dat wij serieus moeten nadenken of wij die term «aanpak 18-/18+» moeten loslaten, of we gewoon moeten zeggen «wij gaan jongeren helpen» en niet in systemen en wetten denken. Ik heb in een heel overmoedige bui pas bij een oploopje ook gezegd dat ik als wethouder zei: ik roep de mensen in de uitvoering op om artikel 5 te hanteren. Dat is: ga gewoon mensen helpen! En als je je soms afvraagt of dat wel geheel volgens de regels is, dan moet je als lokale bestuurders het comfort bieden aan uitvoerders en zeggen: ga iemand helpen en ga niet altijd naar die – ik wou zeggen: «verrekte» – regels kijken. Ga gewoon iemand helpen! Je moet het comfort en de veiligheid hebben als hulpverlener om een beetje onconventioneel te denken.

Wat ik nu zeg komt ook in het verslag te staan, denk ik?

De voorzitter:

Letterlijk.

Staatssecretaris Blokhuis:

Voorzitter, ik zeg het heel bewust. Dat is mijn oproep ook aan lokale bestuurders: geef die veiligheid! Ga uit van de belevingswereld van mensen en help ze en ga niet zeggen: «ja, maar de Jeugdwet» of «ja, maar de Wet langdurige zorg» of «ja, maar de Zorgverzekeringswet» of wat dan ook. Gewoon mensen helpen! Daarom is trouwens ook het overleg tussen zorgverzekeraars en gemeentes zo belangrijk, want die moeten daar samen ook volop achter staan.

Voorzitter. Die eventuele motie, waarvan ik dus niet weet of die er komt. Dat blijft in het ongewisse, maar ik hoor mevrouw Diertens wel duidelijk zeggen dat kwaliteit wat haar betreft voor tempo gaat. Dat hoor ik heel goed. Wij kijken heel nadrukkelijk in overleg met de gemeenten en met andere belanghebbenden of we de beweging naar het nieuwe systeem, de hele herstructurering van verdeelmodellen toch in samenspraak met Binnenlandse Zaken in één keer, in één beweging kunnen doen in 2021, of de seinen dan voldoende op groen staan voor de doordecentralisatie en of we dat nieuwe verdeelmodel ook voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen van de grond kunnen krijgen. Dus zorgvuldigheid, heel graag, en niks overhaasten. Als blijkt dat er echt remmers op de weg komen, dan ga ik daar zorgvuldig naar kijken. We willen er wel tempo in houden, maar dat mag nooit ten koste gaan van de zorgvuldigheid.

Voorzitter. Mevrouw Sazias is nog nadrukkelijk ingegaan op de cliëntondersteuning. Ik ben daar in mijn eerste termijn vrij uitvoerig op ingegaan. Volgens mij komt er een dezer weken nog een brief naar de Kamer over cliëntondersteuning. Mijn ondersteuning bevestigt dat. Daarin wordt aangegeven hoe wij de beschikbare middelen uit het regeerakkoord willen inzetten, ook voor deze specifieke doelgroep. Dat had ik ook in eerste termijn in antwoord op mevrouw Dik-Faber gezegd.

De buddy is een kwestie voor lokale invulling. Dat kan cliëntondersteuning zijn, maar het kan ook een professional of een vrijwilliger zijn die iemand aan de hand neemt in het oerwoud van regels, soms ook van instellingen. Primair is het een lokale verantwoordelijkheid, maar in eerste termijn heb ik ook richting de heer De Lange gezegd dat wij dit wel onder de aandacht willen brengen van de initiatiefnemers voor het uitwerken van een agendapunt uit de meerjarenagenda. Dan kan er gekeken worden of we die ene professional, dat ene plan goed onder de aandacht van de gemeenten kunnen brengen.

Mevrouw Dik-Faber heeft de Onno-toets geïntroduceerd in het kader van de zelfredzaamheid, maar ik weet eerlijk gezegd niet of zij mij daarmee wilde vragen of wij willen kijken of dat uitgewerkt kan worden of dat zij mij dat als suggestie wilde meegeven. Ik begrijp van haar dat zij het laatste bedoelde. Ik weet wel hoe lastig dat is in de uitvoeringspraktijk. Wij kennen, denk ik, allemaal het vrij recente voorbeeld uit Zoetermeer, waar een jongeman uit een gezin met verstandelijke beperkingen opeens dood op bed lag, omdat de hulpverleners dachten dat hij zich wel zelf redde, terwijl dat niet ging. Dat zijn afschuwelijke dingen waar je mee geconfronteerd wordt. Het is een heel precair evenwicht. Wanneer intervenieer je en wanneer zeg je tegen mensen dat ze het zelf kunnen? Dat blijft een individuele afweging en heel erg moeilijk.

De voorzitter, de heer Kerstens, heeft nog de vraag gesteld of een opmerking gemaakt over de verantwoordelijkheid van het Rijk. Ik begrijp dat hij ook nadrukkelijk zal volgen hoe het Rijk zijn stelselverantwoordelijkheid zal blijven pakken. Ik voel de hete adem van de voorzitter in mijn nek. Dank.

De voorzitter:

U ook bedankt. De griffier naast mij heeft haar uiterste best gedaan om de toezeggingen die zijn gedaan, althans die we hebben verstaan, aan het papier toe te vertrouwen. Die ga ik zo even de revue laten passeren. De Staatssecretaris refereerde ook nog even aan mevrouw Diertens, die toch even leek te spelen met de gedachte aan een VAO om mogelijk een motie in te dienen. Zal ik eerst het lijstje toezeggingen doen? Misschien zit daar wel iets tussen wat haar doet zeggen: nou, we gaan de Staatssecretaris niet nog meer vragen. Ja? Ik vraag ook de Staatssecretaris en zijn mensen om goed op te letten, want ik zou niet allerlei toezeggingen willen verwoorden waarvan hij denkt: die heb ik helemaal niet gedaan, maar nu moet ik er toch mee aan de slag.

  • De Staatssecretaris zal de concrete acties die voortvloeien uit de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang naar de Kamer sturen, met inbegrip van hoe de verschillende regio's daarmee aan de slag gaan.

    Dat lijkt me een vrij logische.

  • De Staatssecretaris zal begin 2019 – misschien moet hij dadelijk nog zeggen wat hij verstaat onder «begin 2019» – een eerste overzicht aan de Kamer doen toekomen van de vijf pilotgemeenten waarin die uitvoering van het meerjarenprogramma wordt gemonitord.

Ik weet dat deze toezegging er kwam naar aanleiding van het verzoek aan de Staatssecretaris om zichzelf maar ook ons meer inzicht te verschaffen in of bijvoorbeeld de afspraken met woningcorporaties ook daadwerkelijk plaatsen opleveren.

Ik had u gevraagd of u kon zeggen of «begin 2019» in het eerste kwartaal is of direct al in januari.

Staatssecretaris Blokhuis:

Volgens mij kunnen we die stand van zaken bij de vijf gemeenten in het eerste kwartaal 2019 geven. Januari is misschien te optimistisch, maar het eerste kwartaal kan.

Misschien mag ik dan gelijk reageren op de gedachte die aan de eerste conclusie werd gekoppeld. Als wij de meerjarenagenda gaan uitrollen, dan moet dat vertaald worden op regionaal niveau. Ik wil dat verzamelen, maar daarmee zeg ik niet dat ik aantallen ga delen op dat moment, maar wel de stand van zaken op dat moment bij de gemeenten. De tussenstand wat betreft de uitvoering door gemeenten van de meerjarenagenda kan ik dus ook in het eerste kwartaal 2019 geven.

De voorzitter:

Dank voor deze verheldering. De derde toezegging die we hebben opgeschreven luidt als volgt.

  • De Staatssecretaris en de Minister van VWS zullen voor de zomer van 2018 een brief naar de Kamer sturen over inzet en middelen met betrekking tot de 55 miljoen euro uit het regeerakkoord voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen.

    Ik zie iedereen knikken aan die kant van de tafel. De vierde toezegging luidt als volgt.

  • De Staatssecretaris zal schriftelijk reageren op het plan van de SP. Hij heeft toegezegd dat er een reactie komt waarin er op de verschillende aspecten wordt ingegaan, maar behoudt zich nog even de vrijheid voor om te kijken hoe hij dat dan precies zal vormgeven. Dat gaat over het onderzoek naar de positie van zwerfjongeren.

Bij de laatste die ik heb opgeschreven, waarschuw ik alvast dat daar een vraagtekentje bij staat.

De Staatssecretaris zal de uitkomsten van het bestuurlijke overleg met de gemeenten over hm-hm-hm naar de Tweede Kamer sturen.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat gaat niet over de openbare geestelijke gezondheidszorg? Nee.

De voorzitter:

De heer De Lange lijkt het te weten.

De heer De Lange (VVD):

Om even mee te denken: dat ging vooral over het in gesprek gaan met gemeentes over hoe men verder die monitoring gaat organiseren.

De voorzitter:

En dat vindt dan plaats in het bestuurlijk overleg.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat klopt.

De voorzitter:

Dat is hem. Dan hoort daar nog even bij, als u al weet wanneer dat bestuurlijk overleg plaatsvindt, wanneer u denkt de Kamer van de resultaten daarvan op de hoogte te stellen.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat wordt in het vierde kwartaal van dit jaar.

De voorzitter:

Geweldig. Dan kijk ik nog een laatste keer, in ieder geval in dit overleg, naar mevrouw Diertens of zij de behoefte voelt om een VAO aan te vragen.

Mevrouw Diertens (D66):

Ik ken de Staatssecretaris inmiddels een beetje en ik denk dat we even moeten vertrouwen op zijn inzet, die gericht is op kwaliteit. Ik zou wel willen vragen of hij ook het rapport-Dennenberg, waarin het ook ging over het risico verbonden aan de situatie, in dat overleg wil betrekken. Dan denk ik dat het best nog een keer op tafel komt en kan ik altijd nog kijken of er een motie aan vastzit. Dus ik zie af van een tweede termijn.

De voorzitter:

Ik zeg alvast maar dat niet iedere bewindspersoon zo makkelijk wegkomt, dus tel uw zegeningen, Staatssecretaris.

Staatssecretaris Blokhuis:

Zo! Ik heb vier toezeggingen gedaan! Maar even voor het verslag: het is de commissie-Dannenberg, met een a.

De voorzitter:

Dan zeg ik ook voor het verslag: het zijn vijf toezeggingen. Ik stel voor dat we het hierbij laten. Een aantal van ons hebben al een heel lange dag achter de rug. Een aantal van ons moet nog een tijdje door vanavond. Dank aan beide zijden van de tafel voor uw aanwezigheid en uw inbreng. Ik dank ook de diehards in de zaal die dit hele AO hebben uitgezeten.

Sluiting 18.49 uur.

Naar boven