33 037 Mestbeleid

Nr. 65 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2013

Op 15 februari 2013 heb ik een internationale review aangekondigd met als doel:

  • de internationale wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakemissiefactoren bij het uitrijden van dierlijke mest te onderzoeken;

  • de internationale wetenschappelijke onderbouwing van de depositiemodellen, zoals die in de programmatische aanpak stikstof (PAS) in het kader van Natura 2000 worden gebruikt, te onderzoeken

  • te bezien of er nog eventuele kennisleemtes resteren.

Inmiddels heb ik de internationale review van Wageningen Universiteit en Research Centre (WUR) ontvangen. Deze samenvattende internationale review is opgesteld op basis van een nationale review door een aantal Nederlandse wetenschappers gezamenlijk en reviews door een aantal individuele internationale wetenschappers. Hierbij stuur ik u deze review inclusief de achterliggende documenten1 en geef ik mijn reactie op de uitkomst van deze review. Daarnaast informeer ik u zoals toegezegd over mijn besluit rondom het bovengronds uitrijden van mest.

Conclusies internationale review

De conclusie van de reviewers is dat de in Nederland gebruikte ammoniakemissiefactoren bij het uitrijden van dierlijke mest wetenschappelijk goed zijn onderbouwd. Dat geldt zowel voor bovengrondse aanwending als voor emissiearme mestaanwendingsmethoden.

Volgens de reviewers is de micrometeorologische meetmethode, die Nederland heeft gebruikt voor de bepaling van de emissiefactoren, de wetenschappelijk juiste methodiek. Onlangs zijn met de tunnelmethode lagere emissies gemeten, wat de directe aanleiding was voor deze review. De tunnelmethode is volgens de reviewers ongeschikt voor de bepaling van nationale emissiefactoren. Met lage ventilatiesnelheid, zoals in het recente onderzoek is gebruikt, leidt de tunnelmethodiek tot systematische onderschatting van de emissie.

Wel plaatsten de reviewers de kanttekening dat de Nederlandse factoren zijn gebaseerd op metingen uit de jaren tachtig en negentig. Inmiddels zijn er in de internationale literatuur meer meetdata beschikbaar en ook is het inzicht in meetmethoden verbeterd. Deze kanttekening heeft echter geen effect op de wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakemissiefactoren bij het uitrijden van mest.

Ook de wetenschappelijke onderbouwing van het depositiemodel dat in Nederland wordt gebruikt, is volgens de reviewers goed. Dit model is ook de basis voor het rekenmodel AERIUS, dat in kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op lokaal niveau de depositie berekent.

De review geeft wel aan dat het gebruik van het huidige model op nationale schaal een aanpassing behoeft om ook daar internationaal state-of-the-art te zijn. Met de genoemde aanpassingen, zoals het meenemen van wisselende meteorologische condities, is een nog robuustere onderbouwing bij het evalueren van ammoniakbeleid te geven. Ik zal RIVM vragen deze aanpassingen aan te brengen.

Ik zie in de resultaten van de review een ondersteuning van het ammoniakbeleid, zoals dat de afgelopen jaren is gevoerd. Daarnaast geeft de review ook steun voor het rekenmodel, dat wordt gebruikt in kader van de PAS. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit op grond van de resultaten van de review het huidige ammoniakbeleid, dan wel het ingeslagen pad van de PAS, aan te passen.

Invulling toegezegd veldonderzoek

In mijn brief van 5 maart heb ik toegezegd veldonderzoek te gaan doen naar ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest. Uit de review blijkt dat er voor een verificatie van de ammoniakemissiefactoren strikt genomen geen extra veldonderzoek nodig is. Omdat de reviewers een enkele kanttekening hebben geplaatst bij de recentheid van de wetenschappelijke onderbouwing, wil ik toch veldmetingen uit laten voeren volgens de nieuwste wetenschappelijke meetmethoden. Deze veldmetingen wil ik combineren met onderzoek naar een aantal mestaanwendingstechnieken die nu niet zijn toegestaan maar wel een potentie hebben om de ammoniakemissie te verminderen.

