28 165 Deelnemingenbeleid Rijksoverheid

Nr. 191 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 juni 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 7 april 2015 «De Staat als aandeelhouder; Over het beheer van staatsdeelnemingen» (Kamerstuk 28 165, nr. 183).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 mei 2015. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

Inleiding

Op 1 mei 2015 heb ik schriftelijke vragen ontvangen van de vaste commissie voor Financiën inzake het rapport van de Algemene Rekenkamer «De Staat als aandeelhouder; over het beheer van staatsdeelnemingen» (Kamerstuk 28 165, nr. 183).

Bijgevoegd stuur ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, antwoorden op deze vragen, voor zover die betrekking hebben op deze bewindspersonen. Het betreft de vragen over Prorail, DC-ANSP en Winair, waarvan het aandeelhouderschap is belegd bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu; en Gasterra, EBN en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen, waarvan het aandeelhouderschap is belegd bij de Minister van Economische Zaken. De vragen met betrekking tot Schiphol worden eveneens mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu beantwoord.

Onze bestuurlijke reactie aan de President van de Algemene Rekenkamer op de in het rapport van de Algemene Rekenkamer genoemde conclusies en aanbevelingen sluit ik ter informatie als bijlage bij1.

Vraag 1

Klopt het dat de Algemene Rekenkamer geen onderzoek kan doen bij dochterondernemingen van staatsdeelnemingen? Welke wet en wetsartikel zou veranderd moeten worden om dit te wijzigen?

Antwoord vraag 1

De Algemene Rekenkamer kan op basis van de Comptabiliteitswet 2001 geen onderzoek ter plaatse verrichten bij dochterondernemingen van staatsdeelnemingen. Dat wil overigens niet zeggen dat de Algemene Rekenkamer geen onderzoek kan verrichten naar een dochteronderneming. Op basis van artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001 kan de Algemene Rekenkamer onderzoek verrichten naar een dochterneming aan de hand van dossiers die bij het betrokken ministerie aanwezig zijn. Bij staatsdeelnemingen waarvan de Staat het gehele of nagenoeg alle aandelen heeft, kan dit ook aan de hand van de dossiers en administratie die bij de staatsdeelneming op het niveau van de holding aanwezig zijn. Daarnaast kan de Algemene Rekenkamer met tussenkomst van de betrokken Minister nadere inlichtingen inwinnen bij de staatsdeelneming waarin de Staat ten minste 5% van de aandelen heeft. De inlichtingen kunnen tevens betrekking hebben op een dochteronderneming.

Het doorvoeren van wijzigingen in de bovenstaande bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vergt een wijziging van artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001. Daarbij is het van belang dat de voorgestelde wijziging in lijn is met het advies van de Raad van State over de toegang van de Algemene Rekenkamer bij staatsdeelnemingen.2 In het advies concludeert de Raad van State dat hij in het algemeen geen aanleiding ziet om tot een wijziging van het stelsel van artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001 te komen.

Vraag 2

Hoe hoog is op dit moment de totale waarde van de staatsdeelnemingen?

Antwoord vraag 2

In 2013 was de boekwaarde van het eigen vermogen van alle operationele deelnemingen bij Financiën in totaal circa EUR 24 miljard.

Operationele deelnemingen bij Financiën

Eigen vermogen

(in EUR mln.)

BNG

3.430

COVRA

7

FMO

1.963

Gasunie

5.214

Havenbedrijf Rotterdam

2.233

Holland Casino

43

KNM

11

NS

3.044

NWB

1.256

Schiphol

3.309

Nederlandse Staatsloterij

80

Tennet

2.593

UCN

660

Totaal

23.842

Bron: Jaarverslag Beheer Deelnemingen 2013, pagina 74

Voor de gegevens van de beleidsdeelnemingen en van de kleine deelnemingen in afbeheer verwijzen we naar het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 20133.

Vraag 3

Kan het advies over actief aandeelhouderschap bij het Ministerie van Economische Zaken ook aan de Kamer worden toegezonden?

Antwoord vraag 3

ABDTopconsult heeft in 2014 in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek verricht naar de governance van het zogenoemde Gasgebouw4. Naar aanleiding van het rapport van ABDTopconsult heeft de Minister van Economische Zaken verschillende ambtelijke notities ontvangen over de nadere uitwerking van de adviezen van ABDTopconsult. De weerslag hiervan is neergelegd in de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 20155, waarin u nader bent geïnformeerd over de opvolging van deze adviezen met betrekking tot de governance van het gasgebouw.

Vraag 4

Wat zijn de voordelen voor het Ministerie van Financiën, om de belangen in financiële deelnemingen onder te brengen in een vehikel zoals het NLFI?

Antwoord vraag 4

De stichting administratiekantoor beheer Financiële instellingen (NLFI) is opgericht naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aangenomen motie Weekers c.s. om het aandeelhouderschap in de financiële instellingen op een zakelijke, niet-politieke wijze in te vullen en de belangen op transparante wijze te scheiden.

Vraag 5

Wat zijn de (overhead)kosten van het NLFI en kunt u aantonen dat dit vehikel niet tot extra kosten leidt in vergelijking met rechtstreeks beheer door het Ministerie?

Antwoord vraag 5

De kosten die NLFI maakt worden voor een groot deel doorbelast aan de financiële instellingen onder beheer van NLFI, op grond van de Wet Stichting Administratiekantoor beheer financiële instellingen («Wet NLFI»). De kosten die NLFI maakt ten behoeve van de staat worden niet doorbelast en zijn voor rekening van de staat.

Volgens de meest recente stand zoals opgenomen in de Rijksbegroting gaat het om:

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven NLFI

17.100

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Ontvangsten NLFI

15.409

9.250

9.250

9.250

9.250

9.250

Saldo

1.691

750

750

750

750

750

Bedragen in zijn in duizenden euro

De kosten die NLFI maakt vallen uiteen kosten in direct aan de staat of een instelling toe te rekenen kosten (voor het overgrote deel kosten voor adviseurs) en de niet direct aan de staat of een instelling toerekenbare kosten, de zogenaamde indirecte kosten (personeelskosten, kantoorkosten, enzovoort). Deze laatste kosten kunnen worden gezien als de overheadkosten. De indirecte kosten worden middels een door een jaarlijks vastgestelde verdeelsleutel over de staat en de instellingen verdeeld. Instellingen, waarin de staat minder dan 10% van de aandelen houdt, zijn momenteel uitgesloten van doorbelasting (RFS)6. Vanaf 2015 worden deze kosten geheel doorbelast aan de financiële instellingen waar de staat meer dan 10% van de aandelen in houdt (ABN AMRO, ASR, Propertize en SNS REAAL).

Vraag 6

Van welke deelnemingen zijn de statuten in 2014 aangepast en hoe?

Vraag 7

Wanneer worden de statuten veranderd die nog niet zijn aangepast?

Vraag 9

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien nu de grens waarboven de investeringsbeslissingen aan de aandeelhouder moeten worden voorgelegd ontbreekt?

Vraag 13

Hoe wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor investeringen in het buitenland ontbreekt?

Vraag 15

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor investeringen in het buitenland ontbreekt?

Vraag 45

Van welke staatsdeelnemingen worden de statuten gewijzigd? Kunt u toelichten wat hiervan de planning is?

Vraag 96

Bij hoeveel deelnemingen is de drempel voor de goedkeuring van investeringen inmiddels verlaagd? Klopt het dat er nog steeds drempels van 586 miljoen en 2,2 miljard euro bestaan, zoals bij Schiphol en de NS? Op deze manier loopt de Staat toch grote financiële risico’s, zonder daar enige invloed te hebben? Hoe kan het toezicht op de investeringen verbeterd worden? Is het denkbaar dat er een investeringscommissie komt met mensen van buiten het Ministerie van Financiën?

Antwoord vragen 6, 7, 9, 13, 15, 45 en 96

Voor het antwoord op deze vragen, verwijzen wij u allereerst naar de antwoorden als gegeven op vraag 44 en 50 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 20137.

Hierin is aangegeven: «Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd, is het Ministerie van Financiën in 2014 met de staatsdeelnemingen in gesprek gegaan over het doorvoeren van de aangescherpte standaardstatuten bij de staatsdeelnemingen. Er is voor gekozen om dit stapsgewijs aan te pakken. Allereerst is gesproken met de grootste staatsdeelnemingen waarvan het Ministerie van Financiën enig aandeelhouder is, zijnde Gasunie, Tennet en NS. De statuten van deze ondernemingen zullen binnen afzienbare tijd zijn gewijzigd. Vervolgens zijn de gesprekken aangegaan met COVRA, de aandeelhouders van Schiphol en de medeaandeelhouder van het Havenbedrijf Rotterdam. Het streven is ook de statuten van deze ondernemingen nog dit jaar te wijzigen. Voor Holland Casino bestaat de wens om deze te transformeren van de stichting Holland Casino naar een naamloze vennootschap. In dat geval zullen de standaardstatuten ingevoerd worden bij de oprichting van Holland Casino NV. Bij de Staatsloterij is doorvoer van de standaard afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen over samenwerking met De Lotto. De statuten van de KNM vertonen op veel punten al gelijkenis met de standaard en hebben om die reden op dit moment geen prioriteit. Bij de overige staatsdeelnemingen, zijnde BNG, NWB, UCN, FMO, Thales en KLM, zal het Ministerie van Financiën niet pogen om de standaard in te voeren, gelet op het minderheidsbelang dat het Ministerie van Financiën heeft in deze staatsdeelnemingen, dan wel gelet op een mogelijke aanstaande verkoop».

De statuten van Gasunie zijn recentelijk overeenkomstig de standaard gewijzigd en per 1 mei 2015 van kracht geworden. Een statutenwijziging van TenneT en NS zal deze zomer ook doorgevoerd worden, nu er overeenstemming over is bereikt.

Indien er nu geen goedkeuringsdrempel(s) voor investeringen in de statuten staat, zal deze doorgevoerd worden bij het invoeren van de standaardstatuten.

Indien de statuten geen goedkeuringsdrempel zouden bevatten, dan is in het geval van een naamloze vennootschap artikel 2:107a BW van toepassing. Dit artikel ziet op besluiten van het bestuur omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming, welke de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders behoeven. Het artikel geeft vervolgens enkele voorbeelden van wanneer er in ieder geval sprake is van belangrijke verandering. Dit is onder meer het geval wanneer er sprake is van:

  • overdracht van de onderneming of vrijwel de gehele onderneming aan een derde;

  • het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de vennootschap of een dochtermaatschappij met een andere rechtspersoon of vennootschap dan wel als volledig aansprakelijke vennoot in een commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de vennootschap;

  • het nemen of afstoten van een deelneming in het kapitaal van een vennootschap ter waarde van ten minste een derde van het bedrag van de activa volgens de balans met toelichting of, indien de vennootschap een geconsolideerde balans opstelt, volgens de geconsolideerde balans met toelichting volgens de laatst vastgestelde jaarrekening van de vennootschap, door haar of een dochtermaatschappij.

De invoering of aanpassing van de statutaire goedkeuringsdrempels voor investeringsvoorstellen zal naar verwachting tot een hoger aantal te beoordelen voorstellen leiden. Deze drempels zullen lager zijn dan de in vraag 96 genoemde € 586 miljoen.

Wij zijn van mening dat het nieuwe kader voor investeringsbeslissingen uit de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 (Verder: Nota Deelnemingenbeleid)8 (paragraaf 6.5) een adequaat en afgewogen raamwerk biedt om investeringen en de daarmee gepaard gaande risico’s te beoordelen. Dit in overleg met het verantwoordelijke beleidsdepartement dat adviseert ten aanzien van de strategische rationale van de investering en het effect op het publieke belang. Voor de beoordeling van grote of complexe investeringsvoorstellen wordt indien nodig gebruik gemaakt van onafhankelijke externe adviseurs. Er zijn inmiddels goede ervaringen met het raamwerk opgedaan. Dit raamwerk wordt momenteel nog verder verfijnd. Wij achten invoering van een aparte investeringscommissie met mensen van buiten het Ministerie van Financiën dan ook niet nodig, en niet passend in de verhouding tussen aandeelhouder en onderneming.

Vraag 7

Wanneer worden de statuten veranderd die nog niet zijn aangepast?

Antwoord vraag 7

Zie beantwoording vraag 6.

Vraag 8

Kan een overzicht worden gegeven per deelneming van de grens waarboven de investeringsbeslissingen aan de aandeelhouder moeten worden voorgelegd?

Vraag 11

Kan een overzicht worden gegeven bij welke deelnemingen de aandeelhouder goedkeuring moet geven voor investeringen in het buitenland?

Antwoord vraag 8 en 11

Voor het antwoord op deze vraag, verwijzen wij u naar de antwoorden die zijn gegeven op de vragen 51, 60 en 62 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 20139. Hieronder treft u de huidige goedkeuringsdrempels.

