TOELICHTING
Algemeen
Met deze wijzigingsregeling wordt in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 de
mogelijkheid gecreëerd voor bestuursorganen om bij de beoordeling van de luchtkwaliteit
gebruik te maken van andere gegevens, andere emissiefactoren, dan de emissiefactoren
die de zijn gepubliceerd, indien de Minister van Infrastructuur en Milieu deze gegevens
heeft goedgekeurd. Artikel 66 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 verplicht
de Minister van Infrastructuur en Milieu jaarlijks een aantal gegevens bekend te maken.
Artikel 67, eerste lid, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bepaalt dat
bestuursorganen bij het door middel van berekening vaststellen van de kwaliteit van
de buitenlucht gebruik moeten maken van door de Minister gepubliceerde gegevens. Dit
betreft onder meer een overzicht van de emissiefactoren van zwevende deeltjes, fijn
stof (PM10), voor huisvestingssystemen en additionele technieken bij veehouderijen (in de praktijk:
fijnstoflijst). Deze emissiefactoren worden door bestuursorganen (het bevoegde gezag)
gebruikt bij het beoordelen van een omgevingsvergunning milieu of een omgevingsvergunning
beperkte milieutoets (OBM) voor veehouderijen op basis van artikel 2.1 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bij de toetsing aan de maximale emissiewaarden
voor zwevende deeltjes uit artikel 7 van het Besluit emissiearme huisvesting. Deze
wijzigingsregeling maakt het mogelijk om af te wijken van de fijnstoflijst.
De wijzigingsregeling vloeit voort uit een verzoek van diverse gemeenten, waaronder
de samenwerkende Gelderse en Utrechtse gemeenten uit de Regio FoodValley. Zij hebben
aangedrongen op het mogelijk maken van innovatieve technieken voor de reductie van
fijn stof. Met de inwerkingtreding van het Besluit emissiearme huisvesting is het
niet meer mogelijk om in nieuwe stallen huisvestingssystemen of technieken toe te
passen, die niet als zodanig zijn opgenomen op de conform artikel 66 onder i gepubliceerde
fijnstoflijst. Dit omdat niet specifiek aangeduide huisvestingssystemen of technieken
volgens deze lijst automatisch vallen onder de categorie ‘overig huisvestingssysteem’,
waarvoor een hoge emissiefactor geldt. Hierdoor wordt niet voldaan aan de maximale
emissiewaarde uit het Besluit emissiearme huisvesting en hiervoor geen emissiefactoren
zijn vastgesteld. Hierdoor kunnen deze innovatieve huisvestingssystemen of technieken
niet in de praktijk worden toegepast. Dit belemmert innovatie en heeft potentieel
een negatief effect op de luchtkwaliteit. De wijzigingsregeling heeft met name tot
doel innovatie van huisvestingssystemen of technieken die een verbetering van de luchtkwaliteit
opleveren – die de emissie van zwevende deeltjes verlagen – mogelijk te maken en te
bevorderen. De wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is bij brief
van 21 juni 2017 aan de Tweede Kamer toegezegd.1
De regeling sluit enerzijds aan bij de zogenaamde ‘proefstalregeling ammoniak’ uit
artikel 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav). Anderzijds sluit
deze regeling aan bij de terminologie en systematiek van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit
2007 en de wijze waarop de problematiek onder het stelsel van de Omgevingswet gereguleerd
zal worden. Net als de proefstalregeling ammoniak bevat deze wijzigingsregeling de
mogelijkheid om af te wijken van vastgestelde emissiefactoren. Op grond van de proefstalregeling
ammoniak gebeurt dit doordat de Minister een ‘bijzondere emissiefactor’ voor ammoniak
kan vaststellen voor een innovatief huisvestingssysteem. Anders dan de proefstalregeling
ammoniak wordt er voor de afwijking van de emissiefactoren voor zwevende deeltjes
geen bijzondere emissiefactor vastgesteld, maar betreft het alleen een goedkeuring
voor andere gegevens. De regeling zal in mandaat worden uitgevoerd door RVO.nl, en
specifiek door deskundigen via het secretariaat van de Rav, waar ook de uitvoering
van de proefstalregeling ammoniak is belegd. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van
de inmiddels opgebouwde kennis binnen RVO.nl. Hiermee wordt de integrale beoordeling
van huisvestingssystemen en additionele technieken voor zowel ammoniak als zwevende
deeltjes geborgd.
