28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 146 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2012

Bijgaand ontvangt u de kwartaalrapportage over de stand van zaken van de onderhandelingen over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) na 2013. Deze kwartaalrapportage is opgesteld op verzoek van uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tijdens het AO-behandelvoorbehoud van 13 december 2011. Deze rapportage betreft de voortgang van de GLB-onderhandelingen sinds de presentatie van de wetgevingsvoorstellen1 op 12 oktober 2011.

In dit kwartaaloverzicht zal ik aandacht besteden aan de ontwikkelingen van de hoofdonderdelen van het wetgevingspakket (directe betalingen, plattelandsbeleid, markt- en prijsbeleid en de horizontale verordening), tegen de achtergrond van de kabinetsreactie op de GLB-voorstellen van 28 oktober jl. (TK 28 625 nr. 137). Ik zal daarbij ook het Europese krachtenveld schetsen.

Algemeen

Onder het Poolse en Deense voorzitterschap van de Raad zijn de GLB-wetgevingsvoorstellen voor 2014–2020 tot op heden vier keer aan de orde gekomen in de Landbouw- en Visserijraad. In de Raad van 20 en 21 oktober jl. zijn de wetgevingsvoorstellen door Commissaris Cioloş gepresenteerd en in hun algemeenheid besproken. Vervolgens zijn drie belangrijke deelgebieden besproken: de directe betalingen (14 november), het plattelandsbeleid (16 december) en het markt- en prijsbeleid (23 januari). Ik heb u van deze discussies reeds separaat verslag gedaan.2

De discussies in de Landbouw- en Visserijraad alsmede in de raadswerkgroepen hebben tot op heden een oriënterend en technisch karakter gehad.

De herverdeling van middelen, de vergroening van de directe betalingen en vereenvoudiging zijn de voornaamste discussiepunten geweest.

In de kabinetsreactie op de GLB-wetgevingsvoorstellen is de inzet van het kabinet voor de onderhandelingen vastgelegd. Deze inzet heb ik met uw Kamer besproken tijdens diverse Algemene Overleggen en het Algemeen Overleg behandelvoorbehoud GLB-wetgevingsvoorstellen van 14 december jl. in het bijzonder. Het Deense voorzitterschap heeft aangegeven later dit voorjaar in meer detail verder te willen spreken over de wetgevingsvoorstellen en vóór de zomer een voortgangsverslag te presenteren.

De Landbouwcommissie van het Europees Parlement (EP) heeft sinds de publicatie van de GLB-voorstellen veel over de voorstellen gedebatteerd. De discussies hebben tot op heden een algemeen en breed karakter gehad en concentreren zich op de diverse definities uit het voorstel voor de directe betalingen (kleine boeren, actieve boeren, jonge boeren), vereenvoudiging en vergroening. Ook de verdeling van de middelen voor directe betalingen en plattelandsbeleid tussen de lidstaten is een belangrijk thema. Naar verwachting zal in mei een eerste concept rapport van de EP-landbouwcommissie worden gepubliceerd. Vervolgens kunnen amendementen op het rapport worden ingediend. In het najaar zal mogelijk een eerste discussie over de concept-rapporten kunnen plaatsvinden.

Kernpunten Nederlandse positie

De belangrijkste punten van Nederland zijn op GLB-terrein – binnen de algemene Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK), die zijn gericht op een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting – conform de kabinetsreactie:

  • 1. de vervanging (op termijn) van de huidige directe betalingen door doelgerichte betalingen. De directe betalingen zullen niet langer gebaseerd zijn op in het verleden gerealiseerde productie en premies. De toekomstige, doelgerichte betalingen zullen zich moeten richten op:

    • a. versterking van concurrentiekracht, duurzaamheid en innovatievermogen van de landbouwsector;

    • b. de beloning voor bovenwettelijke maatschappelijke prestaties op het terrein van bijvoorbeeld natuur, milieu landschap, diergezondheid en dierwelzijn;

  • 2. geen uitbreiding van het markt- en prijsbeleid; beperking tot een «vangnet-niveau», met een inzet op afschaffing van de exportsubsidies per 2013;

  • 3. een plattelandsbeleid dat zich richt op Europese prioriteiten en daarbinnen op agrarische activiteiten;

  • 4. vereenvoudiging van het GLB in combinatie met een versterking van het financieel beheer en de financiële verantwoording gericht op een verlaging van de administratieve lasten voor de boer en de uitvoeringslasten voor de overheid. Hierbij moet de rechtmatigheid van de besteding van Europese middelen geborgd zijn;

  • 5. volwaardige aandacht voor de externe effecten van het GLB specifiek voor ontwikkelingslanden.

Herverdeling GLB-middelen

In de Raad is gebleken dat er duidelijke verschillen zijn tussen groepen van lidstaten over de mate van herverdeling van de directe betalingen. Met name de sinds 2004 toegetreden lidstaten pleiten voor een snellere en omvangrijkere herverdeling in hun voordeel. Daar tegenover staan de lidstaten die daarvoor zouden moeten inleveren, waaronder Nederland. Zij hebben twijfels over de berekeningswijze en de omvang van herverdeling. Sommigen bepleiten een langzamer tempo van herverdeling. Nederland pleit, evenals een aantal andere lidstaten, voor een herverdeling van de directe betalingen in samenhang met het plattelandsbudget. Een tweede punt hierbij is hoe een herverdeling wordt gefinancierd. Het betreft dan met name de wijze waarop de rekening van de herverdeling wordt verdeeld tussen de lidstaten die nu een bovengemiddelde hectarepremie kennen. Nederland vindt dat bij de herverdeling het gelijkheidsbeginsel en niet het proportionaliteitsbeginsel voor alle lidstaten met een hectarebetaling boven het EU-gemiddelde het uitgangspunt zou moeten zijn. Nederland zal wat dit punt betreft samen optrekken met België, Denemarken en Italië. De inzet van het kabinet is een nominaal gelijkblijvend GLB-budget ten opzichte van 2013, waarbij door het kabinet wordt gekeken naar alle landbouwmiddelen binnen en buiten het MFK. Wat betreft de herverdeling van GLB-middelen pleit Nederland voor een verlaging van de voorgestelde korting van 8.2%. Op dit moment zijn geen conclusies te trekken hoe de discussie zich verder zal ontwikkelen.

Directe Betalingen

Basispremie

Het kabinet ondersteunt de voorgestelde overgang van een historisch naar een regionaal model met een betaling per hectare landbouwgrond. Het streeft daarbij naar de omvorming van de huidige generieke betalingen naar doelgerichte betalingen. Doelgerichte betalingen kunnen, naast investeringsregelingen voor versterking van concurrentiekracht en innovatievermogen, mede worden ingezet voor de beloning van maatschappelijke diensten.

De overgang naar een regionaal model lijkt in principe te worden gesteund door de lidstaten. Wel is er discussie over het tempo en de mate van de veranderingen. Zo zijn er diverse lidstaten die de overstap naar een regionaal model al hebben gemaakt, zoals Duitsland. Andere landen, zoals Frankrijk, kennen tot nu toe het historische model en deze zullen, net als Nederland, de overstap naar een regionaal model moeten maken volgens de huidige voorstellen. Elk land met een historisch model kent specifieke omstandigheden die een overstap meer of minder gemakkelijk maken. Vele lidstaten zoeken naar mogelijkheden binnen de voorstellen om deze overstap zo soepel en effectief mogelijk te laten verlopen.

Vergroening

De door de Commissie voorgestelde vergroening van de directe betalingen is een belangrijk punt van discussie in de Raad. Het beginsel om het GLB doelgerichter te maken en te vergroenen wordt op zichzelf niet betwist, maar veel lidstaten twijfelen over de budgettaire omvang, de doelgerichtheid en de doelmatigheid van de voorgestelde vergroeningsmaatregelen. Veel lidstaten vrezen oplopende administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Enkele lidstaten vinden dat de vergroening beter via het instrumentarium van het plattelandsbeleid vormgegeven kan worden. Uit het oogpunt van doelgerichtheid en doelmatigheid wordt door veel lidstaten enige mate van flexibiliteit bepleit.

Nederland kan zich scharen achter de voorgestelde omvang (30%) voor vergroening binnen het budget van de directe betalingen. De voorgenomen vormgeving van de vergroening is naar het oordeel van Nederland echter onvoldoende effectief. Zij leidt niet tot meetbare biodiversiteitwinst en levert wel extra uitvoerings-, controle- en administratieve lasten op voor overheid en landbouwers. Nederland is daarom van mening is dat de Commissie het begrip vergroening te rigide invult en in dat kader pleit Nederland voor een Europees keuzemenu. Het kabinet hecht eraan dat verbeterde doelgerichtheid van het GLB zich mede richt op het versterken van het concurrentie- en innovatievermogen van de sector.

Overheveling

In het voorstel van de Commissie wordt aan lidstaten de mogelijkheid geboden om maximaal 10% van het budget voor directe betalingen over te hevelen naar het plattelandsbeleid (tweede pijler). Het kabinet steunt dit voorstel, zonder daarmee besloten te hebben deze mogelijkheid toe te passen, op voorwaarde dat de middelen zonder de gebruikelijke nationale cofinanciering in ingezet kunnen worden in de tweede pijler. Op deze manier wordt voorkomen dat het totale budgettaire beslag van het GLB toeneemt.

Gekoppelde betalingen

Het kabinet is geen voorstander van een herintroductie van gekoppelde betalingen voor sectoren die in de afgelopen jaren verplicht zijn of momenteel worden ontkoppeld. Hiermee worden onnodige en onwenselijke stappen terug gezet in de tijd en zou verstoring kunnen ontstaan van concurrentieverhoudingen tussen lidstaten, tussen sectoren en met derde landen, inclusief ontwikkelingslanden. Het kabinet voelt zich hierin gesteund door de aangenomen motie Jacobi/Van Veldhoven (TK 21 501-32 nr. 552). De mogelijkheid van herintroductie van gekoppelde betalingen valt echter in diverse landen in goede aarde.

Actieve landbouwer, jonge boeren, regeling voor kleine bedrijven en aftopping

De door de Commissie voorgestelde definitie van actieve landbouwer leidt volgens het kabinet tot een grote uitvoeringslast die niet in verhouding staat tot het beoogde doel. De nu door Nederland toegepaste praktische benadering waarbij bijvoorbeeld luchthavens zijn uitgesloten van directe betalingen is eenvoudiger, praktischer en effectiever en het kabinet pleit daarom voor behoud van deze uitsluitingsmogelijkheid.

Wat betreft de regeling voor jonge boeren is het kabinet van mening dat naast de voorgestelde extra hectarebetaling het ook belangrijk is om gerichte stimulansen te geven voor de ontwikkeling, optimalisering en verduurzaming van landbouwbedrijven.

Het kabinet ziet geen reden waarom kleine bedrijven niet aan de normaal gebruikelijke randvoorwaarden zouden hoeven te voldoen. Bedacht moet daarbij worden dat het hier ook kan gaan om (grote) bedrijven die op een gering landbouwoppervlak intensief produceren.

Gezien het ingeslagen pad naar een meer doelgerichte betaling, in plaats van generieke inkomenstoeslagen, is het kabinet niet overtuigd van de noodzaak van aftopping van de directe betalingen. Hier komt bij dat door de Commissie voorstellen ter zake, een aanzienlijke stijging van de uitvoeringslasten kan optreden.

Veel lidstaten vinden de door de Commissie voorgestelde veelgelaagde toekomstige inrichting van de eerste pijler te complex en vrezen onnodig veel administratieve lasten voor overheden en boeren. De voorstellen voor jonge boeren en kleine bedrijven moet in de ogen van diverse landen, waaronder Nederland, vrijwillig worden ingevoerd. Nagenoeg alle lidstaten noemen de definitie van actieve landbouwer en de voorstellen voor de aftopping te complex en geven aan te vrezen voor grote uitvoeringslasten. De discussies hierover zijn nog volop gaande.

Markt- en prijsbeleid

Het kabinet is van mening dat productiebeperkende maatregelen verder moeten worden afgebouwd en geen (gekoppelde) steun meer gegeven moet worden voor de productie van (bepaalde) gewassen. Het markt- en prijsbeleid moet beperkt worden tot een echt vangnet. Dit vangnet moet zorgen voor een bodem in de markt maar wel op een zodanig laag niveau dat structureel produceren voor dit vangnet niet rendabel is. Wat betreft de beëindiging van de suikerquota, die de Commissie in 2015 wil beëindigen, heb ik in het AO Landbouwraad van

14 december en het AO Landbouwraad van 18 januari aangegeven dat het tijdstip van beëindiging opnieuw bekeken zou moeten worden. In de Raad van 23 januari heb ik hier ook voor gepleit.