Deelneming

Investeringsdrempel

BNG

Alle investeringen/overnames: Een derde van het eigen vermogen

NWB

Alle investeringen/overnames: Een derde van het eigen vermogen

Holland Casino

Alle investeringen/overnames: Een derde van het balanstotaal

FMO

Alle investeringen/overnames: Een derde van het balanstotaal

Gasunie

Investeringen in Nederland en Duitsland zover wettelijk verplicht: € 100 mln.

Andere investeringen (buitenland): € 50 mln.

Overnames: € 50 mln.

Overnames buitenland: € 25 mln.

KNM

Investeringen/overnames binnenland: € 1 mln.

Investeringen/overnames buitenland: € 0

NS

Alle investeringen/overnames: Een derde van het balanstotaal

Tennet

Investeringen: € 100 mln.

Overnames: € 50 mln.

Schiphol

Alle investeringen/overnames: 10% van het balanstotaal

Havenbedrijf Rotterdam

Investeringen: € 50 mln.

Overnames binnenland: ~ € 16,7 mln.

Overnames buitenland: € 0

Covra

€ 1 mln.

Bij BNG en NWB was in de tabel abusievelijk als drempel een derde van het balanstotaal weergegeven. Dit moet zijn een derde van het eigen vermogen. Het betreft dus een lagere drempel dan eerder vermeld. Bij Gasunie zijn per 1 mei 2015 nieuwe (lagere) drempels ingevoerd voor buitenlandse investeringen en deelnemingen in het buitenland.

Nadat de discussie met de deelnemingen over de goedkeuringsdrempels voor investeringen is afgerond, zullen de gewijzigde goedkeuringsdrempels met de Kamer worden gedeeld.

Vraag 9

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien nu de grens waarboven de investeringsbeslissingen aan de aandeelhouder moeten worden voorgelegd ontbreekt?

Antwoord vraag 9

Zie beantwoording vraag 6.

Vraag 10

Kan een overzicht worden gegeven bij welke deelnemingen de aandeelhouder goedkeuring moet geven voor branchevreemde investeringen?

Vraag 12

Hoe wordt het in de statuten geregeld indien nu een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor branchevreemde investeringen ontbreekt?

Vraag 14

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor branchevreemde investeringen ontbreekt?

Antwoord op vragen 10, 12 en 14

Voor het antwoord op deze vragen, verwijzen wij u allereerst naar de antwoorden als gegeven bij vraag 64 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 201310. Hier is aangegeven: «Bij de toetsing van investeringsvoorstellen wordt meegenomen of deze wel of niet branchevreemd zijn. Indien het om een branchevreemde activiteit zou gaan, dan moet deze aan extra strenge eisen voldoen om de goedkeuring van de aandeelhouder te krijgen. Zo mag deze activiteit allereerst niet strijdig zijn met de gedefinieerde publieke belangen van de staatsdeelneming. Daarnaast kan er een opslag op het rendement worden geëist voor een dergelijke activiteit, mocht het feit dat het een branchevreemde activiteit is meer risico’s met zich meebrengen (al dan niet volgend uit de onbekendheid met de betreffende markt). Branchevreemde activiteiten an sich zijn dus niet automatisch uitgesloten. De beoordeling van investeringen is het toetsmoment, er wordt niet separaat beoordeeld en bijgehouden welke activiteiten van de deelnemingen branchevreemd zijn en welke niet.»

Besluiten met betrekking tot (des-)investeringen en deelnemingen dienen aan de algemene vergadering van aandeelhouders (en/of raad van commissarissen) te worden voorgelegd, voor zover deze de statutair bepaalde drempelbedragen te boven gaan. Volgens de standaardstatuten dient hierbij een onderscheid te worden gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse (des-)investeringen. Materiële (des-)investeringen die van ingrijpende en/of principiële aard zijn en/of significant afwijken van het vastgestelde strategisch plan dienen ook te worden voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Materiële branchevreemde activiteiten vallen onder deze laatste categorie en zijn daarmee onderhevig aan goedkeuring van de aandeelhouder(s). Nadat de discussie met de deelnemingen over de goedkeuringsdrempels voor investeringen is afgerond, zullen de gewijzigde goedkeuringsdrempels met de Kamer worden gedeeld.

Vraag 11

Kan een overzicht worden gegeven bij welke deelnemingen de aandeelhouder goedkeuring moet geven voor investeringen in het buitenland?

Antwoord vraag 11

Zie beantwoording vraag 8.

Vraag 12

Hoe wordt het in de statuten geregeld indien nu een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor branchevreemde investeringen ontbreekt?

Antwoord op vraag 12

Zie beantwoording vraag 10.

Vraag 13

Hoe wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor investeringen in het buitenland ontbreekt?

Antwoord op vraag 13

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 14

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor branchevreemde investeringen ontbreekt?

Antwoord vraag 14

Zie beantwoording vraag 10.

Vraag 15

Wanneer wordt het in de statuten geregeld indien een overzicht van de deelnemingen waarbij goedkeuring moet worden gegeven voor investeringen in het buitenland ontbreekt?

Antwoord vraag 15

Zie beantwoording vraag 6.

Vraag 16

Wat is de zeggenschap per deelneming?

Vraag 17

Wat zijn de bevoegdheden per deelneming?

Antwoord vraag 16 en 17

Voor de zeggenschap in een deelneming is allereerst de omvang van aandeel van de staat van belang. Hoe hoger het percentage, hoe groter de zeggenschap. In het Jaarverslag Beheer Deelnemingen is per deelneming opgenomen hoe hoog het aandelenpercentage is.

Voor de bevoegdheden, die de Minister van Financiën wenselijk acht voor vennootschappen waarin de staat een 100%-belang heeft, zijn standaardstatuten opgesteld. Hierover bent u geïnformeerd met het antwoord op vraag 61 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 201311.

Voorts verwijzen wij u naar de antwoorden die zijn gegeven op vraag 46 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 201312. Hier is aangegeven: «De statuten geven een bevoegdheidsverdeling weer. Uit de statuten blijkt wat de taken, rechten en plichten zijn van de organen van de vennootschap, zijnde de raad van bestuur, de raad van commissarissen en de algemene vergadering van aandeelhouders. De statuten kennen in combinatie met de wet bevoegdheden aan deze actoren toe, die de grondslag en het kader voor hun handelen vormen. De raad van bestuur en de raad van commissarissen kunnen aangesproken worden indien zij buiten dit kader handelen.»

Daarnaast verwijzen wij u naar de antwoorden als gegeven op vraag 49 inzake het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 201313. Hier is aangegeven: «U kunt de actuele statuten van de staatsdeelneming vinden op de website van de betreffende onderneming. Voor zover de statuten niet op de website staan, kunt u deze ook bij de Kamer van Koophandel opvragen. Indien de Kamer daar prijs op stelt kunnen de statuten toegestuurd worden nadat deze gewijzigd zijn.»

Overigens geeft de Algemene Rekenkamer een globaal overzicht van de statutaire bevoegdheden per deelneming in bijlage 5 van haar rapport.

Vraag 17

Wat zijn de bevoegdheden per deelneming?

Antwoord vraag 17

Zie beantwoording vraag 16.

Vraag 18

Is het kabinet van mening dat de informatie die de aandeelhouder gebruikt bij het beoordelen van grote investeringen van onvoldoende kwaliteit is?

Vraag 19

Waarom bent u van mening dat de informatie die de aandeelhouder gebruikt bij het beoordelen van grote investeringen van voldoende kwaliteit is?

Vraag 41

Wat gaat u verbeteren in het beoordelingsproces naar aanleiding van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?

Antwoord vragen 18, 19 en 41

Wij verwijzen u naar de bestuurlijke reactie van 24 maart 201514 op het rapport van de Algemene Rekenkamer «De Staat als aandeelhouder» voor onze visie op de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer. Deze bestuurlijke reactie vormt een bijlage bij deze brief. Het onderstaande is ontleend aan de bestuurlijke reactie.

Wij zijn van mening dat het nieuwe kader voor investeringsbeslissingen uit de Nota Deelnemingenbeleid (paragraaf 6.5) een adequaat en afgewogen raamwerk biedt om investeringen en de daarmee gepaard gaande risico’s te beoordelen. Dit in overleg met het verantwoordelijke beleidsdepartement. Er zijn hier inmiddels goede ervaringen mee opgedaan. Dit raamwerk wordt momenteel nog verder verfijnd. Hiermee sluiten wij aan bij de tweede aanbeveling van de Rekenkamer, om in de processen voor het beoordelen van investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen ordelijk en controleerbaar vast te leggen hoe het publieke belang wordt gediend en wat de risico’s zijn voor de staat. Verder is het beoordelingskader voor investeringen opgesteld naar aanleiding van de overname van een deel van het Duitse transmissienet door Gasunie. De lessen, die hier later uit zijn getrokken, zijn verwerkt in het investeringskader. Deze lessen zijn destijds uitgebreid met de Tweede Kamer besproken. De staat bevond zich ten tijde van deze transactie in een transitie naar een meer actieve rol als aandeelhouder, zonder dat het toetsingskader voor investeringen volledig was uitgekristalliseerd. Sindsdien is de staat bij vele complexe transacties betrokken geweest en er is inmiddels veel ervaring opgedaan bij het beoordelen van investeringen en het aangaan van deelnemingen of het doen van overnames. Er is dus veel veranderd sinds de casus uit 2007. Overigens laat de staat als aandeelhouder de gegevens die hij ontvangt over een investeringsvoorstel vaak toetsen door een onafhankelijk extern adviesbureau.

De bijdrage van een investering aan het publieke belang moet volgens de Rekenkamer beter worden uitgewerkt en ook financieel worden bekeken. Wij ondersteunen dit streven, voor zover er ruimte is voor verbetering. De beleidsdepartementen worden hier expliciet bij betrokken. Dit is des te meer van belang als er een afweging moet worden gemaakt tussen zakelijke en beleidsmatige publieke belangen, die soms ook tegengesteld kunnen zijn. Investeringen zijn ook per definitie risicodragend. Zowel toekomstprojecties als risico-inschattingen zijn naar hun aard altijd door interne en externe onzekerheden omgeven. Daarnaast zijn publieke belangen per definitie niet altijd in harde cijfers te vatten, maar kunnen deze soms alleen in kwalitatief opzicht worden beoordeeld. De afweging van publieke belangen zal daarom altijd een zekere mate van subjectiviteit hebben. Dit neemt niet weg dat deze afweging transparant moet plaatsvinden.

Indien en voor zover er spanning bestaat tussen de verschillende publieke belangen, die met het aandeelhouderschap worden gediend, zullen wij ernaar streven om die helder tegen elkaar af te wegen.

De constatering van de Rekenkamer, dat financiële gevolgen van een investering voor de overheid, zoals vereiste kapitaalstortingen of dividendderving, nauwelijks worden meegewogen bij de beoordeling van een investeringsvoorstel, delen wij niet. De potentiële financiële gevolgen voor de staat als aandeelhouder zijn een vast onderdeel van het investeringskader, zoals opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid.

Wij delen het punt van de Rekenkamer dat gestructureerde en transparante vastlegging van stappen in het besluitvormingsproces over investeringen van groot belang is. Hoewel verdere verbetering mogelijk is, is het staande praktijk dat de besluitvorming in de vorm van notities wordt vastgelegd en dat de vertegenwoordigers van de staat in de overleggen met de deelnemingen handelen binnen vooraf aan de Minister voorgelegde kaders. Wij zullen bezien hoe het beoordelingsproces van investeringsbeslissingen verder verankerd kan worden in de organisatie, een en ander in samenhang met stappen op het terrein van digitale archivering.

Vraag 19

Waarom bent u van mening dat de informatie die de aandeelhouder gebruikt bij het beoordelen van grote investeringen van voldoende kwaliteit is?

Antwoord vraag 19

Zie beantwoording vraag 18.

Vraag 20

Is het kabinet van mening dat EBN en Gasterra beter zouden kunnen worden ondergebracht bij het Ministerie van Financiën als staatsdeelneming in plaats van een beleidsdeelneming onder het Ministerie van Economische Zaken?

Vraag 21

Waarom bent u niet bereid, zoals de Algemene Rekenkamer adviseert, het onderscheid tussen staatsdeelnemingen en beleidsdeelnemingen op te heffen?

Vraag 22

Waarom bent u niet bereid, zoals de Algemene Rekenkamer adviseert, de rol van aandeelhouder duidelijker te scheiden van de beleidsverantwoordelijkheid?

Vraag 23

Waarom is het kabinet niet van mening dat EBN en Gasterra beter zouden kunnen worden ondergebracht bij het Ministerie van Financiën als staatsdeelneming in plaats van een beleidsdeelneming onder het Ministerie van Economische Zaken?

Vraag 38

De Algemene Rekenkamer beveelt aan om het aandeelhouderschap los te koppelen van het beleidsdepartement en het onder te brengen bij het Ministerie van Financiën. Bent u voornemens deze aanbeveling over te nemen?