Deze wijzigingsregeling bevat geen verplichtingen, maar geeft mogelijkheden aan de
veehouderijsector. De verwachting is dat effecten van de regeling op de bedrijfs-
en nalevingskosten positief zullen zijn. De inschatting is dat de kosten die voortvloeien
uit de meetverplichting ruimschoots worden gecompenseerd door de voordelen die voortvloeien
uit de mogelijkheid om gebruik te mogen maken van innovatieve huisvestingssystemen
en technieken, aangezien dit groei- en ontwikkelmogelijkheden voor de sector bevordert.
Omdat op voorhand niet kan worden aangegeven welke systemen en technieken gebruikt
gaan worden en welke meetmethoden hiervoor gebruikt zullen worden, kunnen de totale
effecten niet gekwantificeerd worden. De effecten voor het milieu zijn in beginsel
positief omdat het gebruik van innovatieve huisvestingssystemen en technieken mogelijk
wordt gemaakt waarbij reductie van de emissie van fijn stof bevorderd wordt.
De regeling is afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het
Interprovinciaal Overleg (IPO). Daarnaast is overleg gevoerd met de sector (Foodvalley).
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel I voegt een derde en vierde lid toe aan artikel 67 van de Regeling beoordeling
luchtkwaliteit 2007.
In de aanhef van het derde lid wordt de mogelijkheid gecreëerd voor bestuursorganen
gebruik te maken gegevens die afwijken van emissiefactoren voor zwevende deeltjes
die op grond van artikel 66, onderdeel i, gepubliceerd worden, indien de Minister
deze gegevens heeft goedgekeurd. Daarna worden gronden benoemd die reden zijn voor
het weigeren van de goedkeuring. De verwachting is dat een verzoek om goedkeuring
zal worden ingediend door de veehouder die gebruik wil maken van een nieuw huisvestingssysteem
of een additionele techniek. Indien de goedkeuring wordt verleend zal het bevoegde
gezag van deze gegevens gebruik kunnen maken. De goedkeuring is een beschikking in
de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bepalingen uit
de Awb over onder meer de aanvraag, besluitvorming, bezwaar en beroep op de goedkeuring
van toepassing zijn. De goedkeuring wordt voor onbepaalde tijd verleend, maar kan
door de Minister worden ingetrokken. Daarnaast kan het bestuursorgaan dat gebruikt
maakt van de gegevens bij de vergunningverlening of bij de handhaving de vergunning
intrekken als niet aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan of handhavend
optreden als niet aan de regelgeving wordt voldaan.
Het derde lid bevat een aantal gronden op basis waarvan de Minister in elk geval zijn
goedkeuring onthoudt. De genoemde gronden zijn dwingend: als een grond zich voordoet,
wordt geen goedkeuring verleend. De lijst is echter niet uitputtend, er kunnen zich
andere gronden voordoen waardoor de Minister geen goedkeuring verleent. Uiteraard
wordt ook geen goedkeuring verleend als niet wordt voldaan aan vereisten die voortvloeien
uit overige wet- en regelgeving.
Uit onderdeel a volgt dat alleen wanneer sprake is huisvestingssysteem of additionele
techniek met een emissiereductie van zwevende deeltjes (PM10) van ten minste 10% gebruik kan worden gemaakt van een andere emissiefactor. In lijn
met de Rav kunnen zowel hele huisvestingssystemen en technieken die een aanvulling
vormen op een huisvestingssysteem (een additionele techniek) in aanmerking komen voor
een andere emissiefactor. Het doel hiervan is om de haalbaarheid van innovatieve technieken
in praktijksituaties te testen. De maximale emissiewaarden voor nieuwe pluimveestallen
zijn opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting en is gebaseerd op het toepassen
van de beste beschikbare technieken (BBT). De maximale emissiewaarde komt overeen
met een reductiepercentage van circa 30% voor zwevende deeltjes. Voor bestaande pluimveestallen
geldt momenteel geen maximale emissiewaarde. Ook voor andere diercategorieën is nog
geen maximale emissiewaarde opgenomen. Omdat technieken met een lager reductiepercentage
ook interessant kunnen zijn in bestaande stallen of in combinatie met andere technieken
ook een reductie van 30% kan worden bereikt, is een reductiepercentage van ten minste
10% opgenomen. De milieuvoordelen van lagere reductiepercentages zijn te gering.