In de Raad gaven veel lidstaten aan in grote lijnen te kunnen instemmen met de Commissievoorstellen voor het toekomstige markt- en prijsbeleid in het GLB. Alle lidstaten waren het eens met een vangnet voor crisis en marktverstoringen, waarbij er wel verschillen bestaan over de hoogte van het vangnet. Verschillende lidstaten benadrukten in dat kader dat het moet gaan om buitengewone en goed gedefinieerde situaties waarin het vangnet in werking treedt. Een aantal lidstaten gaf aan dat de voorstellen het principe van één interne markt niet mag aantasten.

In de Raad tekent zich een meerderheid af voor verlenging van de suikerquota.

Uitvoerrestituties

Onafhankelijk van de uitkomsten van de Doha-ronde vindt het kabinet dat de uitvoerrestituties uiterlijk in 2013 moeten worden uitgefaseerd en heeft hiervoor in de Raad gepleit. Vooralsnog krijgt Nederland op dit punt weinig steun van andere lidstaten.

(Unies van) Producentenorganisaties en brancheorganisaties

Het principe van (unies van) producentenorganisaties en brancheorganisaties wordt gesteund door het kabinet.

In de Landbouw- en Visserijraad van 23 januari jl. heeft Nederland aangegeven positief te zijn over de maatregelen ter versterking van de marktmacht van primaire producenten (waaronder de voorstellen voor producentenorganisaties), zolang ze geen afbreuk doen aan de succesvolle coöperatieve verwerkings- en afzetorganisaties zoals Nederland die kent. Duidelijke spelregels dienen daarom te worden vastgesteld waarbij rekening gehouden wordt met de bestaande structuur van de coöperaties. Daarnaast is voor Nederland van belang dat maatregelen de mededingingsregels niet aantasten. Deze uitgangspunten heeft Nederland gehanteerd bij de onderhandelingen in 2011 over het «zuivelpakket» waarover Raad en Europees Parlement in december 2011 overeenstemming hebben bereikt.

De behandeling van de Commissievoorstellen over (unies van) productenorganisaties en brancheorganisaties voor andere sectoren dan zuivel zullen in de eerste helft van 2012 plaatsvinden. Ook bij deze bespreking zal het kabinet zich conform de wensen van de Kamer inzetten voor een versterking van de positie van de primaire producent in de keten.3

Wat betreft het functioneren van de voedselvoorzieningsketen hebben alle lidstaten de versterking van producentenorganisaties gesteund. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben ervoor gepleit om dit in alle agrarische sectoren mogelijk te maken. Een groot aantal lidstaten heeft evenwel aangegeven tegen verplichte erkenning van producentenorganisaties te zijn.

Plattelandsbeleid

Flexibiliteit

Het kabinet is positief over de voorgestelde grotere flexibiliteit die ontstaat door de huidige vier prioritaire assen met verplichte minimum bestedingspercentages los te laten en het introduceren van nieuwe maatregelen voor innovatie, collectieven en risicobeheer. In dat kader is het kabinet geen voorstander van het opnieuw introduceren van minimum percentages voor bijvoorbeeld agromilieubetalingen, klimaat en biologische landbouw. Nederland heeft wel een grote zorg over de toename van de administratieve lasten, die het gevolg kunnen zijn van de voorstellen.

Om de concurrentiekracht van de Nederlandse landbouw te vergroten wil het kabinet de tweede pijler vooral inzetten voor maatregelen gericht op duurzaamheid en innovatie. Het kabinet is positief over de opname van de mogelijkheid tot het werken met boerencollectieven bij agrarisch natuurbeheer. Een collectieve aanpak zal leiden tot een samenhangende aanpak van agro-milieubeheer en daarmee tot een groter aanbod van publieke goederen.

Ook is het kabinet positief over de mogelijkheden op het gebied van risicobeheer die de Commissie introduceert in het nieuwe GLB. Een deugdelijk systeem van risicobeheer is van belang voor agrarische ondernemers om risicobeheerinstrumenten tijdelijk en degressief te kunnen faciliteren en optimaliseren.

In de Landbouw- en Visserijraad van december 2011 concentreerde de discussie zich op de doelen en instrumenten die in de plattelandsvoorstellen worden voorgesteld. Over het algemeen waren lidstaten het er over eens dat de huidige voorstellen een stap in de goede richting zijn. Verschillende lidstaten noemden innovatie en concurrentievermogen als voornaamste uitdagingen. Meer specifiek noemden lidstaten modernisering, herstructurering, duurzaamheid, milieu, water, biodiversiteit en klimaat als belangrijke uitdagingen. Vervolgens drongen vrijwel alle lidstaten aan op coherentie tussen maatregelen en flexibiliteit en vereenvoudiging van de maatregelen.

Europese innovatie Partnerschap

Rondom het nieuwe initiatief van het Europese Innovatie Partnerschap (EIP) is door veel lidstaten zorgen geuit over de administratieve lasten die het oprichten van een bijbehorend Europees netwerk en een Europese innovatieprijs met zich meebrengt. Veel lidstaten pleiten voor het samenvoegen van een aantal Europese netwerken behorend bij het Europees plattelandsbeleid. De Commissie houdt vast aan het eigenstandig karakter van een nieuw Europese innovatie netwerk, gezien de specifieke expertise die dit met zich mee brengt.

Jonge Boeren

De ondersteuning van jonge boeren wordt door veel lidstaten, waaronder Nederland, als een belangrijk thema gezien. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat het van belang is gerichte stimulansen te geven voor de ontwikkeling, optimalisering en verduurzaming van landbouwbedrijven. De verwachting is niet dat hierover grote politieke discussies zullen plaatsvinden.

Handicapgebieden

De huidige aanpassing van het handicapgebieden heeft voor Nederland geen gevolgen en hebben daarmee onze instemming. De gevolgen voor een aantal lidstaten zijn behoorlijk. Dit betekent hoogst waarschijnlijk een verdere politieke discussie over de biofysieke criteria die de commissie voorstelt.

Horizontale aspecten

Het kabinet steunt de integratie van de verschillende bestaande verordeningen in één horizontale verordening. Deze integratie leidt tot vermindering van risico’s in de uitvoering. Het kabinet zal de Commissie aansporen de harmonisering van gemeenschappelijke regels, zoals definities en begrippen, voort te zetten.

Financieel beheer

Het kabinet steunt de vorming van één betaalorgaan per lidstaat. Nederland heeft hiertoe reeds besloten. Diverse lidstaten hebben hier echter grote moeite mee. Brede steun is er voor het voornemen van de Commissie om lidstaten met goede beheers- en controlesystemen en lage foutenpercentages de mogelijkheid te geven minder controles uit te voeren. Dit is een verheugende ontwikkeling die past bij de door Nederland voorgestane meer risicogebaseerde controleaanpak, mits deze blijft voldoen aan de International Auditing Standards. Nederland steunt het voorstel van de Commissie voor verbetering van de verantwoording over de rechtmatigheid van de uitgaven maar heeft, evenals veel andere lidstaten, wel twijfels of dit tot de extra controlelasten moet leiden die de Commissie van de certificerende instanties in dit verband vraagt.

Via de nationale verklaring verantwoort Nederland zich nu al jaarlijks vrijwillig over de rechtmatigheid van EU Landbouwfondsen. Nederland steunt hiervoor, met instemming van de Algemene Rekenkamer, grotendeels op de bestaande controles. Nederland is van mening dat dit systeem model kan staan voor landen die hun financieel beheer op orde hebben. In goed overleg met de Commissie wordt bezien hoe onnodige extra controle-inspanningen kunnen worden voorkomen.

Bedrijfsadviessysteem

Het kabinet hecht sterk aan de eigen verantwoordelijkheid die landbouwers dragen voor hun bedrijfsvoering en wil niet ingrijpen in de goed functionerende kennis- en adviesmarkt. Er is brede steun voor meer flexibiliteit voor de lidstaat bij de vormgeving en inrichting van het bedrijfsadviessysteem. Veel lidstaten vinden dat de Commissie te directief is over de onderwerpen die verplicht aangeboden moeten worden en de voorkeursbehandeling van kleine boeren bij toegang tot het adviessysteem. De Commissie benadrukt dat deze verplichting voor de lidstaat de vrijheid van de ondernemer om alleen op deelterreinen advies te vragen niet aantast.

Cross compliance

De Commissie heeft in haar Mededeling aangegeven «cross compliance» te willen vereenvoudigen. In haar wetgevingsvoorstel integreert de Commissie alle eisen en normen in één verplichte lijst. Het vrijwillige karakter van sommige normen voor het in een goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwgrond (GLMC) komt daarmee te vervallen. Het kabinet is van oordeel dat de voorgestelde aanpassingen in het «cross compliance»-systeem geen verbetering zijn.

Bij veel lidstaten leeft het gevoel dat de systematiek van «cross compliance» weliswaar transparanter, maar niet eenvoudiger is geworden. Nederland bepleit om de «cross compliance»-eisen en normen te beperken tot de kernbepalingen van de relevante EU-regelgeving.

Vereenvoudiging

Het kabinet is teleurgesteld in de mate waarin de Commissie vereenvoudiging van het GLB realiseert. Vereenvoudiging van regels wordt beschouwd als een belangrijke factor in het terugdringen van het risico op fouten en het verbeteren van de verantwoording. De voorstellen laten eerder een verzwaring zien van uitvoerings- en administratieve lasten en dragen op dat punt onvoldoende bij aan het verbeteren van de financiële verantwoording. Nederland zal in nauwe samenwerking met andere lidstaten actief blijven pleiten voor verdere vereenvoudiging en zich daarbij laten leiden door de voorstellen die door Denemarken en Nederland in de Raad van maart 2011 mede namens 25 andere lidstaten zijn gedaan.

De huidige voorstellen wekken bij veel lidstaten geen vertrouwen in een eenvoudiger uitvoering. Voor een belangrijk deel wordt deze vrees gevoed door de voorgestelde veelgelaagde toekomstige inrichting van de eerste pijler, maar ook op het vlak van de inrichting en uitvoering van controles en op het vlak van monitoring en evaluatie wordt een toename van de last verwacht.

In de Landbouw- en Visserijraad van maart zal vereenvoudiging worden besproken door de ministers.

Externe dimensie GLB

Externe effecten

De noodzaak om de externe effecten van het GLB regelmatig te monitoren en te evalueren is een aandachtspunt van het kabinet maar heeft in de discussies nog geen plaats gevonden. Zoals in de kabinetreactie op de GLB-voorstellen reeds is aangegeven zal duurzame landbouwontwikkeling in een mondiaal perspectief gezien moeten worden waarmee een verband met ontwikkelingslanden gelegd is.

Kennisontwikkeling en innovatie

Het kabinet vindt het belangrijk dat de resultaten van kennisontwikkeling en innovatie die in Europa tot stand komen, ook beschikbaar zijn voor ontwikkelingslanden. De discussie rondom het Europese Innovatie Partnerschap biedt wellicht mogelijkheden om dit te realiseren.

Toezeggingen (AO behandelvoorbehoud GLB, 14/12/2011)

Vlasteelt (verzoek lid Snijder-Hazelhoff)

In 2012 wordt de nog resterende gekoppelde steun in de EU beëindigd en omgezet in inkomenssteun aan landbouwers. In Nederland betreft dit naast de verwerkingssteun voor vlas en vezelhennep ook de steun voor zaaizaad van vlas, de verwerkingssteun en de telerssteun voor aardappelzetmeel en de verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen. Over de wijze waarop deze ontkoppeling plaats vindt zijn in 2009 afspraken met de sectoren gemaakt en zijn deze afspraken medegedeeld aan uw Kamer (TK 28 625 nr. 67). Naast Nederland zijn Frankrijk, België de belangrijkste producenten van vlas. Bij de ontkoppeling wordt de steun die de vlasverwekende bedrijven ontvingen toegevoegd aan de inkomenssteun van de landbouwers die direct of indirect bij het ontstaan van de steun betrokken zijn geweest. In Nederland en Frankrijk is daarbij in analogie met eerdere ontkoppelingen en met de ontkoppeling in andere sectoren gekozen om de ontkoppelde steun toe te wijzen aan de landbouwers die het vlas geteeld hebben waarvoor de verwerker verwerkingssteun heeft ontvangen. België heeft daarentegen besloten om de ontkoppelde steun toe te wijzen aan de verwerkers voor zover deze over landbouwgrond beschikken omdat een vlasverwerker ook onder de Europese definitie van landbouwer gebracht kan worden. Een belangrijk verschil tussen België en Nederland en ook Frankrijk is dat in Nederland en Frankrijk naast de verwerkingssteun voor vlas, ook de verwerkingssteun voor aardappelzetmeel en gedroogde voedergewassen wordt ontkoppeld. In België wordt alleen de steun voor vlas wordt ontkoppeld. België heeft geen gedroogde voedergewassen of aardappelzetmeel.

Apurement (verzoek lid Van Veldhoven)

In het AO Landbouw- en visserijraad van 14 december jl. is een vraag gesteld over het Speciaal Rapport van de Europese Rekenkamer nr. 8/2011 «terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid». Volgens dit rapport zou in de EU 90% van de boetes niet worden verhaald op de ondernemers. Er is om een toelichting gevraagd.

In de jaarrekeningen van de Europese Commissie wordt onderscheid gemaakt tussen bestemmingsontvangsten in het kader van de goedkeuring van de rekeningen en bestemmingsontvangsten voortvloeiend uit geconstateerde onregelmatigheden bij begunstigden. Uit het onderzoek van de Europese Rekenkamer over de periode 2006–2009 blijkt dat 87% (in de samenvatting wordt dit afgerond op 90%) betrekking heeft op de eerste categorie en 13% op de tweede categorie.

Bij de eerste categorie (bestemmingsontvangsten in het kader van de goedkeuring van de rekeningen) gaat het om door de Commissie toegepaste correcties die zijn teruggevorderd van de nationale autoriteiten. Deze worden opgelegd in verband met tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van de lidstaten, waardoor er mogelijk een risico is ontstaan op onrechtmatige betalingen. Deze correcties zijn in het algemeen niet gekoppeld aan individuele schulden of aangetroffen onregelmatige betalingen en kunnen daarom in veel gevallen niet worden verhaald op begunstigden.

De tweede categorie (bestemmingsontvangsten voortvloeiend uit geconstateerde onregelmatigheden) betreft de gelden die worden afgedragen aan de Commissie wanneer bij de controles door de betaalorganen en inspectiediensten van de lidstaten daadwerkelijke onregelmatigheden door de eindbegunstigden worden vastgesteld. Lidstaten zijn verplicht de financiële belangen van de EU te beschermen door actief toezicht te houden en bij onregelmatigheden de gelden terug te vorderen en af te dragen aan de Europese Unie.

Het beleid is er uiteraard op gericht tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen zoveel mogelijk te voorkomen. In die gevallen waar er toch financiële correcties worden opgelegd, zijn de mogelijkheden om deze terug te vorderen van begunstigden, zoals aangegeven, echter beperkt aangezien er vaak geen verband kan worden gelegd met een onregelmatigheid op begunstigdenniveau.

LEI-onderzoeksrapporten (lid Koopmans)

Het kabinet heeft de vier onderzoeksrapporten van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) die in november gereed zijn gekomen aan de Kamer gezonden (28 625 nr. 141).4

Een rapport van het LEI over vereenvoudiging zal binnenkort gereed zijn. Dit rapport zal ook aan de Kamer worden gezonden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

In totaal zeven voorstellen: COM(2011)625, COM(2011)626, COM(2011)627, COM(2011)628, COM(2011)629, COM(2011)630 en COM(2011)631.

X Noot
3

Moties: Grashoff c.s. TK 21 501-32 nr. 443, El Fassed TK 33 000 XIII nr. 130 en Grashoff/Jacobi TK 21 501-32 nr. 559.

X Noot
4
  • 1. Bedrijfstoeslagen na 2013 – Omgaan met dalende bedragen;

  • 2. Marktbeleid voor groenten en fruit Aanbevelingen voor een Gemeenschappelijke Marktordening na 2013;

  • 3. Sugar quotas: yes or no? Economic consequences for sector, chain, international market situation and third World;

  • 4. Regionale & sectorale verdeling van Europese landbouwsubsidies in Nederland.

Naar boven