Antwoord vragen 20–23 en 38

De Algemene Rekenkamer stelt voor om het aandeelhouderschap los te koppelen van het beleidsdepartement. Dit is het principe van het centrale model zoals is beschreven in de Nota Deelnemingenbeleid. Voor de huidige beleidsdeelnemingen is deze loskoppeling echter onwenselijk. De staat kan ervoor kiezen om een deelneming in te richten als beleidsdeelneming wanneer er geen goed onderscheid te maken is tussen een zelfstandig functionerende onderneming en de beleidsmatige aspecten, met andere woorden, de beleidsdeelneming is een beleidsinstrument. De scheiding van de rol van aandeelhouder en beleidsmaker is in dat geval niet doelmatig en niet doeltreffend. In de Nota Deelnemingenbeleid is uiteengezet dat beleidsdeelnemingen vennootschappen zijn waarbij de rollen van beleidsmaker en aandeelhouder niet kunnen worden ontvlochten. Beleidsdeelnemingen fungeren feitelijk als instrument voor de uitvoering van overheidsbeleid. Soms zijn zij ook financieel afhankelijk van het betrokken beleidsdepartement, zoals bijvoorbeeld ProRail. Daar is sprake van een grote mate van operationele sturing en budgettaire verwevenheid. Gelet op deze buitengewoon nauwe relatie tussen beleid en uitvoering is een beleidsdeelneming bij uitstek de verantwoordelijkheid van één Minister. Binnen het betreffende beleidsdepartement dienen die twee rollen wel gescheiden belegd te worden, zodat de advisering aan de betrokken vakminister op een zuivere manier van elkaar gescheiden is. In de praktijk is dit ook het geval.

De staat heeft elf beleidsdeelnemingen in portefeuille. De Nota Deelnemingenbeleid geeft per beleidsdeelneming een toelichting op de reden om het aandeelhouderschap en de rol van beleidsmaker niet te splitsen en het aandeelhouderschap uit te laten voeren door het betrokken vakdepartement. In het specifieke geval van EBN en GasTerra geldt bijvoorbeeld dat op grond van Europese regelgeving het aandeelhouderschap van energieproductie en -handel niet in dezelfde hand mag liggen als het aandeelhouderschap van de energienetten (in casu Gasunie en TenneT). Dit is dus een restrictie van rechtswege.

Ten aanzien van ProRail is de subsidiestroom de doorslaggevende reden om de aansturing van ProRail bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) te houden. IenM heeft de verschillende rollen intern goed gescheiden georganiseerd en de Tweede Kamer hierover veelvuldig geïnformeerd. Ten aanzien van ProRail is het IenM-beleid er op gericht om, zoals aangegeven in de Lange Termijn Spoor Agenda15, via het aandeelhouderschap beter te sturen op de onderneming. Dit houdt onder meer in dat de aandeelhouder intensiever gaat sturen op het realiseren van publieke belangen, zal beoordelen of de strategie van de onderneming in lijn is met de publieke doelen van het spoor, het beloningsbeleid zal vaststellen en bestuurders en commissarissen zal benoemen die affiniteit hebben met de publieke taken.

Binnen de departementale organisaties is voldoende aandacht om functionele scheidingen door te voeren op de rollen als aandeelhouder, subsidieverlener of concessieverstrekker, zodat ook binnen het vakdepartement de afwegingen tussen de verschillende publieke belangen zo effectief en efficiënt mogelijk wordt ingericht.

Tot slot geeft de Nota Deelnemingenbeleid, anders dan de Rekenkamer betoogt, ook een visie op de verhouding en samenwerking tussen aandeelhouder en beleidsmaker. Paragraaf 4.3 van de nota is hier geheel aan gewijd. Aandeelhouder en vakdepartement hechten ook aan een goede samenwerking, waarbij in ruime mate aandacht is voor de bewust gescheiden rollen en verantwoordelijkheden.

Vraag 21

Waarom bent u niet bereid, zoals de Algemene Rekenkamer adviseert, het onderscheid tussen staatsdeelnemingen en beleidsdeelnemingen op te heffen?

Antwoord vraag 21

Zie beantwoording vraag 20.

Vraag 22

Waarom bent u niet bereid, zoals de Algemene Rekenkamer adviseert, de rol van aandeelhouder duidelijker te scheiden van de beleidsverantwoordelijkheid?

Antwoord vraag 22

Zie beantwoording vraag 20.

Vraag 23

Waarom is het kabinet niet van mening dat EBN en Gasterra beter zouden kunnen worden ondergebracht bij het Ministerie van Financiën als staatsdeelneming in plaats van een beleidsdeelneming onder het Ministerie van Economische Zaken?

Antwoord vraag 23

Zie beantwoording vraag 20.

Vraag 24

Bent u bereid om de Tweede Kamer bij investeringsbeslissingen van staats- en beleidsdeelnemingen meer inzicht te geven in de financiële gevolgen voor het Rijk, zoals vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten?

Vraag 25

Hoe zal u de Tweede Kamer meer inzicht geven bij investeringsbeslissingen van staats- en beleidsdeelnemingen in de financiële gevolgen voor het Rijk, zoals vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten?

Vraag 26

Waarom bent u niet bereid om de Tweede Kamer bij investeringsbeslissingen van staats- en beleidsdeelnemingen meer inzicht te geven in de financiële gevolgen voor het Rijk, zoals vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten?

Vraag 28

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door een toelichting te geven op de investeringen die aan de aandeelhouder voor goedkeuring zijn voorgelegd?

Vraag 39

Hoe kan de Tweede Kamer tijdig meer inzicht krijgen in de goedkeuring van grote investeringen en investeringen in buitenlandse of branchevreemde investeringen van staats- en beleidsdeelnemingen?

Vraag 111

Hoe gaan de bewindspersonen de Tweede Kamer beter informeren over grote financiële risico’s bij deelnemingen, bijvoorbeeld als gevolg van grote investeringen, die mogelijk de Rijksbegroting kunnen raken, met name vanuit het oogpunt van het budgetrecht van de Tweede Kamer?

Antwoord vraag 24, 25, 26, 28, 39 en 111

In totaal zijn er in 2013 twaalf investeringen van de operationele deelnemingen in beheer van het Ministerie van Financiën aan de staat als aandeelhouder voorgelegd. Tabel 5.1 van het Jaarverslag Beheer Deelnemingen 2013 geeft hiervan een overzicht. Verder wordt in het Jaarverslag Beheer Deelnemingen in de toelichting per deelneming uiteengezet welke risico's eventuele buitenlandse activiteiten met zich mee brengen. De invoering of aanpassing van de statutaire goedkeuringsdrempels voor investeringsvoorstellen zal naar verwachting tot een hoger aantal te beoordelen voorstellen leiden.

Grote investeringsvoorstellen worden beoordeeld overeenkomstig het investeringskader als uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid. Hier staat onder meer in dat de aandeelhouder bij de beoordeling van een investering kijkt naar:

  • Proces: aandeelhouder en raad van commissarissen worden voldoende betrokken;

  • Strategische rationale: de reden om te investeren is gerechtvaardigd;

  • Financial forecast en waarderingsmodel: de cijfermatige onderbouwing is realistisch;

  • Financiering: potentiële effecten en risico’s voor onderneming en aandeelhouder zijn acceptabel;

  • Governance en exitstrategie;

  • Implementatie: de aanpak deugt.

De staat als aandeelhouder is een prudent aand eelhouder. Om goedkeuring voor een investeringsvoorstel te krijgen dient onder meer de financiële impact van een worst case scenario doorgerekend te zijn en dient de uitkomst acceptabel te zijn. Dat wil zeggen: publieke dienstverlening kan ongestoord worden voortgezet, zonder financiële steun van de overheid. Het uitgangspunt is dan ook dat een investeringsbeslissing geen negatieve financiële gevolgen heeft voor het Rijk. Indien bij uitzondering een kapitaalstorting nodig mocht zijn, dan wordt deze conform de Comptabiliteitswet voorafgaand aan de Tweede Kamer voorgelegd.

Als een dergelijk voorstel aan de Kamer voorgelegd wordt, zal bezien worden in hoeverre informatie verschaft kan worden over de verschillende onderdelen van het beoordelingskader voor grote investeringen. Daarbij moet opgemerkt worden dat (i) vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten en (ii) grote financiële risico’s bij deelnemingen (en dan met name vanuit het oogpunt van het budgetrecht van de Tweede Kamer) onderwerpen zijn die onder het onderwerp «financial forecast en waarderingsmodel» alsmede het onderwerp «financiering» belicht worden.

Verder is het goed gebruik dat de Kamer separaat wordt geïnformeerd over investeringen of overnames die een belangrijke wijziging van het karakter of de identiteit van onderneming betreffen.

Vraag 25

Hoe zal u de Tweede Kamer meer inzicht geven bij investeringsbeslissingen van staats- en beleidsdeelnemingen in de financiële gevolgen voor het Rijk, zoals vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten?

Antwoord vraag 25

Zie beantwoording vraag 24.

Vraag 26

Waarom bent u niet bereid om de Tweede Kamer bij investeringsbeslissingen van staats- en beleidsdeelnemingen meer inzicht te geven in de financiële gevolgen voor het Rijk, zoals vereiste kapitaalstortingen en garantstellingen of verminderde inkomsten?

Antwoord vraag 26

Zie beantwoording vraag 24.

Vraag 27

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door beleidsdeelnemingen volwaardig op te nemen?

Vraag 50

Zijn de bewindspersonen bereid om de informatie over de beleidsdeelnemingen op dezelfde wijze op te nemen in het jaarverslag beheer (staats-)deelnemingen als de staatsdeelnemingen?

Vraag 51

Zijn de bewindspersonen bereid om de informatie over de beleidsdeelnemingen op dezelfde wijze op te nemen in het jaarverslag beheer (staats-)deelnemingen als de staatsdeelnemingen?

Vraag 110

Hoe gaan de bewindspersonen de informatievoorziening aan de Tweede Kamer over het beheer van beleidsdeelnemingen verbeteren?

Antwoord vragen 27, 50, 51 en 110

Zoals in de gezamenlijke bestuurlijke reactie van 24 maart jongstleden (zie bijlage) aangegeven, worden er tussen het Ministerie van Financiën en de vakdepartementen afspraken gemaakt over de wijze waarop het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen van het Ministerie van Financiën aan informatieve waarde kan winnen door additionele informatie aan het verslag toe te voegen. Dat geldt ook voor beleidsdeelnemingen. Gedacht wordt aan het uitbreiden van de fact sheets per beleidsdeelneming, zo veel als mogelijk overeenkomstig hetgeen nu is opgenomen voor staatsdeelnemingen in beheer bij Financiën. De rechtstreekse verantwoordingsinformatie voor de Tweede Kamer over beleidsdeelnemingen staat in andere parlementaire documenten. Zo kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de afspraken over EBN, waarbij met de Tweede Kamer expliciet is afgesproken dat het jaarverslag en de jaarrekening van EBN jaarlijks worden toegezonden, zodat de Tweede Kamer adequate verantwoordingsinformatie ter beschikking heeft. Daarnaast wordt, als ook uiteengezet in de beantwoording van vragen 49 en 112, bezien of en hoe de informatie in het Jaarverslag Beheer Deelnemingen nader inzichtelijk en toegankelijk gemaakt kan worden, zonder dat dit uiteraard de informatiepositie van de Tweede Kamer versobert. Hierover zal nadere interdepartementale afstemming plaatsvinden. Over de uitkomsten wordt u geïnformeerd.

Vraag 28

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door een toelichting te geven op de investeringen die aan de aandeelhouder voor goedkeuring zijn voorgelegd?

Antwoord vraag 28

Zie beantwoording vraag 24.

Vraag 29

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door referentiewaarden op te nemen?

Vraag 30

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door normen op te nemen?

Vraag 32

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Vraag 33

Waarom bent u niet bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Vraag 34

Hoe gaat u het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Vraag 71

Wat zijn de rendementsdoelstellingen per beleids- en staatsdeelneming?

Vraag 83

Bestaat er inmiddels een tabel met de doelrendementen per deelneming?

Antwoord vragen 29, 30, 32, 33, 34, 71 en 83

Het Jaarverslag Beheer Deelnemingen geeft al per deelneming het behaalde rendement op eigen vermogen weer over het verslagjaar en de twee daaraan voorafgaande jaren. Per deelneming zal moeten worden bekeken wat de specifieke normen zijn waarop de aandeelhouder de prestaties van het bedrijf beoordeelt. Overeenkomstig de Nota Deelnemingenbeleid is er naast de generieke aanpak ook ruimte voor maatwerk. Dat maakt dat er niet één norm is voor bijvoorbeeld de credit rating of de payout ratio. Per deelneming wordt dan ook beoordeeld of er ruimte is om aanvullende normen in het jaarverslag op te nemen.

Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd, zal per deelneming – indien mogelijk – een normrendement worden vastgesteld. Gedurende het afgelopen jaar is hiervoor een model ontwikkeld en heeft overleg plaatsgevonden met de deelnemingen. De uitkomst van het model is een verwachtingswaarde. Met dat normrendement kan een onderneming op langere termijn in haar continuïteit voorzien, blijft het maatschappelijk vermogen behouden en krijgt de aandeelhouder een passende vergoeding voor het risico. Er kunnen goed uitlegbare oorzaken zijn waardoor een deelneming over een boekjaar een lager of juist een hoger rendement realiseert. Daarom zullen de afgesproken normrendementen in bandbreedtes worden gepubliceerd. Dit zal gebeuren met ingang van het jaarverslag over 2014. De vaststelling van normrendementen voor deelnemingen in beheer bij Financiën bevindt zich momenteel in de afrondende fase.

Bij de beleidsdeelnemingen is de bepaling van normrendementen vaak geen zinvolle exercitie. Zo geldt bijvoorbeeld voor EBN dat het resultaat een resultante is van de verplichte participatie in particuliere investeringen op basis van een marktconforme financiering. Voor de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen geldt dat met de Tweede Kamer specifieke afspraken zijn gemaakt over het rendement van deze beleidsinstrumenten.

Vraag 30

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door normen op te nemen?

Antwoord vraag 30

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 31

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door meerjarige trends/overzichten op te nemen?

Vraag 52

Bent u bereid om in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen meerjarige cijfers met betrekking tot omzet, winst, rendement, dividend en solvabiliteit op te nemen?

Vraag 53

Bent u bereid om in het jaarverslag Staatsdeelnemingen een meerjarig overzicht van de dividenden op te nemen, zoals figuur 4?

Vraag 73

Bent u bereid om in het jaarverslag Staatsdeelnemingen snel en eenvoudig vergelijkbare informatie over het rendement op eigen vermogen en de payout ratio op te nemen, zoals in figuur 8 en 9?

Vraag 85

Kunnen er van de behaalde rendementen en payout ratio’s meerjarige overzichten worden gemaakt?

Antwoord vraag 31, 52, 53, 73 en 85

Het Jaarverslag Beheer Deelnemingen geeft totnogtoe inzicht over een periode van in ieder geval drie jaar. Indien de Tweede Kamer daar prijs op stelt, kan deze periode worden uitgebreid naar zes jaar.

Voor zover u specifiek vraagt naar het overnemen van de figuren 4 (dividend uit staatsdeelnemingen), 8 (Rendement op eigen vermogen staatsdeelnemingen over 2013) en 9 (Payout ratio staatsdeelnemingen in 2013) uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, zullen wij bezien of een meerjarig totaaloverzicht van de ontvangen dividenden in de toekomst in het Jaarverslag Beheer Deelnemingen kan worden meegenomen. Grafiek 8, waar de Rekenkamer uitgaat van een portefeuillebreed rendement op eigen vermogen van 8%, en grafiek 9, waar de Rekenkamer uitgaat van een portefeuillebrede payout ratio van 40%, kunnen niet één op één overgenomen worden. De reden hiervoor is dat de generieke normen voor rendement op eigen vermogen en payout ratio met de Nota Deelnemingenbeleid «losgelaten» zijn. Hiervoor in de plaats is maatwerk gekomen, waarbij per deelneming beoordeeld wordt wat een passende pay out ratio en passende credit rating is.

We zullen bezien wat mogelijk is om het rendement op eigen vermogen en de payout ratio zowel snel en eenvoudig grafisch weer te geven, alsmede hier een meerderjarig overzicht van te geven.

Vraag 32

Bent u bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Antwoord vraag 32

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 33

Waarom bent u niet bereid het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen te verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Antwoord vraag 33

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 34

Hoe gaat u het informatiegehalte van het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen verbeteren door Informatie over het behalen van doelstellingen (zoals het rendement op eigen vermogen) op te nemen?

Antwoord vraag 34

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 35

Hoe ziet de planning van de evaluaties van staatsdeelnemingen eruit?

Vraag 36

Hoe ziet de planning van de evaluaties van staatsdeelnemingen eruit?

Antwoord op vragen 35 en 36

In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid is opgenomen dat de toegevoegde waarde van het aandeelhouderschap als aanvullend borgingsinstrument periodiek zal worden geëvalueerd. Het doel van deze evaluatie is om te bezien of de in paragraaf 3.4 opgenomen categorisering van een deelneming moet worden heroverwogen. In eerste instantie gaat voor de planning de aandacht uit naar de twaalf in de Nota Deelnemingenbeleid als permanent genoemde staatsdeelnemingen in beheer van Financiën. Naar verwachting is er een ritme van twee evaluaties per jaar te plannen. Om tot een logische planning te komen zal er een beoordelingsmodel worden opgesteld waarmee op een objectieve manier kan worden beoordeeld of er aanleiding is om de categorisering van een deelneming opnieuw te beschouwen en zal er een uniform evaluatiemodel worden opgesteld. Dit jaar zal een begin worden gemaakt met de uitvoering. Er is nog niet besloten welke deelnemingen dit betreft.

Vraag 36

Hoe ziet de planning van de evaluaties van staatsdeelnemingen eruit?

Antwoord vraag 36

Zie beantwoording vraag 35.

Vraag 37

Waarom vindt het kabinet dat door het uit elkaar halen van aandeelhouderschap en beleid betere afwegingen zouden kunnen worden gemaakt? Hoe verhoudt dit zich tot het recente bericht dat bij commissarisbenoemingen bij Schiphol de Ministeries van Financiën en Infrastructuur en Milieu niets met elkaar hebben afgestemd? Klopt het dat het uit elkaar halen van deze verantwoordelijkheden alleen goed werkt als er vervolgens wel voor een behoorlijke afstemming tussen de departementen wordt gezorgd? En dat als deze afstemming om wat voor reden dan ook niet kan worden georganiseerd, het juist beter is om aandeelhouderschap en beleid in één hand te leggen?

Antwoord vraag 37

In Nederland is in 2001 gekozen om het beheer van staatsdeelnemingen zoveel mogelijk te centraliseren bij het Ministerie van Financiën. Bij het centrale model zijn de rollen van aandeelhouder en beleidsmaker van elkaar gescheiden. De voordelen van het centrale model zoals beschreven in de nota uit 2001 gelden wat betreft het huidige kabinet nog steeds en staan beschreven en toegelicht in paragraaf 4.1 van de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid:

  • transparantie van het openbaar bestuur («een goed en zuiver afwegingsproces»);

  • duidelijkheid over de ministeriële verantwoordelijkheid;

  • het opbouwen en vasthouden van specifieke kennis waardoor efficiënter en effectiever kan worden gewerkt en kan worden bespaard op de kosten voor externe adviseurs en projectleiders;

  • het formuleren en toepassen van een uniforme richtlijn voor het deelnemen in ondernemingen;

  • eenduidige wijze van evalueren van de staatsdeelnemingen, waardoor de Kamer zich een samenhangend beeld kan vormen.

Zoals beschreven in hoofdstuk 4.3 van de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid is er tussen de aandeelhouder en het beleidsdepartement overleg over een verscheidenheid aan onderwerpen, zoals het goedkeuren van belangrijke investeringsvoorstellen. Indien er onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders staan, die het beleidsdepartement aangaan, wordt dit besproken met het beleidsdepartement. Het geschetste beeld in het genoemde krantenbericht herkennen de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu niet.

Vraag 38

De Algemene Rekenkamer beveelt aan om het aandeelhouderschap los te koppelen van het beleidsdepartement en het onder te brengen bij het Ministerie van Financiën. Bent u voornemens deze aanbeveling over te nemen?

Antwoord vraag 38

Zie beantwoording vraag 20.

Vraag 39

Hoe kan de Tweede Kamer tijdig meer inzicht krijgen in de goedkeuring van grote investeringen en investeringen in buitenlandse of branchevreemde investeringen van staats- en beleidsdeelnemingen?

Antwoord vraag 39

Zie beantwoording vraag 24.

Vraag 40

Wat is de exacte planning in 2015 van de Minister van Financiën inzake het rapporteren over de voortgang van de statutenwijzigingen van deelnemingen?

Vraag 49

Dat de informatievoorziening aan de Tweede Kamer aan informatiewaarde kan winnen en de bewindspersonen de grafische middelen en factsheets per deelneming waarderen, wil dat zeggen dat de bewindspersonen dit instrument en deze vorm in de toekomst over zullen nemen in de informatievoorziening aan de Tweede Kamer voor staats- en beleidsdeelnemingen in het jaarverslag?

Vraag 112

Is Financiën in staat om voortaan ook dezelfde factsheets te leveren, zoals de Algemene Rekenkamer dat heeft gedaan?

Antwoord vraag 40, 49 en 112

De door de Rekenkamer gemaakte grafische afbeeldingen van de ontwikkelingen bij staatsdeelnemingen vormen welkome suggesties voor de rapportages. Het Ministerie van Financiën en de vakdepartementen zullen nadere afspraken maken over de wijze waarop het jaarverslag van het Ministerie van Financiën aan informatieve waarde kan winnen door additionele informatie aan dit verslag toe te voegen over de beleidsdeelnemingen, zonder dat dit leidt tot een versobering van de rechtstreekse verantwoordingsinformatie aan de Tweede Kamer door de vakdepartementen. Het Ministerie van Financiën zal in toekomstige Jaarverslagen Beheer Deelnemingen ook rapporteren over de statutenwijzigingen die bij deelnemingen hebben plaatsgevonden. Hier wordt goede voortgang geboekt. Het ministerie neemt zich daarbij voor om de bevoegdheden van de aandeelhouder per deelneming schematisch inzichtelijk te maken.

Vraag 41

Wat gaat u verbeteren in het beoordelingsproces naar aanleiding van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?

Antwoord vraag 41

Zie beantwoording vraag 18.

Vraag 42

Wat bedoelen de bewindspersonen van Infrastructuur en Milieu met de toezegging om het aandeelhouderschap van de beleidsdeelnemingen Winair en DC-ANSP nader vorm te geven?

Vraag 43

Hoe zullen Winair en DC-ANSP het aandeelhouderschap nader vorm geven?

Vraag 44

Waarom kan het aandeelhouderschap van de beleidsdeelnemingen Winair en DC-ANSP niet worden afgestoten?

Antwoord op vragen 42 t/m 44

Het aandeelhouderschap in Winair is van belang om de duurzame bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius te borgen. Het aandeelhouderschap in DC-ANSP is van belang omdat de luchtverkeersdienstverlening wordt beschouwd als een publieke taak en belang, enerzijds vanwege de veiligheidsaspecten en anderzijds vanwege het belang van een goede bereikbaarheid van Bonaire door de lucht en de economische (met name toeristische) belangen van Bonaire en de (Nederlandse) luchtvaartmaatschappijen. Die publieke belangen gelden nog steeds. Het aandeelhouderschap staat dan ook niet ter discussie. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een aandelenbelang van 7,95% in Winair en DC-ANSP per oktober 2010 toebedeeld gekregen om zo goed mogelijk de publieke belangen die met deze beleidsdeelnemingen zijn gemoeid te borgen.

Met de in vraag 42 genoemde toezegging wordt bedoeld dat naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer wordt nagegaan of het zinvol is om het aandeelhouderschap van Winair en DC-ANSP los te koppelen van het vakdepartement. Momenteel wordt dit door de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Financiën onderzocht. Zodra de uitkomsten bekend zijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

Voor nadere details over het doel van deze beleidsdeelnemingen en de huidige invulling van de aansturing verwijzen wij naar de antwoorden op de Kamervragen 155 tot en met 158 (DC ANSP) en 167 tot en met 171 (Winair) over het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen16.

Vraag 43

Hoe zullen Winair en DC-ANSP het aandeelhouderschap nader vorm geven?

Antwoord vraag 43

Zie beantwoording vraag 42.

Vraag 44

Waarom kan het aandeelhouderschap van de beleidsdeelnemingen Winair en DC-ANSP niet worden afgestoten?

Antwoord vraag 44

Zie beantwoording vraag 42.

Vraag 45

Van welke staatsdeelnemingen worden de statuten gewijzigd? Kunt u toelichten wat hiervan de planning is?

Antwoord vraag 45

Zie beantwoording vraag 6.

Vraag 46

Op welke wijze is binnen het departement van Infrastructuur en Milieu een scheiding aangebracht tussen de aandeelhoudersrol en de beleidsrol van ProRail?

Antwoord vraag 46

De beleidsrol is belegd bij de beleidsdirectie Openbaar Vervoer en Spoor van het Directoraat Generaal Bereikbaarheid (DGB/OVS) en de aandeelhoudersrol is belegd bij de stafdirectie – Financiën Management en Control (FMC). Vanuit de verschillende rollen wordt, gegeven de benodigde rolscheiding, goed samengewerkt.

Vraag 47

Wat is het voordeel van een beleidsdeelneming boven een agentschap of uitvoeringsdirectie?