Onderdeel b bepaalt dat gewaarborgd moet zijn dat metingen worden verricht naar de
emissie van zwevende deeltjes van het huisvestingsysteem of de additionele techniek
en dat de resultaten van deze metingen gerapporteerd worden aan het bestuursorgaan
dat de gegevens gebruikt. Metingen zijn noodzakelijk om aan te tonen dat de verwachten
reductie wordt bereikt. Op basis van voldoende meetgegevens kan het huisvestingssysteem
of de techniek uiteindelijk worden opgenomen op de fijnstoflijst, zodat deze breed
toepasbaar wordt. Onderdeel van het verzoek moet zijn een waarborg dat deze metingen
daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Dit kan zijn een opdrachtbevestiging voor
het uitvoeren van metingen. Er is geen meetprotocol voorgeschreven, zodat de aanvrager
de vrijheid heeft de meettechniek te gebruiken die het beste aansluit bij het betrokken
huisvestingssysteem of de betrokken techniek. Bij het verzoek moet wel zijn vermeld
zijn op welke wijze de metingen zullen worden uitgevoerd.
Onderdeel c geeft aan dat geen goedkeuring wordt verleend als de te bereiken reductie
of de wijze van meten niet op een deugdelijke wijze is toegelicht of onderbouwd. Deze
bepaling stemt overeen met de motiveringsplicht die ook in het tweede lid is opgenomen.
De werking van het systeem en de te verwachten emissiefactor van de techniek zal vooraf
ingeschat moeten worden. Dit zal goed moeten worden gemotiveerd en onderbouwd door
de aanvrager. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van eerdere metingen, het toepassen
van een rekenmodel of een beoordeling door een externe deskundige. Ook de wijze van
meten moet goed onderbouwd worden.
Het vierde lid bepaalt dat het bestuursorgaan dat gebruik maakt van de goedgekeurde
gegevens de rapportage over de resultaten van de metingen uiterlijk twee jaar na ingebruikname
van het huisvestingssysteem of de additionele techniek aan de Minister verstrekt.
Dit kan digitaal via het secretariaat van de Rav, www.rvo.nl/rav. De Minister heeft hierdoor de mogelijkheid om na te gaan of de gegevens overeenkomen
met de daadwerkelijke meetresultaten. Op basis daarvan kan worden bepaald of de gegevens
op de fijnstoflijst worden opgenomen, zodat deze breed toepasbaar zijn. Met deze rapportage
verplichting wordt vooruit gelopen op de wijze waarop de proefstalregeling ammoniak
en het gebruik van afwijkende gegevens voor zwevende deeltjes waarschijnlijk in de
regelgeving onder de Omgevingswet zal worden vormgegeven.
Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Indien niet
aan de voorwaarden of beperkingen wordt voldaan, kan de Minister de goedkeuring intrekken.
Zo kan de goedkeuring voorwaarden bevatten over de emissiereductie, de wijze van meten
of de rapportageverplichting. Deze voorwaarden kunnen bij vergunningplichtige veehouderijen
tevens in de vergunning worden opgenomen, zodat ook via de vergunning op die punten
handhavingsmogelijkheden ontstaan voor de betrokken bestuursorganen.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Een snelle invoering maakt innovatie
mogelijk en is van groot belang voor marktpartijen en het milieu. Met een beroep op
aanwijzing 174, vierde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving, wordt
dan ook afgeweken van de vaste verandermomenten. Deze aanwijzing staat een afwijking
van de vaste verandermomenten toe in dit, gelet op de doelgroep aanmerkelijke voordelen
heeft.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma