28 973 Toekomst veehouderij

Nr. 199 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over:

  • de brief van 21 juni 2017 inzake aanpassingen stalbeoordeling door de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav) (Kamerstuk 28 973, nr. 193).

  • de brief van 16 januari 2018 inzake aanpassingen stalbeoordeling TacRav – professionaliseringsslag (Kamerstuk 28 973, nr. 196).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2018 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 23 april 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Konings

Regeling ammoniak en veehouderij

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een overzicht kan geven van de emissiefactoren waarlangs getoetst wordt of initiatiefnemers voldoen aan de regels voor ammoniak bij het starten of wijzigen van een veehouderij. Welke personen en/of instanties toetsen of een stal aan de regels voldoet?

De emissiefactoren waarmee wordt getoetst of een veehouderij aan de regels voor ammoniak voldoet, zijn opgenomen in de bijlages van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)1. Hiermee kan het bevoegd gezag toetsen of wordt voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting, de Wet ammoniak en veehouderij, het Activiteitenbesluit en de Wet natuurbescherming. De toetsing wordt voor het Besluit emissiearme huisvesting, de Wet ammoniak en veehouderij en het Activiteitenbesluit uitgevoerd door de gemeente, en voor de vergunning voor de Wet natuurbescherming door de provincie.

Systeem stalbeoordeling

De leden van de VVD-fractie constateren dat het systeem zoals dit tot voor kort bestond niet erg transparant was en door het bedrijfsleven als traag en stroperig werd aangemerkt, terwijl een stalbeoordeling juist nodig is om snel en tijdig in te springen op innovatieve ontwikkelingen die een positieve bijdrage leveren aan het milieu. Op welke manier gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat op basis van het principe meten is weten een extra slag gemaakt kan worden in een integrale aanpak voor het terugdringen van milieubelasting op basis van haalbare en betaalbare technieken?

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is het loket voor uitvoering van de Rav en daarnaast ook het loket voor de beoordeling van innovatieve technieken voor de reductie van fijnstof en geur. Dit maakt integrale beoordeling in de praktijk mogelijk. Een voorbeeld zijn de experimenten op het gebied van fijnstof die worden uitgevoerd in de FoodValley. Deze kunnen via deze route worden beoordeeld. Er is overleg met de betrokken gemeenten en meetinstantie op welke manier de resultaten verwerkt kunnen worden in de nationale regelgeving.

Kan de Staatssecretaris aangeven of deze manier van stalbeoordelingen (TacRav) niet op gespannen voet staat met andere regelingen waarin emissies zijn vastgelegd? Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat ondernemers geen hinder ondervinden van de verschillende regelingen?

De Rav stelt de emissiefactoren voor ammoniak vast. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) stelt de emissiefactoren voor geur vast. De jaarlijks op rijksoverheid.nl gepubliceerde fijnstoflijst stelt de emissiefactoren voor fijnstof vast. De Rgv en de fijnstoflijst hebben dezelfde systematiek als de Rav en corresponderen met elkaar. Bij de opname van een systeem in deze regelingen wordt rekening gehouden met het effect op de andere regeling. Hierdoor kunnen geen tegenstrijdigheden ontstaan en blijven de regelingen met elkaar corresponderen.

Kan de Staatssecretaris aangeven welke (toekomstige) meetmethoden, ook weer vanuit het principe meten is weten, toegepast kunnen worden en welke marges van onzekerheden daarbij horen?

Op dit moment worden bij metingen aan stalemissies Nederlandse en internationale (VERA) meetprotocollen gevolgd, met de meetonzekerheden die daarbij horen. Het meetprotocol gebaseerd op vier bedrijfslocaties levert een meetonzekerheid voor ammoniak die bij benadering tussen –15 en +15% van het gemeten gemiddelde ligt2. Voor de onzekerheden bij het bepalen van het rendement van geurverwijdering bij luchtwassers verwijs ik naar de uitkomsten van het onderzoek hierover dat ik op 3 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd3. Meetprotocollen worden naar aanleiding van nieuwe inzichten uit de wetenschap en de praktijk aangepast. Daarnaast worden de ontwikkelingen in de wetenschap en de markt naar nieuwe meettechnieken in de stal nauwgezet gevolgd. Nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden tot een andere methode van vaststellen van emissiefactoren. Bij het experiment van de FoodValley wordt dit al in de praktijk toegepast voor fijnstof.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris van mening is dat de Rav een effectieve en betrouwbare manier is om stalsystemen te beoordelen op de uitstoot van ammoniak. Kan de Staatssecretaris de betrouwbaarheid van de werking van de systemen uit de Rav garanderen?

Zijn de alternatieven voldoende onderzocht? Deelt de Staatssecretaris de mening dat goede borging cruciaal is voor stabiliteit en eerlijke concurrentie en dat het ten goede komt aan de kwaliteit van de lucht?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de verschillen tussen vastgestelde emissiefactoren en de daadwerkelijke metingen. Hoe wordt het systeem secuurder gemaakt?

Een goede borging is van groot belang voor het stalbeoordelingssysteem in zijn geheel, voor eerlijke concurrentie en voor de luchtkwaliteit. Alle nieuwe systemen worden gemeten volgens de principes van het meetprotocol. Wanneer er nieuwe inzichten zijn over de meettechnieken en de bijbehorende meetonzekerheden, worden deze verwerkt in het protocol, zodat het altijd voldoet aan de stand der techniek. Zoals hiervoor is aangegeven, worden de ontwikkelingen op het gebied van meten aan stallen gevolgd en geïnstrumenteerd.

De leden van GroenLinks vragen hoe invulling wordt gegeven aan de conclusie van het adviesbureau Berenschot om emissiearme systemen te monitoren en op hun uitstoot te controleren («Naar een ander stelsel voor (proef)stalbeoordeling», bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 175)? Daarnaast constateerde Berenschot dat de meetverplichting op grote schaal is ontweken. Welke actie wordt daarop ondernomen?

De conclusie uit het rapport van adviesbureau Berenschot, dat de proefstalregeling meerwaarde heeft voor het monitoren van emissiearme systemen, is leidend geweest bij de verbeteracties die sinds het uitkomen van het rapport zijn doorgevoerd. In 2015 zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van de metingverplichting met alle betrokken fabrikanten. Deze afspraken hebben erin geresulteerd dat de emissies van de proefstallen in de praktijk zijn gemeten.

Toekennen van emissiefactoren

In de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav), inmiddels Technische Advies Pool (TAP), worden emissiefactoren vastgesteld voor ammoniak uit stalsystemen. De leden van de VVD-fractie hebben daarover een aantal vragen. Op basis van welke criteria wordt beoordeeld of een stal aan de regels voldoet? Hoe ziet dit meetplan eruit? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit meetplan wordt geborgd? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe vervolgens de beoordeling plaatsvindt? Op welke wijze worden het meetprotocol alsmede de werkwijze van de beoordelaars op zo’n manier geborgd zodat de beoordeling consequent plaatsvindt?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de TacRav overgegaan is in de TAP. Zou de Staatssecretaris een organogram kunnen verstrekken van de TAP?

RVO.nl voert de stalbeoordeling uit met behulp van het meetprotocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij. Dit meetprotocol bepaalt onder welke randvoorwaarden en op welke wijze de emissiemetingen moeten worden uitgevoerd. Op basis van informatie uit het meetprotocol en input vanuit de klankbordgroep bestaande uit meetinstanties heeft RVO.nl een format opgesteld voor het indienen van een meetplan. Het meetplan wordt beoordeeld op: (i) het emissiereducerend principe van het systeem; (ii) de bemeetbaarheid van de stal; (iii) meetstrategie, meetmethode en meetapparatuur en de dataverwerking. Ingediende meetplannen worden beoordeeld door de Technische Advies Pool van de Rav, de TAP. De TAP is anders dan de TacRav geen commissie, maar een groep van deskundigen vanuit acht verschillende partijen te weten; Agrifirm Exlan, Energieonderzoek Centrum Nederland, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (België), Omgevingsdienst Brabant Noord, Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Wageningen Livestock Research, en Witteveen en Bos. Voor de beoordeling van de uitkomsten van de metingen is een beoordelingskader beschikbaar voor de deskundigen van de TAP. RVO.nl ziet toe op een consequente toepassing van de hele beoordeling.

Proefstallen

De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te horen dat er ruimte is voor innovatie binnen de Rav (inmiddels TAP). Initiatiefnemers kunnen een proefstal aanvragen voor innovatieve stallen die geen emissiefactor voor ammoniak hebben. Echter, ook hier vragen de leden van de VVD-fractie op basis van welke criteria wordt bepaald of een proefstalstatus al dan niet wordt toegekend aan een ondernemer. Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van eisen waaraan een nieuw initiatief moet voldoen om de status van proefstal toegewezen te krijgen? Op welke wijze verloopt deze aanvraag? Waar kan de initiatiefnemer een aanvraag indienen en hoe loopt de beoordeling daarna? Wat is gemiddeld genomen het tijdsbestek gemeten vanaf het moment van aanvraag tot het daadwerkelijke besluit? Hoe verloopt de communicatie richting ondernemer in de tussentijd? Wordt de ondernemer op de hoogte gehouden over de beoordeling van het initiatief?

Een aanvraag voor een bijzondere emissiefactor (proefstalaanvraag) moet voldoen aan de criteria uit de Rav: (i) het emissiereducerend systeem moet voldoende bijdragen aan de bescherming van het milieu tegen de gevolgen van de ammoniakemissie; (ii) het emissiereducerend systeem kan in de praktijk worden toegepast; (iii) de werking van het emissiereducerend systeem kan voldoende worden gecontroleerd; (iv) de ammoniakemissie kan volgens het «meetprotocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij» worden gemeten. RVO.nl beoordeelt of een proefstalaanvraag compleet is. Afhankelijk daarvan wordt een bevestiging of verzoek om aanvullingen verstuurd naar de ondernemer. De behandeltermijn gaat in wanneer een aanvraag compleet is. RVO.nl legt de complete aanvraag voor bij twee deskundigen binnen de TAP. De deskundigen stellen binnen zes weken na opdrachtverlening een eindadvies op. Bij complexe vragen kan een derde deskundige binnen de TAP worden ingeschakeld. Indien nodig wordt aanvullende informatie opgevraagd. RVO.nl verstuurt de beschikkingen. De wettelijke beoordelingstermijn is maximaal 20 weken. Deze procedures zijn verwerkt in stroomschema’s en gepubliceerd op de website van de Rav. RVO.nl zal binnenkort aanvragers de gelegenheid bieden voor overleg voorafgaande aan het indienen van een aanvraag.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het voor verschillende melkveebedrijven die stalsystemen met een proefstalstatus toepassen door de fosfaatregelgeving lastig is om aan de voorwaarde van minimaal 80% dierbezetting te voldoen. Herkent de Staatssecretaris deze problematiek? Gaat de Staatssecretaris voorkomen dat deze vooruitstrevende bedrijven in de problemen komen?

Deze problematiek is mij bekend. RVO.nl heeft in beeld gebracht dat het op dit moment speelt bij drie melkveebedrijven die willen gaan meten. De TAP heeft hiervoor een technische oplossing bij het doen van metingen aangedragen, namelijk het deel van de stal dat niet in gebruik is luchtdicht afsluiten. Ik heb RVO.nl gevraagd te volgen of er op deze wijze gaat worden gemeten. RVO.nl kan dan de ervaringen gebruiken om bedrijven in dezelfde situatie te ondersteunen.

Ammoniak

De leden van de VVD-fractie geven aan dat uit het onafhankelijk onderzoek «Ammoniak in Nederland» van Jaap Hanekamp, Marcel Crok en Matt Briggs (2017) is gebleken dat dertig jaar ammoniakbeleid geen meetbaar effect heeft op de hoeveelheid ammoniak in de lucht, terwijl de emissie tussen 1990 en 2015 uit de varkenshouderij met 80% gedaald is (van 102 kg ton naar 21 kg ton ammoniak).

Waarom komt dit resultaat niet terug in de meetresultaten? Welke maatregelen heeft het kabinet genomen om op dit punt duidelijkheid te verschaffen? Op welke wijze is het onafhankelijke onderzoek opgevolgd en op welke manier zijn deze meegenomen in de stalbeoordeling Rav? Indien deze niet zijn meegenomen, waarom niet?

Het RIVM heeft op zijn website een reactie geplaatst op de bevindingen van Hanekamp, Crok en Briggs4. In deze reactie heeft het RIVM aangegeven dat de ammoniakconcentratie in de lucht vooral in de eerste tien jaar (1993–2004) is gedaald. De daling in de emissie die de varkenshouderij heeft gerealiseerd in de genoemde periode maakt onderdeel uit van de totale daling van de gerapporteerde ammoniakemissie. De daling in de ammoniakconcentraties in deze periode komt vrij goed overeen met de daling in de ammoniakemissies. Hierbij moet namelijk rekening worden gehouden met de onzekerheden in de gerapporteerde emissies en in de concentratiemetingen, en met de invloed van weersomstandigheden en atmosferisch-chemische reacties op de trend. Na ca. 2004 is de gemeten ammoniakconcentratie weer licht gaan stijgen, hoewel de gerapporteerde ammoniakemissies tot 2014 verder zijn blijven dalen. De daling in de ammoniakemissies is aanzienlijk kleiner dan in de eerste periode (ca. 20% tegenover 50%). Vanaf 2014 zijn ook de emissies licht toegenomen. De reden voor het huidige verschil tussen de trend in de ammoniakemissies en ammoniakconcentraties is nog steeds niet geheel duidelijk. Ook hier zijn onzekerheden in de gerapporteerde emissies, in de uitvoering van maatregelen, metingen en kennis van «gedrag» van ammoniak in het milieu van invloed. De resultaten van bovenstaande analyse zijn gerapporteerd in een notitie, die eind oktober 2016 door de Staatssecretaris van Economische Zaken aangeboden is aan uw Kamer5. De analyses waarop deze notitie zijn gebaseerd, zijn gepubliceerd in twee wetenschappelijke artikelen en in een RIVM-rapport. Zoals aangekondigd in de brief6 aan uw Kamer van eind oktober 2016, heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een actieplan ammoniak opgesteld naar aanleiding van de aanbevelingen uit de internationale reviews en vraagstukken die uit de maatschappelijke discussie naar voren kwamen. In dit actieplan zijn acties opgenomen om de aanbevelingen uit de reviews uit te werken en waar nodig lopende onderzoeksprogramma’s bij te sturen. Het onderzoek van Hanekamp, Crok en Briggs had geen betrekking op stalemissies. Ook in het hierboven genoemde actieplan is geen onderzoek naar emissie uit stallen opgenomen. Beide trajecten geven geen punten om mee te nemen in de stalbeoordeling Rav.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris bekend is met de Deense methodiek voor het bepalen van depositie. Zo ja, kan de Staatssecretaris hierop een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid om hier kennis van te nemen en de Kamer hier in een later stadium over te informeren? Is de Staatssecretaris bereid om tevens te onderzoeken of de Deense methodiek voor het bepalen van depositie bruikbaar is en wat de financiële effecten hiervan zijn? Zo nee, waarom niet?

Wat betreft methoden voor het meten van de natte depositie zijn methoden vrij goed gestandaardiseerd in Europa (zoals toegepast in het EMEP-netwerk). Daarin wijkt Denemarken niet af. Droge depositiemetingen zijn complexer en duur om uit te voeren en zijn (daarom) geen standaardverplichting in internationale meetprogramma's. In Denemarken zijn metingen van droge depositie uitgevoerd met micrometeorologische methoden, die nu ook gebruikt worden in het kader van de monitoring van de PAS. Micrometeorologische methoden zijn meetmethoden die veel in nationale en internationale onderzoeksprogramma's zijn gebruikt (Eurotrac/BIATEX, NitroEurope, Eclaire). Daarnaast hebben in Denemarken ook metingen van depositie plaatsgevonden met behulp van biomonitoring. Deze methode wordt niet veel toegepast in Europa. Ook in Nederland is er weinig ervaring mee. In de opdrachtverlening aan het RIVM dringt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit altijd aan op kosteneffectieve en wetenschappelijk verantwoorde meetmethoden. Als de Kamerleden van de VVD-fractie doelen op deze biomonitoring is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bereid om het RIVM te vragen een korte analyse op te stellen van voor- en nadelen van deze vorm van biomonitoring voor droge depositiemetingen. Als op basis van deze criteria biomonitoring het beste blijkt te zijn, dan zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het RIVM vragen hiervan gebruik te maken.

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie heeft de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken een reactie gegeven op het rapport «Ammoniak in Nederland» (Kamerstuk 33 037, nr. 191). In dit rapport stellen de onderzoekers dat het ammoniakbeleid wetenschappelijk niet goed onderbouwd is.

Welke stappen heeft het kabinet, na kennisgenomen te hebben van het genoemde rapport, ondernomen om het ammoniakbeleid wetenschappelijk beter te onderbouwen? Kan de Staatssecretaris aangeven of en hoe in het nader onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken naar het verschil tussen stijgende ammoniakconcentratiemetingen en berekende emissiedalingen uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling uit het rapport «Het ammoniakdossier: op weg naar herstel van een geschonden relatie» van het Rathenau Instituut om met een dialoogtraject te starten?

In dit rapport «Ammoniak in Nederland» stellen de onderzoekers Hanekamp, Crok en Briggs dat het ammoniakbeleid wetenschappelijk niet goed onderbouwd is. Zij baseren deze stelling op hun conclusies dat:

  • de ammoniakemissie na het aanwenden van dierlijke mest met verschillende technieken zonder betrouwbaarheidsinterval is gerapporteerd;

  • de gemeten atmosferische ammoniakconcentraties statistisch verkeerd zijn bewerkt, waardoor er ten onrechte een neerwaartse lijn in de concentratie tot 2005 is gerapporteerd; volgens de onderzoekers is er geen sprake van een dalende trend en is het niveau van ammoniakconcentratie lager dan door het RIVM wordt gerapporteerd.

In zijn reactie geeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken aan dat hij zich niet in deze conclusies kan vinden, zeker omdat hij de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid tweemaal internationaal heeft laten reviewen en uit beide reviews bleek dat de wetenschappelijke onderbouwing op orde is. Beide reviews zijn aan uw Kamer gezonden7 8. De tweede internationale review is uitgebreid ingegaan op het uiteenlopen van de trend in berekende ammoniakemissie en gemeten ammoniakconcentratie in de lucht en heeft hiervoor een aantal mogelijke verklaringen gegeven. In de review werd de aanbeveling gedaan om dit nader te onderzoeken. Een groot deel van het onderzoek dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de brief9 over de voortgang van het ammoniakbeleid heeft aangekondigd, heeft betrekking op het verklaren van de uiteenlopende trend. Resultaten van dit onderzoek worden verwacht in de loop van 2018. Het nader onderzoek naar het verschil tussen stijgende ammoniakconcentratiemetingen en berekende emissiedalingen en de aanbeveling tot een ammoniakdialoog zijn organisatorisch niet aan elkaar verbonden. Zoals de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit u heeft gemeld in de brief van 16 november 201710 neemt zij het advies van het Rathenau Instituut over. De Minister zal een verkenning organiseren, waarin wordt onderzocht of er bij alle partijen voldoende basis is voor een dialoog. Op basis van deze verkenning zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een besluit nemen over vorm en inhoud van het vervolgtraject. De voorbereidingen voor deze verkenning lopen nog.

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken in zijn brief over de voortgang van het ammoniakbeleid aangaf dat resultaten van het onderzoek naar het «verklaren van uiteenlopende trends» in de loop van 2018 wordt verwacht (Kamerstuk 33 037, nrs. 182 en 191).

Wanneer ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek en is er al een tussenstand te melden? Geeft dit onderzoek ook een verklaring voor het feit dat de ammoniakemissie tussen 1990 en 2015 met 80% is gedaald uit de varkenshouderij, terwijl de meetresultaten een ander beeld geven?

De resultaten van dit onderzoek worden in de tweede helft van dit jaar verwacht. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wil niet op de resultaten van dit onderzoek vooruitlopen. Eerder is al aan de Kamer gemeld11 dat een deel van de verklaring voor de lichte stijging van de gemeten ammoniakconcentraties is dat de chemische omzetting van ammoniak in ammoniumzouten zoals ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat is verminderd. Dit komt doordat de emissie van zwavel- en stikstofdioxide, waarmee de zouten gevormd worden, is gedaald. Door minder zure omstandigheden aan het oppervlak (vegetatie en bodem) wordt ammoniak minder makkelijk aan het oppervlak geadsorbeerd en neemt de depositie af. Beide effecten leiden ertoe dat er gaandeweg meer ammoniak in de lucht aanwezig blijft ook al zouden de ammoniakemissies gelijk blijven. Voor het antwoord op de vraag naar een verklaring voor het feit dat de ammoniakemissie tussen 1990 en 2015 met 80% is gedaald uit de varkenshouderij terwijl de meetresultaten een ander beeld geven, wordt verwezen naar het antwoord op de eerdere vraag hierover van de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de afgelopen tien jaar (2005–2015) de ammoniakconcentratie in de lucht niet daalt maar lichtelijk toeneemt (zoals geconstateerd in de PAS Monitoringsrapportage Stikstof: Stand van zaken 2016). Heeft deze constatering gevolgen voor de stalbeoordelingen en beoordelingskaders?

Nee, zolang er geen afdoende verklaring vanuit het RIVM ligt voor het verschil tussen gemeten en berekende concentraties van ammoniak in de lucht boven natuurgebieden heeft het geen zin om de beoordelingskaders verder aan te scherpen.

Internationale samenwerking binnen VERA

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij verdere modernisering van de stalbeoordeling ingezet wordt op aansluiting op het systeem Verification of Environmental Technologies for Agricultural Production (VERA), het internationale systeem van stalbeoordelingen. Kan de Staatssecretaris uiteenzetten wat de rol van Nederland in het samenwerkingsverband is? Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit voor Nederland een uitgelezen kans is om een voortrekkersrol op zich te nemen? Zo ja, hoe is de Staatssecretaris van plan dit vorm te gaan geven? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het in het kader van het gelijke speelveld goed is dat ook andere landen zich aansluiten bij het internationale systeem van stalbeoordelingen? Welke stappen moeten worden gezet om dit te laten slagen?

In de Kamerbrief lezen de leden van de CDA-fractie dat verdere aansluiting van de stalbeoordeling gezocht wordt bij het internationale systeem VERA (Kamerstuk 28 973, nr. 196). Kan de Staatssecretaris beschrijven welke stappen daarvoor doorlopen moeten gaan worden? Kan de Staatssecretaris het tijdspad hiervoor inzichtelijk maken en aangeven welke kosten daarmee gemoeid zijn?

Nederland is vertegenwoordigd in de International VERA Board, die het bestuur van VERA vormt en die bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale milieu- en/of landbouwautoriteiten van de deelnemende landen naast Nederland, namelijk Duitsland en Denemarken. Ik financier de inbreng van Nederlandse experts in de Internationale VERA Comités. Deze Comités dragen zorg voor de wetenschappelijke borging van de verificatie- en testactiviteiten. Vanaf eind 2018 draagt Nederland gedurende vier jaar zorg voor de financiering van het internationale VERA-secretariaat dat alle VERA-activiteiten coördineert. De afgelopen jaren is binnen VERA vooral gewerkt aan de wetenschappelijke verankering van protocollen en de opzet van een structuur van het systeem. Het moment is nu daar om – samen met marktpartijen – te werken aan de uitvoering in de praktijk. Ik zie de ondersteuning vanuit Nederland voor het internationale VERA-secretariaat als een kans om de stalbeoordeling verder te verbeteren. Ik zal met marktpartijen de mogelijkheden bespreken die het VERA-systeem hiervoor biedt. De in VERA deelnemende landen streven ernaar om ook andere landen bij VERA te betrekken. De VERA Board zet de lijnen uit voor de uitbreiding met andere landen. Een aantal andere landen levert binnen VERA al input aan de wetenschappelijke Internationale VERA Comités. Deze landen zijn benaderd om volledig deel te gaan nemen aan VERA.

Werkgroep stalbeoordeling

De leden van de SGP-fractie geven aan dat het op de markt brengen van innovatieve stalsystemen wordt belemmerd door het feit dat een goedgekeurd stalsysteem door anderen dan de initiatiefnemer gekopieerd en aan de man gebracht kan worden. Het is de bedoeling om middels certificering stalsystemen te koppelen aan een fabrikant, zodat een emissiefactor alleen geldt voor het stalsysteem van die fabrikant. Deze leden horen graag wat de stand van zaken hiervan is.

Om het nabouwen van stalsystemen te beperken, is in de Rav sinds medio 2017 de mogelijkheid opengesteld om een systeem met een certificaat, of een verificatie-verklaring zoals VERA, op te nemen. Deze verandering koppelt de prestaties van één bepaald systeem nadrukkelijk aan één fabrikant. Fabrikanten hebben aangegeven hierop te willen inspelen, maar op dit moment is er nog geen systeem met een certificaat of verificatie-verklaring op de Rav-lijst geplaatst.

De leden van de VVD-fractie lezen er dat er een Werkgroep stalbeoordeling in het leven is geroepen. Kan de Staatssecretaris aangeven met welke regelmaat de Werkgroep advies geeft over het beoordelingssysteem? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe vervolgens wordt besloten om het advies van de Werkgroep al dan niet over te nemen? Indien het advies van de Werkgroep wordt overgenomen, hoe lang duurt het proces vanaf het moment van besluit van overnemen tot implementeren?

De Werkgroep stalbeoordeling komt drie keer per jaar bij elkaar. De Werkgroep is in het leven geroepen om het bedrijfsleven en overheden te betrekken bij de verdere modernisering van de stalbeoordeling. Ook geeft de Werkgroep advies over de huidige uitvoering. RVO.nl geeft adviezen over de uitvoering een plaats in de continue verbetering van de uitvoering van de beoordeling. Met de inbreng van de Werkgroep worden samen met betrokken partijen stappen gezet in het proces van de modernisering van het systeem. Adviezen die verband hebben met de Omgevingswet worden in dat traject meegenomen.

Verbreding van de beoordeling binnen de Omgevingswet en andere ontwikkelingen

De leden van de SGP-fractie pleiten voor het mogelijk maken van een proefstalregeling voor fijnstof en geur. De Staatssecretaris wil stappen in deze richting zetten. Deze leden horen graag wat de stand van zaken is. Is het mogelijk om deze proefstalregelingen niet afhankelijk te maken van de invoering van de Omgevingswet en dus eerder in te voeren? De Staatssecretaris geeft aan dat een aanpassing van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit wordt voorbereid om ruimte te creëren voor experimenten met nieuwe technieken voor de reductie van fijnstof. Wanneer wordt deze aanpassing doorgevoerd?

Met de wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit van 31 oktober 201712 is de proefstalregeling ook voor fijnstof mogelijk gemaakt. De regeling is zodanig opgesteld dat het ook mogelijk is om experimenten uit te voeren met nieuwe technieken voor de reductie van fijnstof. In tegensteling tot de regels voor ammoniak en fijnstof gelden er voor geur geen emissie-eisen voor stallen. In praktijksituaties die voldoen aan de geurnormen voor geurgevoelige objecten kunnen experimentele technieken daarom reeds worden getest. Het kabinet wil onder de Omgevingswet de mogelijkheden voor het toepassen van experimentele technieken voor geurreductie in proefstallen nog verruimen in situaties waarin dat gezien de lokale situatie voor geur geen probleem is.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris bij de herziening van de TAP de gehele kringloop centraal wil stellen, waarbij de kwaliteit van mest centraal staat. In dit verband willen deze leden tevens vragen de deskundigen in de TAP (voormalig TacRav) de opdracht te geven om ruimte te geven aan innovatieve technieken zoals het beluchten van mest, maar ook het aloude bovengronds uitrijden van mest.

Het Besluit emissiearme huisvesting stelt doelen aan stallen door middel van de maximale emissiewaarde. De Rav geeft hier invulling aan met een lijst van technieken waarmee de doelen gehaald kunnen worden. Alle aangevraagde innovatieve technieken voor stalsystemen en nageschakelde technieken worden beoordeeld door de deskundigen in de TAP en kunnen na meting volgens protocol in principe een plek krijgen in de Rav. Voor het beluchten van mest zijn proefstallen afgegeven, zodat deze in de praktijk gemeten kunnen worden.

Regels voor het uitrijden van mest vallen onder het Besluit gebruik meststoffen en buiten het kader van de Rav.

De leden van de SGP-fractie geven aan dat wetenschappelijk onderzoek leert dat de berekende daling van ammoniakemissies gebaseerd op onder meer de via Rav vastgestelde emissiefactoren niet goed sporen met de ontwikkeling van de gemeten ammoniakconcentraties. De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat de vastgestelde emissiefactoren gepaard gaan met een grote onzekerheidsmarge. Daar komt bij dat nieuwe stalsystemen invloed kunnen hebben op het ammoniakgehalte in de mest met mogelijk extra (niet gemeten) ammoniakemissie als de mest buiten de mestkelder komt. Verder kunnen veehouders managementmaatregelen nemen die de emissie beperken, maar waaraan geen emissiefactor gekoppeld wordt. Dit alles pleit voor een integrale benadering. Deze leden horen graag hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen doelvoorschriften, gecombineerd met metingen in de praktijk, in plaats van middelvoorschriften. Kan dit meegenomen worden in het Omgevingswettraject?

Het gebruik van doelvoorschriften gecombineerd met metingen in de praktijk kan in de toekomst perspectief bieden, wanneer door innovaties op het gebied van meten, bijvoorbeeld met sensoren, frequenter meten mogelijk en betaalbaar wordt. De huidige meettechnieken zijn nog te complex en te duur om op praktijkstallen toe te passen, waardoor een systeem met proefstallen op dit moment het enige haalbare is. Er zijn echter diverse ontwikkelingen gaande op het gebied van sensoren voor ammoniak, geur en fijnstof. De uitkomsten van lopend onderzoek naar toepassing van sensoren worden gevolgd en bij positieve uitkomsten zal een vervolgonderzoek worden gestart naar de beleidsperspectieven ervan. De Omgevingswet geeft de ruimte om in de toekomst in te kunnen spelen op veranderingen in de stand der techniek.


X Noot
2

Bron: H.H. Ellen, C.M. Groenestein, N.W.M. Ogink, 2017. Actualisering ammoniak emissiefactoren pluimvee, Wageningen Livestock Research, Rapport 1015.

X Noot
3

Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 295.

X Noot
4

Ammoniak_in_Nederland_Enkele_kritische_wetenschappelijke_kanttekeningen_van_Hanekamp_Crok_en_Briggs.

X Noot
5

Kamerstuk 33 037, nr. 182.

X Noot
6

Kamerstuk 33 037, nr. 182.

X Noot
7

Kamerstuk 33 037, nr. 65.

X Noot
8

Kamerstuk 33 037, nr. 161.

X Noot
9

Kamerstuk 33 037, nr. 182.

X Noot
10

Kamerstuk 33 037, nr. 231.

X Noot
11

Kamerstuk 33 037, nr. 182.

Naar boven