Antwoord op vraag 47

Voor de keuze tussen een beleidsdeelneming of een agentschap of uitvoeringsdirectie is de gewenste invloed van de overheid op de operationele bedrijfsvoering relevant. In het geval waarbij de overheid zelf de uitvoering van de betreffende activiteit verzorgt via een ambtelijke dienst, heeft zij de breedst mogelijke invloed (ook operationeel). De Minister kan rechtstreeks aanwijzingen geven. Door te kiezen voor een agentschap of een ZBO staan taken meer op afstand, maar vallen als het een publiekrechtelijke ZBO is via het publiekrecht nog steeds onder ministeriële verantwoordelijkheid (bij privaatrechtelijke ZBO’s is deze verantwoordelijkheid kleiner). Door de uitvoering van een product of dienst door een staatsdeelneming kiest de overheid voor nog meer afstand van de bedrijfsvoering. In dat geval wordt de uitvoering ondergebracht in een private vennootschap, waarin de staat met risicodragend kapitaal participeert («eigen vermogen»). De staat krijgt hier aandelen (en bijbehorende zeggenschap) in de vennootschap voor terug. Het model van een staatsdeelneming is wezenlijk anders dan dat van agentschap of uitvoeringsdirectie. Welke vorm in welke situaties het meest geschikt is, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Productie in de vorm een onderneming leidt in het algemeen tot sterkere prikkels om bedrijfseconomisch verantwoord en efficiënt te werken.

Vraag 48

Waarom is ProRail een onderneming en niet, zoals Rijkswaterstaat, een uitvoeringsdienst?

Antwoord vraag 48

Voor de beantwoording van deze vraag 48 verwijzen wij naar het hoofdstuk Sturing en ordening uit de Lange Termijn Spooragenda deel 2, Kamerstukken II, 2013–2014, 29 984, nr. 474.

Vraag 49

Dat de informatievoorziening aan de Tweede Kamer aan informatiewaarde kan winnen en de bewindspersonen de grafische middelen en factsheets per deelneming waarderen, wil dat zeggen dat de bewindspersonen dit instrument en deze vorm in de toekomst over zullen nemen in de informatievoorziening aan de Tweede Kamer voor staats- en beleidsdeelnemingen in het jaarverslag?

Antwoord vraag 49

Zie beantwoording vraag 40.

Vraag 50

Zijn de bewindspersonen bereid om de informatie over de beleidsdeelnemingen op dezelfde wijze op te nemen in het jaarverslag beheer (staats-)deelnemingen als de staatsdeelnemingen?

Antwoord vraag 50

Zie beantwoording vraag 27.

Vraag 51

Zijn de bewindspersonen bereid om de informatie over de beleidsdeelnemingen op dezelfde wijze op te nemen in het jaarverslag beheer (staats-)deelnemingen als de staatsdeelnemingen?

Antwoord vraag 51

Zie beantwoording vraag 27.

Vraag 52

Bent u bereid om in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen meerjarige cijfers met betrekking tot omzet, winst, rendement, dividend en solvabiliteit op te nemen?

Antwoord vraag 52

Zie beantwoording vraag 31.

Vraag 53

Bent u bereid om in het jaarverslag Staatsdeelnemingen een meerjarig overzicht van de dividenden op te nemen, zoals figuur 4?

Antwoord vraag 53

Zie beantwoording vraag 31.

Vraag 54

De Algemene Rekenkamer noemt het recht van enquête niet in de opsomming van belangrijke bevoegdheden voor de aandeelhouder. Maar met dit recht kan toch via de Ondernemingskamer veel invloed worden uitgeoefend? Dit bleek toch ook uit het SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur van 2007?

Antwoord vraag 54

Het genoemde SER-advies gaat primair over de positie van werknemers bij Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen. Het kabinet heeft hierbij de SER verzocht aandacht te schenken aan de toegang tot het enquêterecht in het kader van de versterking van de positie van werknemers. Het SER-advies is dus niet geschreven vanuit het perspectief van de aandeelhouder.

In het advies wordt opgemerkt dat geschillen over het beleid van de vennootschap (en daarmee over de beleidsruimte voor het bestuur) steeds vaker beslecht worden via de route van het enquêterecht. Op schriftelijk verzoek kan de Ondernemingskamer (OK) van het Gerechtshof te Amsterdam een of meer personen benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon. De OK wijst het verzoek slechts toe, wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. De OK kan namelijk alleen een onderzoek naar wanbeleid doen op voordracht van:

  • de advocaat-generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam, om redenen van openbaar belang;

  • aandeelhouders/certificaathouders die 10 procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen of rechthebbenden zijn op aandelen of certificaten tot een nominale waarde van € 225.000 of zoveel minder als de statuten bepalen;

  • vakbonden die leden hebben in de onderneming van de vennootschap, mits de vakbond tevoren de OR in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk van zijn gevoelen te doen blijken; of

  • degenen, aan wie daartoe bij de statuten of bij overeenkomst met de rechtspersoon de bevoegdheid is toegekend.

Indien uit het verslag van de onderzoekers is gebleken dat er sprake is van wanbeleid, kan de OK een of meer van de volgende voorzieningen treffen:

  • schorsing of vernietiging van een besluit van de bestuurders, van commissarissen, van de algemene vergadering of van enig ander orgaan van de rechtspersoon;

  • schorsing of ontslag van een of meer bestuurders of commissarissen;

  • tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen;

  • tijdelijke afwijking van de door de OK aangegeven bepalingen van de statuten;

  • tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;

  • ontbinding van de rechtspersoon.

Dit zijn veelal bevoegdheden die de staat als meerderheidsaandeelhouder ook heeft. Het enquêterecht is vanuit een aandeelhouder gezien met name interessant voor een minderheidsaandeelhouder die geen beslissingen in een algemene vergadering van aandeelhouders kan tegenhouden.

Vraag 55

Bestaat er een tabel met een schema van op- en aftreden en benoemingen? Indien zo, kan dit aan de Kamer worden gezonden? Hoe worden benoemingen getoetst aan het publieke belang?

Antwoord op vraag 55

De vennootschappen zijn verantwoordelijk voor het tijdig opstarten van benoemings- en herbenoemingsprocessen van bestuurders en commissarissen en nemen in veel gevallen een rooster van op- en aftreden op in hun jaarverslag. Op ambtelijk niveau wordt een informeel overzicht bijgehouden van aftreedtermijnen. Ik vind dat niet geschikt om te delen met het parlement.

Voor elke onderneming is het essentieel om goede bestuurders en commissarissen en een divers en evenwichtig samengestelde raad van bestuur en raad van commissarissen te hebben. Bestuurders en commissarissen zijn cruciaal voor het functioneren van de onderneming, omdat zij ieder vanuit hun eigen rol verantwoordelijk zijn voor respectievelijk de uitvoering van en het toezicht op de dagelijkse gang van zaken en de strategische richting. Staatsdeelnemingen zijn daarnaast actief in een maatschappelijk complexe omgeving, waarbij rekening moet worden gehouden met uiteenlopende belangen. Deze maatschappelijke context stelt extra eisen aan de competenties en eigenschappen van betreffende bestuurders en commissarissen. Mede daarom hecht de staat als aandeelhouder aan vroegtijdige en nauwe betrokkenheid bij benoemingen. De staat als aandeelhouder heeft bij benoemingen een actieve betrokkenheid, die zo vroeg mogelijk in het benoemingsproces start. Dit laat onverlet dat de primaire verantwoordelijkheid conform de vennootschapsrechterlijke verhoudingen bij de raad van commissarissen ligt. De raad van commissarissen stelt een profielschets op voor de gezochte bestuurder of commissaris en stemt deze af met de aandeelhouder(s). De raad van commissarissen stelt aan de hand van het profiel en al dan niet met aanbevelingen van de aandeelhouder(s) vervolgens een lijst met voorkeurskandidaten op, die wordt gedeeld met de aandeelhouder. Op basis van deze lijst komt de raad van commissarissen uiteindelijk tot een kandidaat, die voor benoeming wordt voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders.

De kwaliteiten waarover bestuurders en commissarissen dienen te beschikken, zijn niet voor iedere functie dezelfde. Een goede raad van bestuur en raad van commissarissen is juist samengesteld uit personen met diverse achtergronden en ervaringen. Er zijn desondanks wel enkele gemeenschappelijke criteria, waaraan alle commissarissen moeten voldoen. In zijn algemeenheid beoordeelt de staat kandidaten aan de hand van de volgende criteria: kennis en relevante ervaring, persoonlijke vaardigheden, karaktereigenschappen, maatschappelijke betrokkenheid en gevoel voor de publieke context waarin de onderneming opereert. Als onderdeel van een benoemingsprocedure toetst de aandeelhouder of alle criteria in de betreffende raad als geheel voldoende vertegenwoordigd zijn. Deze criteria zijn gekoppeld aan de publieke belangen die met de specifieke deelneming gemoeid zijn.

Vraag 56

Bestaat er een overzichtelijke tabel met een overzicht van alle beloningsplannen die ter goedkeuring bij de aandeelhouder voorliggen? Is er ook een overzicht van bij welke deelnemingen nog variabele beloning of bonussen worden toegepast en met welk percentage? Wordt nog steeds het maximumpercentage van 20% gehanteerd? Welke deelnemingen komen hier nog bovenuit?

Antwoord vraag 56

De Minister van Financiën beantwoordt de vragen over variabele beloningen bij deelnemingen binnenkort in een separate brief over dit onderwerp naar aanleiding van het verzoek van het Lid Van Dijck.

Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid aangekondigd zal het beloningsbeleid bij alle deelnemingen die in het beheer zijn van het Ministerie van Financiën herijkt worden. De Minister van Financiën zal de Tweede Kamer bij het jaarverslag deelnemingen 2014 over de voortgang hiervan informeren.

Vraag 57

Betekent een herbenoeming van een lid van de Raad van Bestuur na een periode van 4 jaar dat impliciet een nieuw beloningsbeleid voor dit lid wordt afgesproken?

Antwoord vraag 57

Het beloningsbeleid wordt voor de Raad van Bestuur als geheel vastgesteld en niet per lid van de Raad van Bestuur. Bij een herbenoeming van een lid van de Raad van Bestuur wordt dus niet een nieuw beloningsbeleid voor dit lid afgesproken.

Vraag 58

Op welke manier worden rendementseisen voor deelnemingen opgebouwd? Welke omvang heeft de rentevrije rentevoet, de marktrisico-opslag, de deelneming-specifieke risico-opslag en een eventuele afslag vanuit maatschappelijk belang?

Vraag 59

Hoe is bij normrendementen rekening te houden met de conjunctuur?

Vraag 60

Op welke manier wordt er onderscheid gemaakt naar het maatschappelijk belang van de specifieke deelneming in de normrendementsbepaling?

Vraag 61

Hoe wordt bij de bepaling van normrendementen voor deelnemingen gebruik gemaakt van benchmarks uit de betreffende sectoren?

Antwoord vragen 58 tot en met 61

Indien van toepassing op een deelneming hanteert de staat als aandeelhouder voor de berekening van het normrendement een model dat de relatie tussen risico en verwacht rendement beschrijft. Het Capital Asset Pricing Model (CAPM) is het meest gebruikelijke model voor de wijze van berekening van het rendement, dat de deelneming minimaal moet realiseren om de vermogenskosten terug te verdienen en waarmee de financiële continuïteit van de onderneming zo goed mogelijk wordt veiliggesteld.

Binnen dit model zijn drie parameters van belang, te weten de risicovrije rente, marktrisicopremie en de zogenoemde bèta. De aannames rondom de risicovrije rente en markrisicopremie zijn voor iedere deelneming gelijk. De risicovrije rente wordt gebaseerd op het eenjarige gemiddelde van een Nederlandse staatsobligatie (looptijd van tien jaar). De marktrisicopremie is het te verwachten additionele rendement bovenop de risicovrije rente dat een belegger kan realiseren door te investeren in aandelen in plaats van staatsobligaties. De marktrisicopremie die wordt gebruikt voor het bepalen van het normrendement is gebaseerd op verschillende wetenschappelijke bedrijfseconomische artikelen. De bèta geeft het risico van het specifieke bedrijf weer. Deze wordt berekend op basis van gegevens van beursgenoteerde ondernemingen, die voor wat betreft het risicoprofiel en activiteiten vergelijkbaar zijn met de betreffende staatsdeelneming. Deze bedrijven zijn veelal actief in dezelfde sector. Op deze manier kan een inschatting worden gemaakt van het risicoprofiel van de staatsdeelneming en het daarbij passend rendement, dat de aandeelhouder mag verwachten ter compensatie voor het gelopen risico op het geïnvesteerde vermogen. Het model is gebaseerd op langjarige tijdreeksen, waardoor het effect van de conjunctuur geëlimineerd is.

Het Capital Asset Pricing Model houdt geen rekening met deelnemingspecifieke risico-opslagen of eventuele afslagen vanuit maatschappelijk belang. Een inschatting van dergelijke opslagen is niet goed te onderbouwen op basis van objectieve data.

Het normrendement helpt de staat om het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen verantwoord te beheren, stimuleert de onderneming om efficiënt te opereren en draagt daarmee bij aan de continuïteit van de onderneming en de borging van het publieke belang op lange termijn.

Vraag 59

Hoe is bij normrendementen rekening te houden met de conjunctuur?

Antwoord vraag 59

Zie beantwoording vraag 58.

Vraag 60

Op welke manier wordt er onderscheid gemaakt naar het maatschappelijk belang van de specifieke deelneming in de normrendementsbepaling?

Antwoord vraag 60

Zie beantwoording vraag 58.

Vraag 61

Hoe wordt bij de bepaling van normrendementen voor deelnemingen gebruik gemaakt van benchmarks uit de betreffende sectoren?

Antwoord vraag 61

Zie beantwoording vraag 58.

Vraag 62

Welke doelstellingen zijn er de afgelopen jaren voor dividenden geformuleerd? Hoe verhouden de behaalde resultaten zich tot deze geformuleerde doelen?

Vraag 74

Bij welke beleids- en staatsdeelnemingen heeft de aandeelhouder over het jaar 2014 gekozen voor een lagere payout ratio?

Vraag 75

Waarom heeft de aandeelhouder bij bepaalde beleids- en staatsdeelnemingen over het jaar 2014 gekozen voor een lagere payout ratio?

Antwoord op vragen 62, 74 en 75

Vanaf 2014 wordt er gewerkt met een specifieke pay-outnorm per deelneming. De aandeelhouder maakt met de onderneming een zakelijke afweging bij het dividendbeleid, waarbij de gewenste vermogenspositie (financiële ratio’s voor de credit rating) en de investeringsagenda voor de toekomst in samenhang met elkaar worden bezien.

De specifieke normen worden alleen geformuleerd voor de operationele deelnemingen. Bij de beleidsdeelnemingen is het doorgaans niet mogelijk om op basis van marktvergelijking normen te formuleren.

In 2014 en 2015 is bij Tennet, Schiphol en Gasunie afgeweken van het voor die ondernemingen afgesproken dividendbeleid. Tennet heeft in 2014 en 2015 (over boekjaar 2013 en 2014) een lagere payout ratio gehanteerd. Dit past, in lijn met de in de Nota Deelnemingenbeleid genoemde mogelijkheid om af te wijken van het dividendbeleid, bij een onderneming met een investeringsagenda van ruim € 20 miljard. Schiphol en Gasunie hebben over boekjaar 2013 vanwege incidentele baten in 2014 eenmalig een hogere payout ratio gehanteerd.

Vraag 63

Klopt het dat bij de kruisparticipatie tussen Schiphol en AdP in 2008 slechts gekeken is naar de netwerkkwaliteit en niet naar Nederlandse publieke belangen zoals veiligheid en milieu? Op welke manier had dit anders kunnen worden aangepakt? Kan de kruisparticipatie nog ontbonden worden?

Antwoord vraag 63

De publieke belangen worden met name geborgd in wet- en regelgeving. Daarnaast is bij de goedkeuring van de kruisparticipatie tussen Schiphol en AdP de business case in zijn geheel bekeken en onderzocht. Eén van de conclusies was dat «er geen reden is om aan te nemen dat de samenwerking een negatief effect zal hebben op publieke belangen op het gebied van milieu en veiligheid. Bestaande wet- en regelgeving wordt door deze samenwerking niet beïnvloed.» Dit werd tevens vermeld in de Kamerbrief omtrent de kruisparticipatie tussen Schiphol en AdP in 2008.17 Ook wordt in deze brief beschreven dat «bepaalde «triggers» zijn gedefinieerd op basis waarvan de luchthavens afzonderlijk kunnen besluiten de samenwerking te beëindigen en de kruisparticipatie terug te draaien».

Vraag 64

Bij welke deelnemingen wordt inmiddels het verlichte structuurregime toegepast? Als dit wordt toegepast, klopt het dan dat de aandeelhouder zelf de leden van de Raad van Bestuur benoemt? In hoeverre treedt de overheidsaandeelhouder daarbij autonoom op? In hoeverre vraagt de overheidsaandeelhouder een second opinion? Of baseert de aandeelhouder zich slechts op de voordracht van de Raad van Commissarissen?

Antwoord 64

Bij deelnemingen die vallen onder het structuurregime en waarvan de aandelen voor 100% in handen zijn van een overheid, kan het verlichte structuurregime worden toegepast. Het gaat binnen de portefeuille staatsdeelnemingen om: Gasunie, NS, Havenbedrijf Rotterdam en KNM. Indien het verlichte structuurregime van artikel 2:155a BW, eerste lid onder b, wordt toegepast (maar overigens ook bij kleinere vennootschappen en stichtingen), kan de algemene vergadering van aandeelhouders er voor kiezen zelf de bestuurders van de vennootschap te benoemen in afwijking van artikel 2:162 BW dat geldt bij een volledig structuurregime. De staat als aandeelhouder is actief betrokken in het benoemingsproces van bestuurders en vormt zich een zelfstandig oordeel over kandidaten voor benoeming. Zie verder ook het antwoord op vraag 55 voor beantwoording van het tweede deel van vraag 64.

Vraag 65

Bij welke deelnemingen is er inmiddels een ORS (onderlinge regeling tot samenwerking)? Klopt het dat zo’n ORS bij deelnemingen van minder dan 100% noodzakelijk is om het verlichte structuurregime te kunnen vestigen?

Antwoord 65

Het verlichte structuurregime is van toepassing op vennootschappen waarvan het gehele kapitaal wordt verschaft door een publiekrechtelijke rechtspersoon (de staat, provincies, gemeenten, waterschappen). Het verlichte structuurregime kan ook van toepassing zijn indien er sprake is van twee of meerdere van zulke aandeelhouders, mits zij een ORS hebben gesloten. Bij dergelijke deelnemingen, waarvan de staat niet de 100% aandeelhouder is, dient derhalve een ORS te zijn/worden gesloten om het verlichte structuurregime te mogen toepassen.

De wet geeft niet aan hoe een ORS eruit moet zien. Er dient uit te worden gegaan van het criterium dat de aandeelhouders een eenheid van beleid nastreven krachtens een onderlinge regeling tot samenwerking waaraan alle aandeelhouders deelnemen. De ORS wordt doorgaans in de vorm van een aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd. Hiervan is sprake bij Havenbedrijf Rotterdam.

Vraag 66

Klopt het dat bij staatsdeelneming Thales (1%) de Staat als aandeelhouder uitsluitend de bevoegdheid heeft om bepaalde onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders te plaatsen?

Vraag 67

Welke bevoegdheden heeft de Staat als aandeelhouder, naast het op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders zetten van bepaalde onderwerpen?

Antwoorden 66 en 67

Nee. De staat kan inderdaad als houder van 1% van de aandelen bepaalde zaken op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders plaatsen en het woord voeren tijdens de algemene vergadering. Daarnaast kan hij het stemrecht dat hij heeft met 1% van de aandelen uitoefenen bij zaken waarover de algemene vergadering van aandeelhouders kan besluiten. Het gaat dan om zaken als statutenwijziging, benoeming en ontslag van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen, uitgifte van aandelen, verlening van kwijting aan de leden van de raad van bestuur voor het door hen gevoerde beleid, enzovoort. Met 1% van de aandelen is de impact van het stemrecht dat de staat kan uitoefenen bij besluitvorming door de algemene vergadering van aandeelhouders vanzelfsprekend beperkt.

Vraag 67

Welke bevoegdheden heeft de Staat als aandeelhouder, naast het op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders zetten van bepaalde onderwerpen?

Antwoord vraag 67

Zie beantwoording vraag 66.

Vraag 68

Wat is de meerwaarde van het aandeelhouderschap indien bij staatsdeelneming Thales (1%) de Staat als aandeelhouder uitsluitend de bevoegdheid heeft om bepaalde onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders te plaatsen?

Vraag 69

Hoe wordt het publieke belang van aandeelhouderschap in Thales (1%) geborgd?

Antwoord op vraag 68

De defensiesector bestaat vrijwel geheel uit bedrijven met overheidsbelangen of uit bedrijven die op andere wijze een bijzondere relatie met de overheid hebben. Thales is een producent van hoogwaardig defensiemateriaal waaronder radartechnologie, waar Nederland contractuele relaties mee heeft. De staat behoudt het 1%-belang omdat daarmee strategische belangen zijn gediend zoals het behoud van een nationale defensie-industrie, de bescherming van gevoelige informatie en het behoud van technologische kennis.

Vraag 69

Hoe wordt het publieke belang van aandeelhouderschap in Thales (1%) geborgd?

Antwoord vraag 69

Zie beantwoording vraag 68.

Vraag 70

Beschouwt u het staatsaandeelhouderschap als aanvullend instrument op wet- en regelgeving indien het publieke belang gewoon voldoende via wet- en regelgeving geborgd kan worden?

Antwoord vraag 70

Nee, dan niet.

Vraag 71

Wat zijn de rendementsdoelstellingen per beleids- en staatsdeelneming?

Antwoord vraag 71

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 72

Waarom worden de vastgoedbezittingen van het Rijk niet gebundeld in een of meerdere staatsdeelnemingen, zodat de Kamer de prestaties van het vastgoedbezit op uniforme wijze kan vergelijken en beoordelen?

Antwoord vraag 72

Zoals uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid, gelden voor publiek aandeelhouderschap en het aangaan van een staatsdeelneming diverse criteria en randvoorwaarden. Een bundeling van het rijksvastgoedbezit voldoet daar niet aan. Het oogmerk van prestatiemeting is op zichzelf onvoldoende reden om een staatsdeelneming op te richten.

Vraag 73

Bent u bereid om in het jaarverslag Staatsdeelnemingen snel en eenvoudig vergelijkbare informatie over het rendement op eigen vermogen en de payout ratio op te nemen, zoals in figuur 8 en 9?

Antwoord vraag 73

Zie beantwoording vraag 31.

Vraag 74

Bij welke beleids- en staatsdeelnemingen heeft de aandeelhouder over het jaar 2014 gekozen voor een lagere payout ratio?

Antwoord vraag 74

Zie beantwoording vraag 62.

Vraag 75

Waarom heeft de aandeelhouder bij bepaalde beleids- en staatsdeelnemingen over het jaar 2014 gekozen voor een lagere payout ratio?

Antwoord vraag 75

Zie beantwoording vraag 62.

Vraag 76

Waarom heeft de staataandeelhouder bij BNG, FMO, Schiphol Group en Tennet niet de mogelijkheid om de Raad van Bestuur te benoemen en te ontslaan?

Antwoord vraag 76

Bij deze deelnemingen geldt het structuurregime en is het verlichte structuurregime niet toegepast of niet toepasselijk. FMO en Schiphol hebben ook andere aandeelhouders dan Nederlandse overheden en voldoen daarmee niet aan de wettelijke voorwaarden voor toepassing van het verlichte structuurregime. Bij Tennet wordt dit met de invoering van de standaardstatuten gewijzigd, waarmee ook bij Tennet de bestuurders worden benoemd en ontslagen door de AVA.

Vraag 77

Waarom heeft de Minister van Economische Zaken niet het voornemen om de statuten van de ondernemingen die onder zijn beheer vallen, in lijn te brengen met de standaardstatuten?

Vraag 78

Welke gevolgen heeft het dat de Minister van Economische Zaken niet het voornemen heeft om de statuten van de ondernemingen die onder zijn beheer vallen, in lijn te brengen met de standaardstatuten?

Antwoord vraag 77 en 78

De Algemene Rekenkamer schrijft dat het Ministerie van Economische Zaken heeft aangegeven niet het voornemen te hebben om de statuten van de beleidsdeelnemingen aan te passen aan de standaardstatuten, omdat aandeelhouder EZ over voldoende bevoegdheden beschikt om de ondernemingen te sturen.

De Minister van Economische Zaken herkent zich niet in dat beeld van de AR. Rond beleidsdeelnemingen zijn en worden ook de nodige stappen gezet om de statuten aan te passen. Zo heeft ABDTopconsult in 2014 in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek verricht naar de governance van het zogenoemde Gasgebouw (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 023, bijlage bij nr. 176).

Met betrekking tot GasTerra en EBN kan worden medegedeeld dat de aanbevelingen van ABDTopconsult onder andere hebben geleid tot het beter vastleggen van de interne werkwijze in procedures en protocollen, tot een duidelijker vastleggen op welke doelen EZ stuurt, en is het aandeelhouderschap belegd bij de secretaris-generaal van EZ om een betere scheiding te bewerkstelligen tussen de beleidsfunctie en de aandeelhouders/toezichtfunctie.

Met betrekking tot de vijf regionale ontwikkelingsmaatschappijen (hierna: ROMs) valt op te merken dat hun handelen niet alleen gestuurd wordt op basis van de statuten. In een zogenaamde beleidsinstructie, die in 2012 met alle betrokken provinciale aandeelhouders opnieuw is vastgesteld, zijn diverse randvoorwaarden opgenomen. Zo is er onder meer een investeringsdrempel van maximaal € 2,5 miljoen vastgelegd en kunnen ROMs niet buiten hun regio investeren zonder instemming van de aandeelhouders.

Vraag 78

Welke gevolgen heeft het dat de Minister van Economische Zaken niet het voornemen heeft om de statuten van de ondernemingen die onder zijn beheer vallen, in lijn te brengen met de standaardstatuten?

Antwoord vraag 78

Zie beantwoording vraag 77.

Vraag 79

Klopt het dat in de statuten van een overheidsvennootschap kan worden vastgelegd welke publieke belangen een staatsdeelneming dient na te streven? Kan het belang van de vennootschap op manier gelijkgeschakeld worden aan het publieke belang? Op welk detailniveau kunnen in de statuten publieke belangen vastgelegd worden?

Antwoord vraag 79

Wij gaan ervan uit dat met het begrip «overheidsvennootschap» een staatsdeelneming bedoeld wordt.

Wet- en regelgeving zijn de eerst aangewezen instrumenten om publieke belangen te borgen. Indien het publieke belang onvoldoende door middel van wet- en regelgeving geborgd kan worden, kan een staatsdeelneming een geschikt instrument zijn om het bewuste publieke belang te borgen. In dat geval ligt het in de rede om in de doelomschrijving in de statuten van de staatsdeelneming op te nemen wat het specifieke publieke belang is dat de staatsdeelneming dient te borgen. Bij het doorvoeren van de standaardstatuten wordt gecontroleerd of de huidige doelomschrijving van de staatsdeelneming in overeenstemming met het publieke belang is. Als dat onvoldoende het geval is, zal de doelomschrijving gewijzigd worden. Hierbij is het belangrijk dat de doelomschrijving voldoende ruim is om toekomstbestendig te zijn en toch dusdanig specifiek dat deze de gewenste richting aan de staatsdeelneming geeft. Op die manier geeft de doelomschrijving sturing aan de staatsdeelneming en is deze ondersteunend aan het verbinden van het belang van de vennootschap aan het te borgen publieke belang. Het belang van de vennootschap zal echter nooit helemaal gelijk zijn aan het te borgen publieke belang, omdat het belang van de vennootschap ruimer is dan alleen de doelomschrijving. Zo dient het bestuur van de vennootschap ook de «going concern» status te waarborgen en de belangen van de verschillende stakeholders, waaronder bijvoorbeeld de werknemers, klanten en de aandeelhouder(s), te bewaken.

Vraag 80

In welke staatsdeelnemingen zijn deze publieke belangen al vastgelegd? In welke gaat dit de komende tijd nog gebeuren? Is het haalbaar om dit voor alle 26 structurele deelnemingen te regelen voor uiterlijk voor 1 juli 2016?

Antwoord vraag 80

Zie antwoord op vragen 6, 7, 9, 13, 15 en 45

Bij het doorvoeren van de standaardstatuten wordt gecontroleerd of de geïdentificeerde betrokken publieke belangen van een staatsdeelneming nog adequaat opgenomen zijn in, en blijken uit, de statutaire doelomschrijving. Indien nodig, wordt de statutaire doelomschrijving aangepast.

Vraag 81

Klopt het dat in statuten van een overheidsvennootschap kan worden vastgelegd dat de overheidsaandeelhouder een actieve of passieve instructiebevoegdheid kan krijgen? Klopt het dat dit geregeld kan worden door middel van artikel 2:129 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek? Bij welke staatsdeelnemingen is reeds gebruik gemaakt van de instructiebevoegdheid? Wat zijn de redenen om dat wel of niet te doen?

Vraag 82

Klopt het dat de instructiebevoegdheid van artikel 2:129 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ook betekent dat in de statuten vastgelegd kan worden dat een strategienota ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering moet worden voorgelegd? Klopt het dat op deze manier de overheidsaandeelhouder goed zou kunnen toetsen of de bedrijfsstrategie in overeenstemming is met de te dienen publieke belangen? Bij welke staatsdeelnemingen is reeds gebruik gemaakt van deze mogelijkheid?

Vraag 86

Klopt het dat de instructiebevoegdheid van artikel 2:129 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ook betekent dat in de statuten vastgelegd kan worden dat over andere onderwerpen dan de algemene strategie een nota ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering moet worden voorgelegd? Bijvoorbeeld bij een openbaar vervoerbedrijf een materieelnota of een aanbestedingsnota? Dus dat er afhankelijk van de deelneming een onderwerp uitgelicht wordt, dat via een goed te keuren nota met de overheidsaandeelhouder besproken wordt?

Antwoorden vragen 81, 82 en 86

De wet biedt inderdaad de mogelijkheid om een algemene instructiebevoegdheid van de aandeelhouder op te nemen in de statuten. Er is voor gekozen om dit niet in de standaardstatuten op te nemen. De reden hiervoor is de volgende. In eerste instantie is het de bestuurder die bestuurt en niet de aandeelhouder. De raad van commissarissen adviseert de bestuurder daarbij en houdt toezicht in het belang van alle betrokken stakeholders bij de vennootschap. De aandeelhouder is aandeelhouder op afstand en daarbij past deze instructiebevoegdheid niet. Het beleid gaat er voorts vanuit dat de staat als aandeelhouder zich in principe niet met operationele zaken bezighoudt. De bevoegdheden uit de wet en standaardstatuten geven de staat voldoende zeggenschap en invloed om toezicht te houden op de onderwerpen zoals beschreven in de Nota Deelnemingenbeleid en op de belangrijke besluiten van de deelneming. Het geven van algemene instructies brengt bovendien het risico mee dat op de bestuurdersstoel wordt plaatsgenomen en dus van bestuurdersaansprakelijkheid.

Bij sommige beleidsdeelnemingen is wel een instructiebevoegdheid opgenomen, zoals bij de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen. Dit ligt ook meer voor de hand gezien de verhoudingen.

Bij het bepalen van de strategie wordt de aandeelhouder uitgebreid gehoord. Wij bespreken met de raad van commissarissen en directie de toekomst en de strategische plannen van de onderneming. Daarbij komt vanzelfsprekend het publieke belang uitvoerig aan de orde, maar ook andere onderwerpen zoals de (financiële) gezondheid van de onderneming. Er is voor gekozen om bij de uitwerking van de strategie, bijvoorbeeld bij grote investeringen, een goedkeuring vast te leggen. De drempels hiervoor zijn of worden aangepast.

Vraag 82

Klopt het dat de instructiebevoegdheid van artikel 2:129 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ook betekent dat in de statuten vastgelegd kan worden dat een strategienota ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering moet worden voorgelegd? Klopt het dat op deze manier de overheidsaandeelhouder goed zou kunnen toetsen of de bedrijfsstrategie in overeenstemming is met de te dienen publieke belangen? Bij welke staatsdeelnemingen is reeds gebruik gemaakt van deze mogelijkheid?

Antwoord vraag 82

Zie beantwoording vraag 81.

Vraag 83

Bestaat er inmiddels een tabel met de doelrendementen per deelneming?

Antwoord vraag 83

Zie beantwoording vraag 29.

Vraag 84

Bestaat er inmiddels een tabel met de payout ratio’s per deelneming?

Antwoord vraag 84

In het Jaarverslag beheer Staatsdeelnemingen 2013 staat deze tabel op pagina 23 en 74. In hoofdstuk 7 «Staatsdeelnemingen onder de loep» (pagina 25–70) van het jaarverslag 2013 zijn ook per deelneming de payout ratio’s van 2012 en 2011 opgenomen.

Vraag 85

Kunnen er van de behaalde rendementen en payout ratio’s meerjarige overzichten worden gemaakt?

Antwoord vraag 85

Zie beantwoording vraag 31.

Vraag 86

Klopt het dat de instructiebevoegdheid van artikel 2:129 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ook betekent dat in de statuten vastgelegd kan worden dat over andere onderwerpen dan de algemene strategie een nota ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering moet worden voorgelegd? Bijvoorbeeld bij een openbaar vervoerbedrijf een materieelnota of een aanbestedingsnota? Dus dat er afhankelijk van de deelneming een onderwerp uitgelicht wordt, dat via een goed te keuren nota met de overheidsaandeelhouder besproken wordt?

Antwoord vraag 86

Zie beantwoording vraag 81.

Vraag 87

Op welke manier kunnen het Ministerie van Financiën en het vakdepartement beter samenwerken als het gaat om de uitoefening van het aandeelhouderschap? Is het denkbaar dat het Ministerie van Financiën aanwezig is bij een voorbereidende aandeelhoudersvergadering, maar dat het vakdepartement de Staat vertegenwoordigt bij de echte algemene vergadering van aandeelhouders op daar op de inhoud en de publieke belangen stuurt?

Antwoord vraag 87

De Nota Deelnemingenbeleid geeft een visie op de verhouding en samenwerking tussen aandeelhouder en beleidsmaker. Paragraaf 4.3 van de nota is hier geheel aan gewijd. Aandeelhouder en vakdepartement hechten ook aan een goede samenwerking, waarbij aandacht is voor de bewust gescheiden rollen en verantwoordelijkheden. Er vindt geregeld structureel overleg plaats om te bespreken hoe de onderneming de betrokken publieke belangen heeft geborgd en wat de huidige financiële situatie van de onderneming is. De vertegenwoordiging van de staat bij de algemene vergadering van aandeelhouders is voorbehouden aan de aandeelhouder. Het is niet logisch om bij deze wettelijk voorgeschreven vergadering met een agenda die in belangrijke mate wordt gedicteerd door het vennootschapsrecht de vertegenwoordiging door het vakdepartement te laten uitvoeren. Indien nodig vindt er voorafgaand aan de aandeelhoudersvergadering afstemming plaats met het vakdepartement.

Vraag 88

Is er binnen het deelnemingenbeleid ook een conversiebeleid? Kunnen deelnemingen worden omgezet in een agentschap of ZBO, zoals met SenterNovem is gebeurd? Hoe gaat dat in zijn werk? Onder welke omstandigheden kan dit worden overwogen? Kan dit onderdeel worden van evaluaties?

Antwoord vraag 88

Het deelnemingenbeleid zoals vastgelegd in de Nota Deelnemingenbeleid bevat geen «conversiebeleid». In het geval dat het wenselijk is om een deelneming om te zetten in een ZBO of agentschap is het een optie om eerst de taken over te dragen en vervolgens de onderneming te liquideren. Dit is ook met NOVEM gebeurd. Een andere mogelijkheid om de rechtsvorm van een deelneming om te zetten staat beschreven in artikel 2:18 Burgerlijk Wetboek.

Vraag 89

Hoe is het te rijmen met het bericht in De Telegraaf medio april 2015 dat de bewindslieden verantwoordelijke voor Financiën en Luchtvaart volstrekt langs elkaar heen werken ten aanzien van Schiphol, dat de aandeelhouder het beleidsdepartement voor de Schiphol Group (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) sinds 2 jaar betrekt bij de voorbereiding van de algemene vergadering van aandeelhouders?

Vraag 90

Welke afstemming is er tussen het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geweest over de nieuwe Schiphol-commissarissen?

Antwoord vragen 89 en 90

Zoals beschreven in hoofdstuk 4.3 van de Nota Deelnemingenbeleid is er tussen de aandeelhouder en het beleidsdepartement overleg over een verscheidenheid aan onderwerpen, zoals het goedkeuren van belangrijke investeringsvoorstellen. Indien er onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders staan, die het beleidsdepartement aangaan, wordt dit besproken met het beleidsdepartement. In de praktijk is er veel overleg tussen beide departementen inzake Schiphol, onder andere over de genoemde onderwerpen. Het geschetste beeld in het genoemde krantenbericht herkennen de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu niet.

Conform het benoemingenbeleid van de staat als aandeelhouder wordt de voorgedragen commissaris, voordat de aandeelhouder zijn goedkeuring verleent, voorgelegd aan het betreffende beleidsministerie. De nieuwe Schiphol-commissarissen zijn derhalve voorgelegd aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Vraag 90

Welke afstemming is er tussen het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geweest over de nieuwe Schiphol-commissarissen?

Antwoord vraag 90

Zie beantwoording vraag 89.

Vraag 91

Waarom zijn er bij Schiphol commissarissen benoemd zonder enige affiniteit en kennis van de luchtvaartsector?

Antwoord vraag 91

Voor het vormen van een goede en gebalanceerde raad zijn commissarissen nodig die samen kennis hebben van de relevante kennisgebieden, zoals financiën, luchtvaart, retail en HRM. Schiphol Group onderscheidt elf van zulke kennisgebieden voor commissarissen, waaronder luchtvaart. In het proces van de benoeming van nieuwe commissarissen wordt allereerst gekeken welke kennis de raad, gezien de zittende commissarissen, nodig heeft om zijn taak te kunnen vervullen. De nu benoemde commissarissen brengen alle drie afzonderlijk kennis en kwaliteiten mee die de raad, goed kan gebruiken, ook gezien de zittende commissarissen.

Wij hebben ons er bij de benoemingen van vergewist dat de gewenste kennisgebieden, inclusief luchtvaartkennis, in de raad vertegenwoordigd zijn. Kennis en ervaring van de luchtvaart, maar ook van bijvoorbeeld de publieke sector en van financiën is belangrijk voor een onderneming als Schiphol.

Vraag 92

Waarom is de invloed van de aandeelhouder, Minister van Economische Zaken, van EBN in vergelijking met de invloed van de beleidsafdeling bescheiden?

Antwoord vraag 92

EBN is een beleidsdeelneming en gepositioneerd als uitvoerder van overheidsbeleid op energiegebied, in het bijzonder de opsporing en winning van koolwaterstoffen. Dit houdt in dat tussen de beleidsafdeling van het Ministerie van Economische Zaken en EBN een sterke wederzijdse betrokkenheid bestaat en er zeer regelmatig overleg hierover plaatsvindt. De invloed van de aandeelhouder heeft betrekking op de gebruikelijke vennootschappelijke verhoudingen tussen directie, Raad van Commissarissen en aandeelhouder. Daarmee is de ene rol niet van bescheidener invloed dan de andere. In de zienswijze van de AR dat de invloed van de aandeelhouder bescheidener is dan die van de beleidsafdeling kan de Minister van Economische Zaken zich niet vinden.

In 2014 is de governance van het Gasgebouw onderzocht door ABDTopconsult in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. Een belangrijke bevinding was dat er een integrale en expliciete afweging van de publieke belangen in goede afstemming tussen de beleidsmaker en de aandeelhouder moet plaatsvinden. Deze aanbeveling is overgenomen waarbij de aansturing van EBN nader is uitgewerkt binnen de departementale organisatie van het Ministerie van Economische Zaken. Het aandeelhouderschap is op het hoogste ambtelijke niveau, te weten bij de Secretaris-generaal, belegd.

Vraag 93

In hoeverre zijn inmiddels binnen EBN de wettelijke en niet-wettelijke taken ondergebracht in afzonderlijke juridische organisaties ter bescherming van mogelijke negatieve financiële gevolgen van niet-wettelijke taken?

Vraag 94

Waarom zijn binnen EBN de wettelijke en niet-wettelijke taken niet ondergebracht in afzonderlijke juridische organisaties ter bescherming van mogelijke negatieve financiële gevolgen van niet-wettelijke taken?

Vraag 95

Wat zijn de gevolgen indien binnen EBN de wettelijke en niet-wettelijke taken niet zijn ondergebracht in afzonderlijke juridische organisaties ter bescherming van mogelijke negatieve financiële gevolgen van niet-wettelijke taken?

Antwoorden vragen 93–95

De activiteiten van EBN anders dan die ter uitvoering van haar publieke taken, zijn ondergebracht in een separate vennootschap, te weten EBN Capital BV. Dit is een 100% dochter van EBN.

Met betrekking tot die andere activiteiten moet op grond van de Mijnbouwwet een afzonderlijke boekhouding worden gevoerd en is verder voorgeschreven dat de baten uit publieke taken niet gebruikt mogen worden voor de financiering van bedoelde andere activiteiten. Het Ministerie van Economische Zaken heeft als voorwaarde bij de door EBN gevraagde instemming voor een andere activiteit gesteld dat deze boekhouding zou worden gesepareerd in een juridische entiteit (EBN Capital) om op die wijze een eenvoudige en transparante vastlegging te hebben van deze andere activiteiten.

Vraag 94

Waarom zijn binnen EBN de wettelijke en niet-wettelijke taken niet ondergebracht in afzonderlijke juridische organisaties ter bescherming van mogelijke negatieve financiële gevolgen van niet-wettelijke taken?

Antwoord vraag 94

Zie beantwoording vraag 93.

Vraag 95

Wat zijn de gevolgen indien binnen EBN de wettelijke en niet-wettelijke taken niet zijn ondergebracht in afzonderlijke juridische organisaties ter bescherming van mogelijke negatieve financiële gevolgen van niet-wettelijke taken?

Antwoord vraag 95

Zie beantwoording vraag 93.

Vraag 96

Bij hoeveel deelnemingen is de drempel voor de goedkeuring van investeringen inmiddels verlaagd? Klopt het dat er nog steeds drempels van 586 miljoen en 2,2 miljard euro bestaan, zoals bij Schiphol en de NS? Op deze manier loopt de Staat toch grote financiële risico’s, zonder daar enige invloed te hebben? Hoe kan het toezicht op de investeringen verbeterd worden? Is het denkbaar dat er een investeringscommissie komt met mensen van buiten het Ministerie van Financiën?

Antwoord vraag 96

Zie beantwoording vraag 6.

Vraag 97

Klopt het dat de Tweede Kamer geen instemmingsrecht heeft bij de verkoop van dochtervennootschappen van staatsdeelnemingen? Klopt het dat dit zich niet verhoudt tot de wens van de Kamer om wel betrokken te zijn bij besluiten tot verkoop, daar bij sommige deelnemingen de activiteiten en medewerkers voornamelijk bij de dochter zitten? Welke wet en wetsartikelen zouden veranderd moeten worden om dit te wijzigen?

Antwoord vraag 97

Jaarlijks wordt de Tweede Kamer op basis van artikel 34c van de Comptabiliteitswet 2001 door de Minister van Financiën geïnformeerd over het reeds gevoerde beleid en het beleid dat wordt gevoerd ten aanzien van het verwerven, het bezit en het vervreemden van vermogen in ondernemingen. Daarnaast wordt Tweede Kamer in de praktijk geïnformeerd over verkooptransacties door staatsdeelnemingen, voor zover het een verkoop betreft waarvan statutair is bepaald dat die door de aandeelhouders moet worden goedgekeurd. Zo is de Tweede Kamer in februari 2015 geïnformeerd over de voorwaardelijke verkoop van verzekeringsgroep REAAL door SNS REAAL N.V., waarna een debat met de Minister van Financiën heeft plaatsgevonden.18

Vraag 98

Waarom is de investering in de verbetering van de bagageafhandeling op Schiphol niet voorgelegd aan de aandeelhouder?

Vraag 99

Werd de investering in de verbetering van de bagageafhandeling op Schiphol niet voorgelegd aan de aandeelhouder omdat dit boven het drempelbedrag uitkwam?

Antwoord vraag 98 en 99

Ten tijde van de eerste investering in het bagageafhandelingssysteem 70 Mb (Million bags) in 2002 waren er nog geen drempelbedragen die het Schiphol Group verplichtten om investeringen aan de aandeelhouders voor te leggen. De huidige drempel is in 2008 in de statuten opgenomen.

Vraag 99

Werd de investering in de verbetering van de bagageafhandeling op Schiphol niet voorgelegd aan de aandeelhouder omdat dit boven het drempelbedrag uitkwam?

Antwoord vraag 99

Zie beantwoording vraag 98.

Vraag 100

Hoe vaak komt het voor dat investeringen in delen worden geknipt, zodat deze niet aan de aandeelhouder voor goedkeuring hoeven te worden voorgelegd?

Antwoord vraag 100

Gevallen waarbij hier sprake van is, zijn ons niet bekend.

Vraag 101

Waarom heeft EBN een deelbelang van 241 miljoen euro genomen in DSM Energy?

Vraag 102

Wat is het publieke belang van deelbelang van EBN in DSM Energy van 241 miljoen euro?

Vraag 103

Wat zijn de (financiële) risico’s voor de Staat van het deelbelang van EBN in DSM Energy?

Vraag 104

In hoeverre is het besluit van het deelbelang van EBN in DSM Energy van 241 miljoen euro voorgelegd aan de aandeelhouder en wat is daarbij de afweging van de aandeelhouder geweest?

Vraag 105

Hoe is het besluit van EBN om een deelbelang te nemen in DSM Energy van 241 miljoen euro voorgelegd aan de aandeelhouder?

Vraag 106

Hoe is het besluit van het deelbelang van EBN in DSM Energy ter waarde van 241 miljoen euro gecommuniceerd met de Tweede Kamer?

Antwoord vraag 101–106

De Algemene Rekenkamer stelt ten onrechte dat EBN een deelbelang van € 241 miljoen heeft genomen in DSM Energy.

EBN heeft het betreffende investeringsvoorstel in 2009 per brief ter goedkeuring aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Het ging hierbij overigens niet om de verkoop van een deelbelang in DSM Energy, maar om de volledige verkoop door DSM N.V. van haar dochter DSM Energie Holding B.V. In deze onderneming waren de belangen van DSM ondergebracht in de pijpleidingonderneming Noordgastransport B.V. (NGT) en de belangen in olie- en gasvelden en bijbehorende infrastructuur in het Nederlandse deel van het continentaal plat. Deze voorgenomen investering heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden, omdat een andere partij (Taqa Energy) met DSM N.V. tot overeenstemming is gekomen en is derhalve niet met de Tweede Kamer gecommuniceerd.

Vraag 102

Wat is het publieke belang van deelbelang van EBN in DSM Energy van 241 miljoen euro?

Antwoord vraag 102

Zie beantwoording vraag 101.

Vraag 103

Wat zijn de (financiële) risico’s voor de Staat van het deelbelang van EBN in DSM Energy?

Antwoord vraag 103

Zie beantwoording vraag 101.

Vraag 104

In hoeverre is het besluit van het deelbelang van EBN in DSM Energy van 241 miljoen euro voorgelegd aan de aandeelhouder en wat is daarbij de afweging van de aandeelhouder geweest?

Antwoord vraag 104

Zie beantwoording vraag 101.

Vraag 105

Hoe is het besluit van EBN om een deelbelang te nemen in DSM Energy van 241 miljoen euro voorgelegd aan de aandeelhouder?

Antwoord vraag 105

Zie beantwoording vraag 101.

Vraag 106

Hoe is het besluit van het deelbelang van EBN in DSM Energy ter waarde van 241 miljoen euro gecommuniceerd met de Tweede Kamer?

Antwoord vraag 106

Zie beantwoording vraag 101.

Vraag 107

Klopt het dat geen van de besluitvormingsprocessen of investeringsbeslissingen uiteindelijk terecht zijn gekomen op het niveau van de ministerraad om daar de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van de Staat af te wegen?

Antwoord vraag 107

Nee. Besluiten over investeringsvoorstellen van deelnemingen worden altijd op ambtelijk niveau afgestemd met het betrokken beleidsdepartement. Bij diverse grote, bijzondere of buitenlandse investeringsbeslissingen heeft nadere afstemming tussen de betrokken Ministers plaatsgevonden. Voorbeelden hiervan zijn de overname door Tennet van het Duitse Transpower, de kruisparticipatie tussen Schiphol en Aéroports de Paris en het aanwijzingsbesluit Luchthaven Lelystad. In deze gevallen zijn de verschillende belangen van de staat afgewogen door meerdere Ministers en vervolgens ook met de Tweede Kamer besproken.

Vraag 108

Op welke manier kunnen de taken en opdrachten aan een staatsdeelneming veranderd worden?

Antwoord vraag 108

In bijlage I van de Nota Deelnemingenbeleid is opgenomen wat de met iedere deelneming gemoeide publieke belangen zijn en op welke manier deze zijn geborgd. Voor elke wijze van vastlegging gelden specifieke manieren om de betrokken publieke belangen eventueel te wijzigen.

Vraag 109

Op welke manier kan aan EBN de opdracht gegeven worden om niet alleen in olie- en gas, maar ook in duurzame energie en windenergie te investeren?

Antwoord vraag 109

De Minister van Economische Zaken kan EBN op basis van artikel 82, tweede lid, van de Mijnbouwwet in het algemeen belang van het energiebeleid andere publieke taken opdragen, waarvoor geldt dat eerst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de algemene belangen worden omschreven ten behoeve waarvan en de gevallen waarin de Minister een dergelijke opdracht kan geven. Een wijziging van artikel 82, eerste lid, van de Mijnbouwwet zou een andere mogelijkheid zijn. In dat geval zouden direct in de Mijnbouwwet de wettelijke, publieke taken van EBN worden uitgebreid.

Vraag 110

Hoe gaan de bewindspersonen de informatievoorziening aan de Tweede Kamer over het beheer van beleidsdeelnemingen verbeteren?

Antwoord vraag 110

Zie beantwoording vraag 27.

Vraag 111

Hoe gaan de bewindspersonen de Tweede Kamer beter informeren over grote financiële risico’s bij deelnemingen, bijvoorbeeld als gevolg van grote investeringen, die mogelijk de Rijksbegroting kunnen raken, met name vanuit het oogpunt van het budgetrecht van de Tweede Kamer?

Antwoord vraag 111

Zie beantwoording vraag 24.

Vraag 112

Is Financiën in staat om voortaan ook dezelfde factsheets te leveren, zoals de Algemene Rekenkamer dat heeft gedaan?

Antwoord vraag 112

Zie beantwoording vraag 40.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, bijlage bij nr. 180

X Noot
4

Kamerstukken II, 2014–2015, 29 023, bijlage bij nr. 176.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 529, nr. 143

X Noot
6

Kostenbesluit NLFI, artikel 2 tweede lid

X Noot
7

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
8

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 165, nr. 165

X Noot
9

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
10

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
11

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
12

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
13

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 28 165, nr. 182

X Noot
14

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
15

Kamerstukken II, 2013/14, 29 984, nr. 474

X Noot
16

Kamerstuk 21 865, nr. 182

X Noot
17

Kamerstukken II, 2008–2009, 28 165, nr. 90

X Noot
18

Kamerstuk 32 013, F en Handelingen II 2013/14, nr. 65, item 8.

Naar boven