Zoals ik in mijn brief van 11 oktober 2012 (Kamerstuk 33 037, nr. 33) al heb gemeld, ligt er voor deze methoden nog een probleem in de handhavingmogelijkheden. Hier zal in het onderzoek daarom ook aandacht aan worden besteed. Doel van het onderzoek is dat er voor alle managementsystemen in de melkveehouderij emissiearme mestaanwendingstechnieken beschikbaar zijn, die de ammoniakemissie voldoende verminderen. Ik wil dit onderzoek gezamenlijk met het bedrijfsleven oppakken. Ik ben hierover al in gesprek met LTO en NMV.

Beoordeling verzoek tot vrijstelling bovengronds aanwenden van drijfmest

In het Algemeen Overleg over de natuur- en milieueffecten veehouderij, inclusief PAS van 17 april 2013 heb ik toegezegd in deze brief ook te zullen reageren op het verzoek van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) om vrijstelling voor bovengronds aanwenden van drijfmest.

In hun brief vragen de VBBM en de NFW vrijstelling te verlenen voor maximaal 100 van hun leden: kringloopmelkveehouders die zich hebben geconformeerd aan het Kringloop- of Woudencertificaat of de Kringloopwijzer. VBBM en NFW stellen dat de houders van een dergelijk certificaat hun bedrijfsvoering richten op een minimale emissie van ammoniak. Belangrijke elementen in die bedrijfsvoering zijn een mineralenmanagement dat «optimaal de stikstofkringloop rond zet» en waarbij mest zoveel mogelijk wordt aangewend bij weersomstandigheden die tot de minste emissie aanleiding geven. Het verzoek betreft een periode van vijf jaar.

Zoals ik al aan gaf in het genoemde Algemeen Overleg kan de gevraagde vrijstelling slechts worden verleend indien die voldoende kan worden gemotiveerd. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen. De voorschriften waarvan vrijstelling wordt gevraagd zijn sinds ca. twintig jaar van kracht. Zij hebben tot doel de emissie van ammoniak uit de landbouw terug te dringen. De resultaten van de review bevestigen dat emissiearm aanwenden zoals voorgeschreven, een effectieve maatregel is om dat beleidsdoel te bereiken. Reviewers bevestigen voorts dat bij bovengrondse aanwending – uitgaande van overigens gelijke omstandigheden – meer ammoniak vrijkomt dan bij elk van de voorgeschreven methoden.

De betekenis van het certificaat zou er in gelegen moeten zijn compensatie te bieden voor dat nadeel. In een evaluatie van een praktijkproef die de VBBM en NFW in de periode 2010–2012 hebben uitgevoerd komt de Commissie van Deskundigen Meststoffen tot de conclusie dat het mineralenmanagement van de kringloopboeren nauwelijks tot minder emissie aanleiding geeft dan dat van niet-kringloopboeren. De evaluatie heeft ook laten zien dat het lastig is de aanwending louter onder gunstige weersomstandigheden te laten plaatsvinden. Deze bevindingen zijn eerder aan uw Kamer gemeld in een brief van 11 oktober 2012 (Kamerstuk 33 037, nr. 32).

In hun verzoek om vrijstelling noemen de VBBM en NFW geen nieuwe maatregelen die aanleiding zouden kunnen geven tot een gunstiger beoordeling van het certificaat. Het gecertificeerd zijn is daarmee onvoldoende onderscheidend.

Nu de werkwijze van de VBBM en NFW onvoldoende waarborgen biedt voor een beperkte emissie, acht ik geen grond aanwezig om gecertificeerde leden van deze verenigingen vrij te stellen van voorschriften waaraan alle andere ondernemers zich wel dienen te conformeren. Dat het hier om een beperkte groep gaat en daarom om een beperkt milieunadeel, zoals de VBBM en NFW stellen, doet aan het motiveringsgebrek niet af.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven