27 926 Huurbeleid

Nr. 278 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2017

Het afgelopen jaar is er verschillende keren met uw Kamer over het passend toewijzen door woningcorporaties gesproken. Dit passend toewijzen heeft als doel te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in een voor hen te dure woning terechtkomen. Het houdt in dat woningcorporaties aan ten minste 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens een woning moeten toewijzen onder de voor hen geldende aftoppingsgrens.

Daarbij zijn ook twee moties aangenomen:

  • 1. De motie Ronnes, De Vries (Kamerstuk 27 926, nr. 271) waarin wordt verzocht met woningcorporaties af te spreken dat zij huishoudens van vijf of meer personen met een inkomen dat recht geeft op huurtoeslag, voor een duurdere huurwoning een zodanige maatwerkhuur berekenen dat voldaan wordt aan de maatregel inzake passend toewijzen.

  • 2. De motie De Vries, Ronnes (Kamerstuk 27 926, nr. 272) waarin wordt verzocht met woningcorporaties af te spreken dat zij voor huishoudens met een laag inkomen die vanwege hun zorg- of ondersteuningsbehoefte aangewezen zijn op een duurdere, aangepaste en/of geclusterde woning, een zodanige maatwerkhuur berekenen dat wordt voldaan aan de maatregel passend toewijzen.

Ook zijn er in uw Kamer discussies geweest over ouderen met een laag inkomen en een (hoog) vermogen.

Naar aanleiding van deze discussies is in een Algemeen Overleg op 8 december 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 288) aangegeven dat de door een aantal partijen genoemde knelpunten rond het passend toewijzen nogmaals zouden worden geïnventariseerd, dat er gesprekken met Aedes, Woonbond en de VNG zouden worden gevoerd en dat daarover zou worden gerapporteerd aan uw Kamer.

Deze gesprekken zijn inmiddels gevoerd. Tevens hebben Aedes, de VNG en Woonbond verschillende casussen en signalen aangeleverd. Ik waardeer deze signalen uit de praktijk. Uit de gesprekken concludeer ik overigens wel dat de regeling in algemene zin voldoet aan het doel, namelijk het aanbieden van betaalbare woonruimte aan huishoudens met een laag inkomen.

In deze brief ga ik allereerst in op de achtergronden van het passend toewijzen, vervolgens schets ik de discussies in uw Kamer over het passend toewijzen en tot slot ga ik in op de door partijen aangeleverde casussen en signalen en de mogelijkheden die ik zie om de gesignaleerde problematiek van betaalbaar wonen voor huishoudens met een inkomen tot de huurtoeslaggrens en het passend toewijzen op lokaal niveau op te lossen.

Achtergrond bij het passend toewijzen

Om te waarborgen dat huishoudens met een laag inkomen een voor hen betaalbare huurwoning krijgen toegewezen, is op 1 januari 2016 de passendheidsnorm (opnieuw) ingevoerd. Tot 2008 kende de Wet op de Huurtoeslag de regel dat er geen recht op huurtoeslag was als de gemeente negatief adviseerde op een nieuwe woningtoewijzing boven de aftoppingsgrens. Een gemeente mocht maximaal 4% van de nieuwe toewijzingen boven de aftoppingsgrens goedkeuren voor huurtoeslag.

Vanwege uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst Toeslagen is de passendheidstoets met ingang van 2008 afgeschaft. Daarbij is met Aedes en de VNG destijds nadrukkelijk de afspraak gemaakt dat zij zouden bevorderen dat woningen blijvend passend werden toegewezen. Vanaf 2008 is het aantal huishoudens dat een woning toegewezen kreeg boven de aftoppingsgrens echter enorm gestegen (van 8,8% in 2008 tot 26% in 2015).

Dat meer huishoudens een woning boven de aftoppingsgrens kregen toegewezen heeft vooral gevolgen voor de betaalbaarheid van het wonen voor individuele huishoudens. Met ingang van 1 januari 2016 is daarom een hernieuwde passendheidsnorm, in de Woningwet, ingevoerd. Deze houdt in dat woningcorporaties aan ten minste 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens een woning moeten toewijzen onder de aftoppingsgrens (in 2017 € 592,55 voor één- en tweepersoonshuishoudens en € 635,05 voor huishoudens van drie en meer personen). Op deze wijze wordt gewaarborgd dat zij een voor hen betaalbare huurwoning krijgen toegewezen.

Discussies over de passendheidsnorm

Specifieke woningen voor mensen met een zorgbehoefte

Bij verschillende overleggen met uw Kamer is gevraagd om een uitzondering op het passend toewijzen voor woningen die specifiek bedoeld zijn voor mensen met een zorgbehoefte. Als reden hiervoor werden de meerkosten genoemd die dergelijke woningen met zich mee zouden brengen. Hierdoor zouden nieuwbouwinitiatieven van zorgwoningen niet langer rendabel geëxploiteerd kunnen worden en zouden mensen met een laag inkomen niet in aanmerking komen voor dit soort woningen vanwege de veronderstelde hoge huurprijs. Mijn ambtsvoorganger heeft hier in een aantal eerdere brieven op gereageerd (Kamerstuk 32 847, nr. 202 en Kamerstuk 32 847, nrs. 228 en 259). Daarin is aangegeven dat het doel van de passendheidsnorm de betaalbaarheid van het wonen voor mensen met lage inkomens is. Het maken van een uitzondering op het passend toewijzen voor deze doelgroep, die ook vaak hoge zorgkosten heeft, is – uit oogpunt van betaalbaarheid – dan ook niet gewenst. Deze huishoudens zouden met een, voor hun inkomen, te hoge huurprijs worden geconfronteerd, ook als zij voor deze hogere huurprijs (gedeeltelijk) huurtoeslag zouden ontvangen. Daarnaast is gewezen op de verschillende initiatieven die wel een rendabele businesscase hebben. Indien blijkt dat de corporatie huishoudens met een zorgbehoefte en een laag inkomen geen specifieke woning voor mensen met een zorgbehoefte toewijst, terwijl dit wel past bij hun situatie, kunnen de gemeente en de huurdersorganisatie via de prestatieafspraken vragen om voor een deel van de zorgvoorraad de aanvangshuur te verlagen tot onder de aftoppingsgrens.

Grote gezinnen

Tijdens overleggen in de Kamer is ook gevraagd naar uitzonderingsmogelijkheden op de passendheidsnorm voor grote gezinnen. Zoals hiervoor is aangegeven is daarover ook een motie aangenomen.

Uit het WoON2015 blijkt dat de gemiddelde huur voor huishoudens van vijf of zes personen met een inkomen onder de huurtoeslaggrens onder de voor hen geldende aftoppingsgrens ligt. Hiervoor lijkt dan ook geen noodzaak te bestaan om de bestaande wetgeving te wijzigen. Voor huishoudens bestaande uit zeven of meer personen met een inkomen onder de huurtoeslaggrens blijkt de gemiddelde huur enkele tientjes boven de voor hen geldende aftoppingsgrens te liggen. Gegeven de geringe afstand tussen de feitelijke en de voor deze huishoudens gewenste huurprijs en omdat het om een zeer beperkte groep gaat (naar een zeer voorzichtige schatting ongeveer 3.000 huishoudens) is dit bij uitstek iets voor maatwerk, bijvoorbeeld huurverlaging, door de woningcorporaties. Corporaties hebben hier ook de wettelijke en financiële ruimte voor. In het VAO van 2 november jl. is door de toenmalige Minister ook aangegeven dat huishoudens met een laag inkomen aanspraak moeten kunnen maken op een betaalbare woning, ook als ze een groot gezin hebben. Dat zal dan ook betekenen dat corporaties in die situaties de huur zouden moeten aanpassen.

Ouderen met een laag inkomen en een hoog vermogen

Vanuit uw Kamer is meerdere keren de vraag opgeworpen of er een uitzondering zou kunnen komen op het passend toewijzen voor mensen met een laag inkomen en hoog vermogen (bijvoorbeeld door de verkoop van een woning). Door het passend toewijzen komen deze mensen niet in aanmerking voor een woning boven de aftoppingsgrens, terwijl zij juist een deel van hun vermogen willen inzetten om in een duurdere huurwoning te wonen. Bovendien zijn er voorbeelden bekend waarin ouderen aangeven geen aanspraak op toekenning van huurtoeslag te willen maken.

Er wordt geen rekening gehouden met vermogen bij het passend toewijzen omdat er na verloop van tijd een situatie kan ontstaan dat het vermogen niet langer toereikend is om de hogere huur te betalen en er recht op huurtoeslag ontstaat. Bovendien speelt het bij de keuze om geen vermogenstoets te verbinden aan het passend toewijzen ook een rol dat het voor de woningcorporatie lastig is de hoogte van het vermogen op het moment van woningtoewijzing vast te stellen. De inkomensverklaring van de Belastingdienst, die gebruikt kan worden om de hoogte van het inkomen te controleren, geeft geen afzonderlijke informatie over de hoogte van het vermogen. Ook de afschriften van spaar- of beleggingsrekeningen geven geen sluitend bewijs, want deze geven geen inzicht in mogelijke schulden waardoor het vermogen wellicht toch onder het heffingsvrije vermogen van box 3 blijft. Voor het vermogen uitgaan van de belastingaanslag van een voorgaand jaar geeft evenmin een betrouwbaar beeld, want de mutaties die sindsdien hebben plaatsgevonden zijn daarin uiteraard niet meegenomen. Dit betekent dat de corporaties in beginsel gehouden zijn deze huishoudens te huisvesten in woningen met een aanvangshuur onder de aftoppingsgrens.

Indien personen die in deze omstandigheid verkeren aanspraak willen maken op een woning boven de voor hen geldende aftoppingsgrens dan kunnen zij de corporatie vragen of zij een uitzondering voor hen willen maken (binnen de 5% ruimte). Anders zullen zij zich moeten richten op woningen met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens.

Passendheidsnorm richten op woonlasten en niet alleen op huur

In uw Kamer is gesproken of het niet mogelijk is om de passendheidsnorm zodanig aan te passen dat er gekeken wordt naar de totale woonlasten en niet alleen naar de huur. Ook is, naar aanleiding van het Algemeen Overleg Huuraangelegenheden van 26 oktober 2016, de motie De Vries (Kamerstuk 27 926, nr. 273) aangenomen. Hierin wordt verzocht woningcorporaties toe te staan de kosten van verduurzaming van een woning bij de huurder afzonderlijk in rekening te brengen onder de voorwaarde dat ze daarbij aan de huurder een garantie afgeven dat de woonlasten per saldo niet zullen stijgen. Overweging bij deze motie was dat de maatregel passend toewijzen voor woningcorporaties een rem zou zijn op het verduurzamen van hun woningvoorraad omdat, als zij de kosten doorberekenen in de huur, deze woningen onbereikbaar zouden worden voor huishoudens met lagere inkomens.

In de brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) is aangegeven dat wetgeving wordt voorbereid gericht op uitfasering van huurwoningen met niet-groene labels. Uw Kamer zal daarover later dit voorjaar nader geïnformeerd worden.

Daarbij zal ook het doorberekenen van de kosten van verduurzaming in de huur aan de orde komen, evenals de gevolgen voor de woonlastenontwikkeling van de huurder.

Casussen en signalen van Aedes, de VNG en de Woonbond

In februari jl. zijn met Aedes, de VNG en de Woonbond gesprekken gevoerd over de passendheidsnorm. De drie partijen hebben daarna signalen en knelpunten aangeleverd.

Aedes heeft aangegeven dat de passendheidsnorm tot een aantal nadelige volkshuisvestelijke effecten leidt. Aedes gaf aan dat verduurzaming minder snel mogelijk is en minder aantrekkelijk omdat bij passendheid alleen naar huur wordt gekeken en niet naar de totale woonlasten. Een ander punt genoemd in deze gesprekken is dat corporaties soms zoveel huurprijskorting zouden moeten geven op zorgwoningen dat dit ten koste gaat van investeringen in verbetering, nieuwbouw en betaalbaarheid elders in hun woningbestand. Tot slot heeft Aedes aangegeven signalen te hebben ontvangen dat in enkele complexen een eenzijdige bewoning ontstaat met alle (leefbaarheids)gevolgen van dien.

Aedes pleit voor een passendheidsnorm, die meer op de lokale omstandigheden zou kunnen worden toegesneden.

De VNG heeft ook de zorgwoningen als knelpunt genoemd. Zorgwoningen die, volgens de VNG, vaak een relatief hoge huur hebben zijn niet meer bereikbaar voor huishoudens met lage inkomens. Daarnaast heeft de VNG aangegeven dat de realisatie van eenzorgwoning lastig is omdat dit zou leiden tot een hoge onrendabele top waardoor er extra financiële middelen van partijen nodig zijn of er op de grootte van de individuele woonruimte moet worden bezuinigd.

De VNG heeft verder aangegeven dat doordat de WOZ-waarde een grotere rol heeft gekregen in het Woningwaarderingsstelsel (WWS) het aanbod voor de huishoudens met lage inkomens wordt beperkt.

Voorts heeft de VNG nog aangegeven dat volgens haar de wachttijden voor huishoudens met een laag inkomen oplopen, dat er minder mogelijkheden zijn voor huishoudens die te duur wonen en willen doorstromen naar een woning met een lagere huur, dat het aanbod voor de groep met de lagere inkomens is afgenomen, dat het passend toewijzen de herhuisvesting bij stedelijke vernieuwing doorkruist omdat sommige huishoudens niet kunnen terugkeren en dat de huishoudens met een laag inkomen zijn aangewezen op de slechtere delen van de stad.

De Woonbond heeft op basis van meldingen die ze over het passend toewijzen heeft binnen gekregen een aantal conclusies getrokken. De belangrijkste zijn:

  • Huishoudens met een laag inkomen klagen over het onvoldoende aanbod aan woningen;

  • Huishoudens met een inkomen net boven de huurtoeslaggrens vinden een woning boven de aftoppingsgrens te duur;

  • Huishoudens met een laag inkomen kunnen alleen aanspraak maken op een woning in de slechtere buurten;

  • Er zijn huishoudens die aangeven dat ze bereid zijn een hogere huur te betalen als ze daarmee wel de gewenste woning kunnen krijgen.

De Woonbond geeft aan dat er drie groepen zijn die er uit springen: huishoudens met kinderen die op zoek zijn naar een groter huis, jongeren en starters die zelfstandig willen gaan wonen en oudere mensen met een beperking die een meer geschikte woning zoeken.

Ten aanzien van de signalen die Aedes, VNG en Woonbonden hebben genoemd. wijs ik erop dat deze kunnen worden ondervangen door het inzetten van sturingsmechanismen op lokaal niveau. Deze worden hierna beschreven.

Mogelijkheden betaalbaar wonen en passend toewijzen

Er zijn verschillende sturingsmogelijkheden om op lokaal niveau zowel te voorzien in voldoende betaalbare huisvesting voor de doelgroep als ook te kunnen voldoen aan de passendheidsnorm. Daartoe is het allereerst van belang dat gemeenten in hun woonvisie de behoefte aan dergelijke huisvesting kenbaar maken en over het voorzien daarin prestatieafspraken maken met de in hun gemeente werkzame corporaties. Daarbij zijn ook de huurders van deze corporaties betrokken. Voor de corporaties kunnen zowel door nieuwbouw van goedkopere woningen (passender, kleiner) als door transformatie van hun bestaande voorraad, inclusief de transformatie van gebouwen tot woonruimten, invulling geven aan de behoefte aan betaalbare huisvesting. Hiermee kan tevens worden voorkomen dat de doelgroep alleen nog terecht kan in de oudere, goedkope delen van de voorraad. Indien nodig kunnen zij via verkoop van duurdere woningen (aanvullende) middelen genereren voor deze opgave. Van belang hierbij is dat onlangs de verkoopregels zijn versoepeld. Verder is van belang dat corporaties een heffingsvermindering kunnen krijgen indien zij goedkope woningen voor de doelgroep realiseren. In die prestatieafspraken kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over de beschikbaarheid van woningen in bepaalde wijken of over beschikbaarheid van woningen voor een bepaalde doelgroep.

In de woonvisie kunnen gemeenten ook de behoefte aan vrije sector huur- en koopwoningen formuleren, zodat kan worden bevorderd dat ook voldoende aanbod tot stand komt voor de middeninkomens. Daarmee kan tevens tegemoet worden gekomen aan de behoefte van en de slaagkansen voor de eerder genoemde groep van ouderen met een laag inkomen en een hoog vermogen.

Vanaf 1 april 2017 geldt dat voor nieuw te bouwen goedkope huurwoningen (met een huur onder € 592,55 per maand) een vermindering voor de verhuurderheffing kan worden verkregen. Al kort na de openstelling van de regeling blijkt de belangstelling hiervoor al groot. In de eerste week na openstelling is voor ca. € 100 miljoen aan voorlopige aanvragen ingediend. Dit leidt op termijn tot een bijdrage aan het aantal betaalbare huurwoningen. Tegelijk wordt het voor woningcorporaties gemakkelijker om relatief dure woningen te verkopen. De opbrengst daarvan kan meer financiële armslag bieden om betaalbare woningen voor de doelgroep te bouwen. Zo wordt een passende, betaalbare voorraad gestimuleerd.

Daarnaast kunnen corporaties een twee-hurenbeleid voeren. Een corporatie vraagt hierbij voor woningen met een huurprijs tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens een lagere prijs voor mensen met een inkomen tot de huurtoeslaggrens. De lagere huurprijs (onder de toepasselijke aftoppingsgrens) wordt dan in rekening gebracht indien het huishouden een inkomen heeft onder de inkomensgrens van de huurtoeslag. Op deze manier kan ook eenzijdige bewoning op complexniveau worden voorkomen.

Aedes heeft aangegeven dat er signalen zijn dat het geven van huurkorting ten koste gaat van andere investeringen in verbetering, nieuwbouw en de betaalbaarheid in het algemeen. Zoals aan uw Kamer is gemeld in de Staat van de Volkshuisvesting 2017 laat het financiële beeld van de corporaties zien dat de sector als geheel over voldoende ruimte beschikt om aan deze opgaven tegemoet te komen. Het is aan de corporaties om, in samenspraak met gemeenten en hun huurders lokaal een afweging te maken tussen investeringen in bijvoorbeeld nieuwbouw, of het geven van huurkorting.

Daarnaast hebben corporaties nog de mogelijkheid om voor 5% van het aantal toewijzingen een uitzondering te maken en niet passend toe te wijzen. Op deze wijze kunnen corporaties per individueel huishouden kijken of zij voor deze uitzondering in aanmerking kunnen komen en of het huishouden ook in staat is de hogere huur te betalen.

Er zijn overigens diverse signalen bekend dat corporaties de 5% vrije ruimte soms inzetten om (dreigende) administratieve onvolkomenheden in de verantwoording over de toewijzingen op te lossen. De beleidsruimte van 5% is echter geboden om in individuele gevallen waarin zij dit nodig achten huurtoeslaggerechtigden toch een niet-passende toewijzing te doen. Bezien wordt of het gebruik van de 5% uitzonderingsruimte door administratieve onvolkomenheden wordt ingenomen en zo ja of hier dan oplossingen voor zijn.

Een lokale passendheidsnorm, zoals Aedes bepleit, acht ik niet nodig omdat er op lokaal niveau, binnen de huidige regelgeving, voldoende mogelijkheden zijn om aan de huidige passendheidsnorm te voldoen.

Ten aanzien van het genoemde knelpunt van zorgwoningen is eerder in deze brief al aangegeven dat aan uw Kamer is gemeld dat het doel van het passend toewijzen de betaalbaarheid van het wonen is voor mensen met lage inkomens is. Het loslaten van de norm voor deze doelgroep, die ook vaak hoge zorgkosten heeft, is – uit oogpunt van betaalbaarheid – dan ook niet gewenst. Daarnaast is gewezen op de verschillende initiatieven die wel een rendabele business case hebben.

Naar aanleiding van het genoemde knelpunt, dat de grotere rol van de WOZ-waarde in het WWS zou leiden tot een beperking van het aanbod voor huishoudens met lage inkomens, merk ik op dat dit geenszins het geval hoeft te zijn. Corporaties hoeven immers niet een hogere of zelf de maximale huur in rekening te brengen indien zij woningen toewijzen aan huishoudens met lagere inkomens.

Tot slot merk ik met betrekking tot de slaagkansen voor huishoudens met een laag inkomen nog op dat onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over het jaar 2016 om echt iets te kunnen zeggen over eventueel gewijzigde van slaagkansen van huishoudens met een laag inkomen. Wel laten de gegevens die beschikbaar zijn voor de periode half 2015 tot half 2016 zien dat de slaagkans van de primaire doelgroep niet is afgenomen. Deze gegevens zijn opgenomen in de Staat van de Volkshuisvesting 2017.

Conclusie

Het instrument passend toewijzen levert een belangrijke bijdrage aan de betaalbaarheid van het wonen voor huishoudens met lagere inkomens. Dat is ook de reden dat het instrument van passend toewijzen is ingevoerd. Het is gebleken dat dit ook noodzakelijk is omdat na afschaffing van de passendheidstoets in 2008 het aantal huishoudens dat een woning heeft toegewezen gekregen boven de aftoppingsgrens is gestegen van 8,8% in 2008 tot 26% in 2015.

Op grond van de informatie die ik van partijen heb ontvangen, concludeer ik dat de door partijen genoemde knelpunten van het passend toewijzen zeer specifiek en voornamelijk lokaal bepaald zijn. Dat betekent tegelijk ook dat deze op lokaal niveau zijn op te lossen zonder dat de betaalbaarheid van het wonen voor huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens in zijn algemeenheid in het gedrang komt. Op lokaal niveau kan gebruik gemaakt worden van de hiervoor geschetste mogelijkheden, zoals het maken van prestatieafspraken met corporaties, een huurverlaging en de 5% ruimte voor uitzonderingen. Daarnaast geldt dat voor nieuw te bouwen goedkope huurwoningen (met een huur onder € 592,55 per maand) vanaf 1 april 2017 een vermindering voor de verhuurderheffing kan worden verkregen. Tegelijk wordt het voor woningcorporaties gemakkelijker om relatief dure woningen te verkopen. De opbrengst daarvan kan meer financiële armslag bieden om betaalbare woningen voor de doelgroep te bouwen. Zo wordt een passende, betaalbare voorraad gestimuleerd. Hoewel deze mogelijkheid voor heffingsvermindering pas op 1 april open is gesteld, ligt het aantal aanmeldingen al op zo’n 100 miljoen euro aan voorlopige aanvragen tot investeringsaftrek. Een hoopgevend hoog aantal. Dit leidt immers op termijn tot een toename van het aantal betaalbare huurwoningen en het vergroten van de slaagkansen voor huishoudens die te maken hebben met het passend toewijzen.

Zoals ik eerder heb aangegeven acht ik dit systeem essentieel bij mijn streven om de betaalbaarheid van het wonen voor de huishoudens met lage inkomens te kunnen garanderen. Dat is ook zo opgenomen in het IBO Sociale Huur waarin werd geconstateerd dat passend toewijzen een belangrijke bijdrage levert aan het verminderen van de betaalrisico’s van de doelgroep. Ik ben daarom van mening dat het niet nodig is om het systeem van passend toewijzen aan te passen.

Ook met betrekking tot maathuren vind ik het niet nodig om met corporaties aanvullende afspraken te maken over het hanteren van maathuren. Corporaties hebben deze mogelijkheid al.

Ik beschouw hiermee de twee, in de inleiding van deze brief vermelde, moties als afgedaan. Tevens doe ik hiermee de toezegging uit het Algemeen Overleg van 8 december 2016 af waarin mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd te zullen overleggen met partijen.

Uiteraard zal ik de komende tijd wel de signalen over mogelijke knelpunten die zich bij het passend toewijzen voordoen, blijven volgen. Zo ook de 5% vrije ruimte van corporaties. Zoals ik uw Kamer op 18 mei jl. heb toegezegd zal ik analyseren of corporaties deze 5% gebruiken voor maatwerk of voor administratieve onvolkomenheden (Kamerstuk 29 453, nr. 440). Hierover zal ik uw Kamer informeren.

Het passend toewijzen zal ook onderdeel zijn van de evaluatie van de herziene Woningwet die in 2018 zal plaatsvinden. Uw Kamer zal over deze evaluatie worden geïnformeerd. Daarnaast zal ik ook de resultaten van onderzoeken over passend toewijzen van andere partijen, zoals bijvoorbeeld gemeenten, woningmarktregio’s en Platform 31, nauwlettend blijven volgen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven