29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 260 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2018

Voor kinderen is het een zeer ingrijpende ervaring als zij samen met (een van) hun ouders terecht komen in een locatie voor vrouwenopvang of maatschappelijke opvang. Zij komen bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld met hun moeder mee naar de vrouwenopvang of zij vergezellen hun ouders naar de maatschappelijke opvang. Hoewel in de afgelopen jaren de sector steeds meer aandacht heeft gekregen voor kinderen en jongeren als zelfstandige individuen met een eigen hulpvraag, gaan de ontwikkelingen nog niet snel genoeg. De verhalen van kinderen die zelf opgevangen zijn geweest, spreken boekdelen. De Stichting Het Vergeten Kind, de Stichting Kinderpostzegels en andere organisaties die zich het lot van deze kinderen aantrekken, hebben dan ook terecht aandacht gevraagd voor deze kwestie. Ook uw Kamer heeft aandacht gevraagd voor dit onderwerp, onder meer via mondelinge vragen (Handelingen II 2016/17, nr. 46, item 4) en een motie (Kamerstuk 29 538, nr. 236).

In reactie daarop hebben de toenmalig Staatssecretaris van VWS en de VNG de heer Lenferink, burgemeester van Leiden, gevraagd om zich als aanjager bezig te houden met de positie van kinderen in de vrouwenopvang en in de maatschappelijke opvang. Doel was om de hulp aan kinderen en jongeren in de maatschappelijke en vrouwenopvang structureel te verbeteren. Hierbij zenden wij u zijn eindrapportage. Met de rondgang van de heer Lenferink en zijn eindrapportage is uitvoering gegeven aan de motie van mevrouw Bergkamp (Kamerstuk 29 538, nr. 236).

De opvang van slachtoffers is een belangrijk onderdeel van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het is noodzakelijk om daarbij specifiek aandacht te hebben voor kinderen in die opvang. Voor het bredere perspectief verwijzen wij graag naar het Programma aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling dat wij kort voor deze brief naar uw Kamer hebben verzonden.

In zijn rapportage beschrijft de heer Lenferink hoe sinds 2009 de aandacht voor dit thema is gegroeid, maar dat uit een tussenrapportage van bureau VanMontfoort over 2015 blijkt dat de aandacht voor jeugdigen in de maatschappelijke opvang achterblijft ten opzichte van de vrouwenopvang en dat het ontbreekt aan structurele inbedding. De heer Lenferink is in het afgelopen jaar in gesprek gegaan met gemeenten, instellingen, ouders en jongeren. Het algemene beeld dat de heer Lenferink schetst in zijn eindrapportage is dat in 2017 overal steeds meer aandacht is voor de positie van de kinderen. Niemand hoeft overtuigd te worden van het belang hiervan. In de vrouwenopvang is de methode «Veerkracht» gemeengoed. De variant van deze methode voor de maatschappelijke opvang is nog niet overal voldoende bekend.

Gemeenten zijn sinds 2015 integraal verantwoordelijk voor de verschillende opvangvormen èn de jeugdhulp; daardoor is de laatste jaren bij een aantal (centrum)gemeenten discussie ontstaan over de vraag of de kosten voor de opvang van kinderen èn de jeugdhulp die deze kinderen nodig hebben, moeten worden betaald uit de budgetten voor de opvang of de jeugdhulp. In de praktijk leidt dit ertoe dat vaak geen sprake is structurele financiering.

De heer Lenferink richt zijn rapportage behalve aan de bewindspersonen van VWS ook aan de VNG en de Federatie Opvang. De VNG en de Federatie Opvang hebben aangegeven zich te herkennen in het beeld dat geschetst wordt in de eindrapportage van de heer Lenferink en gaan met hun leden aan de slag met de aanbevelingen. De VNG brengt de eindrapportage met de belangrijke aanbevelingen onder de aandacht van de gemeenten. Tevens agendeert de VNG de aanbevelingen in de VNG commissies over jeugd en over vrouwen- en maatschappelijke opvang. De Federatie Opvang stuurt de eindrapportage naar de ongeveer 70 instellingen voor vrouwen- en maatschappelijke opvang.

Een belangrijke rode draad in de aanbevelingen is de duurzame borging van kwalitatief goede opvang met specifieke aandacht voor kinderen en jongeren, zowel in de maatschappelijke als in de vrouwenopvang. De eindrapportage geeft daar concrete handvatten voor. Wij roepen gemeenten en instellingen op de handen daarvoor ineen te slaan en samen te komen tot een landelijk normenkader voor kwalitatief goede opvang met specifieke aandacht voor kinderen. Een van de basiseisen daarbij is dat kinderen en jongeren gezien worden als zelfstandige individuen die de begeleiding en hulp krijgen die nodig is.

Over de eindrapportage van de heer Lenferink in den brede en specifiek over de vraag of de bekostiging van de opvang voldoende ruimte biedt voor de financiering van de speciale aandacht die nodig is voor kinderen, gaan wij het gesprek aan met de heer Lenferink, de VNG en de Federatie Opvang. De behoefte van deze jeugdigen aan hulp is niet nieuw. Wat wel relatief nieuw is, is het inzicht dat het gaat om zelfstandige individuen met een eigen hulpvraag in plaats van «meegekomen» kinderen. Dit heeft geleid tot een verbeterde aanpak en deze ontwikkeling is in de vrouwenopvang vanaf 2010 in gang gezet en doorvertaald naar de maatschappelijke opvang. Belangrijk is om deze ontwikkeling te borgen. Dat betekent dat de discussie niet zou moeten gaan over de toereikendheid van de budgetten, maar over de structurele financiering van de hulp aan kinderen en jongeren in de opvang. Het is aan gemeenten om keuzes te maken over de manier waarop de middelen worden besteed, die het Rijk via het gemeentefonds aan hen ter beschikking stelt voor de uitvoering van de wettelijke taken. Het zou niet moeten uitmaken of de speciale aandacht voor jeugdigen afzonderlijk wordt gefinancierd of als onderdeel van het totale budget voor de opvang. Voor zover het verschil in geldstromen via individuele gemeenten (voor jeugdhulp) enerzijds en via de centrumgemeenten (voor de opvang) anderzijds een complicerende factor is, zouden gemeenten hun voordeel kunnen doen met de voorbeelden van (centrum)gemeenten die de bekostiging op een werkbare manier vorm hebben gegeven.

Wij zijn de heer Lenferink zeer dankbaar voor zijn inzet als aanjager op dit belangrijke onderwerp. De gemeenten, de instellingen en het Rijk kunnen met de waardevolle en concrete aanbevelingen uit de eindrapportage aan de slag. De positie van kinderen en jongeren in opvanglocaties heeft de afgelopen periode aan aandacht gewonnen en dat is een goede zaak. Wij hebben er vertrouwen in dat op basis van deze eindrapportage de kwaliteit van de hulpverlening aan jeugdigen in opvanglocaties overal op orde komt en dat gemeenten ervoor zullen zorgen dat de hulp voor deze jeugdigen structureel geborgd wordt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

Naar boven